LETTEREN EN KUNST ONTVANGEN BOEKEN. BIOSCOOP BURGERLIJKE STAND HAARLEM'S DAGBLAD ZATERDAG 10 SEPT. 1927 TENTOONSTELLING IN DE VRIJE HAARLEMSCHE SCHILDER SCHOOL. Zaterdagmiddag wordt In de lokalen van dit thans een jaar in Haarlem be staande instituut een tentoonstelling ge opend van werk, door leerlingen en hos- pitanten der school vervaardigd. Wij hebben er met genoegen een kijkje ge nomen en kunnen met evenveel genoe gen constateeren, dat de jonge inrich ting het wèl maakt, bloeiende is en de bestuurderen er naar snakken hun vleu gelen in den straks aan te vangen nieu wen cursus nog wat breeder uit te slaan. Ruimtelijk zullen zij daartoe in staat gesteld zijn, doordat een geheel nieuwe lokaliteit aan de reeds in gebruik zijnde kon worden toegevoegd. Boven dien heeft in een aangrenzende, en met de school communicatie hebbende ruim te de sierkunstenaar Pieter van Gelder thans zijn werkplaatsen ingericht, zoo dat, wanneer de behoefte daaraan blij ken gaat, ook op het terrein der toege paste kunst, een docent de leermidde len om zoo te zeggen voor 't grijpen liggen. De Vrije Haarlemsche Schilderschool blijkt in ieder geval in een behoefte te voorzien en levensvatbaarheid te heb ben. Wat een verheugenis moet zijn voor den directeur, den ingenieur Kubatz, en zijn docenten, de schilders Boot en Grootens. Achteraf kan men zeggen, dat men zoo iets wel h*d kunnen voorzien, maar dat is een goedkoop kunstje na het slagen van een met rustigen durf aangevat initiatief. Inderdaadvoor velen kan deze inrichting van nut zijn. Hoevele dilettanten, die zelfstandig steeds moeten sukkelen om aan model len te komen, vinden die thans gemak kelijk voor ze gereed staan. Leiding en voorlichting kunnen ze hier krijgen, zon der examendwang naar eigen aard en aanleg werken en zoo ze geen kunste naars gemaakt kunnen worden die nu eenmaal niet te maken zijn toch voor hun arbeid dien serieuser onder grond ontvangen, zonder denwelke hun streven toch altijd min of meer prutsen blijven moet. Onder het geëxposeerde werk van den afgeloopen cursus hangt en ligt daar veel aardigs. Uiteraard noemen wy geen namen en beschouwen het geheel als resultaat van den arbeid der school als totaalprestatie. Even natuurlijk dan ook dat er veel variatie in het tentoon gestelde heersoht. Naast het werk van de dame die al angstig veel kent misschien al te veel om nog ooit iets zelf uit te vinden hangt het werk van den ouden heer die op lateren. rijpen leeftijd, na gansch andere carrière, de kunst omhelsde, en met toewijding en ijver een model in den nek ziet, en een geslaagde rugstudie schildert. Naast heel curieus en ernstig werk van een veer tienjarig ventje de gedurfde esca pades van een ouderen jongeling, die met zijn emoties nog geen raad weet en toch wel iets in zich schijnt te hebben. Hier een dame - die vlotte natuurimpressies maalt in de vrije, uren die een drukke huishouding haar overlaat, ginds een met aangrij pende angstvalligheid geschilderd zeep- vaatje door een aankomeling die slechts eenige maanden geleden nog nimmer met olieverf gewerkt had. Daar een jon ge dame met' onmiskenbaar illustratie ven aanleg, ginds een meisje die dien zelfden kant uit wil en kan gaan. Door de vrijheid van het regime komt hier van alles en nog wat en ik denk zoo dat ieder hier wat op kan steken. En het schijnt mij toe dat de geest die er heerscht eene is van tegemoetkomende hulpvaardigheid en onderling vertrou wen. Waaihij misschien zelfs de leiders soms voor verrassingen komen te staan. Want in iederen dilettant steekt per slot een minnaar van het sohoone. J. H. DE BOIS. MUZIEK. NIEUWE UITGAVEN: BEROEMDE MUSICI Dl. V. en VI. FRANZ SCHUBERT door Mr. G. Keiler. GUSTAV MAHLER door Wouter Hutschenruyter. Nog ls geen half jaar verloopen sinds de herdenkingen van Beethovens sterf dag en weer roepen twee tegelijkertijd verschenen werkjes onze verbeelding naar de Donaustad, eens het muzikale wereldmiddelpunt en nog immer, trots de na-oorlogsche ellende, een der hoofd brandpunten van het muziekleven. Wee- nen Hadyn, Mozart, Beethoven, Schu bert. Brahms, de familie Strauss, Bruckner, Mahler, om slechts enkele der allervoornaamsten te noemen, hebben er geleefd en gewerkt, hebben er in on derscheidene posities een rol gespeeld, de een meer, de ander minder ingrij pend in het openbare leven, naar ge lang van geaardheid, aanleg en ambt. En van dat middelpunt uit hebben de stralen van hun roem zich gaandeweg over de geheele aarde verbreid. Het is een naamlijst, waarop andere metropo len jaloersch mogen zijn; slechts van Parijs is ook bijwijlen luister uitgegaan, maar toch schijnt de muziekcultus daar nimmer in zoo breede kringen gewor teld te hebben of weerklank te hebben gevonden, als in de Oostenrijksche hoofdstad. Berlijn trad als mededinger op. toen Duitsehland op elk gebied naar de eereplaats streefde; het werd de be langrijkste muziekwereldmarkt, een haast permanente wereldtentoonstelling, welker keurmeesters, welker jury een gezaghebbend oordeel vermochten te vellen: de Berlijnsche kritieken legden overal gewicht in de schaal! Londen en New-York zijn steeds groo- tendeels. zoo niet geheel van import af hankelijk geweest; inheemsch is in Lon den de cultus van Handels werken, ter wijl New-York de handelsmerken als richtsnoer voor de kunstbeoordeeling schijnt te nemen en de duurste het meeste waardeert. Doch ik dwaal van Weenen naar de Nieuwe Wereld alsof ik reeds de traver seering van den Oceaan in Westelijke richting volbrengen kon; laat ik terug- keeren op den beganen grond van mijn onderwerp. Is het een toevallige omstandigheid dat de biografieën van Schubert en Mahler tegelijk in de serie „Beroemde Musici" het licht zien? Punten van ver schil bieden beider leven, karakter, streven en werkkring te over, punten van overeenkomst toch ook enkele. Beiden in klein-burgerlijke omgeving geboren, door geweldigen scheppings drang bezield, hebben zij de volle waar deering van hun arbeid niet mogen be leven. Zeer verschillend liep hun levens pad; Schubert, bescheiden, zelfs ver legen, is tijdens zijn kort leven aan het burgerlijke milieu eigenlijk nooit ont groeid, zich van zijn ontzaglijke geniali teit zelf wellicht niet eens ten volle be wust geworden; Mahler, onverbiddelijk streng zoowel jegens zich zeiven als jegens allen, wier medewerking hij bij het nastreven zijner hooge kunst-be doelingen behoefde 1s van de eene stad naar de andere getrokken vóór hij in Weenen de vervulling van zijn idealen hoopte te zien; heeft, toen ook zijn arbeid daar hem slechts teleurstelling baarde na een tienjarig verblijf Weenen de monarchie, Europa, verlaten om van de overzijde van den Oceaan een ont goocheling rijker terug te keeren. De verschilpunten bij vergelijking van Schubert en Mahler overwegen vooralsnog; waarom sprak ik van een toevallige omstandigheid, toen ik beider namen in één adem, in één verband noemde? Welnu, het is omdat ik den invloed van Schubert zoo sterk hier en daar in Mahler's werk bespeurd heb. Oor spronkelijkheid is een onmisbare eigen schap van alle groote'. kunstenaars, evengoed als de zucht er naar een tot veel misbaar leidende eigenschap van vele would-be groote is; doch men zou onbillijk zijn Indien men elke over eenkomst van een motief van enkele noten als plagiaat aanzag. Zulke on billijkheden zijn niet zelden uit be vooroordeeldheid voortgesproten. Ik her inner in dit verband aan de schampere betiteling, door de volbloed-Wagnerla- nen, die in navolging van den meester bij elke gelegenheid flink op Brahms scholden, aan diens vioolsonate op. 100 gegeven, omdat zij in de eerste drie noten van het hoofdthema een copie van Walthers Preislied zagen. Dat, door zulk een bril bezien, ook Wagner niet vrij' van plagiaat mocht heeten, ont ging den aanhangers natuurlijk. Mr. Keller vestigt in zijn werkje over Schubert de aandacht op de gelijkenis, ja de volledige identiteit van het thema van het Scherzo uit Schubert's strijk kwartet in d min. en het Nibelungen thema (Mr. K. spreekt abusievelijk van „het thema van den Nothung-smeden- den Siegfried") uit het muziekdrama „Siegfried",, en, het begin van Beetho vens op. 106 is aan het Wanderlied- thema uit hetzelfde drama ook niet vreemd. Ook twee dichters of schrijvers hebben meermalen dezelfde woorden in dezelfde opvolging gebruikt, zonder dat men recht heeft van plagiaat te spre ken. In hoeverre de gedachte daaraan bij Mahler's werk mag opkomen wil ik in ,'t midden laten, doch wie zijn Vierde Symphonie naast de Klaviersonates van Schubert legt, ontdekt toch zonder moeite treffende punten van gelijkenis. Het hoofdthema is nagenoeg samen- te stellen uit het thema van het alter natief in het Rondo der Sonate in D op. 53 en een deel van het zang thema van het eerste hoofddeel der sonate in Es op. 122. Een ander thema uit boven genoemd Rondo komt in de Finale der Symphonie voor. Zulke Schubertismen kan men, nevens is men van an dere komaf in verschillende werken van Mahler vinden en al behoeft men nu niet direct van plagiaat te spreken, zij wijzen toch op een sterken, bewusten of onbewusten invloed dien Schubert op Mahler gehad heeft. De biografieën, die van belden nu in de serie „Beroemde Musici" bij den uit gever J. Philip Kruseman verschenen zijn brengen geen nieuwe gegevens voor een dieper inzicht in de personen en het levenswerk van Schubert en Mahler, en pretendeeren ook niet, dat te willen doen. Het zijn aardige, populair geschre ven, uit verschillende bronnen samen gestelde werkjes/ Notenvoorbeelden wor den niet gegeven; het nut daarvan zou bij den beperkten omvang ook vrij twy- felachtig geweest zUn. In beide werkjes overheerscht het zuiver biografische; van een diepere bestudeering en beoor deeling der muzikale composities of zelfs van enkele dezer is geen sprake. In dit opzicht geven ze dus geen licht. Misschien is dit ook niet nocdig. Wie Schuberts muziek speelt of hoort en ontvankeluk Ls, zal ze ook wel zonder nadere uitlegging verstaan, en wie Mahler wil begrijpen moet in de gele genheid zyn, diens werken te hooren uitvoeren door een ensemble dat aan de zeer fcoo»c gestelde eLschen kan voldoen, en kar zich door de bestaande analy ses: ende studiën voorbereiden. Het werkje van Hutschenruyter geeft biyk van warme bezieling voor de per soon en het werk van Mahler en van veel belezenheid. De styl is in het hoofdstuk over M.'s leven aangenaam, later wat minder levendig en afwisse lend. Intusschen wenschen wy beide werk jes in veler handen. KAREL DE JONG. Uit Frankryk's letterkunde Wanneer in ons land de uit traditie bestaande liefde voor Fransche kunst en letterkunde onverzwakt voorleeft, ondanks het kortwieken der mogelijk heden althans de Fransche taal voor byna ieder toegankelyk te maken, dan zal dat voor een deel ook te danken blyven aan die mannen van studie en smaak, die door hun pittige opstellen in tydschrift en krant, zijn voortge gaan onze belangstelling levendig te hou den. Ik denk hier aan den bundel „Uit Frankryk's letterkunde" van Valkhoff, die indertijd de eerste uitvoerige karak teriseering van Anatole France in „De Gids" gaf, verder aan de kronieken van onzen oud-stadgeoot Tielrooy en nu ten slotte aan den bundel .Figuren uit de Fransche Letterkunde"' van Dr. J. W. Marmelstein, een kloek boek van een paar honderd pagina's dat de Uitgevers- maatschappy Holland ons dezen zomer toezond. Het is my niet bekend of, en zoo Ja, waar deze studies eerder verschenen zyn; ze waren voor my nieuw en ik heb van het vijftal zoozeer genoten dat ik ze den vrienden van Frankrijks litte ratuur gaarne ter lezing aanbeveel. Het is al dadelyk interessant, dat dr. Marmelstein. die een positief christe lijk man is, zyne belangstelling richt op figuren als Arthur Rimbaud en Paul Verlaine (twee dus dier „poètes mau- dits" waarvan de groote massa liefst biet anders wil weten dan hun fouten en menschelijke zwakheden. De wijze waarop de schrijver beide persoonlijk heden benadert, aanvoelt en projec teert is buitengewoon sympathiek en geeft blijk van een prettigen breeden en onbevooroordeelden kyk op mensch en leven. De godsdienstige crisis in het leven van Paul Verlaine is titel en thema_ van een. dier opsJ>ell^,_Aq de, studie overvRimbaud vindt de schrijver gelegenheid te over ook nog Verlaine en beider relaties te belichten. Dat over zulk précair onderwerp, als de ongebrei delde levens dier twee kunstenaars aan de hand doen, zoo voortreffelyk, voornaam zakelijk en toch met groot medebegrypen werd geschreven, alleen al hiervoor kan men Dr. Marmelstein een veer op den hoed steken. Deze schrijft bovendien eeen keurig Hol- landsch, zooals een goed docent be taamt. Een paar buitenissigheden daar gelaten, waar de schryver patent op schynt te hebben genomen: waarom hy voor „onweerstaanbaar" (toch een prachtig sterk Lollandsch woord) voort durend van „onwederstandelijk" praat, is niet te gissen. Doch dit is een kleine vitterij alleen maar gemotiveerd om dat het werk juist zoo geheel vrij is van aanstellerig doen of leeraars-pedantls- me. In onze korte aankondiging kun nen wy niet verder gaan: van drie even intéressante hoofdstukken ver meld ik slechts de titels: ze gaan over „het dagboek van Pierre Loti", over Saint Just, den idealist van de Terreur, en „Rondom de Bybelsche treurspelen van Racine". Het is werkeiyk een kosteiyke bun del. De uitgevers in ons land zorgen ove rigens er wel voor dat wy ook van de productie der levende schryvers op de hoogte blyven. Wel lijkt ons soms de keuze vrij cu rieus. Waarom byvoorbeeld wordt een auteur als Maurice Dekobra wèl in het Hollandsch uitgegeven en een Jacques de Lacretelle niet? Vermoedelijk omdat Dekobra aanleiding geeft om eèn juf frouw in badcostuum op den omslag te laten teekenen. Toch zou, zeker in ons land, met zyn sterk contingent in- tellectueele joodsche bevolking, Lacre- telle's roman „Silbermann" wel de aan- dachttrekken: het is een gratis hint die ik hierby hierby den goekproducenten geef. Istratï Dat zij van Marcel Proust en Chateau- briant af blyven ls materialistisch eer der te verklaren. Zeer actueel Ls in ieder geval de uitgever der Geschiedenissen van Panaït Istrati, den jongen Roe- meensch-Griekschen schryver die 'n paar jaar geleden plotseling in de Fransche vertelkunst kwam binnenvallen, en, door niemand minder dan Romain Rol land binnengevoerd, met één slag naam maakte. Nu was zijn debuut er wel naar de belangstelling rondom zijn persoon- ïykheid te wekken. Romain Rolland vertelde namelijk hoe hij met Istrati had kennis gemaakt. Een der eerste da gen van 1921 had hy een brief ontvan gen van iemand die in het ziekenhuis te Nizza verpleegd werd, na een mislukte poging tot zelfmoord. Istrati had, na een leven vol zwerven en avontuur, ge poogd zich de hals af te snijden. Te voren had hy Rolland, wiens werk en leven hij blijkbaar kende, den brief ge schreven die aanleiding tot hun kennis making werd. Want Istrati genas, wonder boven wonder, van zijn ernstige verwonding en Rolland zette hem aan tot het op schrijven der wonderlijke en avontuur lijke verhalen die hy hem deed. Istrati ontpopte zich als een heel bij zonder verteller,. Het leven en sterven van oom Anghel" waarmee de serie „Vertellingen van Aöriaan Zograffi" aanvangt is inderdaad van begin tot eind boeiend en belangwekkend, en de Hollandsche uitgeefster (de uitg.- maatschappij Kosmos) heeft in den schrijve^ van Meryntje, A. M. de Jong, een vertaler getroffen die met klaar- biijkelyke genegenhend dat werk ver- rl.ht heeft. De hevigheid der gemoeds beweging van het Balkanvolk, waaron der Istrati zijn sujetten vindt, kan ons een oogenblik verbazen, diens natuur lijkheid in het vertellen maakt ons met die figuren spoedig gemeenzaam en wij volgen ontroerd het noodlot dat zich aan oom Anghel voltrekt. En onder dat romantisch voortsnellen van het ver haal sluimert een wonderlyke levens wijsheid, die ons soms in bizarren vorm wordt toegediend, doch die er niet min der wy'Sheid om is. Dat Istrati nu ook voor hen die het lezen in vreemde taal vermoeiend vinden, toegankelyk werd, is een aanwinst. xlartsgeheimen (van M. J. Vies) Het blijft evenals trouwens bij an dere kunstprestaties in de litteratuur een bijzondere gebeurtenis, wanneer men bij een nieuw schryver dadelijk en duidelyk ce gewaarwording krijgt: dat is wat. Rolland zegt het op zijn manier: toen hy Istrati's brief gelezen had „viel het tumult van het geniale over hem". De willekeur waarmee wy onze boeken ontvangen ter bespreking y^a^kt,, dikwijls dat wy ongewild onbil- lyk worden, zelfs al in de volgorde, waarin wy aan het lezen gaan. Dat is nu eenmaal niet te ontgaan, maar het is wel pech voor een jong auteur als Maurits J. Vies, wiens „Hartsgeheimen" (verschenen by E. v. d. Vecht, A'dam) wij na Istrati in handen namen, dat zyn voorganger juist zoo éen, door de Muzen aangeraakte, moest zyn. Alleen al om zyn openhartigheid zou men Maurits Vies een gelukkiger moment in onze lectuur gegund hebben. Dat het jeugdwerk is... voor zoover wy het nog niet hadden kunnen proeven, geeft de auteur daaromtrent voldoende informa tie. In een naschrift spreekt hij van dit „op myn achttiende jaar begonnen, op mijn twintigste jaar voltooide boek", en bedankt den heer Van Deyssel, die zoo welwillend was hem op eenige techni sche fouten te wyzen. Wellicht slechts een paar kleinigheidjes. En het boek is opgedragen „aan de nagedachtenis van Herman Heyerihans als bewijs van hoogachting en als dank voor de hulp, die hy me bij m'n studie verleende". We zien dat de heer Vies de zaak au sé- rieux neemt. Misschien zelfs te ernstig. Want noch de hulp van wylen Heijer- mans, noch de technische fouten-indi- catie van den heer Van Deyssel hebben de Hartsgeheimen tot een kunstwerk gemaakt, en deze beide heeren waren dus beter in ruste gelaten. Het is te vreezen dat de heer Vies daar anders over denkt, een zekere zelfvoldaanheid is aan de presentatie van dit boek niet te miskennen en dat kan voor de ver dere ontwikkeling van den schrijver schadelyk zyn. Hartsgeheimen is een in dagboeken INGEZONDEN MEDEDEELINGEN SO GENTS PER REGEE geschreven relaas van eens kunstenaars leven in liefde en verlatenheid. Alweer die kunstenaar! Het schynt dat elk jong schrijver met de bestudeering van een kunstenaarsziel aanvangt. Het is natuurlyk verklaarbaar, omdat de jon ge auteur in de eerste plaats met zich zelf bezig en vertrouwd is en zichzelf projecteert. Dat eigen kunstenaar-zyn juist nog bewezen moet worden, entgaat hem licht in de jeugdige opgewonden heid voor het schoone handwerk. Goed, het wordt dus weer een kunstenaar. Vies maakt er een beeldhouwer van die een dagboek bijhoudt. Hij laat hem zelfs (op pag. 11) noteeren „ik ben beeldhouwer". Daar dit een mededee- ling is voor den lezer en in dezen vorm door geen verstandig mensch in zyn dagboek te schrijven, wordt een directe onzuiverheid van gevoel voor vorm bij den schryver merkbaar. De beeldhou wer neemt zijn arbeid tamelijk gemoe delijk op; „ik kook zelf, houdt de ka mers aan kant, maak m'n bed op, zet knoopen aan m'n kleeren (indien zulks noodig is) (ik zet dit er achter, opdat ik later, bij 't herlezen niet ga denken, dat ik zulks deed, om mijn tijd zoek te brengen) doe meer werkzaamheden en beuzelarijtjes en als mij dan nog tijd rest breng ik dezen door met beeld houwen". Die man kan het ver brengen! Hij vertelt later nog veel curieuser zaken over zyn kunst die het vermoeden ver sterken dat de heer Vies van de wer kelijke existentie eens Hollandschen beeldhouwers geen flauw begrip heeft. Maar zelfs als wij dat alles als dich terlijke vrijheden wilden slikken, wat blyft er dan nog uit het. geciteerde fragment anders over dan geklets in leuterstijl? Daarnaast vindt ge telkens in dit werk onzuiverheden in woordkeus die uit zucht naar het aparte voortko men, zonder de macht om het bijzon dere te kunnen vormen.De schrijver laat bijvoorbeeld menschen „schetteren met zakdoeken". Hoe doe je dat? 't Is by een begrafenis, dus misschien bedoelt hij dat de menschen luidruchtig neuzen snuiten? maar dan „schetteren" ze met him zakdoek. Van dergelijke quasi-ar- tistieke vindingen is het boekje ruim voorzien. En toch, zou ik nu, na dit al les, niet gezegd willen hebben dat de schrijver Vies geheel zónder kunste-- naarschap is. Er komen vooral later in het boek ik denk hier aan het ziek geworden kindje in Noordwyk tel kens dingen voor, die op een zuivere gevoeligheid terug gaan, en die voor den schryver innemen. Maar als kunst werk zijn de „Hartsgeheimen" niet ge slaagd, het is een kriewelig boek, dat de frischheid van een jeugdwerk mist en te onbelangrijk is voor de gekleede jas. waarin de auteur het trachtte te steken. Op aankondiging wachten nog Ruby M. Ayr es. Luchtkasteelen (Bruna Utrecht), Ethel M. Dell. In dienst van allen (dezelfde uitg.) Ivans. De Roode Haan (Scheltens en Giltay). Bernard Shaw. De vuistrechter (de zelfde uitg.) Cora Westland. Bélia (Sijthoff, Lei den). Nono, Amsterdammers (S. L. van II ooy, Amsterdam). J. Verbruggen, Japan. Het land van den Lotus (uitg. venn. Groot Neder land, Amsterdam) Rickmal Crompton., Nog eens William (Uitg. My. Kosmos.) Wlad. St. Reymont, De Boeren (Lente). Scheltens en Giltay. Amster dam. John Galsworthy. De zilveren lepel. (Bruna, Utrecht) „Sapper". De zwarte Bende, (zelfde uitg.) J. H. DE BOIS. 1 Sept. 1927. WEER TWEE OCEAAN-SLACHTOFFERS? Luit. Willisju Metcalfe en kap. Terence Tally, de beide Iereche vliegers, die de „Sir John Carling" bestuurden. Scala-Theater. Hier is deze week uitsluitend cinema- tographisch werk te zien, variété komt de volgende week weer. Na de gebruike- lyke voor-films, journaal en natuurop- nemingen, komen de lach-verwekken de scènes der kluchten. Een Metro Goldwynfilm „Rechts omkeert Marsen" geeft niet veel aardigs te zien. Een audere geeft den gewonen filmhumor. De eerste hoofdfilm „Wolven van de Grenzen" is een mengsel van klucht en sensatie, als geheel vrij onbeteekenend. Cowboys met enorme hoeden, rennende paarden en een sheriff zyn weer de „dramatis personale' en 't decor is een woeste natuur. Er is een bende en er zyn „ranches" waarop die bende haar krachten beproe ven kan. Geheel anders en van oneindig veel beter gehalte is het tweede hoofdnum mer. „Haar leven geofferd" is een film, die het verblijf in dit theater tot in den laten avond waard is. Het is wat men een .speelfilm" noemt, en een dank bare. Het werk schijnt van Russische origine te zijn en heeft al het eigen aardige daarvan, 't Ademt een me lancholieke sfeer. Twee Russische doktoren Boris en Fjoar, hebben een middel tegen malaria uitgevonden en met djt serum moet een proefneming op een mensch gedaan warden, die wellicht een doodelijken af loop kan hebben. Zij stellen zich be schikbaar als het offer voor de mensch- heid en het lot wyst Boris aan. Over een jaar zal de proef genomen worden en den laatsten tijd van zijn leven wil Eoris gelukkig zijn. Hij komt onder de bekoring van de danseres Tan ja en trouwt haar, maar onthult haar zijn geheim niet. Als het jaar om is ontzinkt hem de moed, Tanja komt er achter dat hij tot sterven gedoemd is. Zij gaat naar dr. Fjodr, die de injectie moet toedie nen, maar haar zweert het leven van zijn -collega te sparen. Op dat moment bespiedt Boris de twee, meent dat Tanja hem ontrouw geworden is, en wil nu wel sterven. Tanja begrijpt zijn houding niet en neemt om te bewijzen, dat zij hem lief heeft het middel in. Zeer expressief is de film in de uit beelding van haar sterven. De grieze lige voorstellingen die de koorts by haar opwekt worden op het doek gewor pen door de felle stralen van de projec tielamp. Beide collega's zijn bij dit vreeseiyk schouwspel tegenwoordig, maar aan het eind van de füm blijkt, dat Tanja toch leeft. Ook in dit werk is spanning, maar een heel andere dan in het eerst» hoofdnummer. Luxor Theater. Deze week in dit theater weer een tip-top programma, dat niet zal nalaten veel bezoekers te trekken. Het is weer: elck wat wils. De Pathé-revue laat ons allereerst verschillende beelden uit Ma rokko zien en vervolgens gaan we naar Frankrijk waar we de pracht van de ri vier Sidelle en de groei aan haar oever kunnen bewonderen. „Een Nachtmerrie" is een leuke klucht met Harry Langdon in de hoofdrol. „De Menscheneter" is eveneens een komische film met Humpy en Dumpy als hoofd vertolkers, vooral ook als teekenfilm is dit laatste nummer uitstekend geslaagd. Vervolgens krijgen we het altijd actueele Luxor-Nieuws. Als no. 1 zien we den heer George Oversteegen met den hoo- gen hoed op en klompen aan ter raads vergadering gaan en op de trappen van het stadhuis een redevoering houden voor aansluiting by de A. S. P. De vlie ger M. F. Eikerbout zien we met z'n vliegmachine naar beneden storten, ge lukkig zonder lichamelyk letsel. Minis ter Elan op de Landbouwtentoonstelling te Hulst. De athletiekwedstryden van „Te Werve". Rond Vlieland op de rob benvangst. De feestelykheden te Be verwijk. Goudsch aardewerk. Leeuwar den in feestdos. De Kon. Familie te Leeuwarden enz. enz. en tot slot van dit gedeelte van het programma iets voor onze dames: de Mode. Als hoofdnummer draalt: „Menschê- lyk Begeeren", een dramatisch film werk in 7 acten. In dit nummer wordt naar voren gebracht welk een kwaad er veroorzaakt kan worden door intrigee ren. Het is een mooie geschiedenis van een Engelsch meisje, dat haar weg op het tooneel ging zoeken, als dit niet lukt komt zij in kennis met een theater-di recteur, die haar aan een betrekking helpt en wiens vrouw ze ook wordt. En nu komt de kwade tong van een andere vrouw, hetgeen tot gevolg heeft dat Joan naar haar vriend Pierre gedreven wordt. Het is een film met veel mooie natuur beelden uit Marokko en stadsgezichten op Parys, voorts wordt er goed spel door de hoofdpersonen gegeven, zoodat het geheele programma belangstelling ver dient. HTTiLEGOM Ondertrouwd: C. J. van der Tong en A. E. Krieger. Getrouwd: F. Keur en J. Koper, D. Rijfers en J. Vreeken. Bevallen: M. C. KleynKramer, z. G Moraal—Lock, d. Overleden: A. Jansma wed H. J. Hyl- kema yr. 75 jaren.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1927 | | pagina 11