CONVENTIE IN FILMLAND. HAARLEMMER HALLETJES H. D. VERTELLING De onschuldige moordenaar en de 'juffrouw op de rails.. Het liedje: altijd, altijd, altijd. Dezer dagen heb ik mijn duizendste film gezien. Het was in een klein bioscoop je van 's lands hoofdstad waar een bekende oude film vertoond werd, de rolprent knapte ze ven malen in het roestige, rammelende pro jectieapparaat stuk, het eens-wit-geweest- zijnde doek was maar smalletjes en het pu bliek. van de derde rang floot dapper en valsch de deuntjes mee, die een eenzame pianist uit zijn instrument wist te tooveren. Daar werd „Trink, trink, Brüderlein trink" gespeeld, toen de twee blond-lokkige in haardkleedjes gehulde strijders uit de zoo- veelste eeuw vóór onze jaartelling „Bruder- schaft" dronken en zwaar hamerde de pia nist „Zoo gaat Jantje naar de toe", toen het lijk van den dappersten krijger op een hoogen houtstapel verbrand werd. Wat de pianist deed nimmer origineel zijn doen de filmmakers ook en vaak op veel grootere schaal. Want natuurlijk was er in bovenbedoelde rolprent óók een blonde jongedame die met de twee krijgers een aar dig driehoeksstelletje vormde en die natuur lijk den één beminde en den ander diep haatte. Dat was niet bepaald nieuw, want van de vijf films zijn er vier op dat eeuwige drietals-geval gebaseerd en men schijnt het nog niet beu te worden. Want in filmland glorieert de conventie. Terecht, want: altijd doet een moordenaar juist op zijn sterfbed de bekentenis dat hij den moord op meneer X. gepleegd heeft, als de held uit de film, die (natuurlijk) voor den moordenaar aangezien wordt, plaats neemt op de elec- trische stoel, en altijd duikt dan uit een nevenvertrek plotseling een schoone jonkvrouw op, die „toch wel geweten heeft, dat hij het niet had gedaan" en den regisseur gelegenheid geeft zijn zooveelste close-up van een „happy end" te maken. Altijd ligt de heldin uit een rolprent, door boeven gebonden op de rails van een express, met traantjes ip de oogen, en altijd raast de trein dan via een wissel juist over het tweede spoor voorbij, terwijl de hoofdrolspeler uit den trein springt om de touwen waarmee zijn geliefde aan ban den was gelegd, los te knoopen. De eeuwige Cowboy EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE „Zou ik vanavond wel meegaan", zei mijn vrouw, toen wij op het punt waren naar den kransavond te gaan, die gehouden zou wor den bij de familie Hupstra. „Waarom zou je niet?" vroeg ik. „Ik ben immers zoo verkouden", zei ze, op 'een toon van verwijt, om Jat 't het nu al weer vergeten was. „Och, ik ben toch ook verkouden", gaf ik ten antwoord. „Nu ja, jij „Wat ik?" „Jij bent het maar eventjes, ik merk er eigenlijk niets van. Mijn verkoudheid..." „Ja, die van jou zal wel erger wezen." „Wat wil je daar nu eigenlijk mee zeggen?" „Niets bijzonders. Alleen maar, dat Iemands verkoudheid altijd erger is, dan die van iemand anders." Dit heele gesprek werd gevoerd op den drempel van ons huis, terwijl wij op het punt waren ons in het bamen der gevaren te begeven, dat wil zeggen op weg te gaan naar de Hupstra's. Het had den heelen dag zoo af en toe gesneeuwd, een bui sneeuw van een kwartier en dan weer tien minuten zon neschijn om beurten. Als je, onder den in duik van de sneeuw uitging met een parapiu, twee overschoenen, je dikste jas of mantel en een paar handschoenen als IJslandsche wanten, dan scheen drie minuten later de zon weer en maakte je een mal figuur. Ging ie onder den indruk van het mooie weer overdag minder zwaar gewapend uit, dan betreurde je binnen een kwartiertje je roe kloosheid. Ik moet zeggen: in den avond was het beter geworden, wel te verstaan in zoover dat de zon heolemaal niet meer scheen en dat het voortdurend doorsneeuw- de. Dat was althans oprecht. En juist bij die laatste woorden, „dan óie van iemand an ders", kwam er weer een dikke, dichte sneeuwwolk op ons aanwaaien die een eind maakte aan de onzekerheid, want de wind gooide pardoes de deur in het slot en wij aanvaardden dat als een definitieve beslis sing en stevenden, den donkeren nacht in, in de richting van de Hupstra's. Misschien is stevenen de ware uitdruk king niet. Zij veronderstelt een zekere snel heid en daarvan was geen sprake. I-Iet was meer glijden wat we deden, den eenen keer vooruit, den anderen keer achteruit, maar ik moet erkennen, dat er telkens een klein batig saldo overbleef, in zoover dat tegen over tien centimeter voorwaarts niet meer stond dan ongeveer acht centimeter achter waarts. Voordeelig slot dus twee centimeter. Altijd komt de jongeman die bij een auto race zwaar gewond is te land op de zieken zaal waar het meisje zijner nog geheim ge houden keuze verpleegster is. Altijd reist in zeerooversfilms de man die stilletjes een schip in de lucht moet laten vliegen, met de brokstukken en lappen zeil mee naar boven. Altijd staat de leuke, komische jongeman die onschuldig door een leger politieagenten wordt achtervolgd juist om 't hoekje van een muur, altijd zijn er in twee-acters taarten om mee te gooien, bladen met kop jes en schoteltjes om te laten vallen; altijd krijgt men sensatie met ontploffingen, mis daad met een revolver der politie, liefde met een paar takken sterk geurende bloesems. Ik ben er echter nog niet achter gekomen, waarom Amerikaansche scenarioschrijvers zulke abnormaal hooge prijzen vragen voor De agent op den hoek hun werk. Het is steeds 't zelfde, met maar een heel klein beetje variatie. En zij vragen zich niet af of de moorde naar niet eens te laat met zijn bekentenis kan komen, en of de geboeide heldin niet ergens anders neergelegd kan worden. Het publiek vindt de scheppingen fraai. Ook DE GROOTEN DER AARDE EN HUN LIEFHEBBERIJEN. Het is bekend dat vele grooten der aarde er vaak liefhebberijen op na houden, die niets te maken hebben met hun dagelij^^"he, in spannende bezigheden en daardoor juist een heilzame afleiding voor hun geest vormen. De tegenwoordige Britsfche Minister van Buitenlandsche Zaken Sir Austen Chamber lain, is zooals bij zijn laatste bezoek aan ons land en de bloembollenstreek wel ge bleken is een groot liefhebber van tuinie ren. Dat een ander Engelsch bewindsman, Winston Churchill, in den afgeloopen zomer in zijn vrijen tijd metselde en dat hem daarom zelfs het lidmaatschap van een vak- vereeniging is aangeboden, mag algemeen bekend verondersteld worden, maar minder bekend is het waarschijnlijk dat hij zijn vrije oogenblikken ook aan den kunst wijdt: hij maakt n.l. niet-onverdienstelijke aqua rellen. Anderen leggen zich met groote ambitie toe op het aanleggen van verzamelingen. Zoo vinden we onder de bekende staatslie den, rechtsgeleerden, kunstenaars, collec- tionneurs van borduurwerk en tapijten, oud tin, spoorwegkaartjes, foto's oude meubelen enz.; weer anderen timmeren, maken meu belen, doen aan figuurzagen of kweeken tomaten. De Koning van Engeland bezit de prach tigste en volledigste postzegelverzameling ter wereld en heeft ook een uitgebreide ver zameling horloges. Koningin Mary van En geland interesseert zich zeer voor poppenhui Met deze rekening zou het ongeveer een et maal geduurd hebben vóórdat wij het gast vrije huis van de familie Hupstra hadden bereikt, ware het niet dat zich op ons pad een electrische tram had bevonden. Alhoewel wij op den volgenden wagen eenige minuten moesten wachten (de vorige is net altijd vlak voor je neus weggereden) hadden wij ten slotte alle reden om de vooruitstrevende vaart van de tram te prijzen. Die boordeBmet de zware massa van zijn hout en ijzer "door de sneeuwbrei heen, wel te verstaan van halte tot halte, daar het wel scheen alsof de menschen, onze medemenschen bedoel ik, hadden afgesproken om op alle halten, zon der uitzondering, den bestuurder een teeken te geven dat hij stoppen zou. Wanneer je zelf den reddenden wagen bereikt hebt, de sneeuwklodders van je voeten hebt afge stampt en een zitplaats in den wagen gevon den, dan vind je al dat stoppen voor ande ren een beetje ongenoegelijk en zoudt wel wenschen, dat die een anderen wagen had den gekozen, den voorgaanden of den vol genden (mijn hemel, er zijn er toch genoeg) maar niet juist je eigen wagen. Ik geef toe, dat dit geen nobele gedachten zijn, maar ik vind het in den winter, in de afwisseling van guren wind, van vieze sneeuw en van ijzige vrieskou nooit zoo gemakkelijk om iedereen het goede toe te wenschen, als in het voorjaar, in den zomer en desnoods ook nog in de herfst. Wat ik dus nu aan alge- meene raenschenliefde te kort mocht ko men, beloof ik plechtig in de maanden April tot en met September dubbel en dwars in te halen. Immers Get wel op dit plechtige woord) het geluk van den winter bestaat voorname lijk hierin, dat hij een einde heeft. Al weet je nooit precies wanneer, een einde komt er zeker, evengoed aan den moeilijksten tocht om het huis van de Hupstra's te bereiken. Het zijn beste menschen, dat staat vast, maar waarom zij niet zijn gaan wonen in een straat waar de tram doorloopt, heb ik nooit begrepen. Vooral in den winter niet. Een vooral niet op een winteravond als deze, toen wij nog een minuut of zes, zeven tegen den sneeuwstorm in moesten worstelen. Evenwel, ook dat werd overwonnen en zoo stonden wij ten slotte op de stoep bij de Hupstra's en drukte ik op de bel, mij tege lijk koesterende in de aangename gedachte: „nu zeilen wij de veilige haven binnen". Helaas was dit juist nog een moment te vroeg gedacht. Blijkbaar hadden de Hup stra's dien dag voor het civiele bedrag van een kwartje hun stoep laten schoonvegen, hetgeen alleen een verstandige maatregel is, wanneer het onmiddellijk daarna ophoudt met sneeuwen. En nu had het juist wel ge sneeuwd met het gevolg, dat het dunne laagje versche sneeuw de schoongemaakte zen; de Prins van Wales, wiens voornaamste liefhebberij de sport is, heeft een mooie ver zameling oude prenten en modellen van schepen. Koning Alfonso van Spanje houdt er al een zeer griezelige liefhebberij op na: hij verzamelt alle voorwerpen die zijn leven be dreigd hebben, zooals: een groote steen, waartegen hij zijn hoofd stootte toen hij neg 'n kind was en de huid van 'n paard dat gedood werd terwijl het op den trou vdag van den Koning de koninklijke koets voort trok en er een bomaanslag op Alfonso werd gepleegd. Koning Victor Emmanuel van Italië heeft een uitgebreide verzameling munten; de ex- keizer van Duitschland placht vroeger (of hij het nog doet is niet bekend) dassen te verzamelen en de overleden koning van Beieren bezat indertijd een collectie hoeden uit alle tijdperken en alle landen. EEN LAND VAN CONTRASTEN. Spanje is een land vol contrasten. Madrid is in vele oozichten de modernste der Europeesche hoofdsteden met zijn im posante openbare gebouwen en breede ver keerswegen. Toch ziet de tourist tot zijn groote verwondering te Madrid naast elec trische trams en automobielen ook nog de schilderachtige muilezelkar rijden en den pakezel loopen De verst verwijderde dorpen hebben elec- trisch licht maar op sanitair gebied en in andere opzichten zijn diezelfde plaatsen ja ren bij hun tijd achter. Grotwoningen zijn in Spanje niet ongewoon. Zij zijn ook dik wijls van electrisch licht voorzien en vaak vindt men er telefoon en radio! Het Spaansche jonge meisje, in de groote steden tenminste, is even modern wat de mode betreft als haar tijdgenooten in andere Europeesche landen. Zij draagt het haar en de rokken kort. Maar geen dochter uit den gegoeden mid denstand mag ooit met haar verloofde naar een bal of naar den schouwburg gaan zon der gechaperonneerd te worden door een oudere dame, wier uiterlijk toenadering niet al te aanlokkelijk maakt. In de oude Spaansche steden, zooals To ledo of Sevilla, kan men nog vaak zien dat een jonge man het voorwerp van zijn vu rige vereering het hof maakt door de tralies die het venster van het vertrek, waarin de jeugdige schoone verblijft, afsluiten. Ook ten opzichte van de sport is de Span jaard een merkwaardig mengsel van het moderne en het verouderde. Hij is een ge weldig voetbal-enthousiast maar toch blijft hij trouw aan zijn nationaal volksvermaak: het stierengevecht en er is geen twijfel aan of dat toch zeer barbaarsche en onspor tieve vermaak neemt nog steeds een groote plaats in zijn hart in. Een jongen duwde een kruiwagen met een zware vracht er op voort. Daar de weg tegen een heuvel op liep, kon hij haast niet verder. Een medelijdend heer hielp hem een eind- weegs. Toen zij op den top van den heuvel waren zei de vriendelijke heer: „Maar jon gen, dat kan jij toch alleen niet doen! Heb je niet aan je baas gezegd dat die vracht veel te zwaar voor je was?" „Jawel", antwoordde de jongen, „En wat zei hij toen?" „Hij zei: Ga maar gerust. Je vindt onder weg wel den een of anderen idioot die Je een handje helpt!" Aladdin en zijn moderne wonderlamp. (Der gemütliche Sachse). stoep weer buitengewoon glad had gemaakt, zoodat de simpele beweging van het druk ken op een electrisch belletje mijn even wicht in het ongereede bracht en mijn lin kerbeen naar achter gleed, terwijl mijn rechter bleef staan. In zulke omstandighe den is niemand in staat om te doen wat hij wil, maar is verplicht te doen wat hij moet, dat wil zeggen een luchtsprong maken en trachten op de been te blijven. Twee minu ten later zou je zooiets niet meer kunnen overdoen. Het is wat wij gewoon zijn te noe men spontaan. Dus zweefde ik (laat ons dit sierlijke woord gebruiken) zweefde ik een oogenblik in groot gevaar: neerstorten op een harde stoep scheen onvermijdelijk. De vraag was alleen, of ik zou neerkomen op mijn hoofd, op mijn hals, op mijn rug, of op het gedeelte waar de rug van naam veran dert. Die onzekerheid duurde maar een se conde. Toen greep mijn lieve vrouw met een tegenwoordigheid van geest die ik onbeperkt moet prijzen, mij vast en bracht daarmee mijn duikelend lichaam weer in het lood. „Wees toch voorzichtig", zei ze vermanend, net alsof ik deze kapriool voor mijn plezier had uitgevoerd. „Dank je", zei ik edelmoedig en dacht aan den fabel van Lafontaine, dat een klein muisje het net wel kan doorkna gen waarin een leeuw gevangen zit. Toen aanschouwden wij het licht van de veilige haven. De deur van de Hupstra's ging open. Wij waren gered. Voetenvegen, uit en ter na. want mevrouw Hupstra is keurig netjes en toen uiterst voorzichtig over het glad gewreven zeil van de gang en toen. na herhaald voetenvegen op de deurmat, den salon in, waar een kleed op den vloer vastheid bood. Wij waren de laatsten en maakten in het rond ons com pliment. Tante Koosje was de eerste, die wij op onzen rondgang tegenkwamen. Inplaats van met de opgewektheid, die wij van haar gewend zijn, keek zij ons door een nevel van tranen aan. „Lieve Koos, wat is er gebeurd!" riep mijn vrouw ontsteld. „Gebeurd?" vroeg ze. „Diets!" Ze was al leen maar een beetje verkouden en deed ons daarvan mededeeling in een taaltje, dat wonderlijke "ermenging van medeklinkers to hooren gaf. Rondvraag bij de andere vrienden: „hoe gaat het je en hoe is 't met de kinderen?" bracht het schrikkelijk geheim aan den dag, dat zij allemaal verkouden waren. Hopma en zijn vrouw, Hupstra en echtgenoote. Van Stuiteren en gemalin, allemaal. Alleen noemde mevrouw Van Stuiteren het anders, hoe weet ik niet recht meer, maar het maakte den indruk van een heel geleerd woord, beginnende met een q en eindigende met een x. Voorts was, zooals ik zei, tante Koosje verkouden en de heer en mevrouw De Briefkaart door HASSE ZETTERSTRöM. (Nadruk verboden; auteursrecht voorbe houden). Freddie Petersen was niet bepaald wat men een knappe man pleegt te noemen, maar stellig was hij een brave en sympa thieke jongen. Daar hij door de vrouwen niet bijzonder verwend was, gelukte het Ursula Hammers, toen zij het er op aanlegde, ge makkelijk, Freddie in haar netten en ver volgens naar het stadhuis te lokken. In de vierde week van hun huwelijk zeide de jonge echtgenoote op zekeren dag zonder eenige aanleiding: „Wanneer je ooit zoudt ophouden, mij lief te hebben, dan zou ik een eind aan mijn leven maken." Wanneer Freddie een man was geweest, dan had hij getoond, door deze opmerking boos te wezen. Maar hij streek zijn vrouw al leen langs de wangen en troostte haar: „Maar lieveling, hoe kom je er bij?" Nu hield Ursula eenigen tijd op, zich met de toekomst bezig te houden en concen treerde haar aandacht eens op het verleden. „Waarom noemt men je toch eigenlijk Freddie?" vroeg zij, terwijl zij-op zijn schoot klom, „ofschoon je toch maar doodgewoon Frederik heet? Natuurlijk heeft een of ander verliefd meisje je dien naam gegeven. Nee, nee, lach niet, vertel mij liever, hoe alles in zijn werk is gegaan. Heb je haar veel gekust? Heb toch vertrouwen in je vrouw." Freddie wilde niet erkennen, dat zijn boekje op dit terrein tot zijn huwelijk vol maakt blanco was gebleven, om niet in de achting van zijn vrouw te dalen. Daarom zeide hij alleen: „Spreek daar niet over, kind, de herinne ring doet mij pijn." Ursula wipte van zijn schoot. „Je had me alles al voor onzen trouwdag behooren te vertellen", zuchtte zij, „O, ik ben bedrogen; ik kan niet meer van je houden." Freddie was verbaasd hij was zeer on ervaren op dit gebied en troostte haar opnieuw: „Maar kind, maar kind!" De man werd nog niet geboren, die met dit „Maar" een vrouw, die boos is, tot rede heeft gebracht. „Ik wil niet als een baby behandeld wor den", riep Ursula en stampte boos met den voet op den grond en om te bewijzen, dat zij geen baby was begon zij te huilen. Toen begon Petersen met zijn bekente nissen. Hij bekende, dat zij de eenige vrouw was, die hij ooit gekust had. Maar Ursula wilde die verklaring niet aannemen. Dat was heelemaal niet hetgeen zij wilde hoo ren. Liever de verdenking bevestigd vinden, dan van elke aanleiding tot een nieuwen aanval beroofd zijn. ,Jok toch niet zoo dwaas tegen je vrouw", zeide ze honend. „Iedere andere vrouw, die dat hoorde, zou je in je gezicht uitlachen." Misschien had Ursula dezen keer gelijk maar Freddie sprak toch de waarheid. Op een dag in de elfde maand van haar huwelijk ontving Ursula een brief van haar tante, die haar had opgevoed. De oude dame was ziek en zij verzocht haar pleegkind een poosje bij zich. Ursula zag in, dat zij gaan moestMaar Freddie, de arme, hulpeloo- ze jongen, wat zou die zonder haar begin nen? Ofwat zou hij doen, wanneer hij weer eens de vrijheid had? Freddie bracht zijn vrouw naar het station en kreeg onder weg een menigte instructies. Thuis at hij haastig en zonder eetlust. Daarna nam hij een boek. Maar het huis scheen zoo leeg en verlaten.hij werd zenuwachtig en ten slotte nam hij hoed en jas en liep het huis uit. Om negen uur, om tien uur en daarna om elf uur rinkelde in Petersen's huis de bei van de telefoon alsof zij razend was gewor den. Mevrouw had zich willen overtuigen, of haar man volgens haar instructie thuis was. Opgewonden en verontrust keerde zij den volgenden morgen haastig terug en vond haar man met koorts te bed, want hij was door het slechte weer den vorigen avond verkouden geworden. Petersen antwoordde op den stortvloed van verdachtmakingen, die nu over hem werd uitgegoten niet boos en niet kalm. Hij niesde en snoof alleen. Fidelio. Alleen Wouter beklaagde zich over niets, zoodat hij door de anderen meewarig werd aangekeken. Men scheen het minder waardig te vinden, dat iemand heelemaal gezond was. Het gesprek ging voornamelijk over twee onderwerpen: hoe de aanwezigen hun ver koudheid wel konden hebben opgedaan en wat zij gebruikten om er weer van af te ko men. Ik ga op geen van de beide onderwer pen in; het eene is nutteloos wanneer je eenmaal de verkoudheid te pakken hebt en het andere zou mij blootstellen aan de ver denking van bevordering der kwakzalverij. Niemand had een zelfde geneesmiddel, als een van de anderen. Sommigen pasten er zelfs twee toe zoo om den anderen dag. Baat het eene niet, dan helpt licht het an dere. Deze conversatie was volkomen on verschillig. Er bestond maar één gevaarlijk onderwerp, waarop het gesprek kon komen te verdwalen en ik nam mij voor, onmiddel lijk afleiding te geven, wanneer het op dit onderwerp mocht komen te verzeilen. Wat dat was zal een voorval uit mijn leven nader toelichten. Ze waren de beste vrinden, Hendrik en Willem. Ze hadden samen maar één fout en wel dezelfde: ze waren namelijk verstokte vrijgezellen en hadden de veertig al bereikt, voordat hun harten door zooveel lieve, mooie en hartelijke vrouwen waren getroffen, als wij in Nederland hebben en lederen dag over straat en in deze maand naar de uitverkoo- pen kunnen zien gaan. Maar overigens wa ren het beste "kerels. Ik kende hen goed in die dagen. Willem rookte iets betere sigaren, Hendrik was een tikje vlotter in het aanbie den van de zijne. Beiden waren edelmoedig, hulpvaardig, eerlijk, rondborstig u zult zeggen: doodjammer, dat die twee niet ge trouwd waren, ze zouden sieraden van echt- genooten geweest zijn. Laat ik, om u niet al te veel teleur te stellen, dadelijk zeggen dat zij naderhand toch getrouwd zijn. Maar toen was de gebeurtenis die deze twee trouwe vrienden voor altijd scheiden zou, al voor gevallen. Het kwam zóó. Op het veertigste jaar komt, zooals ik eens In'n medisch boek heb gelezen, de rheumatiek in het. bloed en zoo duurde het niet lang of toen zij veertig jaar waren, de een drie maanden, de ander zes weken na hun verjaardag (zóó precies kan de natuur, die nog wel wat anders te doen heeft, dat niet af mikken) kregen zij allebei wat wij een klei_ ne vermaning noemen. De een in zijn linker schouder. de ander in zijn rechter. Ze vonden het nogal gewichtig (dat gaat zoo, wanneer je maar alleen op jezelf te letten hebt) en vertelden het aan iedereen. Op een middag, in den kring van de vrienden, zei Hendrik tot Willem; „met jou rheumatiek is het niet Petersen was weer opgeknapt cn ging naar zijn kantoor. Enkele dagen later de echtelieden wa ren juist aan het ontbijt bracht dc post een briefkaart, die Ursula in ontvangst nam. Zij bekeek haar aan beide kanten, slaakte een verschrikten kreet en gaf de kaart aan haar man. Freddie kleurde tot achter de ooren. Dat was zeker geen kaart, die een echtge noote genoegen kon doen. Zij vertoonde een vrooüjk gezelschap en daar onder stond, met vrouwenhand geschreven: „Groeten aan mijn lieven Freddie." Petersen was van zijn stuk. Wie ter we reld kon zich, Ursula's jaloezie kennend, een dergelijke aardigheid veroorloofd hebben? Ursula's hoofd rustte al op tafel en zij riep als een bezetene: „O. moedertje, moedertje, ik wou, dat ik dood was." Freddie bezwoer, op den avond, waarop Ursula afwezig was geweest, alleen in een bioscoop te hebben gezeten. Niets hielp. Totaal in de war ging Petersen naar zijn kantoor. Ursula's wanhopige: „O. hoe kan Je zoo iets doen?" klonk hem voortdurend in de ooren. Eindelijk kreeg hij een inval. HIJ zou naar zijn ouden vriend Jacobs om raad gaan. Die zou wel weten, hoe dat zaakje in het reine te brengen. „Ik zal", zeide die, „vanavond bij jelui ko men binnenvallen en zeggen: „Bonsoir, Freddie, heb je mijn kaart vanochtend ont vangen. goeie mop. hé?" Gerust gesteld ging Petersen naar huls om te eten. Een oocenblik later kwam het dramatische oogenblik. de bel klonk, Jacobs trad de kamer binnen en zeide: „Zoo, hoe gaat het de verliefde Jongelui? Zeg, Freddie, heb je vanochtend mijn kaart ontvangen? Heb ik mevrouwtje aan het schrikken gemaakt?" „Zoo. ben jij de misdadiger?" riep Ursula, opgelucht uit. „Ik heb er met Freddie ruzie over gehad, want ik dacht, dat de kaart van een vrouw afkomstig was." En daar Ursula lachte, kon Petersen niet anders dan zich gelukkig voelen. Goeie, ouwe Jacobs. Jacobs bleef nog tien minuten, toen iverontschuldlgde hij zich en ging heen. Petersen bracht hem met veel dankbetui gingen tot de deur. Toen hij weer bij zijn vrouw was. zeide hij: „Ik begreep direct wel. dat het een mop was, maar aan Jacobs had ik in het geheel niet gedacht". Hij keek zijn vrouw aan en glimlachte ze gevierend. „Geloof je nu werkelijk", stoof ze woedend op, „dat ik niet weet, dat je dien ezel van een Jacobs verzocht, voor je te liegen?" „Bewijs dat, bewijs dat!" riep Petersen wanhopig. „Ik heb niets te bewijzen", zeide Ursula koeltjes. „Je weet toch zelf, dat Jacobs de kaart niet heeft geschreven?" „Maar wie schteef haar dan?" hield Freddie strijdlustig vol. „Wie schreef ze? Voor den dag er mee!" „Wie ze schreef?" riep ze. ziedend. „Nu, ik had je al lang op een leugen willen betrap pen, jou huichelaar en nu heb ik je te pak ken. Nu ben Je er bij. Weet je nu eindelijk, wie de kaart heeft geschreven?". Sneeuwruimer: Mag ik uw stoep sneeuwvrij maken voor een kwartje, dame. Oude dame: Maar hoe ter wereld komt or zooveel sneeuw op mijn stoep. Sneeuwruimer (ondoordacht):— Van de stoep van de buren, die ik net schoongeveegd heb, dame. erg". „Wat blief je?" vroeg Willem. „Welnee, ik heb zelf gezien, dat je je Jas daareven met het grootste gemak uittrok". „Je weet er niets van. ik had er veel pijn van, maar ik Iaat het niet blijken zooals sommige kleinzeerige menschen doen". „Wat bedoel je daarmee?" „Wat ik zeg!" „Je bent. je bent„Nou, wat ben ik dan?" De vrien den kwamen tusschenbeirien, maar 't was to laat. „Je bent een ezel", had Hendrik tegen Willem gezegd en ofschoon iedereen kon zien, dat hij een man was, is dat nooit meer bij gelegd. Want iemand die rheumatiek heeft, vergeeft nooit aan zijn vriend, dat die erger rheuma tiek wil hebben dan hij. En zoo is 't ook met kiespijn en hoofdpijn en verkoudheid. Zoodat ik als de dood zoo bang was, dat onder al die verkouden menschen In de krans, een erger verkouden zou willen wezen dan al dc ande ren. De krans zou er door uiteengespat zijn. Zóó gevaarlijk is het! Op eens doemde het gevaar aan de kim van Hupstra's salon op. Emma Hopma zei: „An dere menschen zeggen dat zij verkouden zijn, dat is meestal verbeelding. Maar ik ben ver» konden!" Met een druk van kilo's op het woord „ben." Daar kwamen van alle kanten de protes ten. Van van Stuiteren, van zijn vrouw, van mij. want ik kon dat toch niet heelemaal laten passeeren. alleen niet van Koos. die toch de verkoudenste was van allemaal en vrede trachtte te stichten, door te zeggen: „baar baak diet zooveel boeite", hetgeen evenwel niemand verstond. Alleen Wouter bleef onverstoorbaar. Die zei op een toon van de grootste zekerheid, alsof hij gezondheid voor goed gepacht had: „Ik ben nooit verkouden" Het scheen een oogenblik alsof alles in de krans mis zou loopen. Iedereen protesteerde tegen ieder ander. Vergeefs trachtten gast heer en gastvrouw de gemoederen tot beda ren te brengen, mevrouw van Stuiteren noem de de zonderlingste namen van haar speciale aandoening, met vele xen en quen, Wouter herhaalde onverstoorbaar: „ik doe niet aan die malligheid, ik ben nooit verkouden...." toen hij plotseling een niesbui kreeg, die maar geen eind wou nemen, zoodat hij in de koude gang soulaas moest zoeken en toen hij na c-cn kwartiertje terugkwam, aan Koos niets meer toegaf in het verwisselen van medeklinkers. De verkoudheid had hem te pakken. En dat feit herstelde den vrede onder de anderen, die Wouter zijn verzekerdheid niet gunden, maar nooit elkaar gegund zouden hebben, dat iemand erger verkouden was dan zij. FIDELIO,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 17