HAARLEM'S DAGBLAD VOOR DE LUISTERVINKEN ZATERDAG 24 SEPT. 1927 DERDE BLAD Onze Radio Rubriek. Hallo! Hallo! Fouten In Hoogfrequentie Transformatoren. Nutti ge wenken en aanbevelens waardige proefnemingen. Wanneer in een ontvanger een defect ontstaat, ontgaan de transformatoren dikwijls aan de aandacht; maar de fout kan daartoe beperkt biyven en hieronder worden eenlge nuttige wenken gegeven welke het beproeven wel waard zijn. Ik denk, dat de meesten onzer ge neigd zullen zijn, onze stekkerbussen voor de beste te erkenen en als er iets niet met het toestel in orde is, zijn het dikwijls de laatste deelen, die verdacht worden. Weliswaar zijn de meeste van zulke bussen zeer betrouwbaar en het is dan zeer eenvoudig een bus, welke onder verdenking valt, door een ander te vervangen, maar niettegenstaande dat, is de vervangingsproef in den regel niet gemakkelijk, omdat men gewoon- bijvoorbeeld geen dubbelstekker H. F. transformator bezit voor het zelfde golfbereik en daarom zijn zulke verge lijkingen moeilijk. Als gevolg daarvan, veronachtzamen de meesten onzer zulke dingen dikwijls en ik hoop dat de volgende aanteekeningen zullen aan- toonen, hoe eenvoudig het is, om zich te overtuigen of H F transformatoren in orde zijn. Een der veel voorkomende fouten in H F transformatoren is die van een een voudige breuk in de primaire of secon daire wikkeling en de laatste kan onder zekere omstandigheden zeer mislei dende resultaten veroorzaken. Een breuk in de primaire wikkeling daaren tegen, doet het toestel gewoonlijk geheel buiten werking stellen en de zaak is daarom zeer eenvoudig. Indien men een milll-ampèremeter bezit, zal men geen moeite hebben deze fout te constateeren op de volgende wijze: plaatst de milli- ampèremter in den gewonen stand voor het meten der totalen anodestroom van het toestel, nl. tusschen de positieve hoogspanningsklem op het instrument en de positieve hoogspanningsbus der anodebatterij. Indien alle lampen inge schakeld zijn. kijk dan naar de milli- ampèremeter en noteer den stand. Ver vang dan de vermoedelijk defecte H. F. transformator door een andere, die t> toevallig hebt, zonder aanzien van de golflengte en neem dan de milli-ampère- meter weer op. Indien deze aanmerkelijk hooger is, b.v. een halve milll-ampère. dan kan men er vrij zeker van zijn, dat de ver moedelijk defecte H. F. transformotor een defecte winding heeft. Het defect kan werkelijk in de win ding zelf zijn, maar het zal in den regel moeten gevonden worden, daar, waar de draad er uit komt en aan de 2 pen nen verbonden is, het zij door soldeeren of door de moeren aan te schroeven. ZU, die geen mill-ampèremeter bezit ten, kunnen hun H. F. transformatoren nog probeeren door de thans zoo goed als vervallen telefoon en een droog element je te gebruiken. De werkwijze is in dit geval de vol gende: Verwijder de transformator uit zijn stekkerbussen en zet hem op tafel met de stekkerpennen omhoog Nu neemt men een elementje en een kop telefoon en bevestigd een der stekker- pooten der telefoon aan één der contac ten van het elementje. Dan neemt men een draad welke bevestigd wordt aan de andere pool van het elementje in de ééne hand en de anaere stekkcrpoot der telefoon in de andere en verbindt deze twee aan de twee primaire pennen van den H. F. transformator.Jhdien men nu in de telefoon luistert, moet een luid geklik vernomen worden; werkelijk even luid. alsof de telefoon direct met het element verbonden was. Indien er een defect in de primaire winding is, is het waarschijnlijk, dat er nog een zwakke tik gehoord wordt, en men moet daarom als regel aannemen, dat, (tenzij er een werkelijk luide tik verkregen wordt) de winding defect ge raakt is. Defecten in de secundaire wikkeling zijn minder gemakkelijk te constateeren en de verschijnselen zijn soms zeer eigenaardig. Deze kunnen zijn een alge- heele doodheid van het toestel of men verkrijgt zeer goede signalen, doch met een aanhoudende neiging van het toe stel om buitengewoon te gaan generee- ren. De eenvoudigste manier is ongetwij feld, de methode van telefoon en ele- mentproef weder te herhalen bij de se condaire wikkeling op de manier zooals hierboven is aangegeven, maar men moet alleen met een werkelijk duidelijke tik tevreden zijn daar een zwakke tik even zekér als een totale stilte, storing beteekent. Als men heeft vastgesteld, dat er een defect in de secondaire wikkeling bestaat kan men er op dezelfde plaatsen naar zoeken, als genoemd zijn bij de primaire wikkeling. Indien dan nog geen defect ontdekt kan worden, zal het het beste zijn deze naar de fabriek op te zenden, daar men er dan vrijwel van overtuigd kan zijn. dat men met een fabricatiefout te doen heeft. Daar in den tegenwoordigen tijd toe stellen met hoog-frequentieversterking door middel van transformatoren veel gebruikt worden, vertrouw ik, dat het bovenstaande wel menigen luistervink van nut kan zijn. Bij het beschrijven van dit onderwerp, zeide één myner vrienden mij (een zeer bekend radio-ingenieur hier te lande) dat er nog een andere fout bestaat, na melijk die in de isolatie. Het komt evenwel niet dikwyis voor dat de isolatie defect is, tenminste in die soorten transformatoren, waarin de primaire en de secondaire in geheel af- zonderiyke gleuven gewonden zyn, maar deze fout kan voorkomen en dus moet er beslist wel -eenige aandacht aan ge schonken wordon. De telefoon en het element moeten ons hierbij weer dienen, daar het dit maal tusschen de primaire óf de secon daire pennen wordt uitgevoerd. Het re sultaat van een goede transformator be hoort een volmaakte stilte te zyn, zoo niet, dan deugt de isolatie niet. De eenige andere fout, waarmede H. F. transformatoren behept kunnen zUn is die, welke men soms aantreft bij het byelkaarbehoorend type, waar twee of meer gelyk afgestemd zyn door middel van een dubbele of drie dubbele conden sator, daar de fout in kwestie onnauw keurig te constateeren is. De verschyn- selen zyn gewoonlyk flauwe ontvangst en in sommige gevallen groote moeite om het toestel te doen genereeren met een zeer flauwe afstemming op de trans formator-af stern-condensator. De gemakkeiykste manier om het bij- elkaarpassen van een paar transformato ren na te gaan is ze naar iemand te brengen, die een toestel bezit, dat slechts één phase van afgestemde transforma tor EL F. versterking opneemt en hem verzoeken één er van voor zich zelf te ver vangen, hem af te stemmen op een ver afgelegen station en dan de ééne trans formator er uit te trekken en de andere er in te brengen, er nota van nemende of er eenig ernstig verschil bestaat. Hieronder volgt nog een schema voor onze luistervinken waarby de twee eer ste lampen zyn hoogfreq. versterker- lampen welke door H. F. transformato ren zyn afgestemd. De derde lamp is de detector en de vierde de IX-versterker. Haarlem, 23 Sept. 1927. VRAAG: Heeft u voor my een sche ma voor het bouwen van een kristal-in ductor? ANTWOORD: Hiermede wordt waar schijnlijk bedoeld een kristal-detector. Schema hiernaast, waarmede Hilver sum en Daventry (Engeland) gehoord kan worden. Een direct gekoppelle kristal-ontvan ger die door honingraatspoelen en een condensator wordt afgestemd. VRAAG: Kunt u mü helpen aan een schema voor 4-lamps toestel 1 HJP., 1 Det., 2 L.F., met een schakeling voor parallel-serie, korte en lange golf? ANTWOORDSerie-parallel -sdhuke- JOHN. D. ATJKES. ling by dit schema niet noodig. By ge bruik van Philipslampeai kunnen gloei- weerstanden vervallen. L.-F. versterkerlampen voorzien van apart neg. roosterspanning. VRAAG: Heeft u voor mij een schema voor 4-lamps toestel? ANTWOORD: VRAAG: Gaarne ontving ik een sdhe- tor-versterking, inductief, met ho rna voor een 3-lamps toestel, 1 maal ningraatspoelen. HF1., 1 Det„ 1 maal L.-F. transforma- ANTWOORD; HET AFGELOOPEN SEIZOEN TE ZANDVOORT „EVEN VOLDOENDE"."" Het seizoen te Zandvoort is afge- loopen. 't is finaal uit. Want van een na seizoen, waarin de dan weer verlaagde pryzen vroeger nog tal van badgasten naar zee en duinen trokken, kan tegen woordig niet meer gesproken worden. Vooral niet in deze maand September met haar storm- en regenvlagen. Een paar gasten zyn nog gekomen maar zy hebben den moed gemist om dit herfstweer te trotseeren en zy zijn weer heengegaan. „Er is hier nog één dame", vertelde ons de kellner, die ons in een der hotel restaurants te Zandvoort, waarheen wij getrokken waren om het een en ander te vernemen over het afgeloopen sei zoen, een.hoe noem je dat ook weer? een verversching bracht. „Er is hier nog één dame en die zit zoowat den heelen dag te breien. Ik mag het mis schien niet zeggen: maar ik vind het gek. Breien kun je thuis ook....!" Wy trachtten maar niet hem te over tuigen dat er wel duizend redeen kon den zijn waarom de eenige pensiongast nu juist verkoos in rustige rust in Zand voort te zitten breien en wy vertelden hem maar van ons eigen verblijf te Zandvoort in de eerste koude Juni-da- gen, toen wy 's avonds in ons pension de dikke gordynen lekker voor de ramen dicht schoven, een pyp opstaken en een boek of een krant namen. En wU zei den het hem van harte na, met een kleine variatie: „Een pijp rooken en de krant lezen, dat kun je thuis ook!" Het wilde toen niet, in Zandvoort, in het koude voorseizoen en het heeft eigenlyk gedurende het geheele seizoen niet al te best gewild.dat wil zeggen: het weer heeft niet gewild dat Zand voort overstroomd werd met badgasten en met de waarlijk ook niet te versma den „dagjesmenschen" als in de gulden dagen van weleer. Uit wat wy zoo hier en daar verna men meen en wy wel te mogen aflei den dat. als er voor seizoenen een pun- tenstelsel bestond, aan het afgeloopen Zandvoortsche seizoen gemiddeld een 5 (het „even voldoende" van de rappor ten uit de dagen toen ons de jangens- kiel nog om de schoud"ren gleed) zou toegekend worden. „t Is treurig geweest", zei ons een zakenman, die zeker een 5 nog te veel zal vinden. Er is niemand op Zandvoort die in dit seizoen een cent verdiend heeft. Van Mei af rekende je al, met personeel enz., op volle exploitatie van je zaak, maar met Mei kwam er nie mand, met Juni dito en met Juli was het niet veel beter. En zoo sukkelde je door tot September en September is óók niets!" wy staken eerst ons Hcht op bij den burgemeester. „Ik kan u van het seizoen eigenlijk weinig vertellen!" zoo zei ons de heer van Alphen. „Schitterend is het in Ieder geval niet geweest; ik heb zoo den in druk dat het praedicaat „matig" er het best op van toepassing is. De hotels en pensions waren vry goed bezet, maar voor de strandpachters geloof ik dat het seizoen bepaald slecht is geweest. Die en trouwens vele anderen te Zandvoort! moeten het hoofdzakelijk van de dagjesmenschen hebben en er zyn in t heele seizoen maar twee mooie, warme Zondagen geweest; dat waren 10 en 31 Juli. Het gehalte van het publiek was goed, wy hadden hier dit seizoen een kalm, rustig publiek. Laat ons nu maar hopen op een war men zomer in 1928 en dat de Olympi sche spelen een groot succes zullen wor den, dan zal zeker de volgende zomer heel wat beter zijn dan de nu afge- loopene!" De heer H. A Klein, voorzitter van INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cent» per regel. wordt gezond en sterk l het krijgt mooier glans het wordt vrij van roos bet blijft beter zitten indien gij het des morgen» c, inwrijft niet een weinig Puzol f 'imyfxloei iedereen. den Bond van Hotel- en Pensionhouder» te Zandvoort, was wat zyn eigen zaak betrof, zeer tevreden. ,Tk heh heel wat menschen moeten terugsturen", zeide hy, „en ik heb ge-* hoord dat enkele van mijn collega's in hetzelfde geval hebben verkeerd. Over 't algemeen geloof ik dat de pensions en de hotel-pensions zeer goed bezet zyn geweest, beter dan de groote hotels, Die zeer groote zaken zyn ook dit seL< zoen weer niet geheel „uitverkocht" ge weest. In den druksten tyd is het wat meegeloopen doch, het weer heeft veel te kort geduurd. Maar: wy zyn toch weer voortuitgegaan by verleden jaar. Er zyn weer heel wat meer Duitschers geweest, dank zy o.a. een betere spoor wegverbinding met Duitschland en de door ons in dat land gemaakte propa ganda. Het moet nog beter word én; wy moeten nóg meer menschen uit Rynland en uit het Roergebied naar Zandvoort trekken, want van die streken moeten wij het hier vooral hebben, wy staan dan ook reeds in geregelde connectie met bureaux te Keulen en Dusseldorf en zyn thans bezig relaties met Ossnabrück aan te knoopen. België is onze grootste concurrent want België is altijd wat goedkooper dan wij: het leven is nu eenmaal in dat land minder duur dan hier. Onze week-ends hebben een aardig succes gehad. Broodnoodig is voor Zandvoort een electrische spoorwegverbinding met Am sterdam; dat zal een buitengewoon groote verbetering voor onze plaats be- teekenen. Het Olympiade-Jaar kan voor ons van groote beteekenis worden: ik heb dan ook al met de collega's op onze verga dering besproken, dat dit jaar moet worden gemaakt tot een reclame-jaar voor Zandvoort. Wy moeten vóór alles zorgen dat de menschen tevreden zijn en geen te hooge winsten willen maken. Dit is van groot belang niet alleen voor het heden maar ook voor de toekomst van onze plaats." De directeur van Hotel d' Orange was tamelijk tevreden. „t Is", oordeelde hy, „beter geweest c.an het vorige jaar. Ik heb het flink vol gehad. Verleden jaar moest er geld by, misschien dat we nu wat overhou den! Ik wil niet klagen, in aanmerking genomen dat het weer buitengewoon ongunstig is geweest. Want niettegen staande het slechte weer, waardoor het voorseizoen inderdaad al héél onbevre digend was, zijn er in t geheel toch meer gasten geweest dan verleden Jaar. Een warme zomer en een drukke Olympiade moeten we hebben. Dan zal er na afloop van het seizoen in 1928 wel meer reden tot Juichen zijn!" Tenslotte spraken wy nog een zaken man, die alles behalve juichte. Voorsei zoen, seizoen, naseizoen: het had hem alles hoogst onbevredigende resultaten opgeleverd en hij zong tenslotte mee ln het koor van zoovele anderen te Zand voort die een lofzang aanhieven op het mooie weer.... dat het volgend Jaar komen moet! Haarlemmer Halletjes. EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE Jaren geleden is iemand van mijn kennissen burgemeester geworden van een van de Nederlandsche eilanden en heeft my verteld, dat hy rich lang niet op zyn gemak voelde, toen hy den eer sten nacht op dat eiland doorbracht. „Het is goed en wel", zei hy tot zichzelf, „dat ik hier burgemeester ben, maar evenmin als Koning Kanut van Noor wegen kan ik de zee gebieden, terug te gaan wanneer het vloed is en de golven dus naar het strand rollen. Als dus de zee plan mocht hebben, myn eiland van nacht te verslinden, dan zal ik, al doe ik daarby mijn ambtspenning om, dat zeker niet kunnen beletten". Het woei dien nacht nog al en de zee bulderde. Myn arme burgemeester deed geen oog dicht en het eenige dat hem kracht gaf. was de oude torenklok, die het uur en het halfuur sloeg met dezelfde kalmte, als een klok op het vasteland pleegt te doen. Aan hem dacht ik, toen wy in dien gedenkwaardigen nacht in het hótel op den top van den Pilatus logeerden. Het was er doodstil, ik geloof, dat onze kransgenooten de eenige logés waren en in den beginne kon ik den slaap maar niet vatten. Eindeiyk sliep ik dan in en onmiddeliyk moet ik zyn gaan droomen, want toen Ik den laatsten keer op myn horloge, keek was het kwart over eenen en by mijn ontwaken uit de schrikke- ïyke nachtmerrie was het precies half twee. Ik droomde dan dat ik het hótel uitging en een beetje rond wandelde. De maan scheen helder, alles was dui delijk zichtbaar. Links zag ik Hupstra en zijn vrouw die hun touw met knoopen over de punt van een rotsblok hadden geslagen en er over twistten, wie het eerst naar beneden zou gaan. „jy na- tuuriyk", zei ze, „jy bent de man". „Waarom JU niet? het heele malle idee van dat touw is van jou". „Geen praatjes meer", zei zy, ,4k kom wel ach ter je aan, want als we dood moeten, dan maar samen. Op zoo'n berg wil ik niet logeeren". Hupstra stak zijn eene been over de rotspunt heen, op de manier van een jongen die te water wil gaan, maar denkt dat het water te koud zal wezen. Juist op dat oogenblik kwamen van Stuiteren en zijn vrouw van rechts aan wandelen in het volle licht van de maan, die zich verplaatste naarmate zij verder gingen, precies zooals de maan op het tooneel dat doet. Ik vond dat in myn droom volstrekt niet gek. Wy zien dat immers op het Wiisonsplein niet anders. By dat felle maanlicht was duidelijk te zien, dat mevrouw van Stuiteren één dikke traan op haar lin kerwang had liggen, precies een parel en dat een tweede traan de eerste lang zaam achterna ging. „Onze reputatie is verloren", zei ze. .Dat tooneel in het bergspoortje met dien verschrikkelyken Bloem"Ze zuchtte daarbij zóó zwaar, dat het rotsblok van Hupstra duidelyk schudde, zoodat hy ontsteld zyn eene been terugtrok. „Wees niet bang", zei hy, „de kransgenooten zullen hun mond wel houden". ,Dat geloof ik niet", zei ze. Jk zou het ook niet doen. Dat is bovenmenschelijk". ,Dan duurt het praatje drie dagen", zei van Stuiteren onverschillig. „O, myn voorouders", snikte zij en keek naar de maan, die een spottend gericht trok. Mevrouw van Stuiteren merkte het niet op. maar ik zag het duidelyk. „Je voorouders zijn dood", zei hy ongevoelig. „En het na geslacht", zei ze snikkend. „Dat heeft te veel te doen met tennis en cigaret- ten. Maak je niet bezorgd. De eenige die er lang over praten zal, is die ellendige Bloem en die jaagt er zyn klanten (de nette me-.ischen) mee uit den winkel. Dan gaat hy failliet en de straat uit en wij zyn hem kwyt". „Denk je?" zei mevrouw van Stuiteren. Het vooruitricht scheen haar op te fleuren. „Vast en ze ker!" „Dat wou je wel!" riep plot seling een nydige stem en daar kwam Bloem achter een paar dennenbosschen vandaan en stormde met groote stap pen op de van Stuiterens toe. De maan verschool zich van pure schrik achter een wolk, maar kwam dadelijk om het hoekje van de tweede wolk uitgluren. Zoo kon lk toch alles zien wat er ge beurde en het was akelig genoeg. Hup stra rolde van ontzetting pardoes in den afgrond, zyn vrouw sprong hem met een schreeuw die in de bergen weerklonk als een donderslag, ach tenia en Bloem greep van Stuiteren met zijn linker en mevrouw met zyn rechterhand en slin gerde ze in den afgrond bovenop de fa milie Hupstra „Moordenaar 1" brulde ik. „Gy zijt de eenige getuige", sprak Bloem yskoud, „gy zult het krieken van den morgen en het opengaan van de bloemen niet meer beleven!" Met deze woorden trachtte hij my beentje te lichten, maar ik was hem voor en lichtte hem zyn been. Het volgende oogenblik dansten wU allebei op één been op den hoogsten top van den Pilatus; wie het eerst het evenwicht verloor, was verlo ren. Het gebeurde ons allebei geiyktydig. „Ellendeling!" kryschte ik onder het vallen. „Zes dooden om één bloem stuk!" brulde hy. ,De bloem wordt duin- betaald". Toen een harde slag van onzen val, de Pilatus is 2300 meter hoog moet je denken. Maar ik werd wakker en be neden aan den voet van den berg lag ik niet, maar wel op den vloer van de slaapkamer, want ik was uit myn bed gevallen. In de aangrenzende kamer klopte iemand hard tegen de scheidings wand en riep: „Kan dat niet wat rusti ger?" Natuurlijk was het Wouter, maar ik gaf geen antwoord en moet daarna als een Alpenroos geslapen hebben, want het was zeven uur toen lk wak ker werd en de zon in de kamer scheen en er in de andere kamers al gestom meld werd, omdat wfj te acht uur zou den ontbijten en te negen uur met den eersten trein naar beneden gaan. Niemand had al te best geslapen, zei den ze. Als iedereen een slechten nacht heeft gehad, staat het zoo mal om wat anders te zeggen. Maar dat van Bloem uit mijn droom was zeker niet waar, want in het bergspoortje zat hij niet en onderaan den berg heb ik hem ook niet gevonden. Dat deed me toch wel ple zier, want om een ruzie over een bloem stuk mag je iemand geen kwaad toe- wenschen. En dat aanbod van tien gul den was zoo slecht niet. Dat had Van Stuiteren moeten aannemen. De krans voerde dien dag niet veel meer uit Nog vóór «twaalven waren we beneden in Alpnachstadt en het toeval wilde, dat de boot naar Luzern juist klaar lag, zoodat we precies op tyd in het hotel terug konden zijn voor het middagmaal. Toen we nog boven op den berg waren, had Emma Hopma met eenigen nadruk gezegd: „ze zullen in het hotel wel verwonderd zyn geweest, dat we niet thuiskomen". „Och wel nee", zei Wouter, „dat merken ze niet eens. Je bent in zoo'n hotel maar een nummer, anders niet. jy bent met je man no. 131 en Koos en ik, omdat we in de kamer naast jelui logeeren, No. 132". „Je bent niet erg vleiend", zei Emma. Deter om je maar niets in te beelden", zei Wouter. „Als we allemaal dood en begraven waren, zouden ze het in 't hotel alleen daaraan merken, dat de rekening niet betaald werd en ze een verzameling koffers en tasschen over hielden, waar ze niets aan hadden". Mevrouw Hopma zette het gesprek niet voort, maar Wouter kreeg gelijk. Toen we aankwamen, trok niemand van het hotelpersoneel een verwonderd ge richt. De statige portier, de beleefde chasseur, de vlugge liftjongen deden net alsof wij niet (door de schuld van Van Stuiteren) op, den berg hadden moeten logeeren. Maar van Stuiteren voelde het goed. Die liet by het njid- dagmaal champagne schenken aan het dessert en toen Wouter, het enfant terrible, vroeg: „ben je vandaag jarig, Stuiter?" kreeg hy een kleur en zei van niet. „Je vrouw dan? Ook niet? Je tante, je grootmoeder? De hond? De kat? Allemaal niet? Maar man waarom schenk je dan champagne? .Daten we zeggen om het mooie weer", zei van Stuiteren, maar kreeg nog dieper kleur, ofschoon hij anders zoo blozerig niet is. Maar we begrepen het allemaal. „t Is om af te drinken", zei Hop ma stilletjes. „Een zoenoffer", zei Hupstra. Dus hebben we hebben het hem en zyn vrouw maar vergeven, want de champagne was goed, echte Fransche, merk American flag. 's Middags moest het heele bekomen van den söhrik, den bergscihrik en ging wat rusten. Dat klinkt heel anders dan: een paar uur slapen. Veel beschaafder, veel netter. Ik geloof, dat het heele hótel, zoo tusschen halfdrie en vier uur in den dut was (wel te verstaan de gasten) wanneer zy geen tocht maakten. En wy maakten niet le deren dag tochten. Dat was afspraak, jakkeren mocht het niet worden. Emma Hopma had een tragisch verhaal opge hangen, dat zy en haar man eens met een reisgezelschap Londen en Parijs hadden gedaan in tien dagen. „Maar dat nooit meer", zei Hopma. De heele dag was in partjes verdeeld, net als een sinaasappel en je mocht geen partje laten liegen. Dat begon 's morgens al. Zeven uur wekken, was het consigne, acht uur ontbyten, negen uur op weg. Ging je naar een museum van schilderyen, de order was stormpas. Anders was er tij"' te kort. Als we bin nen gingen, werden we geteld: twee en twintig. Kwam je terug, dan werd er weer geteld: Twee en twintig, accoord. Vooruit maar weer. We waren al hon derd huizen ver, toen er opeens iemand zei: „wat doet dat jochie hier?" En ja wel, daar liep in ons gezelschap een kwajongen van een jaar of twaalf, zoo'n echte gamin de Paris mee, alsof hij er bij hoorde. Toen hij zag, dat hij ontdekt was poetste hy de plaat en bleef ons op een afstand staan uitlachen. Maar toen klopte het aantal niet meer. Er waren er maar één en twintig. Wie was de twee en twintigste? Er waren negen ge trouwde paren, twee maal negen is achttien. Die waren allemaal netjes present Dan een oude heer met een blauwen bril, ook present Een jong meisje van zoowat veertig, ook aanwe zig. Een droomerige jonge man, die nooit wat zei, ook voorhanden. Maar- wie was de twee en twintigste geweest? De leider wist het niet precies. Die maakte zoovéél reizen. Hy haalde de menschen van de laatste en deze ploeg door elkaar. Wat het niet een oude da me met grijs haar met een groener, weerschijn? Wisten de dames én heeren het rich r.ist te herinneren? Neen, de dames en heeren wisten het niet maar een dame met groen haar zou het wel niet wezen, Dan was dat er een van den vorigen keer, dacht de leider. Een oud heertje met een b_ hij bedoelde een beet je hoogen rug? Ook niet? Dan was dat er zeker een van den voorvorigen keer. Nu, hy zou teruggaan naar het museum Misschien was no. 22 er nog wéL Wilden de dames en heeren maar even hier wachten? Hij kwam dadelijk terug! Dat dadeiyk kwam niet uit. Het re gende, het werd weer mooi weer, hy was er nog niet. „t Is ook geen kleinig heid" zei de stille jonge man, die an ders nooit wat zei en nu op eens uit zyn slof schoot „t is geen kleinigheid om iemand te gaan zoeken die je niet kent, in een museum met zeventien zalen". „Zeventien en een half", zei een ander, die altijd grappig wou we zen en daarom door iedereen gehaat werd. Er is ook geen orde in deze reisgezelschappen. Waarom krijgen we niet allemaal een nummer op den rug?" Dan moet u nummer elf zyn", zei de anders zoo stille jonge man gevat en we hadden wel willen applau- disseeren. Het dimrde zóólang, dat een agent van politie op ons afkwam en vroeg, waarom wy niet doorliepen. Ein- delenk kwam de leider terug met een erg bijziende juffrouw, die hij by den arm had, alsof hy een boosdoenster op bracht. Ze maakte met een zachte stem honderd excuses, se had niet gemerkt dat wy v;ggegaan waren en had een paar maal een marmeren beeld aange sproken, denkend dat wy het waren. Du gaan we niet naar Père Lachaise", zei onze leider met een wereld van ver wijt in zijn stem. Mij kon t weinig sche len, want als ik op reis ben heb ik geen plezier om een kerkhof te bezoeken. Maar de heele reis door heeft de leider de bijziende juffrouw in het oog gehou den. Ze mocht een bataljon soldaten anders eens voor ons reisgezelschap aanzien en opeens meemarcheeren. Je wist maar nooit met die kippige men- schenl Dat was hét verhaal van de Hopma's. Van Stuiteren kon het rich voor gezegd houden. Vryheid, blyheid voor iedereen. Maar toen den volgenden dag mevrouw Hupstra, die wel eens wat verstrooid kon wezen, niet op tyd aan tafel kwam nadat ze alleen was gaan winkelen, mocht van Stuiteren er wel met Hupstra op uit om haar te gaan zoeken. Hij keek smar telijk naar de schildpadsoep, die naderde en waar hy zoo'n liefhebber van was, maar t hielp niet. Plicht gebood. Met Hupstra organiseerde hij een soort van drijfjacht op mevrouw Hupstra: de een zou links en de ander rechts gaan en dan zouden ze elkaar op een afgespro ken punt ontmoeten. Zóó kon ze niet ontsnappen. Maar met de beste bedoe lingen kan je iets verzuimen. Ze .hadden niet om de dwarsstraten gedacht. Toen ze na een uurtje, vermoeid en uit hun humeur, met een leege weitasch had ik bijna gezeid, terugkwamen, zat mevrouw Hupstra al lang met ons aan tafel en was het middagmaal zoogoed als voorbij. Van Stuiteren hield zich goed. Hy Is een man van groote zelfbeheersching en goede manieren. Maar wat Hupstra tus schen de tanden mompelde, deed heel erg aan een natuurverschijnsel denken. „Kom, kom," zei zijn vrouw opgewekt, „dan eet je straks by de thee maar een paar gebakjes. Mannen zyn zoo erg op hun maag verzot. Dat tweemaal warm eten is heelemaal niet goed." Maar zelf had zy de schotels alle eer aangedaan. Zoo kun je ongelijk hebben en een ge richt zetten alsof niet. Ons verbiyf in Luzern duurde een week, we hadden verder veel genoegen, maakten veel kleine en groote tochten en vertrokken na een week naar Interlaken. Daarover vertel ik nog wat de volgende week. Maar dan moet ik tot andere onderwer pen overgaan. Het reisseizoen is voorbij en als het straks 3 October wordt, zijn de avonden te koud om nog reisverhalen te doen. Dan halen we de dikke sokken en het wollen ondergoed voor den dag en denken aan den winter. Brnx. FIDELIQs

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1927 | | pagina 9