V IVH.KI SI>IC>{( 4A*| tlADOLECN D®CI} S^EVE^ICU^ VI l?"AAI,|) BCCÏ? ^EV^.WAIJHE^-HEEIEI^. (Korte Inhoad van het voorafgaando"/ De held van dit verhaal, St. Ives, bijgenaamd de Spion von Napoleon, was in Mei 1813 als krijgsge vangene in handen der Engelschcn gevallen. Met loi- genootcn zat hij opgesloten in het kasteel Edlnburg dat tot gevangenis was ingericht. Doordat St. Ives - van geboorte een edelman, maar in het gevangenen kamp slechts oen gewoon soldaat de Engelsche ta' machtig was. werd hij door de bewakers meermalen al: tolk gebruikt, waardoor hij verschillende voordeeler. boven de andere gevangenen genoot. De gevangenen mochten voorwerpen van huisvlijt maken die dcor de bevolking gekocht weiden Onder d. koopsters was een meisje van IS of 19 jaar. die ae aan dacht van St. Ives trok. Het meisje, Flora genaamd, be toonde haar deelneming in zijn lot. Van een zaakwaarnemer ontvangt St. Ives een pakj: bankbiljetten, hem door een bloedverwant geschonken om zijn ontvluchting mogelijk te maken. Met andere gevangenen heeft hij een tunnel gegra ven en met behulp van een touw weten St. Ives en enkele vrienden uit de vesting te ontsnappen. Inderdaad gelukt het hem zich schuil te houden in bet kippenhok van Flora. Later helpt het meisje hen bij zijn vlucht. Als veedrijver vermomd trekt hij weg na een hartelijk afscheid van Flora genomen te hebben Toen ving zyn lange zwerftocht aan, die hem vele spannende avonturen bezorgde. HOOFDSTUK XII. De gesloten koets. Eindelijk, na verscheiden dagreizen, kwam ik in de buurt van Wakefield, en toen schoot mij ook de naam van Burchel Fenn te binnen. Dat was de man die zooals de lezer zich misschien zal herinneren er een beroep van maakte Fran- sche gevangenen te helpen ontvluchten. Hoe hij dat aanlegde of hij een uithangbord boven zijn deur had met het op schrift: ..Hier worden gevangenen over de grenzen geholpen Binnen zonder kloppen", wat <lie hulp kostte, of hij slecht.-, ter wille van de goede zaak zijn diensten verleende da: alles was mi) onbekend, maar ik was nieuwsgierig het uit te vorschen. Dank zU mijn kennis van de Engelsche taail en de bankbiljetten van den heer Romaine, sloeg ik mij zonde: hem door alles heen, maar ik had geen rust voordat ik mijn nieuwsgierigheid had bevredigd. Daaraan waren vele moei lijkheden verbonden, omdat ik, behalve zijn naam, niets van hem wist. Het was mij onbekend welk beroep hU uitoefende, behalve dat van „Helper der vluchtelingen", ik wist niet of hij in de stad of op het land woonde, of hij rijk of arm was. evenmin had Ik een flauw vermoeden in welken vorm ik mijn zaak moest voordragen om zijn vertrouwen te winnen. He. zou natuurlijk een zeer sleohten indruk gemaakt hebben, in dien ik aan den eerste den beste op straat had gevraagd naar een man dien ik niot nader zou hebbon kunnen om-, schrijven, en hoe belachelijk zou ik ml) maken, indien ik mi. bij hem aanmeldde op het oogenblik, dat de politie haar hand in bet nest had gestoken! Toch kon ik den wensch mijn nieuwsgierigheid te bevredigen, niet weerstaan Ik week var. mijn wog af en sloeg dien naar Wakefield in. Ik trachtte hl-er en daar onbemerkt naar hem te informeeren. spitste a: ooren of ik zijn naam niet hoorde noemen en vertrouwde voor het overige op mijn good gesternte. Ik had dien nacht in een goede herberg In Wakefield ge slapen, ontbeet bij kaarslicht in gezelschap van de passa- giets van een nachtpostkoets en ging, zeer ontevreden me', mfjzell en miji. omgeving op weg Het was nog vroeg en het weer vinnig koud. De zon was nauw olijks opgegaan, toen ze reeds weer verdween achter een berg van dikke regenwol ken, die zich langzamerhand over den geheolen nooncLwesbely- ken hemel uitbreidde. Reeds begon de regen In stralen neer te vallen, en ik bereidde mij voor op een naitten daig met doorweekte kieeren en ik ben in dat opzicht zoo gevoelig a's een kat. Op den hoek dar straat zag ik een overdekten wagen zooals ik er nog nooit e&n had gezien. Hij bewoog zich lang zaam voort als werd hij dcor doodmoede paarden getrokken Een voetganger stelt belang in alles wat hem de onaange, naamheden van een regenachtigen dag kan doen vergeten Ik verhaastte dus mijn schreden en haalde weldra het voer, tuig ln. Hoe meer Ik het naderde, des te vreemder kwam het mij voor Het was een wagen zooals de kooplui ln bedrukte ka toenen stoffen gebruikten om hun waren te transporteeren Hij rustte op twee wielen en aan de voorzijde bevond zich een zitplaats voor den koetsier. Dit voertuig was met een deur gesloten en te oordeelen naar de grootte, kon het een flinke hoeveelheid stoffen bevatten of. indien ncodlg, vier of vijf personen. Doch indien menschelyke wezens daarin moester, reizen, had ik diep medelijden met hen. zy zouden zich in de duisternis bevinden, want nergens was een venster te ont dekken en bovendien zouden ze als een modicynflesch heen en weer worden geschud, daar de kar op haar twee wielen e: niet alleen zeer weinig verlokkend uitzag, maar ook sterk schommelende bewegingen maakte. Ik kwam geheel van mijn vermoeden terug, dat zich menschen in den wagen bevon den, maar ik was nieuwsgierig te weten te komen wat er dan wèl in was en waar hij vandaan kwam. De wielen en de paarden waren met slijk bespat. De koetsier knalde herhaal delijk, maar tevergeefs mot de zweep De dieren schenen eer: langen tocht achter den rug te hebben, ja, missoliien hadden zij wel den gimschen nacht geloopen, en de koetsier had- blijk baar haast op dit vroege uur het was iets over achten om het doel van zijn reis te bereiken. Ik zocht met de oogen aen naam van den bezittel- en ge kunt u voorstellen hce ver baasd ik was, toen ik las: Burchell Feun. Welk een gelukkig toeval! Een regenachtige dag, vriend! zelde ik. De koetsier was een plompe kerel met een gezicht als eer: knol. Hij beantwoordde mijn groet niet, maar sloeg heftig op de paard-en. De vermoeide dieren, die nauwelijks de pooten meer konden oplichten, sloegen niet eens acht op die wr-eedc behandeling en het kostte mij weinig moeite ze bij te houden Ik glimlachte over zijn vergeefsche pogingen en toch werd mijn nieuwsgierigheid neg grooter om te weten, waarom hij zulk een haast had Mijn uiteriyk ken hem geen vrees aan jagen. Daar ik geen al te zuiver geweten had. was ik meei gewend zelf achterdochtig te zijn dan die eigenschap by an. deren waar te nomen. Eindelyk gaf hy het op: hy stak zij: zweep ln de daarvoor bestemden ijzeren koker met het air van een man die zich overwonnen verklaart. U woudit my dus ontvluchten? vroeg ik. Dat doet tocl" een echt Enge'.schman nlot. Neem mU niet kwalijk, antwoordde hy. zijn hoed afne mend. Het was niet mijn plan u te buleedlgen, En ik voel mi) ook niet beieediga, riep ik. Ik verlang niet anders dan vrooiyk reisgezelschap. Ik meende uit zijn antwoord te verstaan, dat hy niet tot vroolUkhüid geneigd was. Nu, dan tot iets anders, zei-Je ik. O. ik kan alles zyn wat de menschen maar willen Ik heb al met audere lui ge reisd dan gy gyt. en ben beste maatjes met hen geworden Zi)t ge op weg naar huis? Ja, antwoordde hy. Zoo. dat treft goed. henaam ik. We zullen dan een goed chid samen kunnen reizen, daar wy «irnzelfdcn weg hebben En zoudt ge me niet kunnen laten meerijden? Er is nog juis; een plaatsje voor my naast u. op den bok. Met een plotsellnger. ruk bracht hy den wagen midden op den straatweg. De paarden struikelden en bleven toen staar.. Neen. dat gebeurt niet, zelde hy. my mat de zweep drei gend. Zulke aardigheden komen niet ln mUn kraam te pa? Aard'rirritn? herhaald? ik. Ik b-rb u slechts vriendeUj' verzocht. mU te laten meerijden, 't Is in de verste verte nie ln rr.ij opgekomen my mot geweld op tc dringen Ik moet op ir.yn paard en wagen passen, zelde hy. T. kan my n et afgeven met landlcopers. Uw vertrouwen is zeer vleiend voor mU. hernam ik de- wagen naderend, terwijl ik sprak Zoo geheel ongeiyk bei ge n.et. De weg is eenzaam en een ongeluk is gauw gebeur.-' Maar bij u is de koets ln goede handen. Uw voorzichtighei: bbvalt me. en ook uwe landelijke ontoegankelijkheid. Maar waarom zoudt ge my niet voor alle zekerheid in uw wagen stoppen en dan.de <leur dicht doen? Dan hebt ge niets meer van my tc vreezen. Dit zeggende legde ik de hand op de kar. Hy scheen zoo te schrikken, dat hy my wezenloos aan staarde. zonder een woord over de lippen te brengen. Waarom niet? herhaalde ik. Me dunkt, dat is een goede inval Ik zou daarin zoo goed bewaard zyn, als het monst. Williams zelf. Als ge my achter slot en grendel hebt. kan ik u niets meer doen. Er is toch een slot op. n etwaar? En nu i de koets zeker gesloten, zeioe ik tegelijkertijd de kruk van d: deur vattend, a propos, wat is er eigeniUk in den wagen? Ze ker kostbare zaken? Hy vond geen woord tot antwoord. In een cog wenk stond ik op de trede. Iemand thuis? riep ik en klopte op de deur en lulsterd: Een onderdrukt niezen drong tot my door. en toen neg een en nog eens. Thans keerde zich de koels.er met een vloek om legde de zweep over de paarden en sloeg er op los. zoodat zy al hun krachten weervonden en den straatweg afgaloppeer den De heele equipage vluchtte in galop. By het eerste niezen was ik achteruit gedeinsd alsof mei op my had geschoten. Het tweede niezen deed een licht voo my opgaan ik begreep. Dat was het geheim van Fenn. In dezen wagen vervoerde hij de gevangenen, bij nacht en onti.; werden zU in deze gesloten kast in veiligheid gebracht li: mUn onmiddeliyke nabyheid had zich een Franschman be vonden, hy die geniest had, was een landgenoot, missohier reeds een vr. nd. Ik zetie het op een loopen. Halt! ho! Wacht toch eens! riep ik. Er Is geen ge vaar by! Maar de koetsier toonde mij slechts even zyn bleek gelaa' en verdubbelde de zweepslagen, tegen zyn paarden schreeu wende om ze tot spoed aan te zetten. Ze draafden den weg af als zat de duivel hen op de hielen, de kar hompelend achte: zich aan sleurend, zoodat het siyk meters hoog ln de luch spatte. Weinige minuten geleden had het voertuig zich voort bewogen ais een oude, manke koe en thans scheen het vleu gelen te hebben gekregen. Een man is tot het onmogelijke in staat, wanneer men hem schrik aanjaagt. Ik liep zoo hard ik kon. om den af s. and r.!et grooter te doen worden, en t was alsof ik vleugels had, nu ik wist da. mijn landslieden zich in de nabyheid bevonden. Honderd meter verder boog de vragen in een zijweg met bladerlooze boomen en opeens verloor ik hem uit het oog. Toen ik hem weer zag, was de koetsier my ver vooruit, het gevaar wa voorbij en de paarden hadden hun sukkeldrafje weer aam genomen. In de overtuiging dat zy my niet meer konden ontsnappen, gunde ik my een weinig tijd om op adem tc komen. Nad-t ik een eind geloopen had zag ik een kruisweg en eer. hek by het begin van een grindweg Weldra vertoonde ziel: aan myn oogen een roodsteenen huis. ongeveer zeventig jaa: oud, in fraaien ouden styi opgetrokken. Een menigte vensters zeg uit op een groen grasveld en een grooten tuin. Aohter het huis bevonden zich serres en de daken van stallen. Het ge heel maakte den indruk van een landgoed, dat op stuk van zaken een boerderij was geworden, er was blijkbaar evenmin aan uiteriyke fraaiigheden als aan comfort gedacht. Overal zag men sporen van verwaarloozing, de struiken hingen over de wegen, over de slecht onderhouden grasperken, tegen de gebroken vensterruiten, die met papier dichtgeplakt of met lappen en vodden toegestopt waren. Een diohte ry van denneboomen omringde het huls en verborg het voor hei spiedende oog der nieuwsgierige buren. Toen ik op dien kouden, somberen wintermorgen naderde terwyl de regen in stroomen neerviel en de zich thans met kracht verheffende wind tusschen de oude schoorsteenen gierde, stond de wagen reeds voor de deur en was de koetsier in ernstig, druk ge sprek met den heer Burchel] Fenn. Deze stond met zyn han den op den rug, hy was een man met een grof gelaat er. een even grof gebouwd lichaam, een vieesohklomp als een ge meste os en met een gezicht als een roode zon; met zyr. jockeypet op het hoofd, zijn blauwe jas en hooge laarzen maakte hij den indruk van een echten boer. Het tweetal brak het gesprek niet af, toen ik naderde maar toen ik vlak by was, ontvingen zy my met zwijgen. Ik had myn hoed afgenomen. Heb ik het genoegen den heer Burchell Fenn te spre ken? vroeg ik. Jawel, antwoordde Fenn. zijn pet afnemend, om myn beleefdheid te beantwoorden, maar met den starenden blik van iemand, die aan geheel iets anders denkt En wie bent u. als ik vragen mag? Dat zal ik u straks zeggen. Laat het u voorloopig vol, doende zyn, dat ik voor zaken kom. HU scheen mijn antwoord eerst te moeten kauwen en keek my onafgebroken met open mend aan In de eerste plaats neem ik de vrUheid u te deen opmer ken, dat het een zeer koude morgen ls en dat een hoekje bij den haard en een warme groc niet verwerpelyk zouder .vezen. Het regende inderdaad met. stroomen. Het water gutste over de dakgoten. De onbeweeglijkheid van zyn gelaat, waar 'angs de regen naar beneden stroomde, was verre van ge- •uststellend voor mU. Integendeel, ik voelde mUn angst toe nemen. en niet het minst door de houding van den koetsier, ale op zijn bok zat. als een gehypnotiseerden vogel. Zoo sbon, don wy bij elkaar, toen opeens die gevangene te den wagen weer begon te niezen. Als door een tooverroede aangeraakt kwam er beweging in den koetsier, hij sloeg op de paarden en verdween om den hoek van het huls. en Fenn scheen opeens weer in het bezit van zijn geestvermogens te zijn ge komen. Kom binnen, mijnheer, kom binnen, zeide hy naar de deur gaande. Neem mU niet kwalijk, het slot is een beetje verroest Inderdaad duurde het buitengewoon lang, voordat hy dc deur opende, die van buiten gesloten was en sohUnbaa. kostte het veel moeite den sleutel ln het slot om te draalen Toen hy eindelyk op zU trad om mU binnen te laten, ver nam ik het eigenaardig geluid van den op leege vertrekker, neerplassenxten rogen. Het voorhuis, waarin ik mij bevond, was tamelijk ruim. In de hoeken stonden planten in potten De steenen vloer toonde sporen van modderige voetstappen hier en daar lagen strcohalmen. Op een mahoniehouten tafel, het eenige stuk meubel, was een kaars met kaarsvet bevestig:, en bUna geheel afgebrand. Dit meest echter reeds lang gela den gebeurd zyn, want het afgedropen kaarsvet was groer. Mijn waarnemingsvermogen werkte met bliksemsnelheid. II- bevond my hier alleen met Fenn en zUn handlanger in ee: verlaten huis. midden in een verwaarloosden tuin. orngeve" door dicht sparregroen; de plek was uitstekend geschikt al tconeel voor een misdaad. Ook rees voor myn verbre dir. het beeld van twee greote platte steenen in den gang. d: door den koetsier werden opgelicht om er mUn iyk onder tc verbergen, en dit vooruitzicht beviel mij :n het geheel niet Ik begreep, dat ik de grap nu meer dan lang genoeg ha. volgehouden en dat het zaak was zco spoedig mogeiyk mi. bekend te maken. Juist was ik bezig te overleggen wat il zou zeggen, toen ik de huisdeur met een harden slag hoord dichtvallen Verschrikt keerde ik my om en liet by die be weging mUn stok uit de hand vallen en toch red'ie my d- beweging het leven. Mijn aanvaller was eerstt In het voordeel, omdat ik nie voorbereid was, en hy had zich met zyn heele gewicht op nu geworpen. In zyn rechterhand had hy een reusachtig pis too dat ik slechts met groote moeite afweerde. Met zyn linke: arm hield hy my zco vast tegen zich aangedrukt, dat il' vreesde te zullen stikken zyn mond was wyd open, zyn gezicht vurrood en hy hijgde als een wild dier. De worsteling duurde slechts weinige seconden: maar zy was even heftir als kort Hy had, door zyn plotselinge® aanval, reeds al zyr. krachten verspild, zyn energie was gebreken. Ik spande a myn krachten in, het pistool ging in de lucht af, en ik vceld. dat hy my niet meer kon vasthouden, dat zyn spieren slap werden. Zyn knieën knikten, hij wankelde, en viel op der. steenen vloeruitroepende: Spaar myn leven! Ik was niet alleen hevig geschrokken, maar ook uiterst verontwaardigd over deze behandeling. Ik was in myn ziel gekrenkt en tot alles in staat. Ik maakte my van hem los. greep het pistool, dat in ongeladen toestand nog een gewei dis wapen was, en dreigde hem den schedel in te slaan. Jou sparen! Hond, die ge zyt! Hy bracht geen geluid meer over de lippen, maar zij pre velden nog dezelfde woorden. Myn woede was voorby, maar myn afkeer niet. Ik kon hem niet aanzien, zonder dat een rilling van afschuw my door de leden ging'; ik wensch te hem hoe eer hoe beter uit mijn oogen. Zwyg! riep ik. Speel niet langer comédie. Ik ben niet van plan aan je ellendig leven een eind te maken. Ik heb je hulp noodlg, versta je my? Een zucht van verlichting ontsnapte zyn borst en een blik, d:en ik byna schoon zou hebben kunnen noemen verhel, derde zyn gelaat. Ik ben tot alles bereid alles wat ge wat, zeide hy „Alles" is een groot woord, en het deed een plan in mij ontwaken. Wat bedoelt ge? vroeg ik. Zyt ge bereid alles op te biechten? Hy anwoordde bevestigend. Ik weet, dat mynheer de Saïnt-Ives er de hand in heeft gehad. Door hem zyn we je op het spoor gekomen. ZUt ge bereid de namen der anderen te noemen? Ja, ja! riep hy uit. En er zyn goede namen onder. Ik wil onder eede getuigen. Zoodat ze alle aan de galg komen behalve gy, niet waar? Gcmeene schurk? riep ik uit. Laat my je dan nu zeggen, dat ik niet dat ben, wat je denkt! Ik ben geen spion en geer. dievenvanger! Ik ben een bloedverwant van monsieur de St Ives ik kom hier voor hem. Ge zijt irn den val geloopen. Burchell Fenn! Sta op! Kruip niet langer over den grond.' Sta op. ellendige verrader! Hy stond op. Hy was zoo verbluft, dat hij zich byna niet kon bewegen. Ware dat niet het geval geweest, dan zou ik niet veilig zyn geweest en ik verloor dan ook geen zynor be wegingen uit het oog. De man was een bedrieger, een ver rader; hy had eerst getracht mij te vermoorden, ik had hem het onderspit doen delven en ik had hem toen ontmaskerd en beleedigd. Was het verstandig nog langer bij hem te blyven? Zeker zou ik met zyn hulp sneller reizen, maar even zeker ook minder aangenaam, en bovendien bevond ik mij dan in zyn macht, hetgeen zeer gewaagd zou wezen. Kortom, het zou veel verstandiger geweest zijn. indien ik hem aan zyn lot had overgelaten, maar de verzoeking was te groot: de Fran- sche officieren bevonden zich in mijn onmiddeliyke naby heid, mijn natuuriyke drang hen te leeren kennen was te groot. Maar om dien wensch vervuld te zien moest ik eers'. vrede sluiten met Fenn. en dat was niet gemakkeiyk. Om vrede te sluiten is het noodig. dat van beide kanten conces sies gedaan worden, en in welk opzicht ken ik dat? E< kcr. immers niet anders van hem zeggen dat hy een schurk wa? en een lichtgeloovige dwaas en een slecht mensch. Hoor eens zeide ik. wat er tusschen ons is voorgevallen Is nu juist geen aangename zaak, en ik kan niet zeggen, da: ik er met plezier aan zal terugdenken. Laten we beider trachten te vergeten. Neem uw pistool terug, het ruikt hec slecht, en verstop het weer op de plaats waar ge het van daan hebt gehaald. Ziezoo laten we nu doen alsof we elkaar voor het eerst, ontmoeten. Goeden morgen mijnheer Fenn Ik lioop, dat het u goed gaat, Ik kom in opdracht van myn bloedverwant den graaf de St, Ives, Meent u dat heusch? riep hij uit. Wilt u inderdaad onze kleine kibbslary vergeten? Welzeker, antwoordde ik. Er is mU daaruit geb.eken, dat ge een moedig man zyt, wien men, wanneer het er op aan komt, vertrouwen kan. In onzen strijd is alleen geb.e- keru dat uw moed grooter is dan uw kracht. Ge zyt niet meer jong, en dat is niet uw schuld En ik smeek u. mynheer, my niet by den graaf te ver, raden Ik wil wel bekennen, dat ik niet op myn gemak was, maar iedereen in myn omstandigheden zou in de kien» zyn geraakt. —Zeker, zeker! Ik ben dat geheel met u eens. Weet u, ik zou niet graag willen, dat de graaf van hefc geval hoorde, want hU zou misschien een lichtvaardig oor deel over my vellen En ik zou niet graag het beetje, dat ik by de zaak verdien, verliezen, want dat is alles, wat ik er van heb, ik word oud er door vóór myn tyd U hebt zelf kun, nen zien, dat ik de man niet meer ben. die ik vroeger ben geweest. Mijn knieën en myn longen willen niet meer. Maar _k ben overtu'gd. mynheer, dat ik met een man van eer spreek en dat u een goed vriend met in moeilijkheden zult brengen Ik ben u zeer verplicht voor ae goede meening die u van :n\j hebt. antwoordde ik. en u kunt verzekerd zyn, dat ik het geheel onnoodlg zal achten, melding van dit kleine voorval :e maken. En ae graaf zal u. met verlof gezegd, dankbaar daarvoor wezen, ze d? hy Ik begryp my niet, dat u niet dadeiyk herkend heb! Mag ik u een glas bier aanbieden? Kom, hier, heen als 't u beüeft. Ik kan u niet zeggen hoe aangenaam het my is een bloedverwant van den graaf van d:enst te kunnen zyn. U kunt inderdaad trots zyn op zulk een familie. Pas op, hier moet u een trapje afIk hoop toch, dat mijnheer de graaf gezond is? En u ook? De ellendeling was nog niet op adem van den verrader- lyken aanval, dien hy, weinige minuten geleden, op mij had gepleegd, en reeds stortte hy zich uit in een vloed van op dringerige gemeenzaamheden en behandelde hy my met de familiariteit van een oud bediende, vleide hJj myn familie trots Ik volgde hem naar de stallen, waar ik den koetsier zag, bezig den wagen af te wasschen. De man moest het pistool, schot gehcord hebben, daaraan bestond geen twijfel, want het ding had een leven gemaakt als een kanon. Hy had hooren schieten, maar was niet gekomen om te zien wat er gebeurde Toen wy verschenen, hief hy het hoofd even op en zag ik een bleek gelaat, dat my veel vertelde, ja, ik las er duidelijk een bekentenis op. De schelm had Fenn alleen verwacht, hij had er op gerekend geroepen te worden voor dat gedeelte van de taak, dat ik reeds in myn verbeelding hem had zien uitvoeren. Ik behoef mijn lezers niet lang bezig te houden met de beschryving van myn bezoek aan de achterkeuken, van het bier dac wy daar dronken of van de manieren van Fenn, die zich gedroeg als een oude, dierbare, getrouwe ziel. en ik.... liever zwijg ik! Ik bewonderde de verregaande bru taliteit van den man, ik begon hem te beschouwen als een soort van zeldzaam, merkwaardig wezen, hy was grootsch in zyn aplomb. Ik heb nooit in myn leven zyn evenbeeld ont» moet en ik was byna geneigd hem voor niet verantwoordelyk voor zooveel slechtheid als in hem stak, te houden. Hy ver telde van alles, ook dat de boerderij ondanks den oorlog en de hooge prijzen, -niet goed ging, dat aan den grooten weg een stuk moerassig land van hem lag,dat' wind en regen en jaargetyden alle te onpas waren naar hei scheen om hem ten gronde te richten, dat Mrs. Fenn gestorven was. Ik verloor haar nu twee jaar geleden, een pracht van een vrouw was myn oudje, mynheer, als ik 't zoo maar eens zeggen mag, voegde hy er by in een plotselinge opwelling van nederigheid. Kortom hy stelde my in de gelegenheid John Buil te be- studeeren, ik zag hem in al zyn hebzucht, zyn woeker, zyn schynheiligheid, zijn laaghartigheid en ik achtte my vol doende beloond voor de kleine onaangenaamheden welke aan mijn bezoek aan Fenn verbonden waren. HOOFDSTUK XIII. De ontmoeting met twee landslieden. Zoodra ik mij veilig achtte en ik hield pas alle gevaar voor geweken, toen Burchell Fenn geheel op adem gekomen en weer in zyn humeur was. toen sloeg ik hem voor. my aan de Fransche officieren voor te stellen, die mijn reisgenooten zouden zyn. zy bleken twee in getal en mijn hart klopte luid, toen ik de deur naderde. Het exemplaar van het „perfide Albion" dat ik zooeven had leeren kennen, deed mij mUne landslieden des te hop»., ger schatten. Ik zoü hen hebben kunnen omhelzen, ik zou tranen van vreugde op hun schouder hebben kunnen stor ten. En dtaarby wachtte my een diepe teleurstelling. Ik trof hen aan in een ruim, laag vertrek, met het uit» zicht op de binnenplaats. Waarschynlyk was in de goede dagen hier de bibliotheek geweest, want ik zag langs de wanden overblyfsels van boekeplanken. Vier of vyf matras sen la>gpn in een hoek op den vloer, en daarbij een hoop dekens en kussens. Tevens zag ik een waschkom en een stuk zeep. Een ruwe keukentafel en een paar uit dennenhout ver vaardigde stoelen stonden in het andere uiteinde. Niet min der dan vier vensters verlichtten het vertrek, en verwarmd werd het door een kleinen, smallen haard, links en rechts Ingesloten door een stapel tot in den schoorsteen reikende baksteenen en daarin lagen steenkolen te rooken. waaruit nu en dan een kleine vlam opflikkerde Een oud, mager, grijsharig officier zat in een der stoelen, dicht by het zoo genaamde vuur. Hy was in een wijde jas met opgeslagen kraag gehuld, zyn knieën drukte hij tegen de yzeren staven, zijn handen hield hy uitgespreid boven den rook, en toch rilde hy van koude De tweede, een groote, bloeiende, krach tig gebouwde man, had waarschynlyk de moeite om zich aan het armzalige vuur te warmen, opgegeven en hJj wandelde op en neer, niezend en zyn. neus snuitend om dan weer te klagen en te vloeken, zooals men het slechts in de kazerne hoort. Fenn Het my binnen, my voorstellend met de woorden: Myne heeren, hier is een nieuw vrachtje. En tegeiykertyd deed hy de deur weer dicht en verdween. De oude man keek mij slechts even met matten blik van terzijde aan en op hetzelfde oogenblik rilde hy van het hoofd tot de voeten. Maar de andere keek my onbeschaamd aan. Wie bent u, mynheer? vroeg hij. Ik groette op militaire wijze. Champóivers, achtste regiment, antwoordde ik. Mooie boel, bromde hy. En gy wilt u by ons aanslui» ten? Drie in die ellendige kar en dan nog wel zoo'n groote lummel van een gewoon soldaat. En wie betaalt er voor je, vriendje? Indien 't daarop aankomt, zou ik graag eerst willen weten, wie er voor mynheer betaalt, antwoordde ik beleefd. Zeg eens, ge zyt een grappenmaker, nu, aan kun nen we je dienen.... En hy begon te schimpen op het noodlot, op het weer, op de koude op het gevaar van een vlucht en op het vele geld, dat men daarvoor moest uitgeven maar vooral op de ver vloekte Engelsche keuken schold hy! Het scheen hem bijzon der onaangenaam dat ik my by hen dacht aan te sluiten. Indien ge alles wist, dertig duizend millioen varkens, zoudt ge u wel wachten met ons mee te gaan! De paarden kunnen den kar niet trekken, de wegen zyn een en al mod» der. Gisterenavond nog hebben de majoor en ik de helft van den weg te voet moeten afleggen tot aan de knieën in het siyk wadend en ik met myn vreesely'ke verkoud heid en het gevaar ontdekt te zullen worden! Gelukkig ont» moetten wy niemand 't was een woestyn een ware woestijn evenals dit heele vervloekte land! Niets te eten, neen, mynheer, niets te eten dan rauw ossenvleesch en in het water gekookte groenten niets te drinken, behalve Wor cester saus. Stel u nu mij voor met myn verkoudheid. Ik heb toch honger, net als ieder ander mensch. niet waar? Welnu, indien ik mij in Frankrijk bevond, zou ik my een krachtige soep bestellen, een ommelette, een kip met ryst, een patrys met roode kool, alle gerechten die mij zouden smaken. Maar hier! hemelsche goedheid wat een land! En die koude! Ze zeggen, dat het in Rusland koud is neen, hier heb ik er meer dan genoeg van! En de menschen! bommen en grana ten ten, de menschen! Wat een ras! Ziet men ooit een mcoi man? Nergens! Nergens een kranig officier! 'Dit zeggende liet hy een wélgevalligen blik langs zijn e'gen figuur g'y- d&n). En de vrouwen! Vrouwen? Neen brz-mstokken! Ne?n, neen. dat is een uitgemaakte zaak voor my: de Engelschen zyn te zware kost vcor myn maag. Ik vond den man zoo onuitstaanbaar, dat ik een gevoel had. alsof er mestend ln myn neus kriebelde. Ik heb 'steed's een ant-nathie gehad teren d'e fatten, zelfs wanneer rij goed gekleed zyn en er fa'soeniyk uitz!en. en de msricor dat was zUn rang was het type van een kleermaker op Zondag. Ik was niet in staat hem geiyk te geven, zelfs niet den schyn daarvan aan te nemen. (Wordt vervolgd.) Een zonderling tweegevecht.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1928 | | pagina 18