HAARLEM'S
BIJ DEN PRINCE GEORGE,
FLITSEN
FEUILLETON
DE GEHEIMZINNIGE ZAAK
VAN STYLES
VRIJDAG 2 SEPT. 1927
DERDE BLAD
De ondergang van een zeekasteel.
EEN CAUSERIE VAN DE HONDSBOSSCHE.
Prince George, van de zeezijde genomen.
Bijna zes jaar geleden om precies
te wezen: in December 1921 strandde
de Engelsche kruiser Prince George op
onzer» kust, vlak bij Camperduyn.
Het was een rare historie. Een schrij
ver van zeeverhalen met een ietwat
Conan Doyligen hersenkronkel zou uit
die laatste reis van dat schip een pak-
kenden roman hebben kunnen scheppen,
onder den titel: „Het Mysterie van den
Prince George". Ja, dat lijkt mij wel de
goede naam. Hij had eerst de tragiek
van die laatste reis kunnen schilderen.
Toen zij begon was zij al droevig: een
gang naar het kerkhof. Want de kruiser
was verouderd, „obsolete" zooals de En-
gelschen dat noemen. De Admiraliteit
had hem afgeschreven en aan een Duit
sche sloopersfirma te Hamburg of Bre
men verkocht. Het geschut werd er afge
haald, een gezagvoerder met een man of
tien gingen aan boord en twee sterke zee
sleepbooten maakten den kruiser vast
aan haar machtige staalkabels en trok
ken hem over de Noordzee, naar de
Duitsche haven waar hy zyn ondergang
zou vinden.
Er is weemoed in zoo'n reis. Ik haat
den oorlog en daarom ook zyn werktui
gen, als zoodanig. Maar in de eerste
plaats was de Prince George toch een
schip. Oude zeelui, gehard door hun
zware, gevaarvolle leven.... sterke kerels,
ruwe bonken, hebben tranen gestort over
den ondergang van het schip waarop zij
jaren gevaren hadden. En daar kun je je
zelfs als landrot indenken, als je maar
eens iets met schepen en booten te ma
ken hebt gehad. Dan voél je er wat van.
Er leeft iets in een schip, het heeft iets
van zichzélf, zooals ook sommige oude
huizen dat kunnen hebben. Je weet niet
wat het is. Niemand weet het. Je voelt
het alleen, het is een deel van het
groote levensraadsel..—
t Schynt wel dat de tien of twaalf
Engelschen, die de Prince George op
haar laatste reis aan boord had, er niet
vroeger op gevaren hadden. Onder bevel
van een bergingskapitein kwamen zy
plleen maar voor dit karweitje aan boord.
Dit moet misschien veel verklaren. In elk
geval was het een rare historie met die
stranding.
Toen zij ter hoogte van Camperduyn
Waren gekomen maakten de Engelsche
sleepboten los, en verdwenen om te
gaan bunkeren. Dat hadden zy heel
dichtby, in Den Helder of in IJmuiden,
kunnen doen. Maar zy gingen heelemaal
terug naar Engeland en liepen de haven
van Huil binnen. Daarna bh.en de be
manningen nog wat gezellig Kerstmis
vieren.
Intusschen dreef de kruiser maar zoo
wat rond, eerst op eenige kilometers af-
stands van de kust, later dichterbij. Ten
slotte raakte hij aan den grond. Daarna
gebeurden er wonderlyke dingen, waar
over ze te Petten nog altijd mompelen
en hoofdschudden als 't gesprek er op
komt. Het schynt dat een Hollandsche
bergings-sleepboot werd uitgezonden om
den Prince George weer vlot te krijgen,
maar dat haar assistentie werd gewei
gerd en zij onverrichterzake moest ver
trekken. Tenslotte brak een storm los,
het machtige zeekasteel werd nog verder
op de kust geslagen, vlak vóór de Honds-
bossche zeewering, en brak in tweeën. De
weinige opvarenden verkeerden toen in
nood. 's Nachts werden met 't vuurpyl-
toestel van de kust ly'nen overgeschoten.
Pas by 't aanbreken van den dag zagen
de Engelschen die. Zy hadden een ont-
zettenden nacht doorgemaakt, maar wer
den langs de ïynen veilig aan wal ge
bracht. Het schip was natuurlijk redde
loos verloren.
Het was verzekerd by Lloyd's, en
Lloyd's wantrouwde de zaak blijkbaar,
en ging erover procedeeren. Had de
Duitsche sloopersfirma, met medewer
king van de Engelsche sleepbootkapiteins
en den gezagvoerder van den kruiser,
den kruiser met moedwil laten stran
den? De Raad van de Scheepvaart stelde
een onderzoek in, het proces duurde ja
ren, maar tenslotte moest Lloyd's de
assurantie zoo om en bij de drie ton
toch betalen.
Dit is, in enkele korte trekken, de his
torie van de laatste reis van den Prince
George.
Met den gevallen reus had men intus
schen nog lang niet afgedaan. Hy bleek
allerlei voordeelen op te leveren. Hy lag
daar op maar 200 M. afstand voor de zee
wering. Er worden jaarlyks een paar ton
ten koste gelegd aan het onderhoud van
de Hondsbossche, en de bevolking van
't dorpje Petten bestaat grootendeels uit
arbeiders die daarvan bestaan. Dat heb
ik bij een vorige gelegenheid al eens be
schreven. Hun werk werd nu voor een
klein deel overgenomen door den krui
ser, want hö is een prachtige golfbreker,
en sinds-ie daar ligt heeft men niets be-
Het dek van den Prince George, van de zeezijde gezien.
VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 989
MELK OPDRINKEN
Jantje informeert of hy heusch
zyn melk heelemaal moet opdrin
ken
luistert naar de ouderlijke lezing
over waarde van melk voor kin
deren, vraagt zich af hoe vaak
hij dat nu gehoord heeft
zucht en neemt een slok
vraagt of hij de rest mag laten
staan
geen succes besluit van tactiek!
te veranderen
deelt mee, dat hy erg pyn in zijn
maag heeft en of het dan niet
beter is geen melk te drinkea
kykt naar vader om uit te maken
of huilen verstandig zou zyn
concludeert van niet
berust in de onverbiddeiyke nood- I
zaak en probeert een nieuwe I
methode van beker-vasthouden I
nieuwe methode mislukt, maar de
beker is toch gauw leeg.
fNa druk verboden.)
door
AGATHA CHRISTIE.
Vertaling van A. d. Z.
Daarna werd de zaak, daar het laat
begon te worden, tot Maandag verdaagd.
Poirot, merkte ik op, zag er zeer ter
neergeslagen uit. Hy had het kleine rim
peltje tusschen de oogen, die ik zoo goed
kende.
„Wat is er. Poirot?" vroeg ik.
„Ah, mon ami, de dingen gaan slecht,
slecht".
In weerwil van mezelf deed nhjn hart
een sprong van verlichting. Blykbaar
was er kans, dat John Cavendish vrijge-
sproken werd.
Toen we het huis bereikten, sloeg myn
kleine vriend Mary's aanbod van thee
met een wuivend handgebaar af.
„Neen, dank u, madame. Ik zal naar
mijn kamer gaan".
Ik volgde hem. Nog steeds het voor
hoofd fronsend, liep hij naar den lesse
naar, en nam er een klein pakje patience
kaarten uit. Toen trok hy een stoel naar
de tafel, en, tot myn groote verbazing,
begon hij ernstig kaartenhuizen te bou
wen! Onwillekeurig zakte myn kaak, en
hy zei dadelyk:
„Neen, mon ami, ik ben niet in myn
kindsheid. Ik kalmeer mijn zenuwen, dat
is alles. Deze bezigheid vereischt nauw
keurigheid van de vingers. Met nauw
keurigheid van de vingers gaat nauwkeu
righeid van de hersenen samen. En die
heb ik nooit méér noodig gehad dan nu!"
„Wat is de moeilykheid?" vroeg ik.
Met een harden stomp op de tafel deed
Poirot zyn zorgvuldig opgetrokken ge
bouw ineenstorten.
„Het is dit, mon ami! Dat ik kaarten
huizen, zeven verdiepingen hoog, kan
bouwen, maar dat ik niet kan" stomp
„vinden" stomp „dien laatsten
schakel, waarover ik je sprak".
Ik wist niet, wat ik zeggen moest, dus
hield ik myn mond, en hij begon de
kaarten weer langzaam op te bouwen,
onderwys met horten en stooten spre
kend. „Het wordt zoo gedaan! Door
de ééne kaart op de andere te
plaatsen met wiskunstige zeker
heid!"
Ik keek ernaar, hoe het kaartenhuis,
verdieping na verdieping onder zijn
handen oprees. Hij aarzelde of weifelde
nooit. Het was werkelyk bijna als een
goocheltoer.
„Wat een vaste hand hebt u toch",
merkte ik op. Ik geloof, dat ik uw hand
maar ééns heb zien beven".
„By een gelegenheid, dat ik boos was,
hoeven te doen aan het hoofd vlak er-1
achter. Al die hoofden-in-zee eischen van
tyd tot tijd hun onderhoudswerken;
alleen aan dat ééne heeft men in zes
jaar tijds geen zorgen meer behoeven
te wyden.
Een tweede voordeel leverde 't schip
op als attractie voor toeristen. Het lokte
menschen naar Schoorl en Petten. Dui
zenden hebben het in die jaren bezocht.
By mooi weer en gunstig gety konden zy
het te voet bereiken.
Tenslotte bleek, dat er toch nog heel
wat uit te halen was. De oorlogsschepen
uit de Prince George-periode zaten vol
koper en ander waardevol materiaal, dat
nog veel geld kon opbrengen. Dus sloot
Lloyd's een contract met een Amster-
aamsche firma, de N.V. Electro, die zelf
explosieve stoffen fabriceert en die in
1925 een leider van 't werk met niet
minder dan 75 man naar Petten zond om
den kruiser te sloopen voorzoover dat on
der deze moeilijke omstandigheden nog
mogelyk was. Het schip was al een eind
in het zand gezakt (het maakt nu niet
minder dan 46 graden slagzij, naar de
zeezijde overhellend) maar er kon nog
veel worden bereikt. Een keet werd ge
bouwd, en een kabeltoestel op het talud
van cle zeewering geplaatst. Van dat toe
stel werd een zware staalkabel, waar
langs lasten van tonnen zwaarte ver
voerd kunnen worden, op een meter of
tien hoogte naar het wrak gespannen.
Toen gebeurde er eerst nog een won
derlijk ongeval. Het was in datzelfde
jaar '25, waarin het sloopingswerk begon.
Een leerling-aviateur uit het vliegkamp
De Kooy, die al veel verder van zyn
basis was gegaan dan hy eigenlyk mocht,
naderde met een gangetje van meer dan
100 K.M., wou eens even van dichtby
een blik op den kruiser slaan, daalde tot
vlak boven 't strand en zag den staal
kabel niet, waartegen hy in zyn gewel
dige snelheid optornde....
Het uitzicht uit het kraaiennest.
Het resultaat was wonderbaarlijk. De
kabel zwiepte 'n eind door, maar brak
niet. Het vliegtuig, dat precies op zijn
schroefas den kabel getroffen had, maak
te een salto, waardoor het zijn snelheid
dermate verloor, dat het nog vrij goed
neerkwam. Het werd wel zwaar bescha
digd, maar de nieuwsgierige jongeling
uit De Kooy, die te ver van hóhk was
gegaan, bleef als door een wonder onge
deerd.
Voor de tweede maal toonde de Prince
George, sinds haar ontwapening blyk
baar een schip des vredes geworden, dat
hy geen slachtoffers wilde maken, al
sprong de mensch nóg zoo lichtzinnig
met hem om....
Van deze en andere dingen heeft bur
gemeester Eriksson my verteld. Zyn ge
meente zal vermoedelijk op 1 Januari a.s.
ophouden te bestaan, want de financiëele
draagkracht van Petten's bevolking is
zoo gering, dat een schuld van slechts
14.000 de gemeente al in financiëele
moeilijkheden heeft gebracht. Daarom
zal zij worden geannexeerd by de aan
grenzende gemeente De Zype. Ik ken
den burgemeester van die plaats niet,
maar in elk geval zullen de Pettenaren
het betreuren, dat hun eigen burgerva
der niet meer in functie zal zijn. Een
vriendelijk en gemoedelijk man, die te
gen geen moeite opziet en groote be
langstelling voor zijn menschen heeft.
Hoe wy er nu kwamen?
Onlangs bereikte ons een foto van het
werk aan den Prince George. Toen onze
fotograaf daarvan hoorde spitste hy zyn
joumalistiek-illustratieve oor en snoof
met zyn dito neus. Als u hem kent (en
velen uwer kennen hem) ziet u 't hem
doen. Toen ik de foto zag bevingen mij
dergelijke sensaties. Het gevolg was een
telefoontje naar Petten nr. 1 een
zeldzaamheid, die de interlocale juffrouw
merkbaar paf deed staan en 's mid
dags reden wy al naar de Hondsbossche
en werden er ontvangen door burgemees
ter Eriksson. By 't wrak bracht hy my in
kennis met den heer G. Ruitenschild,
den opper-kruiser-onfmantelnar (als ik
het zoo noemen mag) van de eerder ge
noemde N.V. Electro.
zeker", merkte Poirot met groote kalmte
op.
„Ja, juist. U was toen woedend. Weet
u nog wel? Het was, toen u ontdekte, dat
het slot van de portefeuille in mevrouw
Inglethorp's slaapkamer was opengebro
ken. U stond by den schoorsteen, de
dingen, die erop stonden, op uw gewone
manier te verschuiven, en uw hand tril
de als een blad! Ik moet zeggen
Maar ik hield plotseling op. Want Poi
rot vernietigde weer zijn meesterstuk van
kaarten, terwyl hy een schorren en on-
verstaanbaren kreet uitstootte en, zyn
handen voor de oogen houdend, zwaai
de hij naar voren en naar achteren, ter
wijl hy blijkbaar een hevige kwelling
doorstond.
„Goede hemel, Poirot!" riep ik. „Wat
gebeurt er? Bent u ziek geworden?"
„Neen, neen!" hygde hy. „Het is
het is dat ik een idee heb!"
„O!" riep ik uit, zeer verlicht. „Een
van uw kleine ideeën?"
„Neen!" riep Poirot openhartig uit. „De
zen keer is het een reusachtig idee. Ko
lossaal! En jy, jij m'n vriend, hebt
het me verschaft!"
Terwyi hij me plotseling in zyn ar
men trok, en voordat ik van myn ver
bazing bekomen was, liep hy hals over
kop de kamer uit.
Mary Cavendish kwam op dat oogen-
blik binnen. „Wat heeft monsieur Poi
rot? Hy holde langs me heen. roepend:
„Een garage! Om 's hemelswil, wys me
„Wrak" is eigenlijk een te zwakke be
naming voor zooiets. Je combineert dat
woord immers met houten schepen. Er
is geen beter gevonden, sinds er alleen
zeilschepen waren. Ruïne klinkt al wat
beter, maar dat slaat op steen. Voor
zoo'n stalen bouwval kent onze taal
eigenlyk geen woord dat voldoende plas
tiek heeft. U zult erkennen dat de foto's
in deze leemte voorzien.
Wind en gety waren ons welgezind, en
wy konden de stalen chaos dus te voet
bereiken en beklimmen.
Aan stuurboord, dat is aan de Iand-
zyde, is de wand van het schip openge
rukt en vernield door de zuurstof-en-
koolstof-verbindingen van de Electro.
Het is een verschrikkelijke ravage. Een
geweldige stalen kiel ligt naar boven,
vlak op 't strand, en de oudroest-ruïne
van honderd vijftig meter lengte, half
weggezakt, verrijst er nog huizenhoog
boven. De twee stalen masten wyzen
scheef zeewaarts. Van één is 't „kraaien
nest" afgebrand, afgesneden door de
felle autogene toestellen. Daar heeft een
arbeider in zitten werken op huizenhoog
te, in die stalen doos, „afsnijdend" een
metaal-massa van misschien een ton of
meer gewicht, en wetend dat die straks
opdaag zou ploffen. Toen hettenslotte
gebeurde heeft de stalen mast gezwiept,
zoodat-ie zich aan 't restant van zyn
steunpunt moest vastklemmen.
„Geen kleinigheid, zulk werk" zei de
heer Ruitenschild, en wy beaamden het
tenvolle. Het zijn kérels, die zulke ge-
vaariyke kary eitjes met een kalm snuit
opknappen.
Onze fotograaf keek al verlangend
naar 't andere kraaiennest een pracht-
positie om kieken uit te nemen. „Op
uw eigen verantwoordingcondition-
neerde de leider van 't werk, en even
later klauterden de twee langs de stalen
haken tegen den scheeven mast omhoog,
na een klimparty over den bouwval. Een
riskant akkevietje maar wat stuit een
persfotograaf? Ik weet het niet, en hij
blijkbaar evenmin.
Een beklimming van het schip bleek
wonderlijke sensaties mee te brengen en
vrywat acrobatiek te vereischen. Het is
nog maar een reusachtig stalen karkas
waaruit al de aankleeding, al de extra-
montage is verdwenen. Overal gapen af
gronden aan je voeten, en beweeg je eens
voort op een dek van 24 meter breedte,
vol gaten en ravynen, dat onder een
hoek van zesenveertig graden staat! Je
hangt eraan, en werkt je vooruit van
steunpunt tot steunpunt, en komt tot de
ontdekking dat het beter is om niet om
laag te kijken. Wij bereikten de ruimte
die de „longroom" van de officieren was
geweest, en terwyl de burgemeester daar
in wonderen van acrobatische behendig
heid presteerde bleek iets heel vreemds.
In de open lucht had de schee-
ve positie van het schip geen
specialen invloed, maakte alleen
het vooruitkomen moeilyk. Maar in
een besloten ruimte werd je er ietwat
door bevangen, een beetje draaierig. Wij
waren met een half dozijn menschen
daar, en ieder getuigde 't zelfde.
De leider van 't werk, met onzen illus
trator uit de kraaiennest-hoogten afge
daald, vertelde dat sommigen van zyn
een garage, madame!" En voordat ik kon
antwoorden was hy de straat op gerend".
Ik haastte me naar 't raam. Zoowaar,
daar was hy de straat aan 't afhollen,
zonder hoed, en onder 't loopen gesticu-
leerend. Ik keerde me naar Mary met
een gebaar van wanhoop.
„Hy wordt de volgende minuut door
een agent aangehouden. Daar gaat hy
den hoek om!"
Onze oogen ontmoetten elkaar en we
staarden elkaar hulpeloos aan.
„Wat kan er zyn?"
Ik schudde het hoofd.
„Ik weet het niet. Hy was kaartenhui
zen aan 't bouwen, toen hy plotseling
zei, dat hij een idee had, en wegholde,
zooals u gezien hebt".
„Nu", zei Mary, „ik denk wel, dat hy
vóór het eten terug zal zijn".
Maar de nacht viel in, en Poirot was
niet teruggekomen.
HOOFDSTUK XII.
De laatste schakel.
Poirots plotselinge vertrek had ons
allen zeer verwonderd. De Zondagmor
gen ging voorby en nog kwam hy
niet terug. Maar om ongeveer drie uur
dreef een verwoed en aanhoudend ge
toeter ons naar het raam, om Poirot
uit een auto te zien komen, vergezeld
door Japp en Summerhaye. De kleine
man had een gedaanteverwisseling on-
De longroom van de officieren.
arbeiders het werken in die averechtsche
posities niet hadden kunnen volhouden,
en moeten opgeven. Een was bij hem ge
komen en had verklaard: „Hoor 'es me
neer, alles goed en wel, maar die schui-
nigheid hier, daar kan ik niet langer
tegen". En was vertrokken.
„Wat my betreft", zei de onvervalschte
Amsterdammer, „ik heb er geen last meer
van. Weet niet beter of 't hoort zoo.
Maar wat is 't gevolg? Dat ik me niet
lekker meer voel op een schip dat recht
op ligt. Ik word d'r draaierig van, 't lykt
niet normaal te wezen
Dat autogene snijden is niet mis. Van
den pantsertoren, met 'n stalen wal van
35 cM, dikte, hebben ze heele stukken
afgesneden! 't Lijkt totaal onbegrijpelijk.
Die groote brokken staal een stuk van
een meter lengte weegt anderhalve ton
worden dan verkocht, en brengen ook
nog heel wat op. Uit de eerste machine
kamer heeft men vry wat waarde om
hoog gebracht, maar uit de tweede nog
niets. Die zit onder water en zand. Toch
wordt er ook wel met duikers aan het
schip gewerkt, en al deze kostbare arbeid,
al meer dan twee jaar lang, doet je be
seffen dat zoo'n gedeeltelyke slooping
toch nog heel wat geld moet opleveren.
Eerst werkten er vyfenzeventig man aan,
l8ter twintig. Tegenwoordig wordt er niet
zooveel meer aan gedaan; blijkbaar is
't einde van de Prince George-aftakeling
niet meer verre.
En als de N.V. Electro het voldoende
vindt zal men den ten doode gewonden
stalen reus verder met vrede laten. De
Waterstaat zal hem niet opblazen. Waar
om ook? Zoo'n mooie golfbreker voor
onze zeewering! Over 'n kwart eeuw is
hij wellicht nóg steeds een populaire
bezienswaardigheid.
Toen wy den Prince George ook van
de zeezyde wilden beschouwen bleek er
in 't eenige aanwezige jolletje, vol toe
risten, alleen nog maar plaats voor den
fotograaf te zyn. Waarop de heer Rui
tenschild en schryver dezes ontdekten
dat wij beiden waterpolo-veteranen wa
ren, hij van D.JX. en ik van H.V.G.B.,
en elkaar vijftien jaar geleden bekampt
moesten hebben. Dewelke ontdekking niet
passender gevierd kon worden dan door
dergaan. Op zyn gelaat straalde een
grappige voldoening en hy boog eer
biedig voor Mary Cavendish.
„Madame, heb ik uw toestemming,
om een kleine réunion in het salon te
houden? Het is noodzakelijk, dat ieder
een erby is".
Mary glimlachte droevig.
„U weet, monsieur Poirot, dat u in
ieder opzicht carte blanche hebt".
„U bent al te vriendelijk, mevrouw!"
Nog altijd stralend, ging Poirot ons
voor naar het salon, en bracht onder-
wyl stoelen aan.
.Miss Howard hier. Mademoiselle
Cynthia. Monsieur Lawrence. De brave
Dorcas. En Annie. Bien! We moeten den
gang van zaken een paar minuten op
schoten, totdat mr. Inglethorp er is.
Ik heb hem een briefje gezonden".
Miss Howard stond dadelijk van haar
stoel op.
„Als die man in huis komt, ga ik er
uit!"
„Neen, neen!" Poirot ging naar haar
toe en pleitte met zachte stem.
Eindelijk berustte Miss Howard erin,
naar haar stoel terug te gaan. Een
paar minuten later kwam Alfred
Inglethorp de kamer binnen.
Toen het gezelschap bijeen was, stond
Poirot van zyn stoel op, met het air
van een populairen redenaar, en boog
ons in zwempakken te steken en geza
menlijk rondom den kruiser te zwemmen.
Hetgeen wy deden.
Een heel andere zwemmerij dan bij
Zandvoort. Geen branding. Je bent da
delijk in diep water en er staat een
lange deining, net als ver in zee. De
burgemeester, die ons blykbaar met eeni
ge bezorgdheid den achtersteven had zien
renden, begroette ons toen we aan den
boeg van den kruiser weer in 't gezicht
kwamen, en zei dat we een goeden tijd
hadden gemaakt. Hetgeen een veteraan
altyd nog gaarne hoort. Ik informeerde
naar het plaatselyk record „rondom de
Prince George" maar dit bleek niet ge
noteerd te zyn, en de heer Ruitenschild
klaagde dat hy bijna nooit iemand kon
vinden die met hen: om dat schip wou
zwemmen. De kust-menschen willen er
niet aan en plegen hem met bezorgdheid
na te zien, hoofdschuddend, zoo in den
trant van: „Die vró> erom. Wie zwemt
er nou in zee?"
Er loopen ook allerlei verhalen over
sterke stroomingen, die er volgens den
opper-kruiser-ontmantelaar niet zyn, en
waarvan ik ook moet getuigen, dat 'k er
niets van gemerkt heb. Maar zoo wan
trouwt men de zee in kustplaatsen die
geen badplaatsen zyn. De heer Ruiten
schild troost zich vaak snelt hij in
zyn Citroëntje van de eenzame kust
naar de stad die iederen Mokummer zoo
dierbaar blyft. „Zoo'n boulevardluis",
noemt hy gezegd product der Fransche
automobielnyverheid, en ik meende u dit
juweel van typeerende Amsterdamsche
woordvinding niet te mogen onthouden.
Als vroolyk slot van een lange causerie
met een eenigszins droefgeestige inleiding
en ietwat-lugubere illustraties. Want het
is toch luguber, zoo'n verslagen zeekas
teel, zelfs op een blijden zonnedag zooals
deze was
R. P.
DE LOODSVLAG
UITGESTOKEN.
Van de opvarenden van het Duitsche
s.s. „Kraus", dat dezer dagen in het
Molengat is gestrand en te Helder is
binnengesleept, verneemt het Persbureau
V. D., dat het stoomschip ruim twee
uren met de loodsvlag op voor het Mo-
lcngat heeft gelegen, zonder dat dit
door den uitkykpost „Kykduin" schynt
te zijn opgemerkt.
Daar de „Kraus" byna niet meer kon
manoeuvreeren en dus binnen moest
loopen, werd ten slotte de hulp van een
visscher ingeroepen, die vóórzeilde. Het
schip liep evenwel aan den grond en kon
slechts met veel moeite vlot gebracht
worden.
Van andere zyde wordt vernomen, dat
in den afgeloopen winter het Fransche
sa „Portreau" op de Haaksgronden is
gestrand en verloren gegaan, ook ten
gevolge van het uitblijven van een loods-
boot, ondanks gegeven seinen.
Vernomen wordt, dat van officieele
zyde een onderzoek wordt ingesteld
naar de oorzaak van het niet opmer
ken van schepen, die om een loods vra
gen.
beleefd voor zyn publiek.
.Messieurs et mesdames, zooals u al
len weet, werd ik door monsieur John
Cavendish geroepen, om deze zaak te
onderzoeken. Ik deed dadelijk naspo
ringen in de kamer van de overledene,
welke op raad van de doctoren afge
sloten was gehouden, en dus precies zoo
was. als toen de tragedie gebeurde. Ik
vond: ten eerste, een stukje groene
stof; ten tweede, een nog vochtige vlek
op het karpet by het raam; ten derde
een leeg doosje van broompoeders. Om
het stukje groene stof eerst te nemen,
dat vond ik in den grendel van de
verbindingsdeur tusschen die kamer en
de naburige, door mademoiselle Cynthia
bewoond. Ik overhandigde het stukje
aan de politie, die het van niet veel
belang oordeelde. Ook herkenden ze t niet
voor wat het was een stukje groene
mouw van een tulnschort".
Er was even wat beweging door op
gewondenheid.
„Nu was er maar één persoon te
Styles, die op het land werkte me
vrouw Cavendisch. Dus moet het me
vrouw Cavendish zijn geweest, die de
kamer van de overledene is binnenge
komen door de deur, die met made
moiselle Cynthia's kamer verbinding
gaf".
(Wordt vervolgd)