HAARLEM'S DAGBLAD GOTTHOLD EPHRAIM LESSING. VAN KUNST EN KUNSTENAARS, FEUILLETON Het Meisje uit de Stad INGEZONDEN. DINSDAG 15 JANUARI 1929 DERDE BLAD LETTEREN EN KUNST De dichter van „Nathan der Weise". Nr. 179. SPAANSCHE KUNST IN NEDERLAND.' Tweehonderd jaar scheiden ons van zijn geboorte in Kamenz. (22 Januari 1729). Zijn vader was er predikant. „Lessing was", zegt Goethe, „het hoogste verstand en slechts een even groot verstand kon in waarheid van hein leeren". Eenig staat hij in het Duitsche geestes leven; een werker, een strijder. „Als God" aldus Lessing in een van de latere levensjaren in de „Duplik" „in zijn rechterhand alle waarheid en in zijn linker de eenige, altijd levende drang naar waar heid, ofschoon met de bijvoeging, ma altijd en eeuwig te vergissen, gesloten hield en hij sprak tot mij: Kies, ik koos deemoedig Zijn linkerhand en zei: Vader geef, de reine waarheid is toch voor U alleen". Als men deze uitlating voor oogen houdt begrijpt men dat Lessing op geen enkel ge bied van wetenschap het lang uithield; steeds drijft zijn geest hem naar aangren zend terrein. Zijn heele, betrekkelijk korte leven wordt door een zeldzame rusteloos heid gekenmerkt. Hij heeft 'n verklaarbaren afkeer van „autoriteiten" die den weg des onderzoeks trachten te vernauwen. Maar op welk gebied Lessing zich ook beweegt, op de terreinen van de aesthetica, de philosophie, de philologie, de litteratuur geschiedenis, overal werkt hij bevruchtend. Zijn grootheid dankt Lessing aan zijn karakter door zijn vasthouden, gelijk Goethe Zich tegenover Eckermann uitlaat: „Zulke verstandige, ontwikkelde menschen zijn er veel, maar waar is zulk een karak ter?" Bij zijn groot weten en zijn helderen strijd - vaardigen geest is, hij in de eerste plaats de man van de kritiek. Zijn scherpe blik let op alles. Hij karakteriseert zijn positie met deze woorden: „Ik kan mij niet aangenamer be zig houden, dan door de namen van be roemde mannen te keuren, hun recht op eeuwigheid te onderzoeken, onverdiende smetten van hen af te wisschen, hun zwakke plekken bloot te leggen. Kortom al dat gene te doen in geestelijken zin, wat degene, aan wien het toezicht over een zaal met schil derijen is toevertrouwd, physisch verricht". Hij bevrijdt de Duitsche letterkunde van een slaafsche navolging van het buitenland. En evenmin als hij anderen spaart, ver schoont hij zichzelf. Op 't eind van de Ham- burgische Dramaturgie, bekent hij van zich dat hij de levende bron niet in zich voelt, dat hij alles door druk en buizen uit zich moet persen; hij vergelijkt zich met een lamme, die met de krukken van de kritiek wat vooruit komt maar toch nog niet kan loopen, met een arme, die vreemde schat ten bescheiden leent en zich aan vreemd vuur warmt. Van de Fürstenschule in Meiszen, die de jonge Lessing sedert 1741 bezocht (de rec tor verklaarde dat de lessen der medescho lieren niet meer voor hem pasten, hij noem de hem een paard dat minder de sporen dan de teugels noodig had en een dubbele portie voer) gaat het in 1746 naar de univer siteit in Leipzig; hij zal er, de familietraditie getrouw, in de theologie studeeren, maar gaat overstag naar de medicijnen; als hij ook daar geen bevrediging vindt worden het de letteren; speciaal de wereld van het drama interesseert hem. Zijn omgang in Leipzig wordt voor een deel gevormd door tooneelspelers uit de troep van mevrouw Neuber. Men speelt van hem: „Der junge Gelehrte". Door veelvuldig theaterbezoek leert hij honderd kleinigheden van beteekenis ken nen, die een dramatisch dichter moet we ten en door lectuur nooit te weten komt. We vinden hem na een verblijf van enkele maanden in Wittenberg, in November 1748 in Berlijn. Driemaal komt hij naar Berlijn terug; hij leeft er van 1752-'55, van 1758-'60 en van 1765-'67; zijn vrienden zijn er de philosoof Mozes Mendelssohn en de boek handelaar Friedrich Nicolai een van de meest vooraanstaande figuren uit de Duit sche Aufklarung. In den tusschentijd is hij in Wittenberg waar hij den titel: „Magister der freien Ktinste" verwerft, ook weer in Leipzig en eindelijk in Breslau als secretaris van den generaal von Tauenzien. In '67 trekt Les sing als dramaturg naar het Theater in Hamburg. Wanneer zijn pogen hier een National- theater tot stand te brengen faalt gaat hij 1770 als bibliothecaris naar Wolfenbüttel welk ambt hij tot zijn dood bekleedt. 47 jaar oud trouwt Lessing met Eva König (geb. Hahn) de weduwe van een gestorven vriend. Op 15 Febr. 1781 is Lessing op 52-jarigen Naar het Engelsch van H. A. VACHELL. 2e had vast geslapen, vermoeid van de lange reis. maar ze werd wakker doordat de anderen haar stoorden. Ze gleed uit haar bed trok een peignoir aan en ging bij het open raam zitten. Beneden kon ze juffrouw Sprag- ge in haar keuken heen en weer hooren loopen. Samanthd was aan het melken; George had genoeg te doen in de schuur. Er was afgesproken dat haar ontbijt niet voor acht uur gebruikt zou worden. Hazel leunde op haai- elleboog en keek uit het raam. Ze kon de vallei afzien en den loop van de beek volgen, tot die verdween tusschen de zandheuvels langs de zee. Dis kabbelde vroo- lijk, terwijl ze ontsnapte aan een dammetje juist boven het aardbeienbed en werd stil zoodra ze de laatste stroomversnelling voor bij was. Daar was een groote poel. Plotse ling kwam George in het gezicht in werk broek en trui, met opgestroopte mouwen. Hazel was op het punt hem goedenmorgen te leeftijd gestorven. Ziedaar een dichterleven, voor de krant pasklaar gemaakt: Wohl darfst du wandern, ober rasten, Heimat Sie wird dir Wort, du sinnst ihm ewig nach. Beer-Hofmann's woord past ook op hem. Ofschoon Lessing, blijkens zijn bovenaan gehaalde uitlating voor dichter niet wil door gaan is toch zijn beteekenis voor de Duit sche letteren grooter dan die van een zijner tijdgenooten. De latere klassieke dichtkunst, belichaamd in Schiller en Goethe, zoogoed als velerlei in de huidige religieuse denkbeelden wijst op Lessing als den grooten wegbereider. Zijn streven naar waarheid, zijn onver saagd onderzoek, de klaarheid van zijn den- L.n, de ongewone levendigheid van zijn ge- heele wezen, al deze voordeelen van het ge nie verbonden met rusteloos verworven al zijdige ontwikkeling doet een pakkenden, hoogsten prozastijl rijpen, een voorbeeld voor verre tijden cn volkeren. Een meester is hij op de terreinen van het wetenschappelijk onderzoek, de kritiek in den ruimsten zin, de polemiek. Het werk, dat zijn naam door de wereld gedragen heeft „Nathan der Weise", is eigenlijk een vrucht van polemiek. Men beeft het werk het hooglied der tolerantie genoemd. Gelijk Schiller de dichter is van Teil, Goethe's naam onverbrekelijk aan Faust ge bonden is, zoo is Lessing voor de wereld de dichter van „Natlian der Weise" ofschoon andere groote werken getuigenis van zijn dichterlijke vermogens afleggen. Daar zijn, om slechts de meer bekende te noemen „Phi- lotas", „Miss Sara Sampson", „Minna vpn Barnhelm", „Emilia Gaiotti", wat het drama betreft. Van zijn kritieken moge hier' genoemd worden de Hamburgische Dramaturgie (1767'69) een reeks besprekingen waarin hij er o.a. toe komt l.et hemelsbreede ver schil tusschen het Grieksche en het Fran- scne klassieke drama aan te toonen en op de ongewone beteeiccnis van eer dichter als Shakespeare te wijzen. Laokoon, oder über die Grenzen der Malerei und Poesie getuigt van Lessing's groote weten. Als vrucht van zijn polemieken noemde ik u zijn Nathan. Interessant is het zijn heftige strijdschrif ten tegen den Hamburger Haupt-Pastor Melchior Goeze na te lezen. De groote, voor name geest die den ellendigen letterknecht eens en vooral onschadelijk wil maken. Maar zoo heel eenvoudig is dat niet. In zijn Anti- Goeze, Erster (Gott gebe, letzter zet Lessing er tusschen haakjes achter) begint'hij al da delijk, typeerend voor zijn eigen gevoel van superioriteit: „überschreien können Sie mich alle acht Tage; Sie wissen, wo. Uberschreiben sollen Sie mich gewisz nicht". Maar als dan tenslotte de censuur zich met het gepolemiseer gaat bemoeien en Les sing verdere publicaties verbiedt, schrijft hij 6 Sept. 1778 aan Elise Reimarus: „Ik moet probeeren of men mij op mijn oude kansel op het theater, tenminste nog onge stoord wil laten prediken". Zoo schrijft hij, onder voortdurende beslommeringen van al lerlei soort, nog geschokt door den dood van zijn vrouw die in 't kraambed haar zoontje na enkele dagen in den dood volgde, onop houdelijk bestookt en belasterd door Goeze en zijn „geestverwanten" zijn dramatisch gedicht dat tot in verre geslachten van Les sing's gezindheid zal getuigen. 16 Dec. 1778 aan Elise Reimarus: Um geschwind fertig zu werden, mache ich ihn in Versen; freilich nicht in gereim- ten, denn das ware gar zu ungex-eimt. (Men weet dat speciaal door den Nathan de rijm- looze vijfvoetige Jambe in de Duitsche litte ratuur burgerrecht verkreeg). Aan zijn broer schrijft hij: Wees niet bang dat ik daardoor later gereed ben; mijn proza heeft me altijd meer tijd gekost dan verzen. De kern van het drama, wordt gelijk men weet door de beroemde parabel van de drie ringen gevormd, die in hoofdzaak tot de middeleeuwsche novellenschat behoort waar uit Boccaccio putte. Lessing gebruikt hetzelfde verhaal, maar hij verdiept het. Hij verleent den ring won derkracht en vindt een rechterlijke uitspraak die daarop betrekking heeft. De rechter geeft de 3 broers, die om zijn uitspraak vragen den raad met elkaar te wedijveren in onbevooroordeelde liefde en door zacht moedigheid, verdraagzaamheid, weldadig heid en in algeheele overgave aan God aan de kracht van den ring tegemoet te komen. Op deze wijze maakt Lessing de ringpara- bel tot symbool van zijn religieuse en philo- sophische overtuiging dat niet het geloof, het starre dogma, maar alleen de zedelijke kracht, de reinheid van inborst, zelfverloo chening en in praktijk gebrachte liefde het wezen der religie is. zeggen, toen ze iets geheimzinnigs in zijn bewegingen merkte. Hij liep op zijn teenen naar de beek en verstopte zich achter de struiken en het riet. Toen liet hij zich op den grond vallen en begon onhoorbaar over den grond voort te kruipen. Een oogenblik verloor ze hem uit het oog, maar daarop kwam zijn krullig hoofd weer te voorschijn. Hij scheen in de beek te staren met zijn oogen vlak boven het water. Hij lag onbe- weegelijk. Toen kwam er een vlugge bewe ging, een triomfantelijke lach en George sprong overeind met iets glinsterend in de hand. Wat is het? riep Hazel. Een fijne dikke forel voor uw ont bijt. Hij hield het nog steeds wriggelende dier op. Hoe ter wereld hebt u het gevangen? Voor hij antwoordde, doodde George het dier, door het met den kop tegen den hak van zijn laars te slaan. Hazel huiverde want ze was niet gewend om dieren te zien doodmaken. George kwam dichterbija Er droop water langs zijn forschen arm dat in de zon schitterde. Ik heb hem „gestreeld". Hebt u goed geslapen? Heerlijk! Hoe hebt u hem „gestreeld?" George gaf haar een zaakkundige uiteen zetting van deze moeilijken vorm van visch- vangen en Hazel begreep de voornaamste handgrepen. Zou ik dat kunnen?. .Nathan's Geslnnung gegen alle positive Religion" zegt de dichter in een gepro jecteerde voorrede „1st von jeher die meinige gewesen. Wenn man sagen wird, dieses Stück lehre dass es nicht erst von gestern her unter allerlei Volk Leute ge- geben, die sich über alle geoffenbarte Reli gion hinweggesetzt hatten und doch gute Leute gewesen waren; wenn man hinzu- fügen wird dasz ganz sichtbar meine Ab- sicht dahïn gegangen sei, dergleichen Leute in einem weniger abschenlichen Licht vor- zustellen als in welchem der christllche Pöbel sie gemeiniglich erblickt so werde ich nicht viel dagegen einzuwenden haben". 14 April 1783 had de eerste opvoering van Nathan plaats. Sedert is het stuk op het groote repertoire gebleven en het zal lang blijven merkt Goethe op omdat er al tijd knappe tooneelspelers zullen zijn, die zich tegen de rol van Nathan opgewassen voelen. Moge zegt Goethe verder het be kende verhaal, gelukkig vertoond, het Duit sche publiek daten wij zeggen: het mensch- dom) er voor altijd aan herinneren, dat het er niet alleen is om te zien, maar ook om te hooren en te vernemen. Moge het er in uitgesproken goddelijk gevoel van toleran tie het volk heilig en dierbaar blijven. L. STRAUS. HET TOONEEL. ALLIANCE FRANsAISE. JACQUES COPEATJ BéRéNICE „Bérénice is eigenlijk geen tragedie; er stroomen enkel tranen in en geen bloed!" schreef Théophile Gautier indertijd over dit treurspel van Racine en waarlijk, men moet erkennen, dat Racine in Bérénice de tranen wel wat overvloedig laat vloeien. Van de vrou welijke hoofdpersoon mogen wij dat verwach ten, maar als wij ook twee vorsten een ko ning en een keizer, beiden oorlogshelden nog wel telkens in tranen zien vergaan, krijgen wij althans bij de lezing van dit treurspel van het larmoyante en sentimen- teele wel wat te veel. Hoe weinig echter hoorden wij hiervan in de voordracht van Copeau. Het was één der hoofddeugden van zijn declamatie, dat hij het larmoyante althans bij Titus en Antiochus terugdrong en het mannelijke van deze helden zoo veel mogelijk op den voorgrond bracht. Copeau is in de eerste plaats acteur. Hij streeft er in zijn voordracht naar het drama te doen leven! Hij geeft ons de drie hoofdper sonen in al hun dramatische bewogenheid en het hindert hem daarbij niet, of dit nu en dan gaat ten koste van de verzen van Racine! Bij Copeau is niet het wóórd, maar het drama hoofdzaak! Wanneer men Copeau op den voet met den tekst volgt, is men telkens verrast, ja verbaasd over de gedurfdheid van zijn voordracht! Klassiek zooals wij dit woord in den tijd van 'n Mounet-Sully verstonden is hij allerminst. Copeau hakt om het eens populair uit te drukken de statige alexan drijnen van Racine nu en dan gewoon in moo- ten. Van de breede gedragenheid van het vers van Racine blijft weinig over. In rhythme, woordenval, accenten, toonhoogte staan wij bij Copeau's voordracht telkens voor verras singen. Wanneer wij aan Racine's verzen dachten, moesten, wij erkennen, dat deze er nu en dan aan te kort kwamen. Maar hoe veel sterker werd hierdoor het drama! Co peau bracht het door zijn gemouvementeerde voordracht waarlijk tot leven! Als alle waarachtige artisten spéélde hij om dit woord hier maar te gebruiken, al las Copeau dan ook naar de groote momenten toe. Hij zette het werk met Antiochus in min of meer melanchollschen toon in om het eerst na de komst van Titus in al sterker en sterker bewogenheid tot krachtige dramati sche spanning op te voeren. Titus' strijd, Bé- rénice's wanhoop, Antiochus' smart, Copeau gaf het ons alles met sterk dramatisch ac cent. Welk een climax wist hij te brengen in het tooneel tusschen Titus en Paulin in n, hoe ontroerend zonder een moment van sentimentaliteit was zijn voordracht, toen Bérénice in III van Antiochus Titus' beslis sing hoorde en hoe aangrijpend het daarop volgende slottooneel van deze acte tusschen Antiochus en Arsace! In ademlooze stilte hebben de leden van de Alliance Fran?aise Copeau's voordracht ge volgd en aan het slot den grooten artist warm toegejuicht. De heer J. H. Sauveur dankte Copeau met eenige gracieuse zinnen, waar van de voorzitter van de Alliance het geheim bezit en waarvoor hij terecht door den Franschman Le Goffic geprezen is. Met een geestige toespeling op het slot van Bérénice riep de heer Sauveur Copeau een tot weer ziens toe. Het was voor de Haarlemsche afdeeling van de Alliance Francaise een zeer mooie avond. J. B. SCHUIL. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 cent« per regel. George keek twijfelachtig; maar hij liet de gelegenheid om een complimentje te ma ken, niet voorbij gaan. Ik voor mij geloof dat u alles kunt, maar forellen streelen kost een heeleboel oefening. Ik heb het gedaan van mijn vijfde jaar af. Ik zal dezen naar moeder brengen Maar dan kom ik terug. Ik moet nog wat frissche aardbeien voor u plukken Hazel bleef bij het raam zitten, terwijl ze vol verrukking de geuren van den tuin opsnoof, de kippen hoorde kakelen en luister de naar het sissende stroomen van melk uit volle uiers. De hemel was onbewolkt, de teere bladeren van de populieren hingen onbe wegelijk wachtende op de bries van het land. overal in het rond gonsden bijen. Hazel zag een lange rij koren achter het aardbeien- bed. Dan begon haar oor andere en meer onbekende geluiden waar te nemen. Een verwijderd gebulder, vreemd onderbroken door perioden van stilte, trok haar aan dacht. Ze stelde vast dat dit werd veroor zaakt door het breken van de branding op de rotsen. Meer naar links stierf het gebul der v?eg tot een muzikaler geluid. Daar bra ken de golven op strepen nat bruin zand. Gedurende de perioden van stilte kon ze nog net het weemoedig krijschen van de zeemeeuwen hooren en het snelle flitsen van hun witte vleugels over het moeras zien. Ze glimlachte blij. De verandering verheugde haar. Dit, zoo zei ze tegen zichzelf, was het echte Arcadia, Na Den Haag heeft nu ook Amsterdam de verzameling Spaansche kunst geherbergd, die in het vorige jaar te Brussel was ten toon gesteld geweest- Als deze aanteekenin- gen verschijnen is de Amsterdamsche expo sitie reeds weer gesloten, zoodat ze elleen als nabetrachting mogen beschouwd worden. Door uitstedigheid zag ik zelf de verzameling eerst enkele dagen voor haai vertrek. Het brandpunt der attractie was wel het aantal werken van Goya waardoor de col lectie meer dan gewone belangstelling ver diende. Nu geloof ik niet dat men hier Goya op zijn volle honderd percent heeft leeren waardeeren. al waren er dan ook een vrij groot aantal prachtige werken van dier genialen schilder te bewonderen. Een van mijn droomen is nog altijd, diens groote werken eens in Spanje zelf te kunnen be wonderen en het grootsche dat ik mij daar van altijd heb voorgesteld maakt allicht dat mijn enthousiasme voor een enkel werk nog niet zoo vlug los komt. Toch zal het niet zoo gemakkelijk uit ons geheugen wegge- wicht worden, dat rijtje werken in de vier kante zaal van het Suasso museum, waar rondom het mooie schilderij uit ons Rijks museum heen, een dozijntje Goya's waren opgesteld. Zeker niet het minst boeiend dat mansportret (een marine-officier?) uit een ongenoemde particuliere verzameling, waarin het koel-doordringende in der, blik van den geportretteerde zijn reflex vindt in de wijze van schilderen van den kunstenaar. Verwant daarmee was het portret van Augustina van Aragon, eveneens in militaire kleedij en van een krijgshaftige allure, die alleen door den milden mond werd getemperd. Men weet hoe gezocht Goya's damespor tretten zijn: dat van Dona Catalina Viola was een mooi staal van dit genre en dat v. i de dame op een boomstam gezeten, in ge zelschap van haar hondje, dona Candado. was het niet minder. We zullen niet spoedig die prachtige emerald groene kleuren ver geten uit het statie-gewaad van dona Basilia de Solera. noch den vragenden kop van den dokter Moore. Er is in Goya iets van Frans Hals, de looze kwant uit de Parijsche verzameling Leon de la Pena deed er aan denken er is iets in hem van den Greco herinneren wij ons den San Cristobal die hier te zien was er is in Goya alles wat hem direct rangschikt onder de allergrootsten van hen die, de eeuwen door, in kleur en Ujn hun innerlijk rijk wezen hebben naar buiten gebracht en er de menschen mee ver rijkt. Aan dien rijkdom kan ieder deel hebben die er de gevoeligheid voor bezit en ze wenscht te cultiveeren. Wat er ons aan Spaansche kunst uit de verdere negentiende eeuw en uit onzen tijd vertoond werd, mocht, naar wij aannemen kunnen, een goed overzicht bieden van de picturale prestaties van een volk met een rijk, schilderlijk verleden. Als het onze. Ook hier zagen wij invloeden van buiten-af el kaar ontmoeten; ook hier is een rijke afwis- 1NGEZONDEN MEDEDEFL1NGEN a 60 cent. per rei;el. VOLKSUNIVERSITEIT. De film „Parijs" van den heer H. C. Verkruysen. In het gebouw van den Protestantenbond had Maandagavond voor leaen der Volks universiteit voor Haarlem en omstreken een vertooning plaats van de film „Parijs", welke door onzen bekenden stadgenoot den heer H. C. Verkruysen vervaardigd is in samen werking met de Multifilm" Deze rolprent in vier deelen is gemaakt voor onderwijs-doeleinden, feitelijk bedoeld als illustratie van een cursus over Parijs en als zoodanig is het geen kunstfilm maar re portage van een goede en doeltreffende soort De heer Verkruysen heeft vóór de ver tooning van de film een korte causerie over de Lichtstad gehouden, iets verteld over de stedenbouwkundige karakteristieken en over de verschillende architectonische merkwaar digheden. Daarna volgde de film zelve, waarover wij reeds eerder uitvoerig hebben geschreven Nogmaals komt den heer Verkruysen een woord van lof toe voor de vele mooie, scherpe en duidelijke opnemingen. „le pays du tendre" zoo verschillend van het nagemaakte land in de omgeving van Oak land. George verscheen met een mand die hij van binnen bekleedde met de bladeren van de wingerd, die over de waranda groeide. Hij begon aardbeien te zoeken en zocht daar bij de mooiste en rijpste uit, een prettig werkje. Hij vulde zijn mandje en verdween, wel een beetje tot Hazel's spijt. Ze vond het aardig op hem neer te zien, terwijl hij voor haar werkte en de vruchten van zijn eigen bodem voor haar plukte, oogenschijnlijk ge heel in beslag genomen door gedachten aan haar. HOOFDSTUK V. Visschcn in de branding. L Hazel gebruikte haar ontbijt in haar eentje op de voor-waranda; Samantha bediende haar. De forel was uitstekend klaargemaakt, de dikke gele room, ae roode aardbeien en de roos, die bij haar bord lag, waren offe randen, die nog meer indruk maakten op de ziel, dan op de zinnen. Ik had best met Jullie kunnen ont bijten! zei HazeL O, neen! Waarom niet? seling in opvatting en uitingswijze merkbaar ook hier hervonden wij resultaten van stroomingen die in den grooten Parijschen brouwketel reeds alweer in hun vaart ge stuit zijn. Meer en meer verliest de moderne kunst een nationaal Idioom, meer en meer wordt ze Europeesch, zoo ge wilt wereldsch. Met hier en daar, er boven uitstekend als seintorens, sterk ontwikkelde individualitei ten waaromheen zich adapten scharen. Het was jammer dat ei van Zuloaga hier niets tc zien was. een der sterkste figuren van het moderne Spanje cn wiens arbeid reeds jaren geleden door den Rotterd. Kunstkring in Holland werd geïntroduceerd Daarentegen waren de betde Zubiaurrés mooi vertegen woordigd en kon men van den cénen. Valen tin, de buitengewone kundigheid bewonderen. Ga ik met mijn geheugen te rade. dan zou ik nog enkele namen en werken in mijn notities willen vastleggen. Van Goya's schoonzoon Lucas, wiens werk nog al eens met dat van Goya verwisseld schijnt, hing hier een Diligence in een regen bui, levendig van factuur en voornaam van kleur, waardoor het amusante van de voor stelling op-zich-zelf, op den achtergrond raakte. Een portret van een kamerbewaarder, den man met den sleutel, door Vincente Lopez, blijft ons bij, om de ingetogenheid waarmee de schittering van goudgalons, tressen en medailles door een waar artist nog altijd met een zekeren rijkdom gegeven kan worden. Een zelfportret door Alenzo, een meisjespor tret door Domingo Marques, een prachtig portretje van een jeugdig schilder door Pinazo Camarlengli behooren alle nog tot de eerste helft van ce vorige eeuw en blijken zeer respectabele figuren. De herleefde Tngres-vereering in Frank rijk vindt in Pinazo Martinez een Spaan- schen weerklank. Fijne portretstudies links van den Ingang der eerezaal. blijven ons bij. Er recht tegenover deelde een Novice" door Morclllo in die belangstelling. En op het portaal vonden wij een doek van Ricardo Baroja, een voorstell.ng van 'n Madrileensche buitenbuurt, dat mij buitengewoon aantrek kelijk voorkwam, al zou het ook door een jongeren Franschman of Hollander gemaakt kunnen zijn. Over het geheel genomen, speelt de voor stelling nog al een groote rol in de kunst der huidige Spanjaarden. Waarschijnlijk zelfs meer dan bij ons. Maar zij zijn dan ook soms heel knap in die richting Een schilder als Fernando Labrada die, man van vandaag, schildert als wijlen de heer Memllnc uit Brugge, hebben wij hier niet. Maar voor zijn gerafineerde vaardigheid verdrongen zich de menschen. En wij mogen aannemen dat vijftig procent der bezoekers zijn „Teresina" en „Antonia" de fraaiste schilderijen ter expositie vonden. 4. H. DE BOIS. Voor den inhoud dezer rubriek stelt de Redactie' zich niet v•.ran'w< ordelijk. Van ingezonden stukken, geplaatst of niet geplaatst, wordt de kopij deu inzender niet terug-' gegeven. DE REDDINGSHAKEN Met bijzondere belangstelling las ik dezer dagen de moedige redding van een hond uit het ijs in de Leidsche Vaart, verricht door den heer Rosenhart. Maar met teleurstelling vernam ik heden van den heer Kramer, In specteur van het Havenwezen, dat bij die gelegenheid ook door omstanders getracht is den hond te redden met den reddingshaak van de Kwakel en dat daarbij de haak niet alleen gebroken, maar ook spoorloos verdwe nen is. Natuurlijk treft hier den genoemden heer geen schuld! De schuld ligt bij de ge bruikers. Dat men een reddingshaak ge bruikt om het leven van een hond te be houden, uitmuntend; dat een stok breekt bij die gelegenheid, hindert niets, maar dat alles spoorloos verdwijnt, dat geen der aanwezigen eenige aandacht schenkt aan gebruikt red- dingsmateriaal, is gewoonweg een schande! De reddingshaken hebben te dikwerf hun bestaansrecht bewezen, dan dat men die nuttige gebruiksvoorwerpen als van nul en geener waarde mag beschouwen. De reddingshaken werden en worden door ons gemeentebestuur op verzoek der brigade langs singels en grachten geplaatst. Bescha diging, zoek maken eischt van de gemeente onnoodige uitgaven en bij het ontbreken van een haak is het gevaar grooter, dat een men- schenleven verloren gaat, zooals helaas al door eenige droeve voorvallen bewezen is. Ik doe een beroep op alle weidenkenden van Haarlem en omstreken om de reddingshaken zooveel mogelijk tegen beschadiging en ont vreemding in bescherming te nemen en ver zoek bij het ontdekken van beschadiging of ontbreken even een telefoontje naar de po litie, of naar ondergeteekende, tel. 12500. A. J. MEYERINK, Voorzitter Reddingsbrigade Samanta bleef staan en keek op de bezoek ster neer. U bent anders! zei ze kortaf. Anders? U bent dol op mooie dingen! Maar bent u dat dan niet? •Samantha dacht na, terwij» Hazel's oogen op haar gezicht gericht bleven. In het hel dere morgenlicht viel de zacntheid van Sa- mantha's huid met zijn heldere wit en roze kleur sterk in het oog. Het buitenmeisje zag er opvallend gezond en jong uit, een groote, mollige aardige baby. Dan zei Samantha langzaam: Ik houd van mooie dingen, maar ik ben er niet dol op! Hazel lachte, r.iet heelemaal van harte. O, dus u vindt, dat ik te veel waarde hecht aan mooie dingen. Misschien wel! Dat hebt u mis! Ik hecht heel veel waarde aan de groote dingen. Wij zijn beiden kinderen van een grooten Staat, die eiken dag grooter \yordt. Ik vind het een prettige gedachte, dat ik op mijn bescheiden manier help hem grooter te maken! Hoe dan wel? Een vrouw kan weinig doen, maar één ding kan ze en moet ze: den man bezielen. Inplaats van te antwoorden hief Samantha het hoofd op en snuffelde heel prozaïsch, brandlucht drong haar in den neus. .(Wordt vervolgd),.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 9