HAARLEM'S DAGBLAD
VOOR DE LUISTERVINKEN
ZATERDAG 24 SEPT. 1927 DERDE BLAD
Onze Radio Rubriek.
Hallo! Hallo!
Fouten In Hoogfrequentie
Transformatoren. Nutti
ge wenken en aanbevelens
waardige proefnemingen.
Wanneer in een ontvanger een defect
ontstaat, ontgaan de transformatoren
dikwijls aan de aandacht; maar de fout
kan daartoe beperkt biyven en hieronder
worden eenlge nuttige wenken gegeven
welke het beproeven wel waard zijn.
Ik denk, dat de meesten onzer ge
neigd zullen zijn, onze stekkerbussen
voor de beste te erkenen en als er iets
niet met het toestel in orde is, zijn het
dikwijls de laatste deelen, die verdacht
worden. Weliswaar zijn de meeste van
zulke bussen zeer betrouwbaar en het
is dan zeer eenvoudig een bus, welke
onder verdenking valt, door een ander
te vervangen, maar niettegenstaande
dat, is de vervangingsproef in den regel
niet gemakkelijk, omdat men gewoon-
bijvoorbeeld geen dubbelstekker H. F.
transformator bezit voor het zelfde
golfbereik en daarom zijn zulke verge
lijkingen moeilijk. Als gevolg daarvan,
veronachtzamen de meesten onzer
zulke dingen dikwijls en ik hoop dat de
volgende aanteekeningen zullen aan-
toonen, hoe eenvoudig het is, om zich
te overtuigen of H F transformatoren
in orde zijn.
Een der veel voorkomende fouten in
H F transformatoren is die van een een
voudige breuk in de primaire of secon
daire wikkeling en de laatste kan onder
zekere omstandigheden zeer mislei
dende resultaten veroorzaken. Een
breuk in de primaire wikkeling daaren
tegen, doet het toestel gewoonlijk geheel
buiten werking stellen en de zaak is
daarom zeer eenvoudig. Indien men een
milll-ampèremeter bezit, zal men geen
moeite hebben deze fout te constateeren
op de volgende wijze: plaatst de milli-
ampèremter in den gewonen stand voor
het meten der totalen anodestroom van
het toestel, nl. tusschen de positieve
hoogspanningsklem op het instrument
en de positieve hoogspanningsbus der
anodebatterij. Indien alle lampen inge
schakeld zijn. kijk dan naar de milli-
ampèremeter en noteer den stand. Ver
vang dan de vermoedelijk defecte H. F.
transformator door een andere, die t>
toevallig hebt, zonder aanzien van de
golflengte en neem dan de milli-ampère-
meter weer op.
Indien deze aanmerkelijk hooger is,
b.v. een halve milll-ampère. dan kan
men er vrij zeker van zijn, dat de ver
moedelijk defecte H. F. transformotor
een defecte winding heeft.
Het defect kan werkelijk in de win
ding zelf zijn, maar het zal in den regel
moeten gevonden worden, daar, waar
de draad er uit komt en aan de 2 pen
nen verbonden is, het zij door soldeeren
of door de moeren aan te schroeven.
ZU, die geen mill-ampèremeter bezit
ten, kunnen hun H. F. transformatoren
nog probeeren door de thans zoo goed
als vervallen telefoon en een droog
element je te gebruiken.
De werkwijze is in dit geval de vol
gende: Verwijder de transformator uit
zijn stekkerbussen en zet hem op tafel
met de stekkerpennen omhoog Nu
neemt men een elementje en een kop
telefoon en bevestigd een der stekker-
pooten der telefoon aan één der contac
ten van het elementje. Dan neemt men
een draad welke bevestigd wordt aan de
andere pool van het elementje in de
ééne hand en de anaere stekkcrpoot der
telefoon in de andere en verbindt deze
twee aan de twee primaire pennen van
den H. F. transformator.Jhdien men nu
in de telefoon luistert, moet een luid
geklik vernomen worden; werkelijk even
luid. alsof de telefoon direct met het
element verbonden was.
Indien er een defect in de primaire
winding is, is het waarschijnlijk, dat er
nog een zwakke tik gehoord wordt, en
men moet daarom als regel aannemen,
dat, (tenzij er een werkelijk luide tik
verkregen wordt) de winding defect ge
raakt is.
Defecten in de secundaire wikkeling
zijn minder gemakkelijk te constateeren
en de verschijnselen zijn soms zeer
eigenaardig. Deze kunnen zijn een alge-
heele doodheid van het toestel of men
verkrijgt zeer goede signalen, doch met
een aanhoudende neiging van het toe
stel om buitengewoon te gaan generee-
ren. De eenvoudigste manier is ongetwij
feld, de methode van telefoon en ele-
mentproef weder te herhalen bij de se
condaire wikkeling op de manier zooals
hierboven is aangegeven, maar men
moet alleen met een werkelijk duidelijke
tik tevreden zijn daar een zwakke tik
even zekér als een totale stilte, storing
beteekent.
Als men heeft vastgesteld, dat er een
defect in de secondaire wikkeling bestaat
kan men er op dezelfde plaatsen naar
zoeken, als genoemd zijn bij de primaire
wikkeling. Indien dan nog geen defect
ontdekt kan worden, zal het het beste
zijn deze naar de fabriek op te zenden,
daar men er dan vrijwel van overtuigd
kan zijn. dat men met een fabricatiefout
te doen heeft.
Daar in den tegenwoordigen tijd toe
stellen met hoog-frequentieversterking
door middel van transformatoren veel
gebruikt worden, vertrouw ik, dat het
bovenstaande wel menigen luistervink
van nut kan zijn.
Bij het beschrijven van dit onderwerp,
zeide één myner vrienden mij (een zeer
bekend radio-ingenieur hier te lande)
dat er nog een andere fout bestaat, na
melijk die in de isolatie.
Het komt evenwel niet dikwyis voor
dat de isolatie defect is, tenminste in
die soorten transformatoren, waarin de
primaire en de secondaire in geheel af-
zonderiyke gleuven gewonden zyn, maar
deze fout kan voorkomen en dus moet
er beslist wel -eenige aandacht aan ge
schonken wordon.
De telefoon en het element moeten
ons hierbij weer dienen, daar het dit
maal tusschen de primaire óf de secon
daire pennen wordt uitgevoerd. Het re
sultaat van een goede transformator be
hoort een volmaakte stilte te zyn, zoo
niet, dan deugt de isolatie niet. De
eenige andere fout, waarmede H. F.
transformatoren behept kunnen zUn is
die, welke men soms aantreft bij het
byelkaarbehoorend type, waar twee of
meer gelyk afgestemd zyn door middel
van een dubbele of drie dubbele conden
sator, daar de fout in kwestie onnauw
keurig te constateeren is. De verschyn-
selen zyn gewoonlyk flauwe ontvangst
en in sommige gevallen groote moeite
om het toestel te doen genereeren met
een zeer flauwe afstemming op de trans
formator-af stern-condensator.
De gemakkeiykste manier om het bij-
elkaarpassen van een paar transformato
ren na te gaan is ze naar iemand te
brengen, die een toestel bezit, dat slechts
één phase van afgestemde transforma
tor EL F. versterking opneemt en hem
verzoeken één er van voor zich zelf te ver
vangen, hem af te stemmen op een ver
afgelegen station en dan de ééne trans
formator er uit te trekken en de andere
er in te brengen, er nota van nemende
of er eenig ernstig verschil bestaat.
Hieronder volgt nog een schema voor
onze luistervinken waarby de twee eer
ste lampen zyn hoogfreq. versterker-
lampen welke door H. F. transformato
ren zyn afgestemd. De derde lamp is de
detector en de vierde de IX-versterker.
Haarlem, 23 Sept. 1927.
VRAAG: Heeft u voor my een sche
ma voor het bouwen van een kristal-in
ductor?
ANTWOORD: Hiermede wordt waar
schijnlijk bedoeld een kristal-detector.
Schema hiernaast, waarmede Hilver
sum en Daventry (Engeland) gehoord
kan worden.
Een direct gekoppelle kristal-ontvan
ger die door honingraatspoelen en een
condensator wordt afgestemd.
VRAAG: Kunt u mü helpen aan een
schema voor 4-lamps toestel 1 HJP., 1
Det., 2 L.F., met een schakeling voor
parallel-serie, korte en lange golf?
ANTWOORDSerie-parallel -sdhuke-
JOHN. D. ATJKES.
ling by dit schema niet noodig. By ge
bruik van Philipslampeai kunnen gloei-
weerstanden vervallen.
L.-F. versterkerlampen voorzien van
apart neg. roosterspanning.
VRAAG: Heeft u voor mij een schema voor 4-lamps toestel?
ANTWOORD:
VRAAG: Gaarne ontving ik een sdhe- tor-versterking, inductief, met ho
rna voor een 3-lamps toestel, 1 maal ningraatspoelen.
HF1., 1 Det„ 1 maal L.-F. transforma- ANTWOORD;
HET AFGELOOPEN
SEIZOEN TE ZANDVOORT
„EVEN VOLDOENDE".""
Het seizoen te Zandvoort is afge-
loopen.
't is finaal uit. Want van een na
seizoen, waarin de dan weer verlaagde
pryzen vroeger nog tal van badgasten
naar zee en duinen trokken, kan tegen
woordig niet meer gesproken worden.
Vooral niet in deze maand September
met haar storm- en regenvlagen.
Een paar gasten zyn nog gekomen
maar zy hebben den moed gemist om dit
herfstweer te trotseeren en zy zijn weer
heengegaan.
„Er is hier nog één dame", vertelde
ons de kellner, die ons in een der hotel
restaurants te Zandvoort, waarheen wij
getrokken waren om het een en ander
te vernemen over het afgeloopen sei
zoen, een.hoe noem je dat ook weer?
een verversching bracht. „Er is hier
nog één dame en die zit zoowat den
heelen dag te breien. Ik mag het mis
schien niet zeggen: maar ik vind het
gek. Breien kun je thuis ook....!"
Wy trachtten maar niet hem te over
tuigen dat er wel duizend redeen kon
den zijn waarom de eenige pensiongast
nu juist verkoos in rustige rust in Zand
voort te zitten breien en wy vertelden
hem maar van ons eigen verblijf te
Zandvoort in de eerste koude Juni-da-
gen, toen wy 's avonds in ons pension
de dikke gordynen lekker voor de ramen
dicht schoven, een pyp opstaken en een
boek of een krant namen. En wU zei
den het hem van harte na, met een
kleine variatie: „Een pijp rooken en de
krant lezen, dat kun je thuis ook!"
Het wilde toen niet, in Zandvoort, in
het koude voorseizoen en het heeft
eigenlyk gedurende het geheele seizoen
niet al te best gewild.dat wil zeggen:
het weer heeft niet gewild dat Zand
voort overstroomd werd met badgasten
en met de waarlijk ook niet te versma
den „dagjesmenschen" als in de gulden
dagen van weleer.
Uit wat wy zoo hier en daar verna
men meen en wy wel te mogen aflei
den dat. als er voor seizoenen een pun-
tenstelsel bestond, aan het afgeloopen
Zandvoortsche seizoen gemiddeld een 5
(het „even voldoende" van de rappor
ten uit de dagen toen ons de jangens-
kiel nog om de schoud"ren gleed) zou
toegekend worden.
„t Is treurig geweest", zei ons een
zakenman, die zeker een 5 nog te veel
zal vinden. Er is niemand op Zandvoort
die in dit seizoen een cent verdiend
heeft. Van Mei af rekende je al, met
personeel enz., op volle exploitatie van
je zaak, maar met Mei kwam er nie
mand, met Juni dito en met Juli was
het niet veel beter. En zoo sukkelde je
door tot September en September is
óók niets!"
wy staken eerst ons Hcht op bij den
burgemeester.
„Ik kan u van het seizoen eigenlijk
weinig vertellen!" zoo zei ons de heer
van Alphen. „Schitterend is het in Ieder
geval niet geweest; ik heb zoo den in
druk dat het praedicaat „matig" er het
best op van toepassing is. De hotels en
pensions waren vry goed bezet, maar
voor de strandpachters geloof ik dat het
seizoen bepaald slecht is geweest. Die
en trouwens vele anderen te Zandvoort!
moeten het hoofdzakelijk van de
dagjesmenschen hebben en er zyn in t
heele seizoen maar twee mooie, warme
Zondagen geweest; dat waren 10 en 31
Juli. Het gehalte van het publiek was
goed, wy hadden hier dit seizoen een
kalm, rustig publiek.
Laat ons nu maar hopen op een war
men zomer in 1928 en dat de Olympi
sche spelen een groot succes zullen wor
den, dan zal zeker de volgende zomer
heel wat beter zijn dan de nu afge-
loopene!"
De heer H. A Klein, voorzitter van
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cent» per regel.
wordt gezond en sterk l
het krijgt mooier glans
het wordt vrij van roos
bet blijft beter zitten
indien gij het des morgen» c,
inwrijft niet een weinig Puzol f
'imyfxloei iedereen.
den Bond van Hotel- en Pensionhouder»
te Zandvoort, was wat zyn eigen zaak
betrof, zeer tevreden.
,Tk heh heel wat menschen moeten
terugsturen", zeide hy, „en ik heb ge-*
hoord dat enkele van mijn collega's in
hetzelfde geval hebben verkeerd. Over
't algemeen geloof ik dat de pensions
en de hotel-pensions zeer goed bezet
zyn geweest, beter dan de groote hotels,
Die zeer groote zaken zyn ook dit seL<
zoen weer niet geheel „uitverkocht" ge
weest. In den druksten tyd is het wat
meegeloopen doch, het weer heeft veel
te kort geduurd. Maar: wy zyn toch
weer voortuitgegaan by verleden jaar.
Er zyn weer heel wat meer Duitschers
geweest, dank zy o.a. een betere spoor
wegverbinding met Duitschland en de
door ons in dat land gemaakte propa
ganda. Het moet nog beter word én; wy
moeten nóg meer menschen uit Rynland
en uit het Roergebied naar Zandvoort
trekken, want van die streken moeten wij
het hier vooral hebben, wy staan dan
ook reeds in geregelde connectie met
bureaux te Keulen en Dusseldorf en zyn
thans bezig relaties met Ossnabrück
aan te knoopen.
België is onze grootste concurrent
want België is altijd wat goedkooper dan
wij: het leven is nu eenmaal in dat
land minder duur dan hier.
Onze week-ends hebben een aardig
succes gehad.
Broodnoodig is voor Zandvoort een
electrische spoorwegverbinding met Am
sterdam; dat zal een buitengewoon
groote verbetering voor onze plaats be-
teekenen.
Het Olympiade-Jaar kan voor ons van
groote beteekenis worden: ik heb dan
ook al met de collega's op onze verga
dering besproken, dat dit jaar moet
worden gemaakt tot een reclame-jaar
voor Zandvoort. Wy moeten vóór alles
zorgen dat de menschen tevreden zijn en
geen te hooge winsten willen maken. Dit
is van groot belang niet alleen voor het
heden maar ook voor de toekomst van
onze plaats."
De directeur van Hotel d' Orange was
tamelijk tevreden.
„t Is", oordeelde hy, „beter geweest
c.an het vorige jaar. Ik heb het flink
vol gehad. Verleden jaar moest er geld
by, misschien dat we nu wat overhou
den! Ik wil niet klagen, in aanmerking
genomen dat het weer buitengewoon
ongunstig is geweest. Want niettegen
staande het slechte weer, waardoor het
voorseizoen inderdaad al héél onbevre
digend was, zijn er in t geheel toch
meer gasten geweest dan verleden Jaar.
Een warme zomer en een drukke
Olympiade moeten we hebben. Dan zal
er na afloop van het seizoen in 1928
wel meer reden tot Juichen zijn!"
Tenslotte spraken wy nog een zaken
man, die alles behalve juichte. Voorsei
zoen, seizoen, naseizoen: het had hem
alles hoogst onbevredigende resultaten
opgeleverd en hij zong tenslotte mee ln
het koor van zoovele anderen te Zand
voort die een lofzang aanhieven op het
mooie weer.... dat het volgend Jaar
komen moet!
Haarlemmer Halletjes.
EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE
Jaren geleden is iemand van mijn
kennissen burgemeester geworden van
een van de Nederlandsche eilanden en
heeft my verteld, dat hy rich lang niet
op zyn gemak voelde, toen hy den eer
sten nacht op dat eiland doorbracht.
„Het is goed en wel", zei hy tot zichzelf,
„dat ik hier burgemeester ben, maar
evenmin als Koning Kanut van Noor
wegen kan ik de zee gebieden, terug te
gaan wanneer het vloed is en de golven
dus naar het strand rollen. Als dus de
zee plan mocht hebben, myn eiland van
nacht te verslinden, dan zal ik, al doe
ik daarby mijn ambtspenning om, dat
zeker niet kunnen beletten". Het woei
dien nacht nog al en de zee bulderde.
Myn arme burgemeester deed geen oog
dicht en het eenige dat hem kracht gaf.
was de oude torenklok, die het uur en
het halfuur sloeg met dezelfde kalmte,
als een klok op het vasteland pleegt te
doen.
Aan hem dacht ik, toen wy in dien
gedenkwaardigen nacht in het hótel
op den top van den Pilatus logeerden.
Het was er doodstil, ik geloof, dat onze
kransgenooten de eenige logés waren en
in den beginne kon ik den slaap maar
niet vatten. Eindeiyk sliep ik dan in en
onmiddeliyk moet ik zyn gaan droomen,
want toen Ik den laatsten keer op myn
horloge, keek was het kwart over eenen
en by mijn ontwaken uit de schrikke-
ïyke nachtmerrie was het precies half
twee. Ik droomde dan dat ik het hótel
uitging en een beetje rond wandelde.
De maan scheen helder, alles was dui
delijk zichtbaar. Links zag ik Hupstra
en zijn vrouw die hun touw met knoopen
over de punt van een rotsblok hadden
geslagen en er over twistten, wie het
eerst naar beneden zou gaan. „jy na-
tuuriyk", zei ze, „jy bent de man".
„Waarom JU niet? het heele malle idee
van dat touw is van jou". „Geen
praatjes meer", zei zy, ,4k kom wel ach
ter je aan, want als we dood moeten,
dan maar samen. Op zoo'n berg wil ik
niet logeeren".
Hupstra stak zijn eene been over de
rotspunt heen, op de manier van een
jongen die te water wil gaan, maar
denkt dat het water te koud zal wezen.
Juist op dat oogenblik kwamen van
Stuiteren en zijn vrouw van rechts aan
wandelen in het volle licht van de
maan, die zich verplaatste naarmate zij
verder gingen, precies zooals de maan
op het tooneel dat doet. Ik vond dat
in myn droom volstrekt niet gek. Wy
zien dat immers op het Wiisonsplein
niet anders. By dat felle maanlicht was
duidelijk te zien, dat mevrouw van
Stuiteren één dikke traan op haar lin
kerwang had liggen, precies een parel
en dat een tweede traan de eerste lang
zaam achterna ging. „Onze reputatie is
verloren", zei ze. .Dat tooneel in het
bergspoortje met dien verschrikkelyken
Bloem"Ze zuchtte daarbij zóó zwaar,
dat het rotsblok van Hupstra duidelyk
schudde, zoodat hy ontsteld zyn eene
been terugtrok. „Wees niet bang", zei
hy, „de kransgenooten zullen hun mond
wel houden". ,Dat geloof ik niet", zei
ze. Jk zou het ook niet doen. Dat is
bovenmenschelijk". ,Dan duurt het
praatje drie dagen", zei van Stuiteren
onverschillig. „O, myn voorouders",
snikte zij en keek naar de maan, die
een spottend gericht trok. Mevrouw van
Stuiteren merkte het niet op. maar ik
zag het duidelyk. „Je voorouders zijn
dood", zei hy ongevoelig. „En het na
geslacht", zei ze snikkend. „Dat heeft
te veel te doen met tennis en cigaret-
ten. Maak je niet bezorgd. De eenige die
er lang over praten zal, is die ellendige
Bloem en die jaagt er zyn klanten (de
nette me-.ischen) mee uit den winkel.
Dan gaat hy failliet en de straat uit en
wij zyn hem kwyt". „Denk je?" zei
mevrouw van Stuiteren. Het vooruitricht
scheen haar op te fleuren. „Vast en ze
ker!" „Dat wou je wel!" riep plot
seling een nydige stem en daar kwam
Bloem achter een paar dennenbosschen
vandaan en stormde met groote stap
pen op de van Stuiterens toe. De maan
verschool zich van pure schrik achter
een wolk, maar kwam dadelijk om het
hoekje van de tweede wolk uitgluren.
Zoo kon lk toch alles zien wat er ge
beurde en het was akelig genoeg. Hup
stra rolde van ontzetting pardoes in den
afgrond, zyn vrouw sprong hem met
een schreeuw die in de bergen weerklonk
als een donderslag, ach tenia en Bloem
greep van Stuiteren met zijn linker en
mevrouw met zyn rechterhand en slin
gerde ze in den afgrond bovenop de fa
milie Hupstra „Moordenaar 1" brulde ik.
„Gy zijt de eenige getuige", sprak
Bloem yskoud, „gy zult het krieken van
den morgen en het opengaan van de
bloemen niet meer beleven!" Met deze
woorden trachtte hij my beentje te
lichten, maar ik was hem voor en lichtte
hem zyn been. Het volgende oogenblik
dansten wU allebei op één been op den
hoogsten top van den Pilatus; wie het
eerst het evenwicht verloor, was verlo
ren. Het gebeurde ons allebei geiyktydig.
„Ellendeling!" kryschte ik onder het
vallen. „Zes dooden om één bloem
stuk!" brulde hy. ,De bloem wordt duin-
betaald".
Toen een harde slag van onzen val,
de Pilatus is 2300 meter hoog moet je
denken. Maar ik werd wakker en be
neden aan den voet van den berg lag
ik niet, maar wel op den vloer van de
slaapkamer, want ik was uit myn bed
gevallen. In de aangrenzende kamer
klopte iemand hard tegen de scheidings
wand en riep: „Kan dat niet wat rusti
ger?" Natuurlijk was het Wouter, maar
ik gaf geen antwoord en moet daarna
als een Alpenroos geslapen hebben,
want het was zeven uur toen lk wak
ker werd en de zon in de kamer scheen
en er in de andere kamers al gestom
meld werd, omdat wfj te acht uur zou
den ontbijten en te negen uur met den
eersten trein naar beneden gaan.
Niemand had al te best geslapen, zei
den ze. Als iedereen een slechten nacht
heeft gehad, staat het zoo mal om wat
anders te zeggen. Maar dat van Bloem
uit mijn droom was zeker niet waar,
want in het bergspoortje zat hij niet en
onderaan den berg heb ik hem ook niet
gevonden. Dat deed me toch wel ple
zier, want om een ruzie over een bloem
stuk mag je iemand geen kwaad toe-
wenschen. En dat aanbod van tien gul
den was zoo slecht niet. Dat had Van
Stuiteren moeten aannemen.
De krans voerde dien dag niet veel
meer uit Nog vóór «twaalven waren we
beneden in Alpnachstadt en het toeval
wilde, dat de boot naar Luzern juist
klaar lag, zoodat we precies op tyd in
het hotel terug konden zijn voor het
middagmaal. Toen we nog boven op
den berg waren, had Emma Hopma met
eenigen nadruk gezegd: „ze zullen in
het hotel wel verwonderd zyn geweest,
dat we niet thuiskomen". „Och wel
nee", zei Wouter, „dat merken ze niet
eens. Je bent in zoo'n hotel maar een
nummer, anders niet. jy bent met je
man no. 131 en Koos en ik, omdat we
in de kamer naast jelui logeeren, No.
132".
„Je bent niet erg vleiend", zei
Emma.
Deter om je maar niets in te
beelden", zei Wouter. „Als we allemaal
dood en begraven waren, zouden ze het
in 't hotel alleen daaraan merken, dat
de rekening niet betaald werd en ze een
verzameling koffers en tasschen over
hielden, waar ze niets aan hadden".
Mevrouw Hopma zette het gesprek
niet voort, maar Wouter kreeg gelijk.
Toen we aankwamen, trok niemand van
het hotelpersoneel een verwonderd ge
richt. De statige portier, de beleefde
chasseur, de vlugge liftjongen deden
net alsof wij niet (door de schuld van
Van Stuiteren) op, den berg hadden
moeten logeeren. Maar van Stuiteren
voelde het goed. Die liet by het njid-
dagmaal champagne schenken aan het
dessert en toen Wouter, het enfant
terrible, vroeg: „ben je vandaag jarig,
Stuiter?" kreeg hy een kleur en zei
van niet. „Je vrouw dan? Ook niet?
Je tante, je grootmoeder? De hond?
De kat? Allemaal niet? Maar man
waarom schenk je dan champagne?
.Daten we zeggen om het mooie weer",
zei van Stuiteren, maar kreeg nog dieper
kleur, ofschoon hij anders zoo blozerig
niet is.
Maar we begrepen het allemaal.
„t Is om af te drinken", zei Hop
ma stilletjes.
„Een zoenoffer", zei Hupstra.
Dus hebben we hebben het hem en
zyn vrouw maar vergeven, want de
champagne was goed, echte Fransche,
merk American flag.
's Middags moest het heele
bekomen van den söhrik, den bergscihrik
en ging wat rusten. Dat klinkt heel
anders dan: een paar uur slapen. Veel
beschaafder, veel netter. Ik geloof, dat
het heele hótel, zoo tusschen halfdrie
en vier uur in den dut was (wel te
verstaan de gasten) wanneer zy geen
tocht maakten. En wy maakten niet le
deren dag tochten. Dat was afspraak,
jakkeren mocht het niet worden. Emma
Hopma had een tragisch verhaal opge
hangen, dat zy en haar man eens met
een reisgezelschap Londen en Parijs
hadden gedaan in tien dagen.
„Maar dat nooit meer", zei Hopma.
De heele dag was in partjes verdeeld,
net als een sinaasappel en je mocht
geen partje laten liegen. Dat begon
's morgens al. Zeven uur wekken, was
het consigne, acht uur ontbyten, negen
uur op weg. Ging je naar een museum
van schilderyen, de order was stormpas.
Anders was er tij"' te kort. Als we bin
nen gingen, werden we geteld: twee en
twintig. Kwam je terug, dan werd er
weer geteld: Twee en twintig, accoord.
Vooruit maar weer. We waren al hon
derd huizen ver, toen er opeens iemand
zei: „wat doet dat jochie hier?" En ja
wel, daar liep in ons gezelschap een
kwajongen van een jaar of twaalf, zoo'n
echte gamin de Paris mee, alsof hij er
bij hoorde. Toen hij zag, dat hij ontdekt
was poetste hy de plaat en bleef ons op
een afstand staan uitlachen. Maar toen
klopte het aantal niet meer. Er waren
er maar één en twintig. Wie was de
twee en twintigste? Er waren negen ge
trouwde paren, twee maal negen is
achttien. Die waren allemaal netjes
present Dan een oude heer met een
blauwen bril, ook present Een jong
meisje van zoowat veertig, ook aanwe
zig. Een droomerige jonge man, die
nooit wat zei, ook voorhanden. Maar-
wie was de twee en twintigste geweest?
De leider wist het niet precies. Die
maakte zoovéél reizen. Hy haalde de
menschen van de laatste en deze ploeg
door elkaar. Wat het niet een oude da
me met grijs haar met een groener,
weerschijn?
Wisten de dames én heeren het rich
r.ist te herinneren? Neen, de dames
en heeren wisten het niet maar een
dame met groen haar zou het wel niet
wezen, Dan was dat er een van den
vorigen keer, dacht de leider. Een oud
heertje met een b_ hij bedoelde een beet
je hoogen rug? Ook niet? Dan was dat
er zeker een van den voorvorigen keer.
Nu, hy zou teruggaan naar het museum
Misschien was no. 22 er nog wéL Wilden
de dames en heeren maar even hier
wachten? Hij kwam dadelijk terug!
Dat dadeiyk kwam niet uit. Het re
gende, het werd weer mooi weer, hy
was er nog niet. „t Is ook geen kleinig
heid" zei de stille jonge man, die an
ders nooit wat zei en nu op eens uit
zyn slof schoot „t is geen kleinigheid
om iemand te gaan zoeken die je niet
kent, in een museum met zeventien
zalen". „Zeventien en een half", zei
een ander, die altijd grappig wou we
zen en daarom door iedereen gehaat
werd. Er is ook geen orde in deze
reisgezelschappen. Waarom krijgen we
niet allemaal een nummer op den
rug?" Dan moet u nummer elf
zyn", zei de anders zoo stille jonge man
gevat en we hadden wel willen applau-
disseeren. Het dimrde zóólang, dat een
agent van politie op ons afkwam en
vroeg, waarom wy niet doorliepen. Ein-
delenk kwam de leider terug met een
erg bijziende juffrouw, die hij by den
arm had, alsof hy een boosdoenster op
bracht. Ze maakte met een zachte stem
honderd excuses, se had niet gemerkt
dat wy v;ggegaan waren en had een
paar maal een marmeren beeld aange
sproken, denkend dat wy het waren.
Du gaan we niet naar Père Lachaise",
zei onze leider met een wereld van ver
wijt in zijn stem. Mij kon t weinig sche
len, want als ik op reis ben heb ik geen
plezier om een kerkhof te bezoeken.
Maar de heele reis door heeft de leider
de bijziende juffrouw in het oog gehou
den. Ze mocht een bataljon soldaten
anders eens voor ons reisgezelschap
aanzien en opeens meemarcheeren. Je
wist maar nooit met die kippige men-
schenl
Dat was hét verhaal van de Hopma's.
Van Stuiteren kon het rich voor gezegd
houden. Vryheid, blyheid voor iedereen.
Maar toen den volgenden dag mevrouw
Hupstra, die wel eens wat verstrooid kon
wezen, niet op tyd aan tafel kwam nadat
ze alleen was gaan winkelen, mocht van
Stuiteren er wel met Hupstra op uit
om haar te gaan zoeken. Hij keek smar
telijk naar de schildpadsoep, die naderde
en waar hy zoo'n liefhebber van was,
maar t hielp niet. Plicht gebood. Met
Hupstra organiseerde hij een soort van
drijfjacht op mevrouw Hupstra: de een
zou links en de ander rechts gaan en
dan zouden ze elkaar op een afgespro
ken punt ontmoeten. Zóó kon ze niet
ontsnappen. Maar met de beste bedoe
lingen kan je iets verzuimen. Ze .hadden
niet om de dwarsstraten gedacht. Toen
ze na een uurtje, vermoeid en uit hun
humeur, met een leege weitasch had ik
bijna gezeid, terugkwamen, zat mevrouw
Hupstra al lang met ons aan tafel en
was het middagmaal zoogoed als
voorbij.
Van Stuiteren hield zich goed. Hy Is
een man van groote zelfbeheersching en
goede manieren. Maar wat Hupstra tus
schen de tanden mompelde, deed heel
erg aan een natuurverschijnsel denken.
„Kom, kom," zei zijn vrouw opgewekt,
„dan eet je straks by de thee maar een
paar gebakjes. Mannen zyn zoo erg op
hun maag verzot. Dat tweemaal warm
eten is heelemaal niet goed." Maar zelf
had zy de schotels alle eer aangedaan.
Zoo kun je ongelijk hebben en een ge
richt zetten alsof niet. Ons verbiyf in
Luzern duurde een week, we hadden
verder veel genoegen, maakten veel
kleine en groote tochten en vertrokken
na een week naar Interlaken. Daarover
vertel ik nog wat de volgende week.
Maar dan moet ik tot andere onderwer
pen overgaan. Het reisseizoen is voorbij
en als het straks 3 October wordt, zijn
de avonden te koud om nog reisverhalen
te doen. Dan halen we de dikke sokken
en het wollen ondergoed voor den dag
en denken aan den winter. Brnx.
FIDELIQs