HAARLEM'S DAGBLAD FLITSEN WOENSDAG 19 OCT. 1927 DERDE BLAD DE STRAFBEPALING TEGEN DE „FLESSCHEN- TREKKERIJ" Een juridische uiteenzetting. Naar aanleiding van de hangende kwestie In den titel van dit artikel aan geduid, en van de meening van minister Donner omschreven in de Memorie van Toelichting van het desbetreffende aan hangige wetsontwerp, hebben wij een duidelijke juridische uiteenzetting ge vraagd aan Mr Dr. F. A. Bijvoet, die wij hieronder laten volgen: Daar Haarlem in het gelukkige bezit ls van een echtpaar, dat zich ten doel schijnt te hebben gesteld duidelijk te demonstreeren, hoever het goed vertrou wen en de lichtgeloovigheid van den' middenstand gaat en mede zich er op kan beroemen onder haar medeburgers een edelachtbaren heer te tellen, die zich geroepn acht op openbare vergade ringen luide de flesschentrekkerij aan te bevelen als een geschikt middel om echte of voorgewende honger te stil len, daar is het te begrijpen, dat vooral de Haarlemsehe middenstand met be- langsteling de pogingen volgt, die wor den aangewend om aan het singulier bedrijf van het edele flesschentrekkers- gilde zoo niet paal en perk te stellen, dan toch eenige hinderpalen in den weg te leggen. Het huidig wetsontwerp is niet de eerste poging, in deze richting aan gewend; reeds in 1900 en 1904 zijn voor stellen aanhangig gemaakt om artikel 326 Wetboek van Strafrecht, waarin de oplichting wordt omschreven, aldus uit te breiden, dat hij. die „hetzij door het verzwijgen van een waren naam of een ware hoedanigheid, hetzij door het wek ken van het vermoeden eener niet be staande credietwaardigheid, iemand be weegt tot de afgifte van eenig goed", mede onder het bereik van dit artikel zou vallen. Inmiddels, deze ontwerpen hebben nimmer het Staatsblad bereikt en zijn sedert lang ingetrokken; be treurd behoeft dit niet te worden, want de meening van minister Donner, in de Memorie van Toelichting van het thans aanhangig wetsontwerp geuit, dat „de z.g. flesschentrekkerij van de destijds voorgestelde aanvulling van art. 326 niet veel hinder zou hebben ondervon den", moet volkomen worden onder schreven. Het is de vraag of het thans voorge stelde artikel 326 a beter aan het doel zal beantwoorden dan de in 1900 en 1904 ontworpen voorstellen. Gelijk bekend, luidt het artikel als volgt: „Hij, die een beroep of eene ge woonte maakt van het koopen van eenig goed met het oogmerk om zich of een ander de beschikking ov«£ dat goed zonder volledige betaling te verzekeren, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren". Het woord „vol ledige" tusschen „zonder" en „betaling" ontbrak aanvankelijk, waardoor het uitermate twijfelachtig werd, of iemand, die bij den aankoop der goederen een gedeelte van den koopprijs, al was dit ook nog zoo miniem, zou voldoen, nog wel binnen het bereik van het artikel zou vallen; ieder flesschentrekker had het dus in zijn macht om door het be talen van desnoods enkele centen bij aankoop, zich van straffeloosheid te ver zekeren; in zooverre is de voorgestelde aanvulling dus inderdaad een verbete ring. Ziet op het eerste gezicht het artikel er niet kwaad uit, bij nadere beschou wing dringen zich vele vragen en moei lijkheden op. Is, zoo vroegen in het op het ontwerp uitgebracht Voorloopig Verslag eenige leden der vaste commissie voor Privaat- en Strafrecht, de bepaling niet wat ruim gesteld? Thans zou ook onder de straf bepaling vallen hij, die met het bewuste oogmerk goederen koopt, zonder dat deze hem zijn geleverd; eveneens dege ne, die wel heeft gekocht met het oog merk om niet te betalen, doch nadien toch aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. Volgens deze leden zou uit drukkelijk in het artikel moeten worden opgenomen, dat zoowel geleverd als niet- betaald moest zijn. Andere leden merk ten op dat volgens de letterlijke tekst van het artikel ook strafbaar zou zijn, hij, die eenig goed koopt met de bedoe ling, dit aan een derde ten geschenke te geven, ook al betaalt hij het gekoch te; immers, hij koopt een goed met het oogmerk een ander de beschikking over dat goed zonder betaling te verzekeren. Weer anderen begrepen niet recht, hoe men zich het maken van een beroep van de hierbedoelde handelingen moest voor stellen; ook werd gevreesd, dat op het openbaar ministerie een zoo zware be wijslast zou komen te rusten, dat de be paling weinig effect zou kunnen sortee- ren; tenslotte werd nog gevraagd, wat ten laste gelegd en bewezen zal moeten zijn voor de toepassing van het artikel. Moeten meerdere feiten ten laste gelegd en bewezen worden, als tezamen opleve rende het maken van een beroep of een gewoonte of is het voldoende in de dag vaarding te stellen, dat de verdachte in een bepaald tijdvak een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van de bedoel de handelingen, terwijl dan de Rechter uit de ter terechtzitting bewezen feiten het bewezen zijn der tenlastelegging mag afleiden. Het zijn slechts enkele grepen uit het Voorloopig Verslag, doch er blijkt vol doende uit, dat het artikel, gelijk het er ligt, de vraag onbeantwoord laat, of het in staat zal zyn, de kwade praktijken der flesschentrekkerij den kop in te drukken. Veel zal in deze afhangen van de rechtspraak, die zich eventueel op he artikel zal ontwikkelen, met name, wat er geëischt zal worden om tot het aan wezig zijn van een beroep of een ge woonte te besluiten en speciaal, wat ge acht zal worden aanwezig te moeten zijn om te besluiten, dat „het oogmerk om zich of een ander de beschikking over een goed zonder betaling te verzekeren", heeft bestaan. Dit laatste is het zwakke punt bij uitstek in de nieuwe regeling; een gebrek, dat echter op geen wijze te ondervangen is en noodzakelijk uit het te regelen onderwerp zelf voortvloeit. Wanneer iemand iets, wat hem niet toebehoort, wegneemt of een hem in be waring gegeven voorwerp verkoopt, zal het niet moeilijk vallen, te besluiten, dat in dezen diefstal of verduistering, opzettelijke wederrechtelijke toeëigening van een aan een ander toebehoorend goed, heeft plaats gevonden. Met het wegnemen, met het beschikken over het in bewaring gegeven voorwerp is de han deling, het misdrijf voltooid. Degene, die een voorwerp heeft weggenomen of er over heeft beschikt, kan wellicht nog betoogen, dat hij in de meening ver keerde; dat het voorwerp van hem was en bij gebleken gegrondheid van die be wering nog aan de strafbaarheid ont snappen, doch dit behoort bij de dage lijks voorkomende diefstallen en ver duisteringen tot de zeer hooge uitzon deringen. Hoe geheel anders echter is de situatie by het onderhavig geval. In te genstelling met de boven besproken mis drijven kan hier niet uit de handeling zelf (het koopen zonder betaling) tot het oogmerk om, tot het opzet om niet te betalen, worden geconcludeerd, dit moet uit andere omstandigheden blijken. Welke factoren zullen hier den doorslag moeten geven; m.a.w. wanneer zal men er toe kunnen en mogen besluiten, als vaststaand aan te nemen, dat iemand iets heeft gekocht met de opzettelijke en vooruitgesproken bedoeling om betaling, eventueel volledige betaling, aan den verkooper te onthouden? Men lette er goed op, dat het ontwerp niet bedoelt strafbaar te stellen hem, die koopt, ter wijl hij weet, dat hij niet kan betalen, doch uitsluitend bedoelt te treffen den- gene, die de bedoeling heeft niet te wil len betalen. De Memorie- van Toelich ting zegt met zooveel woorden: „De op zettelijke wanbetaling als zoodanig, het enkel koopen op crediet, wanneer men weet niet in staat te zUn het verkregen goed te betalen, wordt door de ontwor pen strafbepaling niet getroffen". Nu stel ik me zoo voor, dat, zoodra iemand op grond van art. 326 a vervolgd wordt, hij wel met het ernstigste gezicht ter wereld en de heiligste overtuiging, zal gaan beweren, dat hij nooit of te nim mer de bedoeling heeft gehad niet te willen betalen, integendeel al zijn stre ven enkel en uitsluitend op betaling ge richt was, doch slechts droevige omstan digheden enz. enz., de lezer kan het be toog zelf wel verder invullen. Ik vrees dan ook, dat het bewijs van het opzet zeer moeilyk zal zyn en menige ver volging, zoo deze al mocht worden in gesteld, hierop zal stranden. Hier staat tegenover, dat wanneer, gelijk in Haarlem voorgekomen is, iemand verklaart van beroep hongerlij der en werklooze te zijn en desondanks links en rechts en overal taartjes en rollades enz. bestelt, het bewijs wel ge leverd zal kunnen worden, wijl dan uit de omstandigheden de bedoeling om niet te willen betalen kan worden afgeleid. De kans is dus niet gering, dat Otter cum suis him tot heden gevolgde onge geneerde handelwijze na het wet wor den van het ontwerp wel zullen staken. En dit juist is m.L de groote beteekenis van het nieuwe artikel: dat het pre ventief werkt en de heeren flesschen- trekkers het zoo ongegeneerd uitoefenen van him sinister bedrijf, als tot heden ln Haarlem gebruikelijk was, onmogelijk maakt. Dat er, mocht het ontwerp wet worden, naar aanleiding van de nieuwe bepaling, veel vervolgingen zullen wor den ingesteld, lijkt me onwaarschynlijk; dat het een niet onbelangrijke preven tieve werking zal hebben, geloof ik ech ter wel. Te veel stelle men zich echter in geen geval van de nieuwe bepaling voor. Fles- schentrekkers zyn vindingryk en het ïykt me voor hen niet te moeilyk, het zóó in te richten, dat ze toch hun slag kunnen slaan, zonder met den straf rechter in aanraking te komen; ik acht me echter niet geroepen, hierover den heeren inlichtingen te verschaffen. Bovendien, terecht werd in het Voor loopig Verslag opgemerkt, dat het zon der meer koopen van goederen met het oogmerk ze onbetaald te laten, betrek- keiyk zelden voorkomt, dat de midden stand zich dan ook niet zoozeer tegen dit kwaad keert, dan wel tegen dit, dat handel en bedryf by voortduring tal van oninbare posten te boeken hebben we gens wanbetaling door personen, die ty- dens den verkoop wisten, althans rede- lykerwyze konden vermoeden, dat zy niet of waarschyniyk niet of niet ten volle aan hun tegenverplichtingen zou den kunnen voldoen. En hiertegen is de strafbepaling niet gericht. Tegen dit euvel zal slechts voorziening kunnen worden getroffen, indien, geiyk het Voorloopig Verslag het uitdrukt: „het bedryfsleven van den middenstand door samenwerking op een hooger peil wordt gebracht. In die richting zoeke men zyn baat". F. A. BIJVOET. STADSNIEUWS. JUBILEUM IR. L. C. DUMONT. 25 JAAR DIRECTEUR VAN OPENBARE WERKEN. Men schrijft ons: Op 1 November a^. zal liet" 25 'jadf' geleden zyn, dat de heer Ir. Lucas Christiaan Dumont zijn betrekking van Directeur van Openbare Werken alhier aanvaardde. Geboren in Utredht den 7en Decem ber 1865 deed hy aldaar op vry jeugdi gen leeftijd het eindexamen H.B.S. 5-ja- rigen cursus en ging daarna,in de prac- tyk om zich practisch tie bekwamen. Na eenige jaren echter, voelende dat zyn technsche aanleg niet voldoende tot ontwikkeling zou komen, indien hij den ingeslagen weg volgde, zonder ook de noodige theoretische kennis te be zitten, ontwaakte in hem de lust- het ingenieurs diploma in Delft te verwer ven. Hy verliet de practyk en ving zyn studiën voor Bouwkundig ingenieur aan. Hei begeerde diploma verwierf hy in 1893. Spoedig n. de beëindiging zyner studiën trad hy in dienst by een parti culiere Waterleiding Maatschappij te Utrecht; ontwierp en bouwdeenkele watertorens en had als zelfstandig in genieur de leiding by het aanleggen van enkele waterleidingen. Op 1 Fe bruari 1898 trad hy als gemeente-bouw meester in dienst by de Gemeente Zie.- rikzee, doch vond de kooi te klein, om zijn volle vleugelslag te kunnen ont plooien. De gemeente Nijmegen benoemde hem met ingang van 1 Januari 1900 tot Ad junct-architect van Gemeentewerken. Ook de stad van Karei de Groote kon aan den ijverigen, met groofen werk kracht bezielden Dumont, toen ter tyde niet bieden, wat hy wenschte. Den 21sten Maart 1901 aanvaardde hy de betrekking van directeur van gemeente- perken te Deventer, bouwde aldaar een Ambachtsschool in hetzelfde jaar, doch verwisselde nog voor de geheele vol tooiing daarvan, zyn functie te De venter met die van Directeur van Openbare Werken onzer stad. VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1029 MOEILIJK BESLUIT Wanneer je in het warenhuis op de verkeerde verdieping uitstapt en je vrouw kwijtraakt. Als je de volgende lift neemt, gaat zij waarschijnlijk net naar beneden en als je hier wacht, blijft zij vast boven wachten. Haar signaal kan alles beteekenen en je geestesoog ziet de barometer naar storm loopen. (Nadruk verboden). Na achtereenvolgens dus te hebben genoten van de Zeeuwsehe klei, de Ny- meegsche moppen, en de Deventer koek, kwam hij op 1 November 1902 in de stad der bloemen, om daar, doordrongen van werklust, yver en werkkracht zyn taak consciëntieus opvattende, te doen wat hy zich tot plicht stelde. zyn werkkracht werd direct, haast reeds daarvoor op de proef gesteld voor den bouw van het Openbaar Slachthuis. Nauwelyks zyn betrekking aangevangen, moest hy zich ten volle geven voor de totstandkoming van dat Utiliteitsgebouw, in een tyd, waarin de voorbeelden óf nog niet, óf zeer sehaarsoh waren. Daarnaast vroeg tezelfder tyd de straataanleg van Haarlem zijn byzonde- re aandacht. De Groote Markt b.v. vond hy by zyn komst ingericht als een soort dorpsplein, keurig bestraat met „kinderhoofdjes", zonder eenige verhooging, dan die waarop „Louwtje" prijkte, in gezelschap nochtans van een enkelen lantaarnpaal, eveneens op een verhooginkje. Véél eischte zyn aandacht, veel vond zyn hand te doen en geleidelyk zich in alles inwerkende, wist hij met sta len energie veel te bereiken, van wat hij meende, dat in het belang van Haarlem was. De Woningwet van 1901 vorderde de vaststelling van uitbreidingsplannen. De groei der gemeente bracht mee de stichting van gebouwen en van scholen, zoowel lagere als hoogere. De bestrating en de normalisatie in het byzonder van straten, vóór zyn komst waren de trottoirs haast uitzon dering eischten dringend voorziening. Er kwam ontzettend veel werk en steeds zocht hij naar meer, daarby vooruit ziende wat Haarlem in de toekomst moest en zou worden. Korten tijd in dienst zynde ontwierp hij reeds eei plan van uitbreiding niet alleen voor klein Haarlem, maar ook werd daar by de omgeving niet verge ten, waarmee hy toonde een ruimen blik te hebben. De noodzakelijkheid van een soort streekuitbreidingsplan stond dus toen reeds by hem vast. Hoewel in de „bloemenstad" werkende, waren het niet alle tulpen en rozen waarlangs zyn ambtelijk pad hem voerde. Over menig verwelkte roos met des te scherper doornen, moest hy gedurende zijn 25- rige ambtsvervulling heenstappen. Het ontworpen streekuitbreidingsplan, waar in een haven aan het Noorder Buiten Spaarne niet ontbrak, werd toen ter tijde, naar verluidt, door zeker minder doorzicht bezittende personen „tydver- knoeien" genoemd. Het moet hem thans hoewel met een gevoel van miskenning wellicht, toch een voldoening zyn, de geste van het heden gade te slaan, het heden, waarin commissies voor gewes- telyke en streékuitbreidingsplannen worden geïnstalleerd, en dus te ervaren, dat byna 23 jaar geleden gepousseerde plannen en denkbeelden voor Haarlem, thans op grooter schaal ruime toepas sing vinden. Was het toen reeds, „een profeet is in zyn eigen land niet ge- eerd"? Zou hij als ambtenaar van de door hem reeds 23 jaar geleden ontworpen havengedachte nog iets werkelykheid zien worden? Voor Haardem ware het te wenschen. Gestadig groeide de stad in die 25 jaar uit, zoowel naar het noorden, als naar de andere windstreken. De be hoefte aan een vrije verbinding van de stadskern met de buitenwyken, ge stoord door de a niveau gelegen spoor baan werd dringend. De totstandko ming van de hooggelegen baan, eischte zyn bijzondere technische en admi nistratieve zorg, en veel, zeer veel over leg, en natuurlijk ook stryd, vorderden de besprekingen met de Spoorwegmaat- schappy. By al deze onderhandelingen, wat trouwens zijn geheele wezen ken merkt, stond hem slechts voor oogen, de belangen van Haarlem te dienen met alle kracht die in hem was, daarbij ge steund door het ooilege van Burge meester en Wethouders. De noodzakelykheid voor de gemeente om tijdig grond aankoopen te doen, stond steeds by hem vast. Dat zyn po gingen in die richting gedaan, niet altyd met succes bekroond werden, mag, toen door hem, thans wellicht door enkelen of velen worden betreurd, jammer is het, dat het niet de gemeente is, die daarby is weigevaren. Onnoemlijk veel zaken zyn er op te sommen, de gemeente Haarlem rakende, waarover hy zijn advies had uit te bren gen, adviezen, die steeds biyk gaven van 'n helderen blik, die steeds welverzorgd en tot in onderdeelen uitgewerkt en doorwrocht waren. Weinigen zullen er zyn, die zich ook maar een flauw beeld kunnen vormen, van de bemoeiingen van een bureau van Openbare Werken, en nog minder, die beseffen welke enor me eischen er gesteld worden aan den directeur van dien dienst en hoeveel er van diens zenuwgestel gevergd wordt. Moge hy, uit de belangstelling voor zyn jubileum, de waardeering die alom bestaat voor al wat hy vor Haarlem deed en nog doet, weder de vingerwy- zing zien, op den ingeslagen weg voort te gaan, n.l. zyn volle werkkracht in dienst te stellen van Haarlem. Een opsomming te geven van wat in de afgeloopen kwart-eeuw onder zijn leiding is tot stand gekomen, mag wel ondoenlijk worden genoemd. Een greep uit de meest voor de hand liggende nieuwe werken kan een gedeelte van het 25-jarig tydvak in beeld brengen. Stadsuitbreidingen Tot stand kwamen: 1. De geheele wijk benoorden de :lbertsberg- en Sant poorterstraat. 2. idem tusschen Spoor baan en Tetterodestraat bewesten de Schotersingel. 3. idem tusschen Zijlweg Bilderdijkstraat, Brouwersvaart en Spoorbaan. 4. idem tusschen Wester gracht, Spoorbaan, Pylslaan en Leid- sche vaart, met uitzondering van een klein bestaand gedeelte Ampzing en L. Costerstraat. 5. idem tusschen Oranje straat, Spoorbaan, Brouwersvaart en Oranjeboomstraat. 6. Idem tusschen Iordensstraat, Koninginneweg, Raam- singel, van Eedenstraat, Wyde Gelde- looze Pad, Wagenweg. 7. idem tusschen Kamperlaan, Kleine Houtweg, Rusten burgerlaan en Spaarne. 8. idem ten zuiden van de Slachthuisstraat. 9. idem de geheele nieuwe wyk tusschen Zomer- vaart, Goowatering en Slachtsuisstraat. 10. idem de wijk tusschen Zomer- vaart en Amsterdamschevaart, bezuiden de Vooruitgangstraat en Nagtzaamstraat 11. De geheele Patrimoniumwyk benoor den de Kloppersingel. Bruggen: Tot stand kwamen: Catharijne-, Schouwtjes-, Zanders-, Schalkwyker-, Raaks- en Kleine Houtbrug. Verder de Oude brug, Amsterdamsche brug, Poort- brug, Nagtzaambrug, Brug over de Brouwersvaart en de brug in den Nieuwen weg naar Vyfhuizen, terwyl de Kennemerbrug in uitvoering is. Kademuren Deze werden gebouwd langs: Kon- denhorn, Donkere Spaarne, Heerensin gel, Zuider Buiten Spaarne, Turfmarkt, Spaarne tusschen Melkbrug en Lange Brug, Kampervest, Gasthuisvest, Raam- vest, zyisingel, Zijlvest, Kinderhuis singel, Kinderhuisvest, Noorder Buiten Spaarne, Spaarnd.amsche weg, terwyi mede werden uitgevoerd de Spykerglooi- ingen langs Brouwerskade en Wester gracht. In uitvoering is de Basaltkademuur langs Hooimarkt en Friesche Varkens- markt. Bijzondere Werken: Uitbreiding Al- gemeene Begraafplaats Kleverlaan, Zweminrichtingen aan de Kleverlaan en aan de Houtvaart. Sportterreinen aan Kleverlaan, 't Hoenstraat en aan de Van Oosten de Bruynstraat. Gebouwen: Openbaar Slachthuis, Frans Halsmuseum, Administratiege bouw G.E.B., Politiebureau, Politiepos ten, Schakelstation G.E.B. en andere, terwijl diverse belangrijke verbouwingen plaats vonden en vele gebouwen voor diverse diensten werden ingericht. Scholen voor L.O. en B.L.O., UX.O. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN 60 CENTS PER REGEL In bet najaar is dikkere kleeding niet voldoendemen moet x;cb ook krachtiger voeden. Probeert het eens met ARR'S IVI OÜTBROOD FEUILLETON Het Huis met den Pijl Naar he(^pngelsch van A. E. W. MASON. 33) Hanand grinnikte. Hij amuseerde er zich altyd mee als hy er in geslaagd was, Jim een beetje te ergeren. „Nu zal ik u eens beloonen", zei hy, hoewel Jim er geen idee van had waar vóór. Ga maar eens met mij mee. Om dezen tyd zullen we boven op het oude terras van Philips de Goede de wereld voor ons zelf hebben". Hij ging hem voor, de groote binnen plaats van het stadhuis op. Achter den langen vleugel tegenover hen rees een groote vierkante toren ongeveer een vyf- ;ig meter boven den grond. Met Fro- bisher achter zich aan klom Hanand de driehonderd en zestien treden op en stapte toen op het dak. waar de mooie Mei-zon heerlijk op scheen. Ze keken naar het Oosten en het prachtige uit zicht benam Frobïsher den adem. Vlak voor hen zagen ze den toren van de Notre Dame. fyn als kantwerk, zoodat hij zich afvroeg hoe het mogelijk was dat dit al die eeuwen door was blijven bestaan; en daar achter lag de vlakte, met glinsterende rivieren en schilder achtige dorpen. Hanand ging op een steenen bank zit ten en stak zyn arm uit over de ba lustrade. „Kijk!" riep hy vol trots uit. ,Dit wou ik je laten zien. Kijk!" Jim keek en zag zyn gezicht klaar de op. Ver weg aan den rand van den horizon, bovenaards van schoonheid, zag hij de Mont Blanc; wit als zilver, zacht als fluweel en hier en daar schit terend van goud alsof de vlam van een vuur opflikkerde. „Oho!" zei Hanand, terwyl hy naar Jim's gezicht keek. „Dat hebben wy dus gemeen. Heeft u misschien boven op dien berg gestaan?" „Vyf keer!" antwoordde Jim, met een glimlach „en ik hoop het nog eens weer te doen." „U is een gelukkig mensch" zei Ha nand. „Tk zie hem alleen maar uit de verte. Maar toch als ik zorgen heb, kryg ik het gevoel of ik in gezelschap van een goeden vriend ben". Jim Frobisber peinsde over de rotsen en de met sneeuw bedekte hellingen. Ha nand had gelijk. Het was 'n eigenaardig gevoel dat menschen kregen die „dat" de liefde voor bergen gemeen had den. Jim keek Hanand nieuwsgierig aan. „Tobt u dan over dit geval?" zei hy hartelyk. De aanblik van dien zilveren berg tegen de blauwe lucht had althans voor het oogenblik een band gelegd tus schen de beide mannen. „Heel erg", antwoordde Hanand lang zaamen om meer dan een reden. „Wat denkt u er zelf van?" „Ik denk, monsieur Hanand", zei Jim droogjes, „dat u liever niet heeft dat iemand anders dan u zelf vragen stelt". Hanand lachte vroolyk. „Ja, u wou die juffrouw Upcott Iets vragen. Vertelt u my nu eens of lk goed geraden heb wat u vragen wou! Het was. of het gezicht, dat zy in het don ker aanraakte, het gezicht van een man of van een vrouw was". ..Ja, dat was het". Nu was het Hanand's beurt om Jim verbaasd aan te kyken en het was dui- delyk dat hy by zichzelf zeide: „Ik moet eens een beetje op je gaan letten, beste vriend". Maar hy wachtte er zich wel voor dit hardop te zeggen. „Ik had liever niet dat die vraag ge steld werd", zei hy. „Waarom?" „Omdat het overbodig was en over bodige dingen veroorzaken maar ver warring, die liever vermeden moet wor den". Jim geloofde geen woord van die ver klaring. Hy herinnerde zich maar al te goed het gebaar en het nydige gezicht waarmee Hanand hem in de rede geval len was. Daaruit was duidelyk gebleken dat hy bang was. En Hanand zou zich heusch niet bezorgd gemaakt hebben over het stellen van een vraag, alleen maar omdat die vraag overbodig was. Jim was er zeker van dat Hanand daar nog een andere, veel belangryker reden voor moest hebben. Maar hij wist niet welke. Bovendien was die vraag wel over bodig? „Ongetwijfeld", antwoordde Hanand. „Als de hand van die jonge dame het gezicht van een man had aangeraakt met baardstoppeltjes, een ruwe huid en kort hoofdhaar, zou dat dan niet den allergrootsten indruk op haar gemaakt hebben? Terwyl ze rustig haar handen uitstrekt boven haar hoofd zou ze plot seling, onverwacht het gezicht van een man hebben aangeraakt? Ze zou haar verhaal niet hebben kunnen vertellen zonder dat er by te vermelden. Ze zou dat detail nooit hebben kunnen verge ten het was het angstigste van alles, dat ze juist het gezicht van een man aanraakte!" Jim begreep nu wel dat zijn redenee ring juist was maar hij was nog niets dichter by de oplossing van zijn pro bleem waarom Hanand er zoo gewel dig tegen gekant was dat die vraag ge steld werd. En toen maakte Hanand heel kalm een opmerking waardoor Jim dat probleem, een heelen tijd vergat. „Mademoiselle Ann raakte dien nacht in het donker het gezicht van een vrouw aan als ze dien nacht in het donker tenminste een gezicht heeft aange raakt". Jim was stomverbaasd. „Gelooft u dan dat ze tegen ons heeft gelogen?" riep hy uit. Hanand maakte een afwerend gebaar. „Ik geloof niets", zei hy. „Ik zoek naar een misdadiger". „Ann Upcott!" ze. Jim verbaasd. „Ann Upcott!" Toen herinnerde hy zich hoe ze er uit zag terwyl ze van haar avon tuur vertelde haar bevende stem en door angst vertrokken gezicht. „Het is onmogelyk dat zy zat te liegen. Hoe zou ze die angst hebben kunnen huichelen?" Hanand lachte. „Je kunt dit rustig van my aannemen beste jongen: Alle vrouwen die in staat zijn een moord te plegen zyn ook knappe actrices. Dat is altyd myn ondervinding geweest". ,.Ann Upcott!" riep Jim Frobisher weer uit, maar nu iets minder verbaasd. Hij begon al een beetje aan het idee te wennen. Maar toch dat snoezige jonge meisje. Onmogelijk! Ann Upcott werd niet genoemd in het testament van mevrouw Harlowe", redeneerde hy. „Welk voordeel kon de moord dus voor haar opleveren?" „Wacht eens even! Ga haar verhaal nog eens goed na. en ontleed het eens. Wat ziet u dan? Dat het in tweeën ge deeld kan worden". Hanand gooide zyn eindje sigaar weg, bood Jim Frobisher een van zyn zwarte sigaretten aan en stak er zelf een op. Hij stak hem aan met een zwavellucifer die maar bleef sputteren en niet scheen te willen ont vlammen. „De eene helft gebeurde in haar slaap kamer een angstig verhaal, en zeer effectvol verteld maar tenslotte kan iedereen iets dergelijks verzinnen. De rest was niet zoo eenvoudig te bedenken. De tusschendeur. die openstond zonder dat er een reden voor was. het licht er achter, de stem, die fluisterde: „Nu is het genoeg" het geluid van de wor stelpartij! Neen, ik geloof niet dat ze dat heeft verzonnen. Er waren te veel kleinigheden by die ze wel beleefd moest hebben. De witte wyzerplaat, van de klok, waarop ze plotseling zag hoe laat het was. Neen! Dat was allemaal wel waar. Maar toch kan de rest van het verhaal gelogen zijn. Vanmorgen ver telde Waberski ons een verhaal over de Gambettastraafe en over Jean Cladel!" „Ja", zei Jim. „En later vroeg ik u of Waberski mis schien ook zyn eigen handelwijze had verteld en die als 't ware toegeschreven had aan mademoiselle Harlowe?" „Ja". (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1927 | | pagina 9