HAARLEM'S BIJ DEN PRINCE GEORGE, FLITSEN FEUILLETON DE GEHEIMZINNIGE ZAAK VAN STYLES VRIJDAG 2 SEPT. 1927 DERDE BLAD De ondergang van een zeekasteel. EEN CAUSERIE VAN DE HONDSBOSSCHE. Prince George, van de zeezijde genomen. Bijna zes jaar geleden om precies te wezen: in December 1921 strandde de Engelsche kruiser Prince George op onzer» kust, vlak bij Camperduyn. Het was een rare historie. Een schrij ver van zeeverhalen met een ietwat Conan Doyligen hersenkronkel zou uit die laatste reis van dat schip een pak- kenden roman hebben kunnen scheppen, onder den titel: „Het Mysterie van den Prince George". Ja, dat lijkt mij wel de goede naam. Hij had eerst de tragiek van die laatste reis kunnen schilderen. Toen zij begon was zij al droevig: een gang naar het kerkhof. Want de kruiser was verouderd, „obsolete" zooals de En- gelschen dat noemen. De Admiraliteit had hem afgeschreven en aan een Duit sche sloopersfirma te Hamburg of Bre men verkocht. Het geschut werd er afge haald, een gezagvoerder met een man of tien gingen aan boord en twee sterke zee sleepbooten maakten den kruiser vast aan haar machtige staalkabels en trok ken hem over de Noordzee, naar de Duitsche haven waar hy zyn ondergang zou vinden. Er is weemoed in zoo'n reis. Ik haat den oorlog en daarom ook zyn werktui gen, als zoodanig. Maar in de eerste plaats was de Prince George toch een schip. Oude zeelui, gehard door hun zware, gevaarvolle leven.... sterke kerels, ruwe bonken, hebben tranen gestort over den ondergang van het schip waarop zij jaren gevaren hadden. En daar kun je je zelfs als landrot indenken, als je maar eens iets met schepen en booten te ma ken hebt gehad. Dan voél je er wat van. Er leeft iets in een schip, het heeft iets van zichzélf, zooals ook sommige oude huizen dat kunnen hebben. Je weet niet wat het is. Niemand weet het. Je voelt het alleen, het is een deel van het groote levensraadsel..— t Schynt wel dat de tien of twaalf Engelschen, die de Prince George op haar laatste reis aan boord had, er niet vroeger op gevaren hadden. Onder bevel van een bergingskapitein kwamen zy plleen maar voor dit karweitje aan boord. Dit moet misschien veel verklaren. In elk geval was het een rare historie met die stranding. Toen zij ter hoogte van Camperduyn Waren gekomen maakten de Engelsche sleepboten los, en verdwenen om te gaan bunkeren. Dat hadden zy heel dichtby, in Den Helder of in IJmuiden, kunnen doen. Maar zy gingen heelemaal terug naar Engeland en liepen de haven van Huil binnen. Daarna bh.en de be manningen nog wat gezellig Kerstmis vieren. Intusschen dreef de kruiser maar zoo wat rond, eerst op eenige kilometers af- stands van de kust, later dichterbij. Ten slotte raakte hij aan den grond. Daarna gebeurden er wonderlyke dingen, waar over ze te Petten nog altijd mompelen en hoofdschudden als 't gesprek er op komt. Het schynt dat een Hollandsche bergings-sleepboot werd uitgezonden om den Prince George weer vlot te krijgen, maar dat haar assistentie werd gewei gerd en zij onverrichterzake moest ver trekken. Tenslotte brak een storm los, het machtige zeekasteel werd nog verder op de kust geslagen, vlak vóór de Honds- bossche zeewering, en brak in tweeën. De weinige opvarenden verkeerden toen in nood. 's Nachts werden met 't vuurpyl- toestel van de kust ly'nen overgeschoten. Pas by 't aanbreken van den dag zagen de Engelschen die. Zy hadden een ont- zettenden nacht doorgemaakt, maar wer den langs de ïynen veilig aan wal ge bracht. Het schip was natuurlijk redde loos verloren. Het was verzekerd by Lloyd's, en Lloyd's wantrouwde de zaak blijkbaar, en ging erover procedeeren. Had de Duitsche sloopersfirma, met medewer king van de Engelsche sleepbootkapiteins en den gezagvoerder van den kruiser, den kruiser met moedwil laten stran den? De Raad van de Scheepvaart stelde een onderzoek in, het proces duurde ja ren, maar tenslotte moest Lloyd's de assurantie zoo om en bij de drie ton toch betalen. Dit is, in enkele korte trekken, de his torie van de laatste reis van den Prince George. Met den gevallen reus had men intus schen nog lang niet afgedaan. Hy bleek allerlei voordeelen op te leveren. Hy lag daar op maar 200 M. afstand voor de zee wering. Er worden jaarlyks een paar ton ten koste gelegd aan het onderhoud van de Hondsbossche, en de bevolking van 't dorpje Petten bestaat grootendeels uit arbeiders die daarvan bestaan. Dat heb ik bij een vorige gelegenheid al eens be schreven. Hun werk werd nu voor een klein deel overgenomen door den krui ser, want hö is een prachtige golfbreker, en sinds-ie daar ligt heeft men niets be- Het dek van den Prince George, van de zeezijde gezien. VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 989 MELK OPDRINKEN Jantje informeert of hy heusch zyn melk heelemaal moet opdrin ken luistert naar de ouderlijke lezing over waarde van melk voor kin deren, vraagt zich af hoe vaak hij dat nu gehoord heeft zucht en neemt een slok vraagt of hij de rest mag laten staan geen succes besluit van tactiek! te veranderen deelt mee, dat hy erg pyn in zijn maag heeft en of het dan niet beter is geen melk te drinkea kykt naar vader om uit te maken of huilen verstandig zou zyn concludeert van niet berust in de onverbiddeiyke nood- I zaak en probeert een nieuwe I methode van beker-vasthouden I nieuwe methode mislukt, maar de beker is toch gauw leeg. fNa druk verboden.) door AGATHA CHRISTIE. Vertaling van A. d. Z. Daarna werd de zaak, daar het laat begon te worden, tot Maandag verdaagd. Poirot, merkte ik op, zag er zeer ter neergeslagen uit. Hy had het kleine rim peltje tusschen de oogen, die ik zoo goed kende. „Wat is er. Poirot?" vroeg ik. „Ah, mon ami, de dingen gaan slecht, slecht". In weerwil van mezelf deed nhjn hart een sprong van verlichting. Blykbaar was er kans, dat John Cavendish vrijge- sproken werd. Toen we het huis bereikten, sloeg myn kleine vriend Mary's aanbod van thee met een wuivend handgebaar af. „Neen, dank u, madame. Ik zal naar mijn kamer gaan". Ik volgde hem. Nog steeds het voor hoofd fronsend, liep hij naar den lesse naar, en nam er een klein pakje patience kaarten uit. Toen trok hy een stoel naar de tafel, en, tot myn groote verbazing, begon hij ernstig kaartenhuizen te bou wen! Onwillekeurig zakte myn kaak, en hy zei dadelyk: „Neen, mon ami, ik ben niet in myn kindsheid. Ik kalmeer mijn zenuwen, dat is alles. Deze bezigheid vereischt nauw keurigheid van de vingers. Met nauw keurigheid van de vingers gaat nauwkeu righeid van de hersenen samen. En die heb ik nooit méér noodig gehad dan nu!" „Wat is de moeilykheid?" vroeg ik. Met een harden stomp op de tafel deed Poirot zyn zorgvuldig opgetrokken ge bouw ineenstorten. „Het is dit, mon ami! Dat ik kaarten huizen, zeven verdiepingen hoog, kan bouwen, maar dat ik niet kan" stomp „vinden" stomp „dien laatsten schakel, waarover ik je sprak". Ik wist niet, wat ik zeggen moest, dus hield ik myn mond, en hij begon de kaarten weer langzaam op te bouwen, onderwys met horten en stooten spre kend. „Het wordt zoo gedaan! Door de ééne kaart op de andere te plaatsen met wiskunstige zeker heid!" Ik keek ernaar, hoe het kaartenhuis, verdieping na verdieping onder zijn handen oprees. Hij aarzelde of weifelde nooit. Het was werkelyk bijna als een goocheltoer. „Wat een vaste hand hebt u toch", merkte ik op. Ik geloof, dat ik uw hand maar ééns heb zien beven". „By een gelegenheid, dat ik boos was, hoeven te doen aan het hoofd vlak er-1 achter. Al die hoofden-in-zee eischen van tyd tot tijd hun onderhoudswerken; alleen aan dat ééne heeft men in zes jaar tijds geen zorgen meer behoeven te wyden. Een tweede voordeel leverde 't schip op als attractie voor toeristen. Het lokte menschen naar Schoorl en Petten. Dui zenden hebben het in die jaren bezocht. By mooi weer en gunstig gety konden zy het te voet bereiken. Tenslotte bleek, dat er toch nog heel wat uit te halen was. De oorlogsschepen uit de Prince George-periode zaten vol koper en ander waardevol materiaal, dat nog veel geld kon opbrengen. Dus sloot Lloyd's een contract met een Amster- aamsche firma, de N.V. Electro, die zelf explosieve stoffen fabriceert en die in 1925 een leider van 't werk met niet minder dan 75 man naar Petten zond om den kruiser te sloopen voorzoover dat on der deze moeilijke omstandigheden nog mogelyk was. Het schip was al een eind in het zand gezakt (het maakt nu niet minder dan 46 graden slagzij, naar de zeezijde overhellend) maar er kon nog veel worden bereikt. Een keet werd ge bouwd, en een kabeltoestel op het talud van cle zeewering geplaatst. Van dat toe stel werd een zware staalkabel, waar langs lasten van tonnen zwaarte ver voerd kunnen worden, op een meter of tien hoogte naar het wrak gespannen. Toen gebeurde er eerst nog een won derlijk ongeval. Het was in datzelfde jaar '25, waarin het sloopingswerk begon. Een leerling-aviateur uit het vliegkamp De Kooy, die al veel verder van zyn basis was gegaan dan hy eigenlyk mocht, naderde met een gangetje van meer dan 100 K.M., wou eens even van dichtby een blik op den kruiser slaan, daalde tot vlak boven 't strand en zag den staal kabel niet, waartegen hy in zyn gewel dige snelheid optornde.... Het uitzicht uit het kraaiennest. Het resultaat was wonderbaarlijk. De kabel zwiepte 'n eind door, maar brak niet. Het vliegtuig, dat precies op zijn schroefas den kabel getroffen had, maak te een salto, waardoor het zijn snelheid dermate verloor, dat het nog vrij goed neerkwam. Het werd wel zwaar bescha digd, maar de nieuwsgierige jongeling uit De Kooy, die te ver van hóhk was gegaan, bleef als door een wonder onge deerd. Voor de tweede maal toonde de Prince George, sinds haar ontwapening blyk baar een schip des vredes geworden, dat hy geen slachtoffers wilde maken, al sprong de mensch nóg zoo lichtzinnig met hem om.... Van deze en andere dingen heeft bur gemeester Eriksson my verteld. Zyn ge meente zal vermoedelijk op 1 Januari a.s. ophouden te bestaan, want de financiëele draagkracht van Petten's bevolking is zoo gering, dat een schuld van slechts 14.000 de gemeente al in financiëele moeilijkheden heeft gebracht. Daarom zal zij worden geannexeerd by de aan grenzende gemeente De Zype. Ik ken den burgemeester van die plaats niet, maar in elk geval zullen de Pettenaren het betreuren, dat hun eigen burgerva der niet meer in functie zal zijn. Een vriendelijk en gemoedelijk man, die te gen geen moeite opziet en groote be langstelling voor zijn menschen heeft. Hoe wy er nu kwamen? Onlangs bereikte ons een foto van het werk aan den Prince George. Toen onze fotograaf daarvan hoorde spitste hy zyn joumalistiek-illustratieve oor en snoof met zyn dito neus. Als u hem kent (en velen uwer kennen hem) ziet u 't hem doen. Toen ik de foto zag bevingen mij dergelijke sensaties. Het gevolg was een telefoontje naar Petten nr. 1 een zeldzaamheid, die de interlocale juffrouw merkbaar paf deed staan en 's mid dags reden wy al naar de Hondsbossche en werden er ontvangen door burgemees ter Eriksson. By 't wrak bracht hy my in kennis met den heer G. Ruitenschild, den opper-kruiser-onfmantelnar (als ik het zoo noemen mag) van de eerder ge noemde N.V. Electro. zeker", merkte Poirot met groote kalmte op. „Ja, juist. U was toen woedend. Weet u nog wel? Het was, toen u ontdekte, dat het slot van de portefeuille in mevrouw Inglethorp's slaapkamer was opengebro ken. U stond by den schoorsteen, de dingen, die erop stonden, op uw gewone manier te verschuiven, en uw hand tril de als een blad! Ik moet zeggen Maar ik hield plotseling op. Want Poi rot vernietigde weer zijn meesterstuk van kaarten, terwyl hy een schorren en on- verstaanbaren kreet uitstootte en, zyn handen voor de oogen houdend, zwaai de hij naar voren en naar achteren, ter wijl hy blijkbaar een hevige kwelling doorstond. „Goede hemel, Poirot!" riep ik. „Wat gebeurt er? Bent u ziek geworden?" „Neen, neen!" hygde hy. „Het is het is dat ik een idee heb!" „O!" riep ik uit, zeer verlicht. „Een van uw kleine ideeën?" „Neen!" riep Poirot openhartig uit. „De zen keer is het een reusachtig idee. Ko lossaal! En jy, jij m'n vriend, hebt het me verschaft!" Terwyi hij me plotseling in zyn ar men trok, en voordat ik van myn ver bazing bekomen was, liep hy hals over kop de kamer uit. Mary Cavendish kwam op dat oogen- blik binnen. „Wat heeft monsieur Poi rot? Hy holde langs me heen. roepend: „Een garage! Om 's hemelswil, wys me „Wrak" is eigenlijk een te zwakke be naming voor zooiets. Je combineert dat woord immers met houten schepen. Er is geen beter gevonden, sinds er alleen zeilschepen waren. Ruïne klinkt al wat beter, maar dat slaat op steen. Voor zoo'n stalen bouwval kent onze taal eigenlyk geen woord dat voldoende plas tiek heeft. U zult erkennen dat de foto's in deze leemte voorzien. Wind en gety waren ons welgezind, en wy konden de stalen chaos dus te voet bereiken en beklimmen. Aan stuurboord, dat is aan de Iand- zyde, is de wand van het schip openge rukt en vernield door de zuurstof-en- koolstof-verbindingen van de Electro. Het is een verschrikkelijke ravage. Een geweldige stalen kiel ligt naar boven, vlak op 't strand, en de oudroest-ruïne van honderd vijftig meter lengte, half weggezakt, verrijst er nog huizenhoog boven. De twee stalen masten wyzen scheef zeewaarts. Van één is 't „kraaien nest" afgebrand, afgesneden door de felle autogene toestellen. Daar heeft een arbeider in zitten werken op huizenhoog te, in die stalen doos, „afsnijdend" een metaal-massa van misschien een ton of meer gewicht, en wetend dat die straks opdaag zou ploffen. Toen hettenslotte gebeurde heeft de stalen mast gezwiept, zoodat-ie zich aan 't restant van zyn steunpunt moest vastklemmen. „Geen kleinigheid, zulk werk" zei de heer Ruitenschild, en wy beaamden het tenvolle. Het zijn kérels, die zulke ge- vaariyke kary eitjes met een kalm snuit opknappen. Onze fotograaf keek al verlangend naar 't andere kraaiennest een pracht- positie om kieken uit te nemen. „Op uw eigen verantwoordingcondition- neerde de leider van 't werk, en even later klauterden de twee langs de stalen haken tegen den scheeven mast omhoog, na een klimparty over den bouwval. Een riskant akkevietje maar wat stuit een persfotograaf? Ik weet het niet, en hij blijkbaar evenmin. Een beklimming van het schip bleek wonderlijke sensaties mee te brengen en vrywat acrobatiek te vereischen. Het is nog maar een reusachtig stalen karkas waaruit al de aankleeding, al de extra- montage is verdwenen. Overal gapen af gronden aan je voeten, en beweeg je eens voort op een dek van 24 meter breedte, vol gaten en ravynen, dat onder een hoek van zesenveertig graden staat! Je hangt eraan, en werkt je vooruit van steunpunt tot steunpunt, en komt tot de ontdekking dat het beter is om niet om laag te kijken. Wij bereikten de ruimte die de „longroom" van de officieren was geweest, en terwyl de burgemeester daar in wonderen van acrobatische behendig heid presteerde bleek iets heel vreemds. In de open lucht had de schee- ve positie van het schip geen specialen invloed, maakte alleen het vooruitkomen moeilyk. Maar in een besloten ruimte werd je er ietwat door bevangen, een beetje draaierig. Wij waren met een half dozijn menschen daar, en ieder getuigde 't zelfde. De leider van 't werk, met onzen illus trator uit de kraaiennest-hoogten afge daald, vertelde dat sommigen van zyn een garage, madame!" En voordat ik kon antwoorden was hy de straat op gerend". Ik haastte me naar 't raam. Zoowaar, daar was hy de straat aan 't afhollen, zonder hoed, en onder 't loopen gesticu- leerend. Ik keerde me naar Mary met een gebaar van wanhoop. „Hy wordt de volgende minuut door een agent aangehouden. Daar gaat hy den hoek om!" Onze oogen ontmoetten elkaar en we staarden elkaar hulpeloos aan. „Wat kan er zyn?" Ik schudde het hoofd. „Ik weet het niet. Hy was kaartenhui zen aan 't bouwen, toen hy plotseling zei, dat hij een idee had, en wegholde, zooals u gezien hebt". „Nu", zei Mary, „ik denk wel, dat hy vóór het eten terug zal zijn". Maar de nacht viel in, en Poirot was niet teruggekomen. HOOFDSTUK XII. De laatste schakel. Poirots plotselinge vertrek had ons allen zeer verwonderd. De Zondagmor gen ging voorby en nog kwam hy niet terug. Maar om ongeveer drie uur dreef een verwoed en aanhoudend ge toeter ons naar het raam, om Poirot uit een auto te zien komen, vergezeld door Japp en Summerhaye. De kleine man had een gedaanteverwisseling on- De longroom van de officieren. arbeiders het werken in die averechtsche posities niet hadden kunnen volhouden, en moeten opgeven. Een was bij hem ge komen en had verklaard: „Hoor 'es me neer, alles goed en wel, maar die schui- nigheid hier, daar kan ik niet langer tegen". En was vertrokken. „Wat my betreft", zei de onvervalschte Amsterdammer, „ik heb er geen last meer van. Weet niet beter of 't hoort zoo. Maar wat is 't gevolg? Dat ik me niet lekker meer voel op een schip dat recht op ligt. Ik word d'r draaierig van, 't lykt niet normaal te wezen Dat autogene snijden is niet mis. Van den pantsertoren, met 'n stalen wal van 35 cM, dikte, hebben ze heele stukken afgesneden! 't Lijkt totaal onbegrijpelijk. Die groote brokken staal een stuk van een meter lengte weegt anderhalve ton worden dan verkocht, en brengen ook nog heel wat op. Uit de eerste machine kamer heeft men vry wat waarde om hoog gebracht, maar uit de tweede nog niets. Die zit onder water en zand. Toch wordt er ook wel met duikers aan het schip gewerkt, en al deze kostbare arbeid, al meer dan twee jaar lang, doet je be seffen dat zoo'n gedeeltelyke slooping toch nog heel wat geld moet opleveren. Eerst werkten er vyfenzeventig man aan, l8ter twintig. Tegenwoordig wordt er niet zooveel meer aan gedaan; blijkbaar is 't einde van de Prince George-aftakeling niet meer verre. En als de N.V. Electro het voldoende vindt zal men den ten doode gewonden stalen reus verder met vrede laten. De Waterstaat zal hem niet opblazen. Waar om ook? Zoo'n mooie golfbreker voor onze zeewering! Over 'n kwart eeuw is hij wellicht nóg steeds een populaire bezienswaardigheid. Toen wy den Prince George ook van de zeezyde wilden beschouwen bleek er in 't eenige aanwezige jolletje, vol toe risten, alleen nog maar plaats voor den fotograaf te zyn. Waarop de heer Rui tenschild en schryver dezes ontdekten dat wij beiden waterpolo-veteranen wa ren, hij van D.JX. en ik van H.V.G.B., en elkaar vijftien jaar geleden bekampt moesten hebben. Dewelke ontdekking niet passender gevierd kon worden dan door dergaan. Op zyn gelaat straalde een grappige voldoening en hy boog eer biedig voor Mary Cavendish. „Madame, heb ik uw toestemming, om een kleine réunion in het salon te houden? Het is noodzakelijk, dat ieder een erby is". Mary glimlachte droevig. „U weet, monsieur Poirot, dat u in ieder opzicht carte blanche hebt". „U bent al te vriendelijk, mevrouw!" Nog altijd stralend, ging Poirot ons voor naar het salon, en bracht onder- wyl stoelen aan. .Miss Howard hier. Mademoiselle Cynthia. Monsieur Lawrence. De brave Dorcas. En Annie. Bien! We moeten den gang van zaken een paar minuten op schoten, totdat mr. Inglethorp er is. Ik heb hem een briefje gezonden". Miss Howard stond dadelijk van haar stoel op. „Als die man in huis komt, ga ik er uit!" „Neen, neen!" Poirot ging naar haar toe en pleitte met zachte stem. Eindelijk berustte Miss Howard erin, naar haar stoel terug te gaan. Een paar minuten later kwam Alfred Inglethorp de kamer binnen. Toen het gezelschap bijeen was, stond Poirot van zyn stoel op, met het air van een populairen redenaar, en boog ons in zwempakken te steken en geza menlijk rondom den kruiser te zwemmen. Hetgeen wy deden. Een heel andere zwemmerij dan bij Zandvoort. Geen branding. Je bent da delijk in diep water en er staat een lange deining, net als ver in zee. De burgemeester, die ons blykbaar met eeni ge bezorgdheid den achtersteven had zien renden, begroette ons toen we aan den boeg van den kruiser weer in 't gezicht kwamen, en zei dat we een goeden tijd hadden gemaakt. Hetgeen een veteraan altyd nog gaarne hoort. Ik informeerde naar het plaatselyk record „rondom de Prince George" maar dit bleek niet ge noteerd te zyn, en de heer Ruitenschild klaagde dat hy bijna nooit iemand kon vinden die met hen: om dat schip wou zwemmen. De kust-menschen willen er niet aan en plegen hem met bezorgdheid na te zien, hoofdschuddend, zoo in den trant van: „Die vró&gt erom. Wie zwemt er nou in zee?" Er loopen ook allerlei verhalen over sterke stroomingen, die er volgens den opper-kruiser-ontmantelaar niet zyn, en waarvan ik ook moet getuigen, dat 'k er niets van gemerkt heb. Maar zoo wan trouwt men de zee in kustplaatsen die geen badplaatsen zyn. De heer Ruiten schild troost zich vaak snelt hij in zyn Citroëntje van de eenzame kust naar de stad die iederen Mokummer zoo dierbaar blyft. „Zoo'n boulevardluis", noemt hy gezegd product der Fransche automobielnyverheid, en ik meende u dit juweel van typeerende Amsterdamsche woordvinding niet te mogen onthouden. Als vroolyk slot van een lange causerie met een eenigszins droefgeestige inleiding en ietwat-lugubere illustraties. Want het is toch luguber, zoo'n verslagen zeekas teel, zelfs op een blijden zonnedag zooals deze was R. P. DE LOODSVLAG UITGESTOKEN. Van de opvarenden van het Duitsche s.s. „Kraus", dat dezer dagen in het Molengat is gestrand en te Helder is binnengesleept, verneemt het Persbureau V. D., dat het stoomschip ruim twee uren met de loodsvlag op voor het Mo- lcngat heeft gelegen, zonder dat dit door den uitkykpost „Kykduin" schynt te zijn opgemerkt. Daar de „Kraus" byna niet meer kon manoeuvreeren en dus binnen moest loopen, werd ten slotte de hulp van een visscher ingeroepen, die vóórzeilde. Het schip liep evenwel aan den grond en kon slechts met veel moeite vlot gebracht worden. Van andere zyde wordt vernomen, dat in den afgeloopen winter het Fransche sa „Portreau" op de Haaksgronden is gestrand en verloren gegaan, ook ten gevolge van het uitblijven van een loods- boot, ondanks gegeven seinen. Vernomen wordt, dat van officieele zyde een onderzoek wordt ingesteld naar de oorzaak van het niet opmer ken van schepen, die om een loods vra gen. beleefd voor zyn publiek. .Messieurs et mesdames, zooals u al len weet, werd ik door monsieur John Cavendish geroepen, om deze zaak te onderzoeken. Ik deed dadelijk naspo ringen in de kamer van de overledene, welke op raad van de doctoren afge sloten was gehouden, en dus precies zoo was. als toen de tragedie gebeurde. Ik vond: ten eerste, een stukje groene stof; ten tweede, een nog vochtige vlek op het karpet by het raam; ten derde een leeg doosje van broompoeders. Om het stukje groene stof eerst te nemen, dat vond ik in den grendel van de verbindingsdeur tusschen die kamer en de naburige, door mademoiselle Cynthia bewoond. Ik overhandigde het stukje aan de politie, die het van niet veel belang oordeelde. Ook herkenden ze t niet voor wat het was een stukje groene mouw van een tulnschort". Er was even wat beweging door op gewondenheid. „Nu was er maar één persoon te Styles, die op het land werkte me vrouw Cavendisch. Dus moet het me vrouw Cavendish zijn geweest, die de kamer van de overledene is binnenge komen door de deur, die met made moiselle Cynthia's kamer verbinding gaf". (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1927 | | pagina 9