AT I YEA, BE SEBC^ tyADCLECfrl
DCOP L.i^.STCVtriS©^
VERTAALD D€€t( ^EV^.>v%0_YHt£-REllEI>.
(Korte Inhrrad van het voorafgaande).
De held van dit verhaal, St. Ives, bijge
naamd de Spion van Napoleon, was in
Mei 1813 als krijgsgevangene in handen
der Engelschen gevallen. Met lotgeuooten
zat hij opgesloten in het kasteel Édinburg,
dat tot gevangenis was ingericht. Doordn'
St. Ives van geboorte een edelman,
maar in het gevangenenkamp slechts een
gewoon soldaat de Enge'.sche taal
machtig was, werd hij door de bewakers
meermalen als tolk gebruikt, waardoor hij
verschillende voordeelen boven de andere
gevangenen genoot
De gevangenen mochten voorwerpen
van huisvlijt maken die door de bevol
king gekocht werden. Ouder de koopsters
was een meisje van 18 of 19 jaar, die de
aandacht van St. Ives trek. Het meisje,
Flora genaamd, betoonde haar deelneming
In. zijn lot
Van een zaakwaarnemer ontvangt St.
Ives een pakje bankbiljetten, hem door
een bloedverwant geschonken, om zijn ont
vluchting mogelijk te maken.
Met andere gevangenen heeft hij een
tunnel gegraven en met behulp van een
touw weten St. Ives en enkele vrienden
uit de vesting te ontsnappen.
Inderdaad gelulkt het hem zich schul";
te houden in het kippenhok van Flora
Later helpt het meisje hem by zyn vlucht.
Als veedrijver vermomd trekt hij weg, na
een hartelijk afscheid van Flora genomen
te hebben.
Toen ving ziln lange zwerftocht aan,
die hem vele spannende avonturen be
zorgde.
Welnu, daar hebt ge den sleutel. Ik
zal het deksel met twee handen vasthouden.
Zoo, vervolgde ik, toen hij den sleutel in het
slot had gestoken, haal nu eerst alle kaarsen
die hier in de kamer zijn en zet ze hier op
een rij! Nu, wat zal 't wezen? een bloedig
hoofd, een duivel in de doos of een helsche
machine? Op uwe knieën voor dit wonder,
mijnheer!
Dit zeggende keerde ik het koffertje on
derste boven. Een stapel bankpapier en goud
lag voor ons op de tafel tusschen de kaar
sen en rolde gedeeltelijk over den grond. Ik
was verstomd.
O meneertje! riep Rowley; o meneertje
meneertje'! en hij grabbelde naar de weghol
lende goudstukken. O, mijnheer Anne, wat
een geld! 't Is net een sprookje! Het is net
de geschiedenis van de veertig rooversl
Rowley, we moeten kalm blijven, zeide
lk. Rijkdommen zijn verraderlijk, vooral als
Je niet weet hoe groot ze zijn. Het eerste wal
we te doen hebben is te tellen. Als ik mij niet
vergis hebben we hier genoeg om je je heele
leven lang gouden knoopen op je jas te kun
nen laten dragen. Zoek jij de goudstukken
bij elkaar, dan stapel ik het papieren geld
op.
Wij zaten samen op het haardkleed en ge
durende eenigeh tijd hoorde men niets dan
het vouwen en gladstrijken van papier en
het gerinkel van goudstukken, nu en dan
afgebroken door uitroepen van verbazing uit
den mond van Rowley. De berekening, die
ons gcruimen tijd bezig hield en die anderen
misschien vervelend zouden hebben gevon
den, duurde noch mij noch mijn helper te
lang.
Tien duizend pond sterling! zeide ik
eindelijk.
Tien duizend pond, herhaalde Rowley.
En wij staarden elkander aan.
Het bezit van zulk een fortuin deed mijn
bloed stokken. Met zulk een som in handen
behoefde ik geen vijand meer te vreezen. In
negen van de tien gevallen worden de men-
schen gevangen, niet omdat de politie hen
met groote slimheid op het spoor is geko
men, maar omdat zij geen geld meer hadden
en ik had hier voor mij de middelen, om
mij een eindeloos aantal vermommingen die
mij de vrijheid zouden bezorgen, aan te
schaffen. En dat was het niet alleen wat
mijn geluk zoo onbeschrijfelijk groot maak
te: met tien duizend pond in mijn zak was ik
een niet te verwerpen partij. De pogingen,
die ik in het werk had gesteld toen ik nog
gewoon soldaat en krijgsgevangene was, of
als vluchteling, smeekend om een schuil
plaats onder haar dak, konden slechts be
schouwd, ja verontschuldigd worden als
uitingen van wanhoop. Maar thans kon ik
door de voordeur binnentreden, kon ik de
draak naderen met den notaris aan mijn
zijde en een rijk bestaan aanbieden. De ar
me, Fransche gevangene Champdivers zou
voortdurend gevaar geloopen hebben gear
resteerd te worden, maar de rijke, reizende
Engelschman St. Ives, in zijn eigen postkoets
met zijn geldkoffer naast zich, kon glim
lachend de toekomst en al wat zij bracht te
gemoet gaan.
Dank zij het bezit van dit geld, was de
vervulling van mijn wensch, haar te bezit
ten, mogelijk geworden mijn geluk was
nader gekomen, ik had het in mijn hand
en meer dan ooit gloeide ik van liefde.
Rowley, zeide lk; je Vicomte is een rijk
man.
Ja, en Rowley ook, antwoordde hij.
Ja, Rowley ook, zeide ik, en jij zult op de
bruiloft dansen.
En ik wierp hem een handvol bankbiljet
ten toe en wilde die juist door een handvol
goudstukken doen vo'gen. toen de deur open
ging en mijnheer Romaine op den drempel
verscheen.
HOOFDSTUK XVIII.
Mijnheer Romaine zegt mij de waarheid.
Ik schaamde mij zeer. dat ik mij zoo had
laten overvallen en stond haastig op, om
mijn bezoeker te verwelkomen. Hij weigerde
mijn hand niet, maar de manier waarop hij
mij de zijne gaf, was zeer koel, waarop ik
niet was voorbereid. Hij keek mij ernstig en
streng aan.
Zoo, mijnheer, hier vind ik u dus, zeide
hij op niet zeer bemoedigenden toon. Ben
jij dat, George? Maak maar gauw dat je weg
komt. Ik heb met je meester een woordje
onder vier oogen te spreken.
Hij zond Rowley de deur uit en sloot die
achter hem. Toen zette hij zich in een leun
stoel naast het vuur en keek mij met niet
veel goeds belovendcn ernst aan.
Ik weet niet hoe ik zal beginnen, sprak
hij. Gil hebt ons in een doolhof van domme
streken en van moeilijkheden gebracht, die
mij doen aarzelen een stap te doen in welke
richting dan ook. Misschien zal het 't beste
jvezen indien ge eerst dit artikel leest*
Dit zeggende overhandigde hij mij een
courant. Het bericht was slechts kort. Er
werd daarin medegedeeld, dat een der on
langs uit de vesting Édinburg ontsnapte ge
vangenen weer gepakt was. Deze gevangene
heette Clausel en had alle bijzonderheden
van den moord op een zijner medegevange
nen verteld, ook den naam van den moor
denaar.
„De moordenaar Is een soldaat, Champdi
vers genaamd, die ontsnapt is en waar
schijnlijk het lot zijner makkers heeft ge
deeld. Ondanks alle nasporingen langs de
Forth en de Oostkust is de sloep niet terug
gevonden, welke door de vluchtelingen in
Grangemouth was gestolen, en het is zoo
goed als zeker, dat zij allen den dood in de
golven hebben gevonden".
Toen ik dit las, dreigde mijn hart stil te
staan. Mijn luchtkasteelen stortten in elkaar,
ik was geen ontvlucht krijgsgevangene meer,
maar een moordenaar, die door de politie
werd gezocht en zich verborgen moest hou
den om niet aan de galg te komen. Mijn be
minde, die weinige oogenblikken geleden
binnen het bereik mijner wenschen was ge
weest, verdween plotseling van het veld der
mogelijkheden. Doch de wanhoop, die zich
een oogenblik van mij had meester gemaakt,
duurde niet lang. Ik zag dat mijn kameraden
inderdaad hun plan hadden uitgevoerd, dat
men mij in hun gezelschap vermoedde en
het voor zeker hield dat ook ik in de schip
breuk was omgekomen. Indien zij mij op
den bodem van de Noordzee waanden, be
hoefde ik niet te vreezen, dat ze mij in de
straten van Édinburg zouden zoeken.
Champdivers werd gezocht maar St. Ives
niet. Majoor Chevenix zou mij natuurlijk
herkennen, indien hij mij ontmoette, dat was
zonder twijfel, hij had mij zoo dikwijls ge
zien, zijn belangstelling in mij was zoo groot
geweest, dat ik niet durfde hopen in een of
andere vermomming aan zijn aandacht te
ontsnappen. Maar ik was er even zeker van.
dat hij", wanneer hij Clausel met mij verge
leek, mij recht zou laten wedervaren. Tege
lijkertijd rees het beeld van Flora voor mij
op, zoo helder en schitterend, dat al het an
dere oogenblikkclijk in de schaduw ver
dween. Het bloed stroomde door mijn ade
ren en ik zwoer, dat ik haar zou. weerzien
en haar liefde veroveren, al moest 't mij het
hoofd kosten.
Ja, dat is onaangenaam, zeide ik, de
courant aan den heer Romaine terugge
vend.
Onaangenaam noemt u het slechts?
Nu, zeer onaangenaam dan, als u wilt.
En waar?
Ja, in één opzicht. Maar misschien is
het wenschelijk dat ik u in 't kort de feiten
meedeel?
Me dunkt van ja, zeide hij.
Ik vertelde hem nu zooveel ais ik noodlg
oordeelde van den twist, van het duel, van
den dood van Goguelat en het karakter van
Clausel. Hij hoorde mij zwijgend aan, zonder
door woord of teeken te laten merken hoe
hij er over dacht. Slechts toen ik het scha-
ren-duel beschreef kwam het mij voor, dat
zijn moerbeziegelaat iets bleeker werd.
Ik neem aan, dat ik u kan gelooven,
zeide hij, toen mijn verhaal ten einde was.
Laten wij anders dit onderhoud maar
afbreken, antwoordde ik.
Wilt gij dan niet begrijpen, dat ik za
ken van het grootste gewicht met u heb te
bespreken? Voelt ge dan niet, dat ik om
uwentwil een last van verantwoordelijklieid
op mij heb geladen? Er zijn in het leven ook
ernstige oogenblikken, mijnheer Anne, ver-
volgle hij zeer ernstig. Gij zijt van een mis
daad beschuldigd, en wel van een wreede.
beestachtige misdaad. De bijzonderheden,
die niet als verzachtende omstandigheden
kunnen gelden, zijn door Clausel met groote
boosaardigheid beschreven. Zulk een man is
bereid te zweren. Alle andere getuigen zijn
verdwenen, misschien in zee verdronken.
Bovendien heerscht een natuurlijk vooroor
deel tegen den Franschman, den weggeloo-
pen gevangene. Gij ziet dus, dat al die om
standigheden een totaal opleveren waarmede
uw advocaat rekenschap moet houden, en
uw onverbeterlijke lichtzinnigheid en dwaas
heid maken hem zijn taak niet gemakke
lijker.
Oho, onverbeterlijke lichtzinnigheid en
dwaasheid? zeide ik.
Ja. Ik heb die uitdrukkingen met over
leg gekozen, antwoox-dde hij. U vergeet hoe
ik u hier heb aangetroffen! U zat op het
haardkleed, als een kind, met uw knecht
naast u, met een hoop geld en bankpapiei
over den grond verspreid! Wat zal ik daar
van zeggen? Tot uw geluk trad ik binnen,
het zou evengoed uw neef hebben kunnen
wezen.
Ja, daarin hebt u gelijk mijnheer, gaf ik
toe. Ik had alle voorzorgen uit het oog ver
loren en u bent terecht boos op mij. Apropos
mijnheer Romaine, hoe bent u gekomen en
hoe lang bent u al hier in huis? vroeg ik,
mij verwonderend, dat ik niets van zijn
komst had gehoord.
Ik ben in een rijtuig met twee paarden
gekomen, antwoordde hij. Iedereen had mij
kunnen hooren, maar u hebt waarschijnlijk
niet geluisterd. U voelde u zoo veilig in het
huis van uwen vijand en onder zulke goede
hoede! En ik ben intusschen hier lang ge
noeg geweest om uw zaken voor u in orde te
brengen! Ja, de hemel vergeve mij, ik heb
dat gedaan nog voordat ik u om opheldering
omtrent cleze zaak had gevraagd! Het testa
ment was reeds lang gemaakt. Het moest nog
slechts onderteekend worden en dat is thans
geschied zonder dat uw oom een woord
heeft vernomen van de tegen u gerichte be
schuldiging. Waarom niet? Omdat ik geen
lust had om hem op zijn sterfbed nog erger
nis te geven. Ge zoudt onschuldig kunnen
wezen en in den grond van mijn hart gaf
ik de voorkeur aan den moordenaar boven
den spion.
De man meende het ongetwijfeld goed
met mij, en ongetwijfeld waren zijn slecht
humeur en zijn angst alleen oorzaak dat hij
zulke- onaangename woorden koor».
U zult mij misschien overdreven gevoe
lig vinden, zeide ik, maar u hebt daar een
woord gebruikt
Ik gebruik de woorden, die ik hier on
der de oogen heb, mijnheer! riep hij uit, met
heftigheid op de courant slaande. Hier staat
het in zoo en zooveel letters! En acht u niet
zoo veilig! Nog heeft het gerecht geen uit
spraak over u gedaan! Het ls een leelijke
zaak, hoogst, hoogst onaangenaam! Ik zou
er mijn hand voor gevenlk wil zeggen.
ik zou er honderd pond voor over hebben,
als ik er niets mee te doen had. Maar zooals
de zaken nu staan, moeten we onmiddellijk
handelen. Er is geen keus. Ge moet zoo spoe
dig mogelijk dit land .verlaten en naar
Frankrijk, of naar Holland ja, 't beste zou
wezen naar Madagascar vluchten.
Daarover moeten we nog eens spreken,
zeide ik.
Neen, neen,' geen lettergreep meer! ant
woordde hij. Hier is redeneeren niet op zijn
plaats en volmaakt overbodig. Het geval is
duidelijk. Ge hebt uzelf in zulk een weerzin
wekkende positie gebracht dat u niets meer
helpen kan dan de tijd. Misschien breekt er
nog een dag aan, dat we meer voor u kun
nen doen, thans niet. De gevangenis staat
voor u opexi.
U verkeert in een dwaling, mijnheer Ro
maine, zeide ik. Ik heb niets geen plan om
mij op de bank der beschuldigden te zetten
ja, ik wensch zelf evenzeer als gij mijn ver
schijning daarin zoo lang mogelijk uit te
stellen. Maar aan den anderen kant ben ik
evenmin van plan dit land te verlaten, waar
het mij zoo uitstekend bevalt. Ik heb een
goed adres, een radde tong, een tamelijk
goed Engelsch accent en dank zij de edel
moedigheid van mijn oom, b'en ik in het be
zit van zooveel geld als ik noodig heb. Het
zou al heel vreemd moeten loopen, indien
uitgerust met al die voordeelen, mijnheer St.
Ives niet ongestoord ergens en pension zou
kunnen wonen, terwijl het gerecht naar
Champdivers zoekt. U vergeet, dat er niet
het minste verband bestaat tusschen die
twee personen.
En u vergeet uwen neef, antwoordde
Romaine. Dat is het verband! Hij weet, dat
gij u Champdivers noemt! En luister-, ver
volgde hij de hand opheffende, daar komt
hij zelf wil ik wedden!
Een geluid als van een stuk laken dat door
den kleermaker in tweeën wordt gescheurd,
drong van het voorplein tot ons door. En
tusschen de gordijnen door uit het venster
kijkend, zagen we een koets met vier paar
den in vollen galop komen aanrijden.
Ja, dat is hij, dat moet hij zijn, zeide
Romaine het venster afvegende om beter te
kunnen zien. Ik hoor het aan zijn rijden. Zoo
smijt hij het geld over den weg, die dx-ie-
dubbsle dwaas! Hij stopt iederen man dien
hij tegenkomt de zakken vol met goud; en
waar zal dat hem heen brengen? Ja, ze
zullen hemvoor schulden in hechtenis ne
men indien hij niet in het tuchthuis
komt.
Is mijn neef dat soort van een man?
vroeg ik naar de lantarens van het rijtuig
starend, als konden die mij het raadselachtig
karakter van mijn bloedverwant ontcijferen.
- Een zeer gevaarlijk soort, antwoordde
de advocaat. Laat hij u tot waarschuwing
dienen. Als ik over hem denk, krimpt mij
het hart ineen. Wat een flink man was hij
eens en het zal niet lang meer duren of
hij is totaal ten gronde gericht, Hier houdt
niemand van hem. Wij haten hem. En toch
heb ik een gevoel op mijn leeftijd kan
het geen medelijden zijn neen, het is een
gevoel van weerzin dat mij verhindert iets
zoo groots, iets dat zoo in het oog valt als
een groote porseleinen vaas of een kostbare
schilderij te verwoesten. Ah, daarop heb ik
al gewacht! vervolgde hij, toen de lan
tarens van een tweeden wagen zichtbaar
werden. Hij is het, zonder twijfel. Hij reist
steeds met twee wagens. In den eersten zit
hij zelf, in den tweeden bevindt zich zijn
knecht en zijn bagage, die altijd zeer groot
en zwaar ls. Hij kan geen stap doen zonder
zijn knecht.
U gebruikte daareven het woord groot,
zeide ik. Maar mijn neef 'is toch niet groot
van gestalte?
Neen, antwoordde de advocaat. Hij is
evexï groot als gij; dat heb ik ook aan den
kleermaker gezegd en ik zie, dat ik mij niet
in mijn schatting vergist heb. Maar hij
maakt den indruk van zeer groot te zijn;
hij heeft manieren, die veel ruimte in be
slag nemen, en zijn levenlang heeft hij zoo
veel leven om zich heen gemaakt, met zijn
sjeezen en zijn wedrennexi, met zijn dobbe
len en spelerx en ik weet niet wat, dat hij op
den voorgrond treedt en de menschen hem
aanstaren. Als het spel uit is en hij in de
Fleet gevangenis zit, en niemand over is ge
bleven om te bepraten behalve Buonaparté
en Lord Wellington en de Hetman Platoff,
dan zal het bepaald eexi leegte geven in de
wereld. Maar laat bns tot onze zaak terug-
keeren, vervolgde mijnheer Romaine zich
vaxi het venster afwendend. Wij bevinden
ons thans in het. vuur, mijnheer Anne, zoo
als de soldaten zich uitdrukken, en het is
hoog tijd dat wij handelend optreden. Hij
mag u niet te zien kx-ijgen, dat zou noodlot
tig wezen. Het eenige wat hij weet, is dat
gij op hem gelijkt exi dat is meer dan ge
noeg. Indien het mogelijk ware, zou het 't
beste wezen, wanneer hij niet vernam, dat
gij u in dit huis bevindt.
Dat is totaal onmogelijk, dat verzeker
ik u, antwoordde ik: Eenige der bedienden
zijn op zijn hand, zij worden misschien door
hem betaald, Dawson, bijvoorbeeld.
Ja, dat is zeer waarschijnlijk! riep Ro
maine uit. En bovendien, voegde hij er bij
toen de eerste sjees voor den ingang stil
hield, is het nu ook te laat. Daar is hij al.
Wij luisterden met gespannen aandacht
xxaar de verschillende geluiden welke in het
stille huis thans werden waargenomen: deu
ren werden geopend en gesloten, voetstap-
pexx kwamen en gingen. Het was duidelijk
dat de komst van mijn neef een gebeurte
nis van belang was voor het heele huis. En
plotseling naderde uit het algemeexie ge-
druïsch een lichte, snelle tred. Wij hoorden
hem de trap opkomen, over het portaal
ijlen, voor de deur stilhouden en toen
werd voorzichtig een paar xiiaal geklopt.
Mijnheer Anne! Mijnheer Anne! Doe
gauw open! zeide de stem van Rowley.
Wij lieten den kxiaap binnen en sloten de
deur weer achter hem.
Hij is er, mijnheer! Hij is gekomen!
Ge xxieent den vicomte? vroeg ik. Ja,
dat hebben we reeds vermoed. Maar vertel
ons nu ook de rest, Rowley! Je hebt meer te
vertellen, indien je gelaat ons xxiet bedriegt.
Ja, mijnheer Axxxxe.... is mijnheer Ro-
maixxe een vriexid? Ja, nietwaar?
Ja, George ik ben een vriend van mijn
heer
En tot mijn groote verwondering legde hij
zijn hand op mijn schouder.
Dan zal ik u alles vertellen, begon Row
ley. Mexxeer Fowl heeft me aangepakt. Hij
wil dat ik voor spion zal spelen. Ik heb het
van 't begin af aan wel gedacht, dat hij zoo
iets op 't oog had, hij kwaxn telkens en tel
kens weer exi gaf allerlei wenken die lk half
en half begreep, maar van avond ls hij ei
rond voor uitgekomen. Ik moet hem alles,
wat ge va,n plan zijt te doen, van te voren
mededeelen, zegt hijen iiij heeft me alvast
dit gegeven, voegde de knaap ei'tyj, een halve
gulnje toonend, en ik heb het geld aange- 1
nomen!
Ik zag, dat hij zichzelf had vergeten en
plotseling ook tot die ontdekking kwam. De
uitdrukking van zijn gelaat veranderde bijna
met bliksemsnelheid, smeekend zag hij mij
aan en werd opeens weer de onderdanige
model-knecht.
Zoo. Nu, ik geloof, dat de knaap u eer
lijk zal dienen, zeide Romaine. Dus je bent
ook een vriend van mijnheer Anne? vroeg
hij.
Jawel, mijnheer, om u te dienen, ant
woordde Rowley.
Die. vriendschap komt wel wat plotse
ling, zeide Romaino, maar ze kan toch op
recht zijn. Ik geloof, dat hij eerlijk is. Hij
stamt van eeriijke lieden. Welnu, George
Rowley, ge kunt dan uit dankbaarheid voox
dat goudstuk aan mijnheer Powl gaan ver
tellen, dat uw meester niet van plan is te
vertrekken vóór morgen middag en zelfs dan
misschien nog niet. Zeg hem, dat er nog ta
van dingen hier te doen zijn en er nog tal
van zaken op mijn kantoor in Holborn moe
ten afgedaan worden. Ja, laten we wat eerst
ln orde brengen, vervolgde hij de deur ont
sluitend. Zoek Powl op en kom gauw terug.
Nauwelijks was Rowley de deur uit, of de
notaris nam een snuifje en keek mij iets
vriendelijker aan, dan hij tot nu toe gedaan
had.
Mijnheer, zeide hij, u kunt van gelul»;
spreken, dat uw gezicht zulk een warme
aanbevelingsbrief voor u is. Ik, een oude,
hard geworden rechtsgeleerde, meng mij in
uwe onaangename aangelegenheden, en die
boerenzoon daar neemt geld aan om u te
bespionneeren en hij komt en vertelt het u.
Ik zou wel eens wilien weten, welken indruk
heb zou maken op uwe rechtei-s.
Of op den beul, voegde ik er lachend
bi).
Absit omen! zeide Romaine warm.
Wij waren zoover met ons gesprek geko
men, toexi ik een geluid vernam, dat mijn
hart bijna deed stilstaan: een Ixand werd
voorzichtig op den kruk der deur gelegd, en
wij hadden tevoren geen voetstappexi ge
hoord. Sinds Rowley's vertrek was heb vol
maakt stil geweest in dit gedeelte van het
huis. Wij hadden reden gehad om ons alleen
te wanen en konden gerust als zeker aanne
men dat hij, die nu buiten de deur stond, op
heimelijke wijze, ja misschien wel met een
vijandig doel ons genaderd was.
Wie is daar? vroeg Romaine.
Ik ben 't maar, mijnheer, antwoox-dde
de zachte stem van Dawson. De vicomte is
gekomen, mijnheer en hij wenscht u drin
gend te spreken.
Zeg hem, dat ik straks kom, Dawson,
antwoordde de notaris. Ik ben op het oogen
blik bezig.
Heel goed mijnheer, zeide Dawson.
En wij hoorden hem langzaam over het
portaal naar de trap gaan.
Luister, zeide Romaine zacht, hoort ge
ook niet duidelijk nog andere voetstappen?
Ja, antwoordde ik, eveneens luisterend.
En wat mij ongerust maakt, is, dat ik xxiet
geloof dat Dawson de trap is afgegaan.
Zoo, hm. Dus een belegering.
Ja. Een beleg en règle.
Laten we wat verder van de deur af
gaan, zeide Romaine, en deze drommelseh
onaangename positie nader bespreken. Alain
bevond zich ongetwijfeld aan de deur. Hij
had gehoopt als toevallig te kunnen binnen-
tredexi en u te zien te ki-ijgen. Daar hem
dat niet gelukt is, is hij achter de deur blij
ven staan, of hij heeft Dawson er voor ge
posteerd, als schildwacht.
Hij zelf staat stellig achter de deur,
fluisterde ik, maar met welk doel? Hij kan
daar toch niet den geheelen nacht blijven?
't Beste zou wezen als we op dat spïoxi-
neeren geen acht sloegen, zeide Romaine,
maar ge zijt in zulke gevaarlijke omstandig
heden verwikkeld, dat we alles in 't geheim
moetexi doen. Ik moet u uit deze kamer en
uit dit huis zien te smokkelexx, als verboden
waren maar hoe zal ik dat klaar spelen,
wanxxeer ze een schildwacht voor uw deur
zettexx?
't Helpt ons niets of we ons opwinden,
zeide ik.
Neen, heelemaal niets, gaf hij toe. En
wanneer ik er over nadenk, is het toch wel
grappig, dat ik juist op dat oogenblik een
lofspraak hield op uw voox-komen. Ixidien ge
net u herinnert, zeide ik juist dat uw gelaal
een aanbevelingsbrief is. Ik zou wel eens
willen weten of Alain hetzelfde oordeel zou
vellen, cn hoe hij er over denkt!
Mijrxheer Romaine zat in een stoel bij het
vuur met zijn rug naar het venster. Ik
knielde op het haardkleed en was bezig de
bankbiljetten bij elkaar te zoekexx toen eexx
honingzoete stem zich plotseling in oixs ge
sprek xnengde.
Hij denkt er ook zoo over, mijxxheer Ro
maine, en hij verzoekt opgenomen te wor
den in dexx kring der bewonderaars, door u
reeds aangeduid.
HOOFDSTUK XIX.
De duivel van Amersham Place.
Nooit zijn twee menschen zoo snel opge
sprongen als de notaris en ik. We hadden
den hoofdingang van de vesting gesloten exx
gebax-ricadeerd, xxxaar helaas een zijpoort, de
deur vaxx de badkamer opengelaten en van
daar kloixk de stem der vijandelijke trom
petten eix ons verdedigingssysteem werd om
vergeworpen. Ik had nog juist den tijd den
xxotaris in het oor te fluisteren: „Wie was nu
de oixvoorzichtïge?", waarop hij ïxxij aanzag
met eexx blik, die scheen te zeggen „Sla een
maxx niet, wanxxeer hij onder ligt". Toen
wendde ik nxijix blikkexx naar mijxx vijand.
Hij had den hoed een weinig scheef op, het
was eeix groote hoed met een smallen op-
staaixden rand. Zijix lxaar lxiixg in krullen om
zij ïx hoofd, als die van een Italiaanscheix
kwakzalver, eexx afschuwelijke mode. Hij had
eexx wij dexx pelerienmaixtel aan, zooals de
nachtwachters dragen, xxxaar met dit onder-
scheid dat de zijne met kostbaar bontwerk
was gevoerd, en hij liet zijix jas openhangen
onx het prachtige lixxnen, het bontgekleurde
vest en den overvloed van kostbaax-heden,
brelokkexi, horlogeketting^ exx zegelringeix te
laten ziexx. Beenexx eix enkels waren woixde-
rexx. Het is buitexx kwestie, dat ik de tus
schen henx en mij bestaande gelijkenis zou
willen loocixeneix, nadat zij door zooveel per-
soixeix was vastgesteld. Maar wat mij betreft
ik korx haar nxet den bestexx wil vaxx de
wereld xxiet ontdekken. Hij was wat sommige
menschen eexx mooie man noemen, 't was
een opdringerige soort vaxx schoonheid, de
houding, het profiel, de onbeschaamde ma
nieren en blikken. Ik kon mij dien man
voorsteilen bij wedrennen voor de tribune
heen en weex* wandelexxd, of in Piccadilly, de
vrouwen bi-utaal aankijkend, op zijn beurt
aangegaapt door de kolendi-agers. Op dat
oogenblik zag men op zijn gelaat een duide
lijke weerspiegeling van hetgeen in zijn ziei
om ging. Hij was doodsbleek, zijn lippen wa
ren gekruld tot een glimlach, zoo boosaar
dig, zoo valsch dat ik er van rilde, maar te
gelijkertijd werd ik er door op mijne hoede,
voor hetgeen koixxeix zou. Hij zag mij var
het hoord tot de voeten aan, boog en naia
zijn hoed af, -
Mijn neef, ntet waar? zeide hij.
Ik vermoed, dat ik die eer heb, ant
woordde ik.
De eer is aan mijn zijde, sprak hij en
zijn stem beefde.
Ik geloof, dat ik u welkom moet heeten
hernam ik.
Waarom? vroeg hij. Dit armzalige huis is
langer dan ik wel zou wenschen, mijn tehuis
geweest. Dat gij thans reeds de plichten van
den gastheer op u wilt nemen, is, dunkt mij,
te vroeg. Geloof mij, die rusten eerder op
mij. Maar ik moet u mijn compliment ma
ken; het is inderdaad een aangexxame ver
rassing u in de kleeren van een fatsoenlijk
man te zieix en op te mei-ken (hier liet hij
zijn blik gaan over de verspreide bankbiljet
ten) dat er zoo rijkelijk in uw behoeften is
voorzien.
Iic boog met een glimlach, waaruit evenveel
haat sprak als uit den zijne.
Er zijn zoovele behoeften op de wereld,
zeide ik. Fortuna zoekt hare gunstelingen
zelve uit. Da een wordt van zorgen ontheven,
en de ander die het even zoo noodig heeft, ja
misschien in schulden zit, moet met ledige
handen verder gaan.
Boosaardig zijn is een verlokkend spel,
zeide hij.
En wat is de afgunst? vroeg ik.
Hij bemerkte waarschijnlijk dat hij mij
niet uit het veld kon slaan, ja, hij vreesde
dat hij zijn kalmte zou kunnen verliezen, wel
ke hij gedurende ons onderhoud met inspan
ning van alle krachten had bewaard. Plotse
ling wendde hij zich van mij af en zeide op
beleedigenden toon tot den notai-is:
Mijnheer Romaine, sinds wanneer bezit
u het recht in dit huis bevelen te geven?
Ik ben mij niet bewust bevelen gegeven
te hebben, antwoordde Romaine, en zeker
geene, die niet binnen de grenzen mijner ver
antwoordelij kheid lagen.
Op wiens bevel is mij de toegang tot
mijn oom's kamer verboden?
Op bevel van den dokter, mijxxheer. En
me duxxkt dat gij den dokter wel het recht
zult geven over uw oom te waken.
Neexn u in acht, mijnheer! riep Alain
uit. Vex-trouw niet al te zeer op uw positie!
Niemand is veilig, mijnheer de notaris! Het
zou ïxxij niet verwonderen, iixdien ik u van de
rol zou kunxxen doen schrappen, na hetgeen
u vanavond nebt bedreven, en als ik u weer
zie, zal ik nxisschieix het genoegen hebbeix u
aalmoezen toe te werpen terwijl ge op den
stoep vaix uw pothuis zit. Bevel van den dok
ter! Aha, ik vergis mij niet! Gij hebt van
avond zaken gedaan met deix graaf, en dit
jonge mensch heeft de vruchten geplukt van
een ander onderhoud, waarbij zooals ik tot
mijn genoegen èie zijn bescheidenheid
hem xxiet heeft verhixxderd goed voor zichzelf
te zorgen. Waarom geeft ge u de moeite de
waarheid te verdraaien?
Ik zal u eens iets zeggen, antwoordde
Romaine, indien ge van „waarheid ver
draaien" spreekt: het bevel is door den graaf
zelf gegeven. Hij wil u niet zien.
En ik moet dat maar gelooven, eenvou
dig, onxdat mijnheer Romaiixe het zegt, vroeg
Alain.
Bij gebrek aan een meer geloofwaardig
persoon, antwoordde Romaine.
De gelaatstrekken van mijn neef waren
krampachtig verwrongen, en ik hoorde hem
duidelijk op de taixden knarsen. Tot mijn ver-
bazing hervatte hij op kalmen tooix, bijna
schertsend:
Kom, mijixheer Romaine, laten we niet
boos op elkaar zijn, zeide hij, een stoel ne
mend. Ik nxerk, dat u mij een poets hebt ge
bakken. U hebt den soldaat van Napoleon
bhxixengesmokkeld en ik zie, dat hij goed
oxxtvaxxgen is. Het bewijs daarvoor is het geld,
dat om hem heen ligt en dat hij, vermoedelijk
in eexx opwelling van waanzinnige vreugde
over het bezit van zooveel rijkdom, om zich
heen heeft geworpexx. Op heb oogenblik staat,
uw spel beter daxï het mijne, maar gewonnen
hebt u nog niet. Er zal een oixderzoek worden
Ingesteld om vast te stellen dat geen oxxge-
oorloofde druk is uitgeoefend en zoo. Ik heb
ïxxijïx getuigen. Ik zeg het u ronduit, want u
kunt uit die wetenschap geen voordeel trek
ken, en als het ergste gebeui-t heb ik toch
nog hoop mijzelf er bovenop te heipen en u
te ruïneeren.
Doe wat ge wilt, antwoordde Romaine;
maar veroox-loof mij, dat ik u een goeden
raad geef: doe niets. Ge zult slechts u zelf
belachelijk maken, geld verspillen, dat ge
toch al niet te veel hebt, en u de algemeene
verachting op den hals halen.
U begaat de fout, die reeds door vele
anderen begaan is, mijnheer Romaine, ant
woordde Alain. U schat uwen tegenstan
der te gering. Wees zoo goed eens na te gaan
hoe onaangenaam ik u zou kunxxen worden,
als ik lust had. Ga eens de positie van uw
gunsteling na, een ontvlucht gevangene!
Maar ik speel grooter spel, ik veracht zulke
kleine plagerijen.
Toen hij dit zeide, wisselden Romaine en
ik een triomfantelijken blik. 1-Iet bleek dab
Alaln nog niets gelezen had over Clausel's
bekentenis. Oogenblikkelijk veranderde de
notaris nu zijn taktiek. Met een air van groo
te onverschilligheid vouwde hij de courant,
die nog open op de tafel lag, op.
Ik geloof dat u in een dwaling verkeei-t
mijnheer Alaln, zeide hij. U schijnt op iets te
duiden, dat niet bestaai. U verdenkt mij van
geheime beweegredenen, u verbeeldt zich, dat
ik den gang van zaken wil verbergen. Maar
niets ligt zoo ver van mij. Ik ben van oordeel
dat ik u wel spoedig genoeg op de hoogte kan
brengen van het besluit dat uw oom omtrent
u heeft genomen. Hij fceeft van avond zijn
testament vernietigd en een nieuw gemaakt,
ten gunste van uw neef Anne. En indien ge
het verkiest, kunt ge het uit zijn eigen mond
vernemen. Ik neem de verantwoording op
mij; als 't u belieft mijne heeren.
Romaine ging ons voor en vex-liet zoo snel
de kamer, gevolgd door Alain,, dat ik nauwe
lijks tijd had onx het overige geld en de doos
weg te sluiten. Ik moest hai'd loopen om hen
in te halen, ten einde niet te verdwalen in
de talloc-e portalen van mijn oom's huis. Ilc
was maar half op mijn gemak, en de ge
dachte aan mijn schat, dien ik daar zoo goed
als onbewaakt moest achter laten, deed mij
het koude zweet uitbreken. De notaris bracht
ons naar een vertrek, waar hij ons vei-zocht
te wachten. Hij wilde intussclxen met den
dokter spreken. Hij verdween door een an
dere deur en liet Alain en mij alleen.
Alain had niets gedaan om zichzelf aan
genaam bij mij te maken, ieder woord had
getuigd vaxx zijne vijandelijke gezindheid,
van zijn afgunst exx zijn minachting, die mij
daar ik wist dat zij uit zijn toorn voortsproot.,
niet beleedigde. Ik, van mijn kant. was ook
niet zeer vredelievend gezind geweest en toch
begon ik nu medelijden te krijgen met dien
man die zich voor spionnendiensten had la
ten betalen. Ik vond het zeer- wreed, dat men
henx had groot gebracht met het vooruit
zicht eenmaal in het bezit te komen van een
aanzienlijk fortuin en hem ter elfder ure uit
het huis wilde werpen en aan zijn lot over
laten en niet alleen aan zijn lot maar ook
aan zijn schuldeischers. Nauwelijks waren wij
alleen of ik haastte mij de vredesvlag uit te
steken.
Wordt vervolgd.).