II «.HjJlKjAfTI ftlVA^ÏSl Y'
V IYII.DI 1110^ YAfH I^ADCLIC^
CCCP L.^.STEVEpjlC^
Vtl!JAAII) EC CI) H^EVi;.WAL|HII^ KtIItl{.
(Kortc lnhtrafl van het Voorafgaand*
De held van dit verhaal, St Ives, bijgenaamd de
Spion van Napoleon, was in Mel 1813 als krijgsge
vangene in handen der Engelschen gevallen. Met lot-
genooten zat hy opgesloten in het kasteel Edinburg
dat tot gevangenis was ingericht Doordat St Ives de
Engclsche taal machtig was. werd hij door de bewakers
meermalen als tolk gebruikt, waardoor hil verschillen
de voordeelen boven de andere gevangenen genoot.
De gevangenen mochten voorwerpen van huisvlijt
maken die door de bevolking gekocht werden Onder de
koopsters was een meisje van 18 of 19 jaar. die de aan
dacht van St. Ives trok. Het meisje betoonde haar deel
neming In zijn lot.
Een der andere gevangenen plaagt St. Ives en belee-
digt bet meisje. Het wordt een eerezaak tusschen de
twee mannen, die elkaar haten, 's Nachts duelleeren
zij; de wapens zijn de helften van een schaar! St. Ives
weet zijn tegenstander een gevaarlijke wonde toe te
brengen, zelf wordt hij slechts licht aan den schouder
gewond. De medegevangenen hebben gezworen, dat
zij niets aan de bewaarders zullen verraden
De majoor Chevenix, die van St. Ives Fransche les
krijgt, weet liet geheim van het duel evenwel te raden
De zwaar gewonde gevangene Goguelat ligt op ster:
ven. Hij wil afscheid nemen van zijn makkers.
Ook St. Ives bezoekt hem.
Zonder het geheim van het duel te verraden sterft
Goguelat.
Van een zaakwaarnemer ontvangt St. Ives een pakje
bankbiljetten, hem door een bloedverwant geschonken,
om zijn ontvluchting mogelijk te maken.
Iedereen is vatbaar voor vleierij, maar jongelingen en vrou
wen ln liet bijzonder. Het overige gedeelte van den namiddag
besteedde ik aan de verhalen van Engelschen heldenmoed,
voor de waarheid ervan wensch ik echter niet in te staan.
Ik heb altijd hooren beweren, dat de Franschen niet
oprecht waren, zeide hy ten laatste, maar ik moet bekennen
dat dit oordeel onrechtvaardig is. U hebt een zeer edel ka
rakter. Ik bewonder u. Ik ben u zeer dankbaar vcor uwe
vriendelijkheid tegenoverzulk een jongmensch.
Dit zeggende stak hij mij zijn hand toe.
Zal ik spoedig het genoegen hebben u weer te zien?
vroeg ik.
O, ja.... ik wil 't u liever zeggen: Ik wilde vandaag
Flora miss Gilchrist niet meenemen, omdat ik u eerst zelf
nader wilde leeren kennen. Ik hoop, dat u niet beleedigd
bent: weet u, men kan. met vreemdelingen niet te voor*
zich tig zUn.
Ik zeide, dafc ik dat heel verstandig vond, en hü ging heen.
mij achterlatende ten prooi aan de meest verschillende ge
waarwordingen. ik schaamde mij, dat ik den lichtgeloovlgeu
knaap zoo had beet genomen en was woedend od m\j zelf
dat ik zooveel gedaan bad voor Engcische iidclheid. Maar in
den grond van mijn hart verheugde ik mii dat ik een vriend
bad gewonnen in de persoon van Flora's broeder.
Ik had mij in mijne verwachting, dat zij den volgenden dag
tezamen mij zouden bezoeken, niet bedrogen. Ik slaagde er
zoo goed in 'het midden te houden tusschen den trots, die
den soldaat is gooorlcofd. en de treurige nederigheid welke
een gevangene betaamt, dat ik overtuigd ben dat het voo:
een schilder de moeite waard zou geweest zUn mii te schil
deren, toen ik hen eenlge schreden tegemoet ging. Ik moe:
bekennen, dat het de hoogere tooneelspcelkunst was; doch
nauwelijks zagen mijne blikken haar donker gelaat en spre
kende oogen, of het bloed steeg mij naar de wangen en
dat was geen comedle! Ik betuigde mijne dankbaarheid, niet
uitgelaten, met overdreven woorden. Mijn rol schreef mij
stille treurigheid voor.
Mijn geest is steeds vervuld met de vraag: hoe zal ik u
voor uw goedheid tegenover mij. den vreemdeling en den
gevangene, danken, zeide ik. Misschien komt u mijn vertrou
wen vreemd voor, maar er is inderdaad niemand hier, zelfs
niet onder mijne kameraden, die mijn naam en titel kent.
Zij noemen mij eenvoudig Champdivers. een naam. dien ik
bet recht heb te dragen, maar dien ik thans moet verbergen,
als .ware ik een misdadiger. Miss Flora, sta mii toe dat ik
mij aan u vcorstel als Vicomte Arme de Kéroual de St. Ives,
Zie je. dat lieb ik van 't begin af aan gedacht! riep
de knaap uit. Ik wist dat hij een edelman was!
En ik verbeeldde mij hetzelfde in de oogen van Flora te
lezen, met nog inniger overtuiging. Zij hield den blik onaf
gebroken op den grond gericht, slechts nu en dan keek zij
mij even vluchtig ao.n met roerende zachtheid.
Ge zult zeker begrijpen, mijne vrienden, dat dit voor mij
een pijnlijke bekentenis is, hernam lk. Ik sta liler voor u als
gevangene, en waag het mijn eigen naam on de lippen te
nemen. Maar ik wenschte, dat u zoudt weten, wie ik ben. Mis.-
schien hooren wij later nogmaals van elkaar, misschien ont
moeten de heer Gilchrist en ik elkander op het slagveld en
dan zou het jammer wezen, indien wij elkander niet herken*
den.
Zij waren belden ontroerd, en wilden op eens mij allerlei
kleine diensten bewijzen: mij boeken leenen. tabak en sigaren
bezorgen en zoo meer Ware de tunnel nog niet gereed ge
weest, dan zou mi) dat alles groote vreugde hebben bereid.
Thans bood mij hunne welwillendheid de gelegenheid mijn
plan ten uitvoer te brengen.
Mijne waarde vrienden, zeide ik, vergun mii. dat ik u
zoo noem. ik bezit vele mijlen in den omtrek niemand dien
ik zoo noemen mag; gij vindt mil misschien sentimenteel
misschien hebt ge gelijk, maar er is één dienst, dien ik u
smeek mij te willen bewijzen. Ik bewind mil op den top van
een berg. midden in uw stad. Van hier uit zie ik tallooze
daken, groote uitgestrektheden land en water. En alles wat
mijn oogen aanschouwen is de vijand! Onder al deze daken
wonen vijanden; zie ik den rook uit een schoorsteen opstijgen,
dan moet lk tot mijzelf zeggen: voor het vuur. dat dden rook
opzendt, zit iemand, die met genot de tijding onzer neder
lagen leest. Vergeef mi), waarde vrienden, ik weet dat ook
gij daartoe gedwongen zijt, ik mor niet. Dat is iets geheel
anders. Wijs mij uw huis aan, en zoo dat niet mogelijk is,
dan het gedeelte van de stad, waarin uw huis staat, zoodat
ik, telkens wanneer ik mijne blikken daarheen richt, kan
zeggen: er is één huis, welks bewoners my niet viiandiglijk
gezind zijn!
Flora dacht een oogenblik na, Eindelijk zeide ze:
Dat is een aardig idee, en wat ons beiden. Roland en
mij betreft, ook waar. Kom eens mee, ik geloof, dat ik u
u den rook uit onzen schoorsteen kan aanwijzen
Zij bracht mij naar het tegenovergestelde gedeelte van de
vesting en tot mijn onuitsprekelijke vreugde bïlna precies bo
ven de plek welke wij voor onze vlucht hadden uitgekozen
Vandaar had men het uitzicht op eenige kleine buitenwijken
en daar achter lag een groen, open, heuvelachtig land, dat
zich uitstrekte tot aan de Pentland-Heuvels. Tegen de helling
van een dezer heuvels zag men een rij witte strepen. Daarop
vestigde zij onze aandacht.
Ziet u die strepen? vroeg ze. We noemen ze de Zeven
Zusters. Een weinig lager is een kleine Inham, een kleine
geul. ziet u die? Uit die geul steken de toppen van eenlge
boomen en tusschen die boomen stijgt een smalle rookkolom
op. Die rook komt uit den schoorsteen van Swanston Cottage,
en daarin wonen wij met onze tante. Wii kunnen in één
hoek van onzen tuin de vesting zien, en dikwijls staan Ronald
en ik dnar des morgens niet waar. Ronald? en
denken aan u, monsieur de St. Ives, maar de aanblik der
vesting stemt ons helaas niet vroolilk.
Mademoiselle, zeide ik met een van ontroering bevende
stom, indien u wist hoe uwe edelmoedige woorden, ja uw
aanblik reeds alleen, mijn lot hebben verzacht, dan geloot
ik. hoop ik, dat u niet meer droevig gestemd zult wezen, wan
neer u naar de vesting kijkt. Dagelijks zal ik van lüer naar
dien mijn thans dierbaren schoorsteen kijken en zal een dank
gebed voor u opzenden: de arme zondaar zal nimmer vergeten
voor u te bidden maar ik vrees dat mijne gebeden niet zul.
len verhoord worden!
Dat kan men niet weten, monsieur de St. Ives, zeide ze
nacht Maar het wordt onze tijd. Ronald
Ja, hoog tijd. antwoordde Ronald, dien ik om de waar
heid te zeggen, had vergeten.
Op den terugweg deed ik mijn best mijne nalatigheid weer
goed te maken en mijn wat al te vurige laatste voorder.
eenigszins te doen vergeten. Maar wie kwam ons tegen? Nie-
mend anders dan de majoor. Ik moest front maken, Joes hi)
voorbijging, omdat aUn oogen Flora verslonden.
Wie was dat? vroeg zy.
De majoor. Ik geef hem les in het Fransch. hy is zeer
vriendelijk tegen mi] geweest.
Hy keek mij ik wil niet zeggen brutaal aan, maa:
hij fixeerde mij.
Indien het u onaangenaam is. mademoiselle, te wordcr
gefixeerd, neem ik ce vrijheid u het dragen van een voii:
aan te raden, zeide lk.
Och, de man heeft er waarschynlyk niets mee bedoeld
zeide Roland Ik vermoed, dat hü verwonderd was ons me.
een solmet mijnheer de St. Ives te zien wandelen
Toen ik den volgenden morgen bil Chevenix kwam, zeide
hij, nadat ik zü'n thema's had nagezien:
Ik maak u myn compliment over uw goeden smaak.
Wat blieft u? vroeg ik.
Geen „wat blieft u's", zeide hij. U begrypt mij heel
goed, net zoo goed als ik u.
Ik prevelde iets over onoplosbare raad:els
Zal ik u dan pens gauw den sleutel van het raadsel ge*
ven? zeide hy, achterover in zijn stoel leunend Dat was d<3
jonge dame, die Goguelat heeft beleedigd. welke beleediging
door u Is gewroken. Ik maak u geen verwijt Zij is een hcmel-
sche verschijning.
Ik wil u niet tegenspreken, zeide ik. U bent zoo verba
zend slim geworden in den laatsten tyd, dat ik er mU in
moet schikken
Hoe heet zy? vroeg hij.
Dat is te veel gevergd! Denkt u heusch dat zij my haar
naam heeft genoemd?
Stellig en zeker.
Ik kon mijn lachen niet weerhouden.
En als ze hem mij genoemd had, gelooft u dan heusch,
dat ik het u zou vertellen?
Neen. Maai- kom, laten wij onze les voortzetten.
HOOFDSTUK VI.
De vlucht.
Het tijdstip tot ontvluchten naderde, en hoe meer het na
derde, des te minder schenen wü er ons op te verheugen.
De vesting kan slechts op één punt zonder levensgevaar er
met waardigheid worden verlaten, en dat is door de poort
welke steeds bewaakt wordt. Langs dien weg is het den ge
vangenen onmogelyk te ontsnappen. Overigens gaat de rots,
waarop de vesting staat aan alle kanten loodrecht naar bene-
de. Nu hadden wy al onze krachten besteed om een tunnel te
•graven naar een vooruitstekende punt van de rots, ge
naamd de Duivelselboog Vele, vele nachten hadden wij, zoo
veel mogelijk gerulsch vermydend, gegraven. Vandaar dach*
ten wij den vasten grond te kunnen bereiken, ofschoon nog
een duizelingwekkende afstand er ons van scheidde. De ge»
dachte dat ik op een donkeren nacht dien tocht, hangend aan
een touw, zou moeten ondernemen, deed mii het bloed in de
aderen stollen. Ieder, die niet zeeman of leidekker is, breekt
het angstzweet uit, wanneer hij van den Duivelselboog naa:
beneden kijkt.
NAPOLEON I
Ik weet niet hoe wy in het bezit van het touw waren ge
komen. Ik twyfel of ik er veel over heb nagedacht. Wel weet
ik dat myn geest zich bezig hield met de vraag of het, nu
wU hot eenmaal hadden, ons den gewenschten dienst zou kun*
nen bewyzen. Wie zou ons zeggen of het lang genoeg was?
Dagelijks sloop een van ons naar den Duivelselboog om te
beproeven den afstand te schatten, die ons van den vasten
grond scheidde. Wy wierpen steenen in de diepte. Een pio
nier onder de gevangenen beweerde den afstand od die wijze
te kunnen uitrekenen. Een gedeelte van de formule herinner
de hy zich en het overige maakte hij er zelf bij. Ik stelde niet
veel vertrouwen in formules. Bovendien zouden we haar met
het boek naast ons, moeilijk in toepassing hebben kunnen
brengen, want groote steenen durfden we niet naar beneden
werpen, uit angst dat de schildwachten iets zouden hooren,
en die, welke wij wierpen, waren zóó klein, dat wij ze zeil
niet hoorden vallen. Geen onzer bezat een horloge, ten
minste geen met een secondewijzer, en ofschoon wij allen
tameiyk nauwkeurig wisten hoe lang een'seconde duurde, ver»
schilden toch onze berekeningen. Kortom, wanneer twee op
onderzoek uit waren gegaan, keerden zij steeds terug met
geheel verschillende meeningen en soms zelfs met een blauw
oog. Ik lachte om deze dwaze proefnemingen, maar tevens
ergerde ik my erover. Ik kan nu eenmaal niet uitstaan, dat
er domme, doellooze dingen gedaan worden. En de gedachte
dat een arme duivel zyn hals zou gaan wagen op grond van
gissingen, stuitte mij liegen de borst. Indien ik had kunnen
vermoeden wie het eerst het waagstuk zou ondernemen, zou
ik waarschijnlijk mij nog meer hebben opgewonden.
Inderdaad was het eenige wat wy nog te doen hadden, den
man uit te kiezen. Het lot was gevallen op een der gevangenen
in barak B. Wij hadden besloten dat alle overigen uit dezelf*
de barak hem zouden volgen, en eerst dan die van een andere
barak zich naar beneden zouden laten. Deze bepaling werd
met groote vreugde in onze barak ontvangen, maar de vreugde
werd eenigszins getemperd, daar nog beslist moest worden, wie
de eerste zou zü'n. De omstandigheid dat wii in twyfel ver
keerden omtrent de lengte vair liet touw en de hoogte van den
afgrond en dat de betreffende persoon vyi'tig. zeventig meter
in den donkeren nacht, langs een touw, dat vrii in de lucht
zweefde, zich naar beneden moest laten zakken, maakt het,
dunkt my. begrijpelijk, dat wii elkaar niet den voorrang be
twistten. Ik zelf leed zeer aan duizeligheid: veel minder steile
hellingen dan die van de vesting hadden mii reeds onaange*
name oogenblikken doen doorleven.
wy overlegden en beraadslaagden gedurende den nacht,
wanneer de patrouille buiten het gehoor was. Groote geestdrift
heerschte niet. Integendeel. Ik ben overtuigd, dat eenïgen van
ons en daaronder bevond ook ik mij dachten: hadden
we Goguelat nog maar! Sommigen hielden vol. dat er niet
't minste gevaar bij de onderneming was, maar hadden steeds
redenen bij de hand. waarom nlst zij, maar wel een ander zich
het eerst moest wagen. Anderen weer verklaarden het ge-
heole ontvluchtingsplan voor een dolzinnigheid. Onder de laat
sten bevond zich ongelukkigerwijze een matroos, de meest
wankelmoedige van ons allen. Hy verklaarde ons. dat de
hoogte grooter was dan de hoogste mast en dat hil, die hei
waagstuk ondernam. Bonder twyfel een wissen dood zou vinden
Onze sergeant-majoor maakte een einde aan dat geredeneer
met de woorden:
Kameraden, ik sta in rang boven u allen, geloof ik, en
daarom ben ik bereid' de eerste te zyn. Doch gij moogt ook
niet uit het oog verliezen dat het heel goed gebeuren kaai. dat
Lk niet alleen de eerste maar ook de laatste ben. Ik bon niet
meer jong. Een maand geleden ben ik zestig jaar geworden.
Ik bon in de gevangenschap dik en zwaar geworden, en ge
moogt er my geen verwyt van maken, wannéér ik val en de 1
heele machine naar de maan is
Neen, neen, zeide ik. Laclas is de oudste en er mag geen
kwestie van zyn, dat hy 't eerste gaat. We zullen loten.
Neen, zeide Laclas, daar schiet my iets anders te binnen
Er is iemand ondeT ons, die ons allen dank schuldig is, omdat
wy zUn geheim bewaard hebben. Bovendien is hil van gehee".
ander kaliber ik vind dat Champdivers, de edelman. he~-
eerst moet gaan!
Ik moet bekennen, dat de „edelman" niet dadelijk kon ant
woorden. Wel begreep ik onmiddellijk, dat mii niet veel keus
zou overblijven. Ik was onverstandig en ijdel genoeg geweest
om toen ik in dienst trad, my voor te laten staan op mijn adel.
Dikwijls hadden zy den spot met mij gedreven en my allerlei
bijnamen, zooals Monseigneur en de Markies gegeven. Thans
was het mijn plicht te toonen, dat ik inderdaad zedeiyk
hooger stond dan zij.
Niemand had myn aarzeling bemerkt, daar juist op da:
oogenblik een patrouille voorbijkwam. Onmiddellijk daarop
gebeurde er iets, dat myn bloed deed koken In onze baral
was een soldaat, Clausel. een man met een zeer laag karak
ter. Hy was een van Goguelats trawanten geweest Goguela
echter had zich gekenmerkt door een soort van ruwe vroo-
lykhcid Clausel was even grimmig als gemeen. Ze noem
den hem soms den generaal, maar soms ook gaven ze hen.
een naam dien ik niet herhaal. Terwyi wy luisterden legde
deze man zijn hand op myn schouder en fluisterde my in he;
oor:
Als ge niet vrywillig ons voorgaatj zal ik er voor zorgen
dat ge wordt opgehangen, markies!
Zcodra de patrouille voorby was. zeide ik:
Welnu, mijne heeren, ik ben gaarne bereid u voor te
gaan, ja ik stel er een eer in. Maar eerst moet er hier een
gestraft worden: Clausel heeft my beleedigd en het Fransch
leger beschimpt, ik eisch dat by spitsroede loopt.
Natuurlijk wilden zy allen weten wat hy gedaan had en
toen ik het had verteld, waren allen het eens over de straf
De generaal werd op zeer onzachte manier aangepakt. Geluk
kig voor ons, was hy een der weinigen, die stellig relcendier
op het welslagen van onze plannen tot ontvluchten, andeiv
zou hy in staat zyn geweest verraad te plegen. De gevoelens,
die hy voor mij koesterde, waren maar al te duidelijk op zijn
gelaat te lezen en ik nam my voor uit zyn nabijheid te
blijven.
Indien ik op dat oogenblik had moeten afdalen, zou ik met
waardigheid den dood in het aangezicht hebben gezien Maai
het was reeds te laat. De morgenschemering brak aan. Mijn
kwelling was nog niet ten einde, want den volgenden avond
on den daarop volgenden was de hemel bedekt met een on*
noemeiyk aantal van de helderste sterren, zood'at men op
een mijl af stands iedere kat kon zien sluipen, Veroorloof my
uw medelyden met den vicomte de Saint-Ives in te roepen:
Allen spraken op z ach ten toon tot mij, als tot een zieke
Onze Italiaansche korporaal, die een dozijn oesters had C3
deau gekregen van een visch.vrouw legde ze aan mijn voeter
als ware ik een Indisch afgodsbeeld en sinds dien dag kan ik
zelfs geen scnelvisch meer vcor mij zien, zonder dat een geve:-:
van onrust my bekruipt. De beste van onze houtsnijders
bracht my een snuifdoos, die hy juist gereed had en die hij
met onder vyftien dollars zou hebben willen weggeven. Ik ge
loof dat het ding 't waard was. En toch bleven mij de woor
den in de keel stelten, toen ik hem wilde bedanken. Ik had een
gevoel, alsof ik mij onder een troep menscheneters bevond,
die mij eerst nog wilden vetmesten, voordat ze mij slachtten.
Myn zielstoestand was dus ver van rooskleurig. Eindeiyk daal
de een zware mist op de vesting neer. Het licht der lantarens
in Princesstreet verdween nu en dan om dan weer te voor,
schijn te komen en te schitteren als de oogen van een kat in
het donker De wallen ken men op vyf pas afstand byna niet
meer onderscheiden. Wy legden ons zeer vroeg ter ruste. In
dien onze bewakers op hun hoede waren geweest, zouden zij
hebben moeten bemerken, dat wy zeer spoedig stil waren
Toch twyfd ik er aan of een van ons sliep. Wy lagen op
onze legerstede, ten prooi aan de hoop op vrijheid en de
angst voor een vreeselyken dood, welke ons te wachten stond-
De patrouille ging voorby. Langzamerhand stierf het geruisch
der stad weg. Wij hoorden in de verschillende kwartieren der
stad de nachtwachters den tijd uitroepen. Dikwijls heb lk,
naar die ruwe heesche stemmen geluisterd gedurende de
maanden, die ik in Engeland heb doorgebracht, soms zelfs
stond ik aan myn venster, als ik niet kon slapen en sloeg
den ouden man gade in zijn wyden mantel gehuld, met zyn
lantaren en zyn ratel in de hand, en dan moest ik onwille
keurig denken aan den verschillenden indruk, dien dat geroep
teweeg bracht in de ziekenkamer, in de cel van den ter dood
veroordeelde, in het vertrek van een minnend paar. Eindelijk
riep iemand.
Onmiddellijk daarop waren wy allen op de been en begaven
ons zwygend naar den tunnel. Op weg daarheen week de ser
geant-majoor niet van myn zijde. Misschien twyfelde hij
aan mijn standvastigheid en vond hy het daarom noodig my
de meest gezochte geruststellende woorden in het oor te fluis
teren Eindelijk kon ik het niet meer uithouden.
Wees zoo goed mij met rust te laten, zeide ik. Ik ben
geen lafaard en ook geen dwaas. Hoe weet gy. dat het touw
lang genoeg is? Ik zal het binnen tien minuten weten!
De goede man lachte in zijn baard en klopte my op den
rug.
Tegenover een vriend kon ik my een dergelijke uiting van
mijn gemoedstoestand wel veroorloven, maar in tegenwoordig:
heid mijner kameraden moest ik mij groot houden. Ik betrad
dus het tooneel, en ik hoop dat ik een waardige houding had
aangenomen.
Welnu, vrienden, zeide ik. Is de strop gereed? Hier is de
De tunnel werd vrijgemaakt, het touw naar beneden ge
laten. Terwyl ik my gereed maakte drukten verscheiden ka
meraden mij krampachtig de hand, een hartelykheid, die ik
zeer goed zou hebben kunnen ontberen,
Houd Clausel in 't oog! fluisterde ik Laclas toe. Daarna
kroop ik op handen en voeten, met het touw tusschen beide
handen door de tunnel. Toen ik geen grond meer onder my
voelde, dacht ik dat mijn hart stil stond weinige seconden
later zweefde ik tusschen hemel en aarde.
In het touw bevonden zich van afstand tot afstand dikke
knoopen en het afdalen scheen daardoor geen zoo moeilijke
zaak. Maar de duivel moest in dat touw gevaren zyn, het was
levend geworden en had mijn ondergang gezworen. Nu eens
wierp het mij naar den eenen kant, dan weer draaide het
zich om my heen en gooide my naar de andere zyde, ontglipte
geiyk een aal aan mijne voeten en hield my voortdurend in
den vreeselyksten toestand van opgewondenheid. Oogen om
te zien had ik niet. maar ik geloof niet dat er iets anders te
zien was dan duisternis. Nu en dan moet ik adem gehaald
hebben, doch geheel onbewust. En mijn geheele aandacht was
zoo gevestigd op het -vasthouden van het touw, dat ik nauwe
lijks meer voelde of ik opsteeg of afdaalde
Plotseling sloeg ik met zooveel kracht tegen een klip, dat ik
bijna het bewustzijn verloor. Toen ik weer eenigszins tot mij
zelf kwam. bevond ik my, tot mijne groote verwondering in
een toestand van rust. De rotswand had een vooruitstekenden
punt gehad en daarop rusbte thans myn voet. Ik herinner mij
niet ooit zulk een genot 'ondervonden te hebben by het adem
hal on als gedurende die oogenblikken. Ik leunde tegen het
touw en sloot de oogen vol zalige gewaarwordingen. Doch
spoedig deed de nieuwsgierigheid ze my weer openen; lk wil
de zien hoever ik reeds was afgedaald; ik had n.l. geen flauw
vermoeden van den afstand, die mij thans van de vesting
scheidde. Ik keek naar boven, maar zag niets dan zwarten
nacht en nevel. Voorzichtig boog ik mij voorover en keek
naar beneden. Daar zag ik op een duister véld lichtpunten,
enkele op een ry naast elkaar als de lantaarns van een straat,
andere verspreid als van alleenstaande huizen, maar voordat
ik nog den tyd had gehad nauwkeuriger toe te kyken, werd
ik door een duizeling overvallensnel boog ik my achterover
en stoot de oogen. Ik deed myn best aan iets anders te den:
ken en dat gelukte my: ik begreep plotseling hoe dwaas ik
was geweest, hoe dwaas wy allen waren geweest. Waarom
had ik het touw niet eenvoudig om myn ïyf gebonden in
plaats van mij daar langs naar beneden te laten, op gevaar
af my niet te kunnen vasthouden? En geen van ons had er*
aan gedacht!
Ik vulde mijne longen, pakte niet nieuwen moed het touw
vast en begon den tocht door het luchtruim voort te zetten,
Géiukkig had ik het grootste gevaax achter den rug en ik
werd niet meer tegen dm wand geslagen. Opeens drong de
geur van muurbloemen tot my dioor. Ik begon nu te bereke
nen: zóólang tot op het eerste rustpunt, zoolang tot by de
muurbloemen: ik berekende dat ik nu bijna aan het eind van
het touw moest wezen. Myne krachten waren byna uitgeput.
Ik was duizelig en telkens geneigd het touw los te laten, tot
mij zelf zeggend, dat ik zeker niet meer vei- van den vasten
grond verwijderd kon wezen en den sprong qus wel kon wa
gen. Dan weer verbeeldde ik mij den tocht pas be hebben be
gonnen en zeide tot mijzelf dat het noodeloos was my nog
langer be kwellen, daar ik 't tocht niet zou kunnen uithouden.
Midden in deze gedachten voelde ik plotseling vasten grond
onder my en het had weinig gescheeld, of ik was in tranen
uitgebarsten. Myne handen waren bijna geheel ontvleesd, de
moed was my geheel ontzonken, de bovenmatige inspanning
en de plotselinge redding waren oorzaak, dat ik ternauwer
nood op myn beenen kon blijven staan. Myne knieën knikten
en ik beefde zoo, dat ik my aan het touw moest vasthouden.
Maar ik begreep, dat ik geen tyd had om lang aan dat ge*
voel van zwakte toe te geven. Ik was, dank zij God's hulp,
levend uit de vesting gekomen en moest nu ook mijn kame*
raden er uit helpen. Het touw sleepte een klein eind over den
grond en ik zocht naar een punt, waaraan ik het zou kun
nen vastbinden. Tevergeefs, de bodem was een en al steen, er
groeide niets, niets.
Zie zoo, dacht ik, nu komt de tweede helft van het dra
ma, en lk vrees, dat ze niet zoo goed zal afloopen als de
eerste. Ik ben niet sterk genoeg om het tcruw vast te houden.
Houd ik het niet vast dan wordt mijn volgman tegen den
rotswand verpletterd, want er bestaat geen enkele reden,
waarom hij er even goed zou afkomen als ik. Hy valt naar
beneden en komt terecht op mijn hoofd, want hy kan ner
gens anders terecht komen.
Van de plaats waar ik stond kon ik nu en dan het licht
van een lamp in een dei- barakken onderscheiden, en daarna
kon ik ongeveer den afstand berekenen, die mij nu van de
vesting scheidde en ik rilde bij de gedachte, dat uit de hoogte
een menschelyk lichaam op mU zou kunnen neerploffen, wy
haalden, dwaas genoeg, afgesproken geen teekens te geven;
na verloop van een bepaald aantal minuten, volgens het hor
loge van Laclas, zou weer een man afdalen. Mij kwam het
voor dat ik minstens een half uur onderweg was geweest, ik
begon te vreezen dat onze samenzwering ontdekt was en mijn
kameraden op heeterdaad betrapt waren, dat ik den nacht
hier zou moeten doorbrengen en in den morgen zou worden
geve-ngen. hangende aan het eind van het touw als een visch
aan den angel. Onwillekeurig moest ik over deze invallende
gedachte lachen. Een oogenblik later voelde ik, dat er aan
het boveneind van het touw wend getrokken, en wist ik dus,
dat nommer twee dcor de tunnel was gekropen en begon
neer te dalen. Het bleek later de zeeman te zyn, die, toen
hij merkte dat mij geen onheil was overkomen er op had
aangedrongen my onmiddellijk te volgen Gautier was zyn
naam Kwaad stak er niet in den man, behalve zyn grenzen,
looze zelfzucht. Maar byna had hij het voorrecht nommer
twee te mogen zyn, duur moeten betalen. Hoezeer il: myn
best ook deed, ik kon het touw niet vasbhouden en toen hij
nog verscheidene meters boven den grond zweefde, moest ik
loslaten Hy viel op mij en wy rolden over elkaar op den
grond. Zoodra hy eenigszins op adem was gekomen, vloekte
en scho'-d hij op ongeloofclyke wijze, huilde over zyn ge*
broken vanger en vloekte dan weer. Ik gebood hem sul te
zijn en vroeg of hij zich niet schaamde over zyn lafhe:d, en
of hy niet vreesde de aandacht der schildwachten te trek
ken met zyn gehuil.
Maar de patrouille ging voorby zonder dat zij iets be
merkte. De derde man kwam naar beneden, natuurlijk zon
der veel moeite, voor den vierden was het kinderspel. En
toen de tiende op den grend was aangeland, dacht ik, dat ik
nu wel het recht had verder voor mijn eigen veiligheid te
zorgen.
Ik kende hunne plannen, ik wist dat zy in het bezit
waren van een kaart en een almanak en naar Gr.u.ge-
mouth wilden gaan. waar zy hoopten gelegenheid te her-en
om een schip te stelen. Maar ik was overtuigd dat. al
slaagden zü erin het schip te stelen, zy het tcch niet zou,
den kunnen besturen. Hun geheele ontsnappingsplan was
onoverlegd, het ongeduld van gevangenen en de onwetend*
held van soldaten alleen maakten het begrypeiyk dat zy
het waagstuk laadden ondernomen. Ik laad weliswaar gehol
pen by het graven van den tunnel, maar indien niet toe
vallig de zaakwaarnemer van mijn oom my had opgezocht,
zou ik hen niet op hun vlucht hebben vergezeld. Thans had
den zy mijn hulp niet meer noodig. evenmin als myn raad,
dien zy ncoit hadden gevraagd, en zonder een woord van
afscheid, verliet ik den kleinen troep. Gaarne zou ik Laclas
nog eens de hand hebben gedrukt, maar ik had in dien laat
sten man Ola.usel meenen te hei-kennen, en sinds het tooneel
in den barak vertrouwde ik hem niet meer. Ik achtte den
man in staat tot iedere laagheid, en het is later gebleken,
dat ik my niet in hem had vergist
HOOFDSTUK VU.
Swanston Cottaga
Het plan, dat ik had gemaakt, bestond uit twee gedeelten.
Het eerste was: te trachten uit de vesting en dan uit de
stad te komen; het tweede: gedurende den nacht in zuide,
lijke richting te loopen, in de hoop tegen den morgen
Swanston Cottage te bereiken. Wat ik in Swanston Cottage
doen wilde, wist niet niet en dacht er ook niet over na. Ik
was eem groot vereerder van de twee godhedenToeval en
Omstandigheid, Bereid u voor indien het mogelyk is. Is.
het niet mogeiyk, ga dan kalm voort met uw werk en hotzd
uw oogen open en uw tong gereed Vernuft en een goed
uiterlyk ziedaar alles, het heele leven in een notedop.
La het begin stiet ik op vele hindernissen. Ik raakte in tui
nen verdwaald, stootte tegen deuren, ja had zelfs het ongeluk
een gezin te doen ontwaken, de vader dreigde mij uit een der
vensters met een geladen geweer.
Ofschoon ik mijn kameraden reeds sinds geruimen tyd had
verlaten, was de afstand, die my van hen scheidde, toch nog
niet groot, toen plotseling een schelle kreet door die nachte*
lyke stilte klonk, oogenbOikkelyk gevolgd door het vallen van
een zwaar voorwerp, en toen door een schot van uit de ves
ting. Ik hoorde hoe de heele stad ontwaakte. Trommels wer,
den geroerd, de alarmklok luidde. De nachtwacht ratelde.
Zelfs in het doolhof, waarin ik mij bevond, werden lichten
ontstoken, gordynen omhoog getrokken. Ik hoorde buren met
elkander aiit de ramen praten en eindelijk werd ik aange
roepen.
Wie is daar? vroeg een harde stem.
Ik zag een dikken man met een slaapmuts op het hoofd,
die zich uit het venster boog. Ik achtte het wensclaelijk hem
te antwoorden, en den wollen deken, dien ik had1 meegeno
men en als een mantel om my heen had geslagen, vast tegen
my aan drukkend om myn zwavelkleurig boevenpak te ver
bergen, antwoordde ik:
Goed vriend.
Mijn kennis en uitspraak van de Engelsche taal kwamen
mij nu weer zeer goed te pas.
Wat beteekent- al dat lawaai? vroeg hy.
Dat weet ik niet, mijnheer, antwoordde ik. Maar ik ver*
moed, dat eenige gevangenen uit de vesting zijn ontsnapt.
Vervl
Wees maar niet bang, meneer! Ze zullen ze weer gauw
genoeg bij den kraag hebben, zeide il: geruststellend, Hun
vlucht is bijti,ids ontdekt. Goeden morgen.
U bent laat op de been, meneer, zeide hy.
Och neen, antwoordde il: lachend, 't Is heel vroeg!
En ik verwijderde my haastig, zeer voldaan met myzelf.
Ik bevond my nu op een begaanbaxen weg, die. voor zoover
ik kon nagaan, in de gewensclate richting liep. Ik kwam in
een kleine straat .waar de nachtwacht met zijn ratel de men-
schen uit den slaap had opgeschrikt. Vele ramen waren open
en ik moest weer antwoorden op een half dozijn vragen van
lieden in allerlei fantastische nachtkleeding. Ik hoorde den
ratel nader en nader komen, maar durfde myn schreden niet
verhaasten Gelukkig was hot te donker om myn kleeding te
onderscheiden, exa dank zy myn vloeiend Engelsoh, slaagde iik
erin my onopgemerkt te verwyd'eren. Iemand vroeg my, waar
ik op dat uur van den nacht naar toe wilde. Ik gaf een ont*
wykend antwoord, lachte, en toen ik aan het einde van de
straat kwam, zag ik den nachtwacht juist verschijnen. Ik be
vond my nu op een donkeren zandweg, buiten de stad. ver
van lantarens en nachtwacht. En toch had ik nauwelijks hon
derd meter afgelegd, toen een kerel op mij toeschoot. Ik ont
week zijn aanval door een sprong ter zyde en stond nu pal,
wachtend op de dingen, die komen zouden, geheel ongewa*
pend, Ik wist niet of het een man van de wet, dan wel een
gewoon struikroover was, en was het niet met nay zelf eens
aan wlen ik de voorkeur zou geven. Myn aanvaller bleef eeni
ge oogenblikken staan, maar ik zag, ondanks de duisternis,
«dat hy wankelde. Eindelijk begon hy te spreken en toen be*
merkte ik onmiddellijk met een dronken man te doen te heb
ben. Stotterend vroeg hy my den weg naar Cramond.
Ik lachte luid, trad op hem toe, nam hem bij den schouder
en keek hem in 'fc gelaat.
Goede vriend, zeide ik, ik geloof dat ik beter weet wat
good voor je is dan gij zelf! God vergeve je den schrik, dien
je me hebt aangejaagd. Maak dat je naar Edinburg komt!
Ik gaf hem een flinke duw, waarop hy, als een bal voort-
stoof en in de duisternis verdween op den weg, dien ik was
gekomen.
Na deze ontmoeting zette ik mü'n tocht voort, klom een
heuvel op en daalde aan den anderen kant weer af, tus
schen kleine dorpshuizen en bereikte eindeiyk de Pentlands
en het doel van myn reis. Toen ik ongeveer de helft van den
heuvel had bestegen, helderde de mist een weinig op, Iets ver,
der was hü geheel opgetrokken en stond ik onder een hel-
defen sterrenhemel. Voor my zag ik duideiyk de toppen van
de Pentlands en daarachter de stad Edinburg, gehuld in rook
en nevel. Ik ontmoette niemand. Ik hoorde slechts in de verte
achter my een krakenden wagen, die nader en nader kwam en
in de morgenschemering voorby reed. als een ding in een
droom, met twee personen op den bok, die met knikkende
hoofden achter oe paarden saté»,
.(Wordt vervolgd.^