LETTEREN EN KUNST
ONTVANGEN BOEKEN.
BIOSCOOP
BURGERLIJKE STAND
HAARLEM'S DAGBLAD ZATERDAG 10 SEPT. 1927
TENTOONSTELLING IN DE VRIJE
HAARLEMSCHE SCHILDER
SCHOOL.
Zaterdagmiddag wordt In de lokalen
van dit thans een jaar in Haarlem be
staande instituut een tentoonstelling ge
opend van werk, door leerlingen en hos-
pitanten der school vervaardigd. Wij
hebben er met genoegen een kijkje ge
nomen en kunnen met evenveel genoe
gen constateeren, dat de jonge inrich
ting het wèl maakt, bloeiende is en de
bestuurderen er naar snakken hun vleu
gelen in den straks aan te vangen nieu
wen cursus nog wat breeder uit te
slaan. Ruimtelijk zullen zij daartoe in
staat gesteld zijn, doordat een geheel
nieuwe lokaliteit aan de reeds in gebruik
zijnde kon worden toegevoegd. Boven
dien heeft in een aangrenzende, en met
de school communicatie hebbende ruim
te de sierkunstenaar Pieter van Gelder
thans zijn werkplaatsen ingericht, zoo
dat, wanneer de behoefte daaraan blij
ken gaat, ook op het terrein der toege
paste kunst, een docent de leermidde
len om zoo te zeggen voor 't grijpen
liggen.
De Vrije Haarlemsche Schilderschool
blijkt in ieder geval in een behoefte te
voorzien en levensvatbaarheid te heb
ben. Wat een verheugenis moet zijn voor
den directeur, den ingenieur Kubatz, en
zijn docenten, de schilders Boot en
Grootens. Achteraf kan men zeggen, dat
men zoo iets wel h*d kunnen voorzien,
maar dat is een goedkoop kunstje na
het slagen van een met rustigen durf
aangevat initiatief. Inderdaadvoor
velen kan deze inrichting van nut zijn.
Hoevele dilettanten, die zelfstandig
steeds moeten sukkelen om aan model
len te komen, vinden die thans gemak
kelijk voor ze gereed staan. Leiding en
voorlichting kunnen ze hier krijgen, zon
der examendwang naar eigen aard en
aanleg werken en zoo ze geen kunste
naars gemaakt kunnen worden die
nu eenmaal niet te maken zijn toch
voor hun arbeid dien serieuser onder
grond ontvangen, zonder denwelke hun
streven toch altijd min of meer prutsen
blijven moet.
Onder het geëxposeerde werk van den
afgeloopen cursus hangt en ligt daar
veel aardigs. Uiteraard noemen wy
geen namen en beschouwen het geheel
als resultaat van den arbeid der school
als totaalprestatie. Even natuurlijk dan
ook dat er veel variatie in het tentoon
gestelde heersoht. Naast het werk van
de dame die al angstig veel kent
misschien al te veel om nog ooit iets
zelf uit te vinden hangt het werk van
den ouden heer die op lateren. rijpen
leeftijd, na gansch andere carrière, de
kunst omhelsde, en met toewijding en
ijver een model in den nek ziet, en een
geslaagde rugstudie schildert. Naast heel
curieus en ernstig werk van een veer
tienjarig ventje de gedurfde esca
pades van een ouderen jongeling,
die met zijn emoties nog geen
raad weet en toch wel iets in zich
schijnt te hebben. Hier een dame - die
vlotte natuurimpressies maalt in de
vrije, uren die een drukke huishouding
haar overlaat, ginds een met aangrij
pende angstvalligheid geschilderd zeep-
vaatje door een aankomeling die slechts
eenige maanden geleden nog nimmer
met olieverf gewerkt had. Daar een jon
ge dame met' onmiskenbaar illustratie
ven aanleg, ginds een meisje die dien
zelfden kant uit wil en kan gaan. Door
de vrijheid van het regime komt hier
van alles en nog wat en ik denk zoo dat
ieder hier wat op kan steken. En het
schijnt mij toe dat de geest die er
heerscht eene is van tegemoetkomende
hulpvaardigheid en onderling vertrou
wen. Waaihij misschien zelfs de leiders
soms voor verrassingen komen te staan.
Want in iederen dilettant steekt per
slot een minnaar van het sohoone.
J. H. DE BOIS.
MUZIEK.
NIEUWE UITGAVEN: BEROEMDE
MUSICI Dl. V. en VI.
FRANZ SCHUBERT
door Mr. G. Keiler.
GUSTAV MAHLER
door Wouter Hutschenruyter.
Nog ls geen half jaar verloopen sinds
de herdenkingen van Beethovens sterf
dag en weer roepen twee tegelijkertijd
verschenen werkjes onze verbeelding
naar de Donaustad, eens het muzikale
wereldmiddelpunt en nog immer, trots
de na-oorlogsche ellende, een der hoofd
brandpunten van het muziekleven. Wee-
nen Hadyn, Mozart, Beethoven, Schu
bert. Brahms, de familie Strauss,
Bruckner, Mahler, om slechts enkele der
allervoornaamsten te noemen, hebben er
geleefd en gewerkt, hebben er in on
derscheidene posities een rol gespeeld,
de een meer, de ander minder ingrij
pend in het openbare leven, naar ge
lang van geaardheid, aanleg en ambt.
En van dat middelpunt uit hebben de
stralen van hun roem zich gaandeweg
over de geheele aarde verbreid. Het is
een naamlijst, waarop andere metropo
len jaloersch mogen zijn; slechts van
Parijs is ook bijwijlen luister uitgegaan,
maar toch schijnt de muziekcultus daar
nimmer in zoo breede kringen gewor
teld te hebben of weerklank te hebben
gevonden, als in de Oostenrijksche
hoofdstad. Berlijn trad als mededinger
op. toen Duitsehland op elk gebied naar
de eereplaats streefde; het werd de be
langrijkste muziekwereldmarkt, een
haast permanente wereldtentoonstelling,
welker keurmeesters, welker jury een
gezaghebbend oordeel vermochten te
vellen: de Berlijnsche kritieken legden
overal gewicht in de schaal!
Londen en New-York zijn steeds groo-
tendeels. zoo niet geheel van import af
hankelijk geweest; inheemsch is in Lon
den de cultus van Handels werken, ter
wijl New-York de handelsmerken als
richtsnoer voor de kunstbeoordeeling
schijnt te nemen en de duurste het
meeste waardeert.
Doch ik dwaal van Weenen naar de
Nieuwe Wereld alsof ik reeds de traver
seering van den Oceaan in Westelijke
richting volbrengen kon; laat ik terug-
keeren op den beganen grond van mijn
onderwerp.
Is het een toevallige omstandigheid
dat de biografieën van Schubert en
Mahler tegelijk in de serie „Beroemde
Musici" het licht zien? Punten van ver
schil bieden beider leven, karakter,
streven en werkkring te over, punten
van overeenkomst toch ook enkele.
Beiden in klein-burgerlijke omgeving
geboren, door geweldigen scheppings
drang bezield, hebben zij de volle waar
deering van hun arbeid niet mogen be
leven. Zeer verschillend liep hun levens
pad; Schubert, bescheiden, zelfs ver
legen, is tijdens zijn kort leven aan het
burgerlijke milieu eigenlijk nooit ont
groeid, zich van zijn ontzaglijke geniali
teit zelf wellicht niet eens ten volle be
wust geworden; Mahler, onverbiddelijk
streng zoowel jegens zich zeiven als
jegens allen, wier medewerking hij bij
het nastreven zijner hooge kunst-be
doelingen behoefde 1s van de eene stad
naar de andere getrokken vóór hij in
Weenen de vervulling van zijn idealen
hoopte te zien; heeft, toen ook zijn
arbeid daar hem slechts teleurstelling
baarde na een tienjarig verblijf Weenen
de monarchie, Europa, verlaten om van
de overzijde van den Oceaan een ont
goocheling rijker terug te keeren.
De verschilpunten bij vergelijking
van Schubert en Mahler overwegen
vooralsnog; waarom sprak ik van een
toevallige omstandigheid, toen ik beider
namen in één adem, in één verband
noemde?
Welnu, het is omdat ik den invloed
van Schubert zoo sterk hier en daar in
Mahler's werk bespeurd heb. Oor
spronkelijkheid is een onmisbare eigen
schap van alle groote'. kunstenaars,
evengoed als de zucht er naar een tot
veel misbaar leidende eigenschap van
vele would-be groote is; doch men zou
onbillijk zijn Indien men elke over
eenkomst van een motief van enkele
noten als plagiaat aanzag. Zulke on
billijkheden zijn niet zelden uit be
vooroordeeldheid voortgesproten. Ik her
inner in dit verband aan de schampere
betiteling, door de volbloed-Wagnerla-
nen, die in navolging van den meester
bij elke gelegenheid flink op Brahms
scholden, aan diens vioolsonate op. 100
gegeven, omdat zij in de eerste drie
noten van het hoofdthema een copie
van Walthers Preislied zagen. Dat, door
zulk een bril bezien, ook Wagner niet
vrij' van plagiaat mocht heeten, ont
ging den aanhangers natuurlijk. Mr.
Keller vestigt in zijn werkje over
Schubert de aandacht op de gelijkenis,
ja de volledige identiteit van het thema
van het Scherzo uit Schubert's strijk
kwartet in d min. en het Nibelungen
thema (Mr. K. spreekt abusievelijk van
„het thema van den Nothung-smeden-
den Siegfried") uit het muziekdrama
„Siegfried",, en, het begin van Beetho
vens op. 106 is aan het Wanderlied-
thema uit hetzelfde drama ook niet
vreemd. Ook twee dichters of schrijvers
hebben meermalen dezelfde woorden in
dezelfde opvolging gebruikt, zonder dat
men recht heeft van plagiaat te spre
ken.
In hoeverre de gedachte daaraan bij
Mahler's werk mag opkomen wil ik
in ,'t midden laten, doch wie zijn Vierde
Symphonie naast de Klaviersonates van
Schubert legt, ontdekt toch zonder
moeite treffende punten van gelijkenis.
Het hoofdthema is nagenoeg samen-
te stellen uit het thema van het alter
natief in het Rondo der Sonate in D op.
53 en een deel van het zang thema van
het eerste hoofddeel der sonate in Es
op. 122. Een ander thema uit boven
genoemd Rondo komt in de Finale der
Symphonie voor. Zulke Schubertismen
kan men, nevens is men van an
dere komaf in verschillende werken
van Mahler vinden en al behoeft men
nu niet direct van plagiaat te spreken,
zij wijzen toch op een sterken, bewusten
of onbewusten invloed dien Schubert op
Mahler gehad heeft.
De biografieën, die van belden nu in
de serie „Beroemde Musici" bij den uit
gever J. Philip Kruseman verschenen
zijn brengen geen nieuwe gegevens voor
een dieper inzicht in de personen en het
levenswerk van Schubert en Mahler, en
pretendeeren ook niet, dat te willen
doen. Het zijn aardige, populair geschre
ven, uit verschillende bronnen samen
gestelde werkjes/ Notenvoorbeelden wor
den niet gegeven; het nut daarvan zou
bij den beperkten omvang ook vrij twy-
felachtig geweest zUn. In beide werkjes
overheerscht het zuiver biografische;
van een diepere bestudeering en beoor
deeling der muzikale composities of
zelfs van enkele dezer is geen sprake.
In dit opzicht geven ze dus geen licht.
Misschien is dit ook niet nocdig. Wie
Schuberts muziek speelt of hoort en
ontvankeluk Ls, zal ze ook wel zonder
nadere uitlegging verstaan, en wie
Mahler wil begrijpen moet in de gele
genheid zyn, diens werken te hooren
uitvoeren door een ensemble dat aan de
zeer fcoo»c gestelde eLschen kan voldoen,
en kar zich door de bestaande analy
ses: ende studiën voorbereiden.
Het werkje van Hutschenruyter geeft
biyk van warme bezieling voor de per
soon en het werk van Mahler en van
veel belezenheid. De styl is in het
hoofdstuk over M.'s leven aangenaam,
later wat minder levendig en afwisse
lend.
Intusschen wenschen wy beide werk
jes in veler handen.
KAREL DE JONG.
Uit Frankryk's letterkunde
Wanneer in ons land de uit traditie
bestaande liefde voor Fransche kunst en
letterkunde onverzwakt voorleeft,
ondanks het kortwieken der mogelijk
heden althans de Fransche taal voor
byna ieder toegankelyk te maken,
dan zal dat voor een deel ook te danken
blyven aan die mannen van studie en
smaak, die door hun pittige opstellen
in tydschrift en krant, zijn voortge
gaan onze belangstelling levendig te hou
den. Ik denk hier aan den bundel „Uit
Frankryk's letterkunde" van Valkhoff,
die indertijd de eerste uitvoerige karak
teriseering van Anatole France in „De
Gids" gaf, verder aan de kronieken
van onzen oud-stadgeoot Tielrooy en nu
ten slotte aan den bundel .Figuren uit
de Fransche Letterkunde"' van Dr. J. W.
Marmelstein, een kloek boek van een
paar honderd pagina's dat de Uitgevers-
maatschappy Holland ons dezen zomer
toezond.
Het is my niet bekend of, en zoo Ja,
waar deze studies eerder verschenen
zyn; ze waren voor my nieuw en ik heb
van het vijftal zoozeer genoten dat ik
ze den vrienden van Frankrijks litte
ratuur gaarne ter lezing aanbeveel.
Het is al dadelyk interessant, dat dr.
Marmelstein. die een positief christe
lijk man is, zyne belangstelling richt op
figuren als Arthur Rimbaud en Paul
Verlaine (twee dus dier „poètes mau-
dits" waarvan de groote massa liefst
biet anders wil weten dan hun fouten en
menschelijke zwakheden. De wijze
waarop de schrijver beide persoonlijk
heden benadert, aanvoelt en projec
teert is buitengewoon sympathiek en
geeft blijk van een prettigen breeden
en onbevooroordeelden kyk op mensch
en leven. De godsdienstige crisis in het
leven van Paul Verlaine is titel en
thema_ van een. dier opsJ>ell^,_Aq de,
studie overvRimbaud vindt de schrijver
gelegenheid te over ook nog Verlaine
en beider relaties te belichten. Dat over
zulk précair onderwerp, als de ongebrei
delde levens dier twee kunstenaars aan
de hand doen, zoo voortreffelyk,
voornaam zakelijk en toch met groot
medebegrypen werd geschreven, alleen
al hiervoor kan men Dr. Marmelstein
een veer op den hoed steken. Deze
schrijft bovendien eeen keurig Hol-
landsch, zooals een goed docent be
taamt. Een paar buitenissigheden daar
gelaten, waar de schryver patent op
schynt te hebben genomen: waarom hy
voor „onweerstaanbaar" (toch een
prachtig sterk Lollandsch woord) voort
durend van „onwederstandelijk" praat,
is niet te gissen. Doch dit is een kleine
vitterij alleen maar gemotiveerd om
dat het werk juist zoo geheel vrij is van
aanstellerig doen of leeraars-pedantls-
me. In onze korte aankondiging kun
nen wy niet verder gaan: van drie
even intéressante hoofdstukken ver
meld ik slechts de titels: ze gaan over
„het dagboek van Pierre Loti", over
Saint Just, den idealist van de Terreur,
en „Rondom de Bybelsche treurspelen
van Racine".
Het is werkeiyk een kosteiyke bun
del.
De uitgevers in ons land zorgen ove
rigens er wel voor dat wy ook van de
productie der levende schryvers op de
hoogte blyven.
Wel lijkt ons soms de keuze vrij cu
rieus. Waarom byvoorbeeld wordt een
auteur als Maurice Dekobra wèl in het
Hollandsch uitgegeven en een Jacques
de Lacretelle niet? Vermoedelijk omdat
Dekobra aanleiding geeft om eèn juf
frouw in badcostuum op den omslag
te laten teekenen. Toch zou, zeker in
ons land, met zyn sterk contingent in-
tellectueele joodsche bevolking, Lacre-
telle's roman „Silbermann" wel de aan-
dachttrekken: het is een gratis hint die
ik hierby hierby den goekproducenten
geef.
Istratï
Dat zij van Marcel Proust en Chateau-
briant af blyven ls materialistisch eer
der te verklaren. Zeer actueel Ls in ieder
geval de uitgever der Geschiedenissen
van Panaït Istrati, den jongen Roe-
meensch-Griekschen schryver die 'n paar
jaar geleden plotseling in de Fransche
vertelkunst kwam binnenvallen, en,
door niemand minder dan Romain Rol
land binnengevoerd, met één slag naam
maakte. Nu was zijn debuut er wel naar
de belangstelling rondom zijn persoon-
ïykheid te wekken. Romain Rolland
vertelde namelijk hoe hij met Istrati
had kennis gemaakt. Een der eerste da
gen van 1921 had hy een brief ontvan
gen van iemand die in het ziekenhuis te
Nizza verpleegd werd, na een mislukte
poging tot zelfmoord. Istrati had, na
een leven vol zwerven en avontuur, ge
poogd zich de hals af te snijden. Te
voren had hy Rolland, wiens werk en
leven hij blijkbaar kende, den brief ge
schreven die aanleiding tot hun kennis
making werd.
Want Istrati genas, wonder boven
wonder, van zijn ernstige verwonding
en Rolland zette hem aan tot het op
schrijven der wonderlijke en avontuur
lijke verhalen die hy hem deed.
Istrati ontpopte zich als een heel bij
zonder verteller,. Het leven en sterven
van oom Anghel" waarmee de serie
„Vertellingen van Aöriaan Zograffi"
aanvangt is inderdaad van begin tot
eind boeiend en belangwekkend, en
de Hollandsche uitgeefster (de uitg.-
maatschappij Kosmos) heeft in den
schrijve^ van Meryntje, A. M. de Jong,
een vertaler getroffen die met klaar-
biijkelyke genegenhend dat werk ver-
rl.ht heeft. De hevigheid der gemoeds
beweging van het Balkanvolk, waaron
der Istrati zijn sujetten vindt, kan ons
een oogenblik verbazen, diens natuur
lijkheid in het vertellen maakt ons met
die figuren spoedig gemeenzaam en wij
volgen ontroerd het noodlot dat zich
aan oom Anghel voltrekt. En onder dat
romantisch voortsnellen van het ver
haal sluimert een wonderlyke levens
wijsheid, die ons soms in bizarren vorm
wordt toegediend, doch die er niet min
der wy'Sheid om is. Dat Istrati nu ook
voor hen die het lezen in vreemde taal
vermoeiend vinden, toegankelyk werd,
is een aanwinst.
xlartsgeheimen (van M. J. Vies)
Het blijft evenals trouwens bij an
dere kunstprestaties in de litteratuur
een bijzondere gebeurtenis, wanneer
men bij een nieuw schryver dadelijk
en duidelyk ce gewaarwording krijgt:
dat is wat. Rolland zegt het op zijn
manier: toen hy Istrati's brief gelezen
had „viel het tumult van het geniale
over hem". De willekeur waarmee wy
onze boeken ontvangen ter bespreking
y^a^kt,, dikwijls dat wy ongewild onbil-
lyk worden, zelfs al in de volgorde,
waarin wy aan het lezen gaan. Dat is
nu eenmaal niet te ontgaan, maar het
is wel pech voor een jong auteur als
Maurits J. Vies, wiens „Hartsgeheimen"
(verschenen by E. v. d. Vecht, A'dam)
wij na Istrati in handen namen, dat
zyn voorganger juist zoo éen, door de
Muzen aangeraakte, moest zyn. Alleen
al om zyn openhartigheid zou men
Maurits Vies een gelukkiger moment in
onze lectuur gegund hebben. Dat het
jeugdwerk is... voor zoover wy het nog
niet hadden kunnen proeven, geeft de
auteur daaromtrent voldoende informa
tie. In een naschrift spreekt hij van dit
„op myn achttiende jaar begonnen, op
mijn twintigste jaar voltooide boek", en
bedankt den heer Van Deyssel, die zoo
welwillend was hem op eenige techni
sche fouten te wyzen. Wellicht slechts
een paar kleinigheidjes. En het boek is
opgedragen „aan de nagedachtenis van
Herman Heyerihans als bewijs van
hoogachting en als dank voor de hulp,
die hy me bij m'n studie verleende". We
zien dat de heer Vies de zaak au sé-
rieux neemt. Misschien zelfs te ernstig.
Want noch de hulp van wylen Heijer-
mans, noch de technische fouten-indi-
catie van den heer Van Deyssel hebben
de Hartsgeheimen tot een kunstwerk
gemaakt, en deze beide heeren waren
dus beter in ruste gelaten. Het is te
vreezen dat de heer Vies daar anders
over denkt, een zekere zelfvoldaanheid
is aan de presentatie van dit boek niet
te miskennen en dat kan voor de ver
dere ontwikkeling van den schrijver
schadelyk zyn.
Hartsgeheimen is een in dagboeken
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN SO GENTS PER REGEE
geschreven relaas van eens kunstenaars
leven in liefde en verlatenheid. Alweer
die kunstenaar! Het schynt dat elk
jong schrijver met de bestudeering van
een kunstenaarsziel aanvangt. Het is
natuurlyk verklaarbaar, omdat de jon
ge auteur in de eerste plaats met zich
zelf bezig en vertrouwd is en zichzelf
projecteert. Dat eigen kunstenaar-zyn
juist nog bewezen moet worden, entgaat
hem licht in de jeugdige opgewonden
heid voor het schoone handwerk. Goed,
het wordt dus weer een kunstenaar.
Vies maakt er een beeldhouwer van die
een dagboek bijhoudt. Hij laat hem
zelfs (op pag. 11) noteeren „ik ben
beeldhouwer". Daar dit een mededee-
ling is voor den lezer en in dezen vorm
door geen verstandig mensch in zyn
dagboek te schrijven, wordt een directe
onzuiverheid van gevoel voor vorm bij
den schryver merkbaar. De beeldhou
wer neemt zijn arbeid tamelijk gemoe
delijk op; „ik kook zelf, houdt de ka
mers aan kant, maak m'n bed op, zet
knoopen aan m'n kleeren (indien zulks
noodig is) (ik zet dit er achter, opdat
ik later, bij 't herlezen niet ga denken,
dat ik zulks deed, om mijn tijd zoek
te brengen) doe meer werkzaamheden
en beuzelarijtjes en als mij dan nog
tijd rest breng ik dezen door met beeld
houwen".
Die man kan het ver brengen! Hij
vertelt later nog veel curieuser zaken
over zyn kunst die het vermoeden ver
sterken dat de heer Vies van de wer
kelijke existentie eens Hollandschen
beeldhouwers geen flauw begrip heeft.
Maar zelfs als wij dat alles als dich
terlijke vrijheden wilden slikken, wat
blyft er dan nog uit het. geciteerde
fragment anders over dan geklets in
leuterstijl? Daarnaast vindt ge telkens
in dit werk onzuiverheden in woordkeus
die uit zucht naar het aparte voortko
men, zonder de macht om het bijzon
dere te kunnen vormen.De schrijver laat
bijvoorbeeld menschen „schetteren met
zakdoeken". Hoe doe je dat? 't Is by
een begrafenis, dus misschien bedoelt
hij dat de menschen luidruchtig neuzen
snuiten? maar dan „schetteren" ze met
him zakdoek. Van dergelijke quasi-ar-
tistieke vindingen is het boekje ruim
voorzien. En toch, zou ik nu, na dit al
les, niet gezegd willen hebben dat de
schrijver Vies geheel zónder kunste--
naarschap is. Er komen vooral later in
het boek ik denk hier aan het ziek
geworden kindje in Noordwyk tel
kens dingen voor, die op een zuivere
gevoeligheid terug gaan, en die voor
den schryver innemen. Maar als kunst
werk zijn de „Hartsgeheimen" niet ge
slaagd, het is een kriewelig boek, dat
de frischheid van een jeugdwerk mist
en te onbelangrijk is voor de gekleede
jas. waarin de auteur het trachtte te
steken.
Op aankondiging wachten nog Ruby
M. Ayr es. Luchtkasteelen (Bruna
Utrecht), Ethel M. Dell. In dienst van
allen (dezelfde uitg.)
Ivans. De Roode Haan (Scheltens en
Giltay).
Bernard Shaw. De vuistrechter (de
zelfde uitg.)
Cora Westland. Bélia (Sijthoff, Lei
den).
Nono, Amsterdammers (S. L. van
II ooy, Amsterdam).
J. Verbruggen, Japan. Het land van
den Lotus (uitg. venn. Groot Neder
land, Amsterdam)
Rickmal Crompton., Nog eens William
(Uitg. My. Kosmos.)
Wlad. St. Reymont, De Boeren
(Lente). Scheltens en Giltay. Amster
dam.
John Galsworthy. De zilveren lepel.
(Bruna, Utrecht)
„Sapper". De zwarte Bende, (zelfde
uitg.)
J. H. DE BOIS.
1 Sept. 1927.
WEER TWEE OCEAAN-SLACHTOFFERS? Luit. Willisju Metcalfe en kap. Terence Tally, de beide Iereche
vliegers, die de „Sir John Carling" bestuurden.
Scala-Theater.
Hier is deze week uitsluitend cinema-
tographisch werk te zien, variété komt
de volgende week weer. Na de gebruike-
lyke voor-films, journaal en natuurop-
nemingen, komen de lach-verwekken
de scènes der kluchten. Een Metro
Goldwynfilm „Rechts omkeert Marsen"
geeft niet veel aardigs te zien. Een
audere geeft den gewonen filmhumor.
De eerste hoofdfilm „Wolven van de
Grenzen" is een mengsel van klucht en
sensatie, als geheel vrij onbeteekenend.
Cowboys met enorme hoeden, rennende
paarden en een sheriff zyn weer de
„dramatis personale' en 't decor is een
woeste natuur.
Er is een bende en er zyn „ranches"
waarop die bende haar krachten beproe
ven kan.
Geheel anders en van oneindig veel
beter gehalte is het tweede hoofdnum
mer.
„Haar leven geofferd" is een film, die
het verblijf in dit theater tot in den
laten avond waard is. Het is wat men
een .speelfilm" noemt, en een dank
bare. Het werk schijnt van Russische
origine te zijn en heeft al het eigen
aardige daarvan, 't Ademt een me
lancholieke sfeer.
Twee Russische doktoren Boris en
Fjoar, hebben een middel tegen malaria
uitgevonden en met djt serum moet een
proefneming op een mensch gedaan
warden, die wellicht een doodelijken af
loop kan hebben. Zij stellen zich be
schikbaar als het offer voor de mensch-
heid en het lot wyst Boris aan. Over
een jaar zal de proef genomen worden
en den laatsten tijd van zijn leven wil
Eoris gelukkig zijn. Hij komt onder de
bekoring van de danseres Tan ja en
trouwt haar, maar onthult haar zijn
geheim niet.
Als het jaar om is ontzinkt hem de
moed, Tanja komt er achter dat hij
tot sterven gedoemd is. Zij gaat naar
dr. Fjodr, die de injectie moet toedie
nen, maar haar zweert het leven van
zijn -collega te sparen. Op dat moment
bespiedt Boris de twee, meent dat Tanja
hem ontrouw geworden is, en wil nu wel
sterven. Tanja begrijpt zijn houding
niet en neemt om te bewijzen, dat zij
hem lief heeft het middel in.
Zeer expressief is de film in de uit
beelding van haar sterven. De grieze
lige voorstellingen die de koorts by
haar opwekt worden op het doek gewor
pen door de felle stralen van de projec
tielamp.
Beide collega's zijn bij dit vreeseiyk
schouwspel tegenwoordig, maar aan het
eind van de füm blijkt, dat Tanja toch
leeft.
Ook in dit werk is spanning, maar
een heel andere dan in het eerst»
hoofdnummer.
Luxor Theater.
Deze week in dit theater weer een
tip-top programma, dat niet zal nalaten
veel bezoekers te trekken. Het is weer:
elck wat wils. De Pathé-revue laat ons
allereerst verschillende beelden uit Ma
rokko zien en vervolgens gaan we naar
Frankrijk waar we de pracht van de ri
vier Sidelle en de groei aan haar oever
kunnen bewonderen.
„Een Nachtmerrie" is een leuke klucht
met Harry Langdon in de hoofdrol. „De
Menscheneter" is eveneens een komische
film met Humpy en Dumpy als hoofd
vertolkers, vooral ook als teekenfilm is
dit laatste nummer uitstekend geslaagd.
Vervolgens krijgen we het altijd actueele
Luxor-Nieuws. Als no. 1 zien we den
heer George Oversteegen met den hoo-
gen hoed op en klompen aan ter raads
vergadering gaan en op de trappen van
het stadhuis een redevoering houden
voor aansluiting by de A. S. P. De vlie
ger M. F. Eikerbout zien we met z'n
vliegmachine naar beneden storten, ge
lukkig zonder lichamelyk letsel. Minis
ter Elan op de Landbouwtentoonstelling
te Hulst. De athletiekwedstryden van
„Te Werve". Rond Vlieland op de rob
benvangst. De feestelykheden te Be
verwijk. Goudsch aardewerk. Leeuwar
den in feestdos. De Kon. Familie te
Leeuwarden enz. enz. en tot slot van dit
gedeelte van het programma iets voor
onze dames: de Mode.
Als hoofdnummer draalt: „Menschê-
lyk Begeeren", een dramatisch film
werk in 7 acten. In dit nummer wordt
naar voren gebracht welk een kwaad er
veroorzaakt kan worden door intrigee
ren. Het is een mooie geschiedenis van
een Engelsch meisje, dat haar weg op
het tooneel ging zoeken, als dit niet lukt
komt zij in kennis met een theater-di
recteur, die haar aan een betrekking
helpt en wiens vrouw ze ook wordt. En
nu komt de kwade tong van een andere
vrouw, hetgeen tot gevolg heeft dat Joan
naar haar vriend Pierre gedreven wordt.
Het is een film met veel mooie natuur
beelden uit Marokko en stadsgezichten
op Parys, voorts wordt er goed spel door
de hoofdpersonen gegeven, zoodat het
geheele programma belangstelling ver
dient.
HTTiLEGOM
Ondertrouwd: C. J. van der Tong en
A. E. Krieger.
Getrouwd: F. Keur en J. Koper, D.
Rijfers en J. Vreeken.
Bevallen: M. C. KleynKramer, z. G
Moraal—Lock, d.
Overleden: A. Jansma wed H. J. Hyl-
kema yr. 75 jaren.