CONVENTIE IN FILMLAND.
HAARLEMMER HALLETJES
H. D. VERTELLING
De onschuldige moordenaar en de
'juffrouw op de rails.. Het liedje:
altijd, altijd, altijd.
Dezer dagen heb ik mijn duizendste film
gezien. Het was in een klein bioscoop je van
's lands hoofdstad waar een bekende oude
film vertoond werd, de rolprent knapte ze
ven malen in het roestige, rammelende pro
jectieapparaat stuk, het eens-wit-geweest-
zijnde doek was maar smalletjes en het pu
bliek. van de derde rang floot dapper en
valsch de deuntjes mee, die een eenzame
pianist uit zijn instrument wist te tooveren.
Daar werd „Trink, trink, Brüderlein trink"
gespeeld, toen de twee blond-lokkige in
haardkleedjes gehulde strijders uit de zoo-
veelste eeuw vóór onze jaartelling „Bruder-
schaft" dronken en zwaar hamerde de pia
nist „Zoo gaat Jantje naar de toe", toen
het lijk van den dappersten krijger op een
hoogen houtstapel verbrand werd.
Wat de pianist deed nimmer origineel
zijn doen de filmmakers ook en vaak op
veel grootere schaal. Want natuurlijk was er
in bovenbedoelde rolprent óók een blonde
jongedame die met de twee krijgers een aar
dig driehoeksstelletje vormde en die natuur
lijk den één beminde en den ander diep
haatte. Dat was niet bepaald nieuw, want
van de vijf films zijn er vier op dat eeuwige
drietals-geval gebaseerd en men schijnt het
nog niet beu te worden. Want in filmland
glorieert de conventie.
Terecht, want:
altijd doet een moordenaar juist op zijn
sterfbed de bekentenis dat hij den moord op
meneer X. gepleegd heeft, als de held uit de
film, die (natuurlijk) voor den moordenaar
aangezien wordt, plaats neemt op de elec-
trische stoel, en
altijd duikt dan uit een nevenvertrek
plotseling een schoone jonkvrouw op, die
„toch wel geweten heeft, dat hij het niet
had gedaan" en den regisseur gelegenheid
geeft zijn zooveelste close-up van een
„happy end" te maken.
Altijd ligt de heldin uit een rolprent, door
boeven gebonden op de rails van een express,
met traantjes ip de oogen, en
altijd raast de trein dan via een wissel
juist over het tweede spoor voorbij, terwijl
de hoofdrolspeler uit den trein springt om
de touwen waarmee zijn geliefde aan ban
den was gelegd, los te knoopen.
De eeuwige Cowboy
EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE
„Zou ik vanavond wel meegaan", zei mijn
vrouw, toen wij op het punt waren naar den
kransavond te gaan, die gehouden zou wor
den bij de familie Hupstra.
„Waarom zou je niet?" vroeg ik.
„Ik ben immers zoo verkouden", zei ze, op
'een toon van verwijt, om Jat 't het nu al
weer vergeten was.
„Och, ik ben toch ook verkouden", gaf ik
ten antwoord.
„Nu ja, jij
„Wat ik?"
„Jij bent het maar eventjes, ik merk er
eigenlijk niets van. Mijn verkoudheid..."
„Ja, die van jou zal wel erger wezen."
„Wat wil je daar nu eigenlijk mee zeggen?"
„Niets bijzonders. Alleen maar, dat
Iemands verkoudheid altijd erger is, dan die
van iemand anders."
Dit heele gesprek werd gevoerd op den
drempel van ons huis, terwijl wij op het
punt waren ons in het bamen der gevaren
te begeven, dat wil zeggen op weg te gaan
naar de Hupstra's. Het had den heelen dag
zoo af en toe gesneeuwd, een bui sneeuw van
een kwartier en dan weer tien minuten zon
neschijn om beurten. Als je, onder den in
duik van de sneeuw uitging met een parapiu,
twee overschoenen, je dikste jas of mantel
en een paar handschoenen als IJslandsche
wanten, dan scheen drie minuten later de
zon weer en maakte je een mal figuur. Ging
ie onder den indruk van het mooie weer
overdag minder zwaar gewapend uit, dan
betreurde je binnen een kwartiertje je roe
kloosheid. Ik moet zeggen: in den avond
was het beter geworden, wel te verstaan in
zoover dat de zon heolemaal niet meer
scheen en dat het voortdurend doorsneeuw-
de. Dat was althans oprecht. En juist bij die
laatste woorden, „dan óie van iemand an
ders", kwam er weer een dikke, dichte
sneeuwwolk op ons aanwaaien die een eind
maakte aan de onzekerheid, want de wind
gooide pardoes de deur in het slot en wij
aanvaardden dat als een definitieve beslis
sing en stevenden, den donkeren nacht in,
in de richting van de Hupstra's.
Misschien is stevenen de ware uitdruk
king niet. Zij veronderstelt een zekere snel
heid en daarvan was geen sprake. I-Iet was
meer glijden wat we deden, den eenen keer
vooruit, den anderen keer achteruit, maar
ik moet erkennen, dat er telkens een klein
batig saldo overbleef, in zoover dat tegen
over tien centimeter voorwaarts niet meer
stond dan ongeveer acht centimeter achter
waarts. Voordeelig slot dus twee centimeter.
Altijd komt de jongeman die bij een auto
race zwaar gewond is te land op de zieken
zaal waar het meisje zijner nog geheim ge
houden keuze verpleegster is.
Altijd reist in zeerooversfilms de man die
stilletjes een schip in de lucht moet laten
vliegen, met de brokstukken en lappen zeil
mee naar boven.
Altijd staat de leuke, komische jongeman
die onschuldig door een leger politieagenten
wordt achtervolgd juist om 't hoekje van
een muur, altijd zijn er in twee-acters
taarten om mee te gooien, bladen met kop
jes en schoteltjes om te laten vallen; altijd
krijgt men sensatie met ontploffingen, mis
daad met een revolver der politie, liefde met
een paar takken sterk geurende bloesems.
Ik ben er echter nog niet achter gekomen,
waarom Amerikaansche scenarioschrijvers
zulke abnormaal hooge prijzen vragen voor
De agent op den hoek
hun werk. Het is steeds 't zelfde, met maar
een heel klein beetje variatie.
En zij vragen zich niet af of de moorde
naar niet eens te laat met zijn bekentenis
kan komen, en of de geboeide heldin niet
ergens anders neergelegd kan worden. Het
publiek vindt de scheppingen fraai. Ook
DE GROOTEN DER AARDE EN
HUN LIEFHEBBERIJEN.
Het is bekend dat vele grooten der aarde
er vaak liefhebberijen op na houden, die niets
te maken hebben met hun dagelij^^"he, in
spannende bezigheden en daardoor juist een
heilzame afleiding voor hun geest vormen.
De tegenwoordige Britsfche Minister van
Buitenlandsche Zaken Sir Austen Chamber
lain, is zooals bij zijn laatste bezoek aan
ons land en de bloembollenstreek wel ge
bleken is een groot liefhebber van tuinie
ren. Dat een ander Engelsch bewindsman,
Winston Churchill, in den afgeloopen zomer
in zijn vrijen tijd metselde en dat hem
daarom zelfs het lidmaatschap van een vak-
vereeniging is aangeboden, mag algemeen
bekend verondersteld worden, maar minder
bekend is het waarschijnlijk dat hij zijn
vrije oogenblikken ook aan den kunst wijdt:
hij maakt n.l. niet-onverdienstelijke aqua
rellen.
Anderen leggen zich met groote ambitie
toe op het aanleggen van verzamelingen.
Zoo vinden we onder de bekende staatslie
den, rechtsgeleerden, kunstenaars, collec-
tionneurs van borduurwerk en tapijten, oud
tin, spoorwegkaartjes, foto's oude meubelen
enz.; weer anderen timmeren, maken meu
belen, doen aan figuurzagen of kweeken
tomaten.
De Koning van Engeland bezit de prach
tigste en volledigste postzegelverzameling
ter wereld en heeft ook een uitgebreide ver
zameling horloges. Koningin Mary van En
geland interesseert zich zeer voor poppenhui
Met deze rekening zou het ongeveer een et
maal geduurd hebben vóórdat wij het gast
vrije huis van de familie Hupstra hadden
bereikt, ware het niet dat zich op ons pad een
electrische tram had bevonden. Alhoewel wij
op den volgenden wagen eenige minuten
moesten wachten (de vorige is net altijd
vlak voor je neus weggereden) hadden wij
ten slotte alle reden om de vooruitstrevende
vaart van de tram te prijzen. Die boordeBmet
de zware massa van zijn hout en ijzer "door
de sneeuwbrei heen, wel te verstaan van
halte tot halte, daar het wel scheen alsof de
menschen, onze medemenschen bedoel ik,
hadden afgesproken om op alle halten, zon
der uitzondering, den bestuurder een teeken
te geven dat hij stoppen zou. Wanneer je
zelf den reddenden wagen bereikt hebt, de
sneeuwklodders van je voeten hebt afge
stampt en een zitplaats in den wagen gevon
den, dan vind je al dat stoppen voor ande
ren een beetje ongenoegelijk en zoudt wel
wenschen, dat die een anderen wagen had
den gekozen, den voorgaanden of den vol
genden (mijn hemel, er zijn er toch genoeg)
maar niet juist je eigen wagen. Ik geef toe,
dat dit geen nobele gedachten zijn, maar ik
vind het in den winter, in de afwisseling
van guren wind, van vieze sneeuw en van
ijzige vrieskou nooit zoo gemakkelijk om
iedereen het goede toe te wenschen, als in
het voorjaar, in den zomer en desnoods ook
nog in de herfst. Wat ik dus nu aan alge-
meene raenschenliefde te kort mocht ko
men, beloof ik plechtig in de maanden April
tot en met September dubbel en dwars in te
halen.
Immers Get wel op dit plechtige woord)
het geluk van den winter bestaat voorname
lijk hierin, dat hij een einde heeft. Al weet
je nooit precies wanneer, een einde komt er
zeker, evengoed aan den moeilijksten tocht
om het huis van de Hupstra's te bereiken.
Het zijn beste menschen, dat staat vast,
maar waarom zij niet zijn gaan wonen in
een straat waar de tram doorloopt, heb ik
nooit begrepen. Vooral in den winter niet.
Een vooral niet op een winteravond als deze,
toen wij nog een minuut of zes, zeven tegen
den sneeuwstorm in moesten worstelen.
Evenwel, ook dat werd overwonnen en zoo
stonden wij ten slotte op de stoep bij de
Hupstra's en drukte ik op de bel, mij tege
lijk koesterende in de aangename gedachte:
„nu zeilen wij de veilige haven binnen".
Helaas was dit juist nog een moment te
vroeg gedacht. Blijkbaar hadden de Hup
stra's dien dag voor het civiele bedrag van
een kwartje hun stoep laten schoonvegen,
hetgeen alleen een verstandige maatregel is,
wanneer het onmiddellijk daarna ophoudt
met sneeuwen. En nu had het juist wel ge
sneeuwd met het gevolg, dat het dunne
laagje versche sneeuw de schoongemaakte
zen; de Prins van Wales, wiens voornaamste
liefhebberij de sport is, heeft een mooie ver
zameling oude prenten en modellen van
schepen.
Koning Alfonso van Spanje houdt er al
een zeer griezelige liefhebberij op na: hij
verzamelt alle voorwerpen die zijn leven be
dreigd hebben, zooals: een groote steen,
waartegen hij zijn hoofd stootte toen hij
neg 'n kind was en de huid van 'n paard dat
gedood werd terwijl het op den trou vdag
van den Koning de koninklijke koets voort
trok en er een bomaanslag op Alfonso werd
gepleegd.
Koning Victor Emmanuel van Italië heeft
een uitgebreide verzameling munten; de ex-
keizer van Duitschland placht vroeger (of
hij het nog doet is niet bekend) dassen te
verzamelen en de overleden koning van
Beieren bezat indertijd een collectie hoeden
uit alle tijdperken en alle landen.
EEN LAND VAN CONTRASTEN.
Spanje is een land vol contrasten.
Madrid is in vele oozichten de modernste
der Europeesche hoofdsteden met zijn im
posante openbare gebouwen en breede ver
keerswegen. Toch ziet de tourist tot zijn
groote verwondering te Madrid naast elec
trische trams en automobielen ook nog de
schilderachtige muilezelkar rijden en den
pakezel loopen
De verst verwijderde dorpen hebben elec-
trisch licht maar op sanitair gebied en in
andere opzichten zijn diezelfde plaatsen ja
ren bij hun tijd achter. Grotwoningen zijn
in Spanje niet ongewoon. Zij zijn ook dik
wijls van electrisch licht voorzien en vaak
vindt men er telefoon en radio!
Het Spaansche jonge meisje, in de groote
steden tenminste, is even modern wat de
mode betreft als haar tijdgenooten in
andere Europeesche landen. Zij draagt het
haar en de rokken kort.
Maar geen dochter uit den gegoeden mid
denstand mag ooit met haar verloofde naar
een bal of naar den schouwburg gaan zon
der gechaperonneerd te worden door een
oudere dame, wier uiterlijk toenadering niet
al te aanlokkelijk maakt.
In de oude Spaansche steden, zooals To
ledo of Sevilla, kan men nog vaak zien dat
een jonge man het voorwerp van zijn vu
rige vereering het hof maakt door de tralies
die het venster van het vertrek, waarin de
jeugdige schoone verblijft, afsluiten.
Ook ten opzichte van de sport is de Span
jaard een merkwaardig mengsel van het
moderne en het verouderde. Hij is een ge
weldig voetbal-enthousiast maar toch blijft
hij trouw aan zijn nationaal volksvermaak:
het stierengevecht en er is geen twijfel aan
of dat toch zeer barbaarsche en onspor
tieve vermaak neemt nog steeds een groote
plaats in zijn hart in.
Een jongen duwde een kruiwagen met een
zware vracht er op voort. Daar de weg tegen
een heuvel op liep, kon hij haast niet verder.
Een medelijdend heer hielp hem een eind-
weegs. Toen zij op den top van den heuvel
waren zei de vriendelijke heer: „Maar jon
gen, dat kan jij toch alleen niet doen! Heb
je niet aan je baas gezegd dat die vracht
veel te zwaar voor je was?"
„Jawel", antwoordde de jongen,
„En wat zei hij toen?"
„Hij zei: Ga maar gerust. Je vindt onder
weg wel den een of anderen idioot die Je
een handje helpt!"
Aladdin en zijn moderne wonderlamp.
(Der gemütliche Sachse).
stoep weer buitengewoon glad had gemaakt,
zoodat de simpele beweging van het druk
ken op een electrisch belletje mijn even
wicht in het ongereede bracht en mijn lin
kerbeen naar achter gleed, terwijl mijn
rechter bleef staan. In zulke omstandighe
den is niemand in staat om te doen wat hij
wil, maar is verplicht te doen wat hij moet,
dat wil zeggen een luchtsprong maken en
trachten op de been te blijven. Twee minu
ten later zou je zooiets niet meer kunnen
overdoen. Het is wat wij gewoon zijn te noe
men spontaan. Dus zweefde ik (laat ons dit
sierlijke woord gebruiken) zweefde ik een
oogenblik in groot gevaar: neerstorten op
een harde stoep scheen onvermijdelijk. De
vraag was alleen, of ik zou neerkomen op
mijn hoofd, op mijn hals, op mijn rug, of op
het gedeelte waar de rug van naam veran
dert. Die onzekerheid duurde maar een se
conde. Toen greep mijn lieve vrouw met een
tegenwoordigheid van geest die ik onbeperkt
moet prijzen, mij vast en bracht daarmee
mijn duikelend lichaam weer in het lood.
„Wees toch voorzichtig", zei ze vermanend,
net alsof ik deze kapriool voor mijn plezier
had uitgevoerd. „Dank je", zei ik edelmoedig
en dacht aan den fabel van Lafontaine, dat
een klein muisje het net wel kan doorkna
gen waarin een leeuw gevangen zit.
Toen aanschouwden wij het licht van de
veilige haven. De deur van de Hupstra's ging
open. Wij waren gered.
Voetenvegen, uit en ter na. want mevrouw
Hupstra is keurig netjes en toen uiterst
voorzichtig over het glad gewreven zeil van
de gang en toen. na herhaald voetenvegen
op de deurmat, den salon in, waar een kleed
op den vloer vastheid bood. Wij waren de
laatsten en maakten in het rond ons com
pliment. Tante Koosje was de eerste, die wij
op onzen rondgang tegenkwamen. Inplaats
van met de opgewektheid, die wij van haar
gewend zijn, keek zij ons door een nevel van
tranen aan. „Lieve Koos, wat is er gebeurd!"
riep mijn vrouw ontsteld.
„Gebeurd?" vroeg ze. „Diets!" Ze was al
leen maar een beetje verkouden en deed ons
daarvan mededeeling in een taaltje, dat
wonderlijke "ermenging van medeklinkers to
hooren gaf.
Rondvraag bij de andere vrienden: „hoe
gaat het je en hoe is 't met de kinderen?"
bracht het schrikkelijk geheim aan den dag,
dat zij allemaal verkouden waren. Hopma
en zijn vrouw, Hupstra en echtgenoote. Van
Stuiteren en gemalin, allemaal. Alleen
noemde mevrouw Van Stuiteren het anders,
hoe weet ik niet recht meer, maar het
maakte den indruk van een heel geleerd
woord, beginnende met een q en eindigende
met een x. Voorts was, zooals ik zei, tante
Koosje verkouden en de heer en mevrouw
De Briefkaart
door HASSE ZETTERSTRöM.
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbe
houden).
Freddie Petersen was niet bepaald wat
men een knappe man pleegt te noemen,
maar stellig was hij een brave en sympa
thieke jongen. Daar hij door de vrouwen niet
bijzonder verwend was, gelukte het Ursula
Hammers, toen zij het er op aanlegde, ge
makkelijk, Freddie in haar netten en ver
volgens naar het stadhuis te lokken. In de
vierde week van hun huwelijk zeide de jonge
echtgenoote op zekeren dag zonder eenige
aanleiding:
„Wanneer je ooit zoudt ophouden, mij
lief te hebben, dan zou ik een eind aan mijn
leven maken."
Wanneer Freddie een man was geweest,
dan had hij getoond, door deze opmerking
boos te wezen. Maar hij streek zijn vrouw al
leen langs de wangen en troostte haar:
„Maar lieveling, hoe kom je er bij?"
Nu hield Ursula eenigen tijd op, zich met
de toekomst bezig te houden en concen
treerde haar aandacht eens op het verleden.
„Waarom noemt men je toch eigenlijk
Freddie?" vroeg zij, terwijl zij-op zijn schoot
klom, „ofschoon je toch maar doodgewoon
Frederik heet? Natuurlijk heeft een of ander
verliefd meisje je dien naam gegeven. Nee,
nee, lach niet, vertel mij liever, hoe alles in
zijn werk is gegaan. Heb je haar veel gekust?
Heb toch vertrouwen in je vrouw."
Freddie wilde niet erkennen, dat zijn
boekje op dit terrein tot zijn huwelijk vol
maakt blanco was gebleven, om niet in de
achting van zijn vrouw te dalen. Daarom
zeide hij alleen:
„Spreek daar niet over, kind, de herinne
ring doet mij pijn."
Ursula wipte van zijn schoot.
„Je had me alles al voor onzen trouwdag
behooren te vertellen", zuchtte zij, „O, ik
ben bedrogen; ik kan niet meer van je
houden."
Freddie was verbaasd hij was zeer on
ervaren op dit gebied en troostte haar
opnieuw: „Maar kind, maar kind!"
De man werd nog niet geboren, die met
dit „Maar" een vrouw, die boos is, tot rede
heeft gebracht.
„Ik wil niet als een baby behandeld wor
den", riep Ursula en stampte boos met den
voet op den grond en om te bewijzen, dat
zij geen baby was begon zij te huilen.
Toen begon Petersen met zijn bekente
nissen. Hij bekende, dat zij de eenige vrouw
was, die hij ooit gekust had. Maar Ursula
wilde die verklaring niet aannemen. Dat
was heelemaal niet hetgeen zij wilde hoo
ren. Liever de verdenking bevestigd vinden,
dan van elke aanleiding tot een nieuwen
aanval beroofd zijn.
,Jok toch niet zoo dwaas tegen je vrouw",
zeide ze honend. „Iedere andere vrouw, die
dat hoorde, zou je in je gezicht uitlachen."
Misschien had Ursula dezen keer gelijk
maar Freddie sprak toch de waarheid.
Op een dag in de elfde maand van haar
huwelijk ontving Ursula een brief van haar
tante, die haar had opgevoed. De oude dame
was ziek en zij verzocht haar pleegkind een
poosje bij zich. Ursula zag in, dat zij gaan
moestMaar Freddie, de arme, hulpeloo-
ze jongen, wat zou die zonder haar begin
nen? Ofwat zou hij doen, wanneer hij
weer eens de vrijheid had? Freddie bracht
zijn vrouw naar het station en kreeg onder
weg een menigte instructies. Thuis at hij
haastig en zonder eetlust. Daarna nam hij
een boek. Maar het huis scheen zoo leeg en
verlaten.hij werd zenuwachtig en ten
slotte nam hij hoed en jas en liep het
huis uit.
Om negen uur, om tien uur en daarna om
elf uur rinkelde in Petersen's huis de bei
van de telefoon alsof zij razend was gewor
den. Mevrouw had zich willen overtuigen, of
haar man volgens haar instructie thuis was.
Opgewonden en verontrust keerde zij den
volgenden morgen haastig terug en vond
haar man met koorts te bed, want hij was
door het slechte weer den vorigen avond
verkouden geworden. Petersen antwoordde
op den stortvloed van verdachtmakingen,
die nu over hem werd uitgegoten niet boos
en niet kalm. Hij niesde en snoof alleen.
Fidelio. Alleen Wouter beklaagde zich over
niets, zoodat hij door de anderen meewarig
werd aangekeken. Men scheen het minder
waardig te vinden, dat iemand heelemaal
gezond was.
Het gesprek ging voornamelijk over twee
onderwerpen: hoe de aanwezigen hun ver
koudheid wel konden hebben opgedaan en
wat zij gebruikten om er weer van af te ko
men. Ik ga op geen van de beide onderwer
pen in; het eene is nutteloos wanneer je
eenmaal de verkoudheid te pakken hebt en
het andere zou mij blootstellen aan de ver
denking van bevordering der kwakzalverij.
Niemand had een zelfde geneesmiddel, als
een van de anderen. Sommigen pasten er
zelfs twee toe zoo om den anderen dag.
Baat het eene niet, dan helpt licht het an
dere. Deze conversatie was volkomen on
verschillig. Er bestond maar één gevaarlijk
onderwerp, waarop het gesprek kon komen
te verdwalen en ik nam mij voor, onmiddel
lijk afleiding te geven, wanneer het op dit
onderwerp mocht komen te verzeilen. Wat
dat was zal een voorval uit mijn leven nader
toelichten.
Ze waren de beste vrinden, Hendrik en
Willem. Ze hadden samen maar één fout en
wel dezelfde: ze waren namelijk verstokte
vrijgezellen en hadden de veertig al bereikt,
voordat hun harten door zooveel lieve, mooie
en hartelijke vrouwen waren getroffen, als
wij in Nederland hebben en lederen dag over
straat en in deze maand naar de uitverkoo-
pen kunnen zien gaan. Maar overigens wa
ren het beste "kerels. Ik kende hen goed in
die dagen. Willem rookte iets betere sigaren,
Hendrik was een tikje vlotter in het aanbie
den van de zijne. Beiden waren edelmoedig,
hulpvaardig, eerlijk, rondborstig u zult
zeggen: doodjammer, dat die twee niet ge
trouwd waren, ze zouden sieraden van echt-
genooten geweest zijn. Laat ik, om u niet al
te veel teleur te stellen, dadelijk zeggen dat
zij naderhand toch getrouwd zijn. Maar
toen was de gebeurtenis die deze twee trouwe
vrienden voor altijd scheiden zou, al voor
gevallen.
Het kwam zóó. Op het veertigste jaar komt,
zooals ik eens In'n medisch boek heb gelezen,
de rheumatiek in het. bloed en zoo duurde het
niet lang of toen zij veertig jaar waren, de
een drie maanden, de ander zes weken na hun
verjaardag (zóó precies kan de natuur, die
nog wel wat anders te doen heeft, dat niet
af mikken) kregen zij allebei wat wij een klei_
ne vermaning noemen. De een in zijn linker
schouder. de ander in zijn rechter. Ze vonden
het nogal gewichtig (dat gaat zoo, wanneer
je maar alleen op jezelf te letten hebt) en
vertelden het aan iedereen. Op een middag,
in den kring van de vrienden, zei Hendrik tot
Willem; „met jou rheumatiek is het niet
Petersen was weer opgeknapt cn ging
naar zijn kantoor.
Enkele dagen later de echtelieden wa
ren juist aan het ontbijt bracht dc post
een briefkaart, die Ursula in ontvangst nam.
Zij bekeek haar aan beide kanten, slaakte
een verschrikten kreet en gaf de kaart aan
haar man.
Freddie kleurde tot achter de ooren.
Dat was zeker geen kaart, die een echtge
noote genoegen kon doen. Zij vertoonde een
vrooüjk gezelschap en daar onder stond, met
vrouwenhand geschreven: „Groeten aan
mijn lieven Freddie."
Petersen was van zijn stuk. Wie ter we
reld kon zich, Ursula's jaloezie kennend, een
dergelijke aardigheid veroorloofd hebben?
Ursula's hoofd rustte al op tafel en zij riep
als een bezetene:
„O. moedertje, moedertje, ik wou, dat ik
dood was."
Freddie bezwoer, op den avond, waarop
Ursula afwezig was geweest, alleen in een
bioscoop te hebben gezeten. Niets hielp.
Totaal in de war ging Petersen naar zijn
kantoor. Ursula's wanhopige: „O. hoe kan Je
zoo iets doen?" klonk hem voortdurend in
de ooren.
Eindelijk kreeg hij een inval. HIJ zou naar
zijn ouden vriend Jacobs om raad gaan. Die
zou wel weten, hoe dat zaakje in het reine
te brengen.
„Ik zal", zeide die, „vanavond bij jelui ko
men binnenvallen en zeggen: „Bonsoir,
Freddie, heb je mijn kaart vanochtend ont
vangen. goeie mop. hé?"
Gerust gesteld ging Petersen naar huls
om te eten. Een oocenblik later kwam het
dramatische oogenblik. de bel klonk, Jacobs
trad de kamer binnen en zeide:
„Zoo, hoe gaat het de verliefde Jongelui?
Zeg, Freddie, heb je vanochtend mijn kaart
ontvangen? Heb ik mevrouwtje aan het
schrikken gemaakt?"
„Zoo. ben jij de misdadiger?" riep Ursula,
opgelucht uit. „Ik heb er met Freddie ruzie
over gehad, want ik dacht, dat de kaart van
een vrouw afkomstig was."
En daar Ursula lachte, kon Petersen niet
anders dan zich gelukkig voelen. Goeie, ouwe
Jacobs. Jacobs bleef nog tien minuten, toen
iverontschuldlgde hij zich en ging heen.
Petersen bracht hem met veel dankbetui
gingen tot de deur.
Toen hij weer bij zijn vrouw was. zeide hij:
„Ik begreep direct wel. dat het een mop
was, maar aan Jacobs had ik in het geheel
niet gedacht".
Hij keek zijn vrouw aan en glimlachte ze
gevierend.
„Geloof je nu werkelijk", stoof ze woedend
op, „dat ik niet weet, dat je dien ezel van een
Jacobs verzocht, voor je te liegen?"
„Bewijs dat, bewijs dat!" riep Petersen
wanhopig.
„Ik heb niets te bewijzen", zeide Ursula
koeltjes. „Je weet toch zelf, dat Jacobs de
kaart niet heeft geschreven?"
„Maar wie schteef haar dan?" hield Freddie
strijdlustig vol. „Wie schreef ze? Voor den
dag er mee!"
„Wie ze schreef?" riep ze. ziedend. „Nu, ik
had je al lang op een leugen willen betrap
pen, jou huichelaar en nu heb ik je te pak
ken. Nu ben Je er bij. Weet je nu eindelijk,
wie de kaart heeft geschreven?".
Sneeuwruimer: Mag ik uw stoep sneeuwvrij
maken voor een kwartje, dame.
Oude dame: Maar hoe ter wereld komt or
zooveel sneeuw op mijn stoep.
Sneeuwruimer (ondoordacht):— Van de stoep
van de buren, die ik net schoongeveegd heb, dame.
erg". „Wat blief je?" vroeg Willem.
„Welnee, ik heb zelf gezien, dat je je Jas
daareven met het grootste gemak uittrok".
„Je weet er niets van. ik had er veel pijn van,
maar ik Iaat het niet blijken zooals sommige
kleinzeerige menschen doen". „Wat bedoel
je daarmee?" „Wat ik zeg!" „Je bent. je
bent„Nou, wat ben ik dan?" De vrien
den kwamen tusschenbeirien, maar 't was to
laat. „Je bent een ezel", had Hendrik tegen
Willem gezegd en ofschoon iedereen kon zien,
dat hij een man was, is dat nooit meer bij
gelegd.
Want iemand die rheumatiek heeft, vergeeft
nooit aan zijn vriend, dat die erger rheuma
tiek wil hebben dan hij. En zoo is 't ook met
kiespijn en hoofdpijn en verkoudheid. Zoodat
ik als de dood zoo bang was, dat onder al die
verkouden menschen In de krans, een erger
verkouden zou willen wezen dan al dc ande
ren. De krans zou er door uiteengespat zijn.
Zóó gevaarlijk is het!
Op eens doemde het gevaar aan de kim van
Hupstra's salon op. Emma Hopma zei: „An
dere menschen zeggen dat zij verkouden zijn,
dat is meestal verbeelding. Maar ik ben ver»
konden!"
Met een druk van kilo's op het woord „ben."
Daar kwamen van alle kanten de protes
ten. Van van Stuiteren, van zijn vrouw, van
mij. want ik kon dat toch niet heelemaal laten
passeeren. alleen niet van Koos. die toch de
verkoudenste was van allemaal en vrede
trachtte te stichten, door te zeggen: „baar
baak diet zooveel boeite", hetgeen evenwel
niemand verstond.
Alleen Wouter bleef onverstoorbaar. Die zei
op een toon van de grootste zekerheid, alsof
hij gezondheid voor goed gepacht had: „Ik
ben nooit verkouden"
Het scheen een oogenblik alsof alles in de
krans mis zou loopen. Iedereen protesteerde
tegen ieder ander. Vergeefs trachtten gast
heer en gastvrouw de gemoederen tot beda
ren te brengen, mevrouw van Stuiteren noem
de de zonderlingste namen van haar speciale
aandoening, met vele xen en quen, Wouter
herhaalde onverstoorbaar: „ik doe niet aan die
malligheid, ik ben nooit verkouden...." toen hij
plotseling een niesbui kreeg, die maar geen
eind wou nemen, zoodat hij in de koude gang
soulaas moest zoeken en toen hij na c-cn
kwartiertje terugkwam, aan Koos niets meer
toegaf in het verwisselen van medeklinkers.
De verkoudheid had hem te pakken. En dat
feit herstelde den vrede onder de anderen, die
Wouter zijn verzekerdheid niet gunden, maar
nooit elkaar gegund zouden hebben, dat
iemand erger verkouden was dan zij.
FIDELIO,