Groote Opruiming WEILL ZOON De Man met den Horrelvoet H. D. VERTELLINGEN FLITSEN HHHI Bontmantels Vossen cffio Marters - Moffen n Costumes en Mantels Barteljorisstraat 26-28 iMMUlllBiJJllliill!!!] tegen Balansprijzen van Geen zichtzendingen - - Prijzen netto Contant FEUILLETON. HAARLEM'S DAGBLAD DONDERDAG 24 JANUARI 1929 (Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden.) Sneeuw Bij de kachel soesde Toos. Behagelijk schurkte haar gezellig-rond tugje tegen den hoogen, rooden trijprug van den ouderwetschen leunstoel met snijwerk, waarin ze gedoken zat. Ze ademde met grappig-puffende blaas- wangetjes en van lieverlee zakte haar hoofd, waarop het haar geordend lag als in stijve grijze baret, scheef tegen dien lieven, vertrouwden stoel en op haar bol, oud kin dergezicht glansde tevredenheid. Aan den anderen kant van de kachel, óók in een trijpen stoel met snijwerk, was Klara neergestreken, één deel van de krant op haai knieën uitgespreid, het andere deel vóór de snel langs de regels vliegende brille-oogjes houdend. Klara zat in de houding van iemand, die gereed is, dadelijk op te wip pen: zonder te leunen, rechtgerugd, bij het minste geluid opbllkkend over de krant heen. De donkerroode overgordijnen sloten een wereld van wintersche kou en de verlaten heid van de besneeuwde straat bulten. In de suizende kamerstilte gaf Klara plot seling met de vlakke hand een slag op de krant, die ze op haar schoot had laten zak ken. Dat beteekende de overgang tot iets an ders. „Gut, mensch!" schrikte Toos, zich met schokkerige beweginkjes in haar stoel om hoog werkend. „Wat mankeert je ineens?" „Weet je waar we niet aan hebben ge dacht?" „Nee!" zei Toos, oogenknipperend en met roode slaapkoontjes. „De-kousen-van-Riek", sprak Klara lang zaam, één voor één de woorden latende neerploffen in Toos' vage bewustzijn ais steentjes in een roerloozen vijver. „Ja", zei Toos, toen het tot haar was doorgedrongen. Maar moeten we dan nóu nog „Natuurlijk!" zei Klara wreed. „Lekker 1" r\opperde Toos, nu klaar wak ker. „Door die sneeuw te baggerenlaat Jansje 't morgen doen!" „Schel uit, Toos, Jansje zal morgen genoeg te doen hebben, met schoonmaken, al die vuile voeten in je winkel en vegen hó maar... néé, ik wou beslist zélf naar Riek, meteen even vragen hoe het gaat, ze was niet zoo best. den laatsten avond.En alleen ga ik niet, want in dit weer glijdt een mensch dadeli'k uit, en als je n.et iemand samen gaat, kun je mekaar vasthouden, dan sta je steviger". Dit was duidelijke taal en Toost kwan». zuchtend overeind. Dat de beide juffrouwen Kaars. Toos en Klara, tweelingen waren, kon de oningewij de alleen con.Mudeeren uit haar roerend-een - dere kleeding; van de platte haar-baret tot de koralen broche op het kraagje van haar degelijke, groene winter japonnen, droegen z'. alles gelijk. Naar beider aard werden ze door de klar. ten van hun garen en bandwinkeltje onder scheiden in „de goedige juffrouw" en „elf bij-de-hante". Toos was vriendelijk, niet heel vlug, maar bijzonder geduldig en van een goedlachsheld, die velen verteederüe. terwijl Klara, kort, zakelijk, overal tegelijk scheen te kunnen zijn en veel gauwer met drie klanten Waar werd dan Toos met één. Klara liep reeds met bedrijvig klikkende hakken door het vertrek.. „Nou wil ze nog in de sneeuw uit!" gl- chelde Toos, zichzelf troostend met dit grapje, en weldra balanceerde ook op hé ar kapsel het ronde zwart-pluche hoedje. „Gut, wat 'n gladdigheid!" barstte ze buiten uit, met 'n meisjesachtig gilletje, Klara's arm grijpend. „Toe nou.... toe nou!" snauwde Klara, haar evenwicht verliezend. Over den glibbe rig witten grond schoven voorzichtig elkaar schragend, twee donkere figuurtjes, ais silhouetten uit een wonderlijk, oud pren tenboek. y „Zóó, dat Is ook wat moois!" verzuchtte meneer Barend Beukman, oftewel „neef Knikker", toen de groene deur van de wedu we Visser zich sloot tusschen hem en z'n verlangen, daarbinnen te zijn bij kachel- warmte en thee. Marie, de nicht, had 'm amper in t gan getje gelaten en haastig verteld, dat tante niet best was, morgen zou de dokter komen... Daar stond hij nu in den onvrlendelijken avondin z'n hand een aflevering van De Prins, dien ze samen lazen. „Ik ga maar 'n beetje naar Toos en Klara", had hij gezegd, toen ze hem afpoeierde aan de deur. „Die zijn geen vijf minuten geleden ook al hier geweest!" zei Marie, ,,'t Speet me. maar tante wou vanavond geen mensch zien, ze slaapt gelukkiggaat u maar naar de dames Kaars, ze zijn misschien net thuis, als u aanbelt, u loopt om zoo te zeg gen achter ze aan!" Neef had, kouwelijk, z'n hoedje halverwege gelicht en zette zich in beweging in de richting Toos-en-Klara. „Gelukkig dichtbij", dacht hij, 'n omweg makend voor een spiegelende glijbaan, die er bij het licht van een lantaren gevaarlijk door W. J. RöMER. uitzag. Een paar maal bleef hij staan om zuchtend z'n neus te vegen.... stel je voor, dat Toos en Klaar hem óók eens niet wilden, dan kon hij weer naar huis gaanongezel lig bestaan had hij toch eigenlijk! Zie zoo, daar was de winkel van Toos en Klara 't Portiek was donker... neef belde. „Nie mand thuis?" zei neef op verongelijkten toon. De sneeuw, die weer was beginnen te vallen, stoof nu in dichte vlokken. Naar bed konden ze toch stellig nog niet zijn't leek 'n wedloop! Moest hij nu alweer naar z'n stille kamer en z'n doove hospita terug? „Even wachten", besloot neef. 't Zou kun nen dat ze langs een anderen weg kwamen..." Neef, eenzame gestalte in den sneeuw-avond dook landerig in het portiekje...— Een snerpende gil scheurde de stilte van de nétte straat. Neef Knikker schrok, schoot uit z'n portiek.... Twee meisjes, met groote wollen sjaals om, naderden glijdend en elkaar met sneeuw gooiend. Daar kregen ze neef in het vizier, lange, magere en donkere gedaante, als 'n schild wacht voor het huis van zijn nichten. „Kijk hij!" gierde de eene, met uitge- streklen vinger. „Hij staat op z'n meissie te wachten!" riep de andere, schèl. Pats daar kreeg neef een goedgemikte sneeuwbal tegen z'n hoedeén spatte er uit elkaar op z'n solied gebreid vest, en nóg een suisde aan z'n neus voorbij. En toen neef stond in eens midden op straat, drei gend.... één van de luidruchtige rakkers kreeg hij te pakken, de andere liep gillend weg en bleef op 'n afstandje kijkenin neef ontstak, overweldigend, een lang ver geten vreugd,... iets van oud-Hollandsch jolijt... wintergeneugt. als van vroeger „Hier, brutale meid!" Wat worstelde ze, en wat lachte ze, al d'r blinkend-witte tanden blootze kronkelde en hijgdedéar, „daar, daar!" neef, zeepte in, neef wreef dikke dotten wit in dat gloeiende pret-ge- zicht.... de jaren vielen van hem weg.... z'n hoed huppelde dwaas-uitgelaten over den witten grondpof, déar lagen ze, hij en z'n tegenstandster! Zij, lenig veerde omhoog, vluchtend met groot misbaar, terwijl hij, moeilijker over eind komend, haar wel moest laten! Toen. zich opheffend uit die witte weelde, en met pret-vonkjes in z'n anders zoo stille, grijze oogen, een nieuw pak sneeuw grijpend, om 't de rustverstoorders nog né te gooien, zag hij, vlak vóór zich als in een beangstigende droom, twee zwarte gestalten, onbewegelijk en sprakeloosToos en Klara! Toos en Klara, langs een omweg terugge keerd, een weg waar de tram reed en zand lag gestrooid. Neef sperde z'n mond open lacherig-onnoozel. „Zóó Barend", kwam Klara's stem drei gen. in z'n dwaas plezier. „Gut, Barend!" deed Toos, gichelend. Nc°f Knikker voelde ineens een nieuwe pret-golf over zich heen slaanwat maalde hij om iedereen. „Dag Toos, dag Klaar, dag kinderen! Doe jullie mee? Kom hier Toos, meid, ik ben toch zoo blij dat ik jullie zie Daar zat Toos, plat op den sneeuwgrond, onwijs lachend.... en daar greep neef haar zuster aan! „Dag Klara,... Klara-met-'n-K.„. dat's een goeie naam voor jou, je bent 'n Ka...." een glibberende prop sneeuw voelde Klara in haar hals en langs haar huiverend rugje glijden; Toos ging te keer als 'n school kind! „Béést!" schreeuwde Klara in machteloo- ze woede. Wat er verder gebeurde, ze wist het niet! Ze wist opeensn i e t smeer,nie ts meer.... ze zag óók niets meer Toen de huisdeur zw ar was dichtge- dreund en haar bevende handen licht, had den gemaakt, wierp ze met 'n boosaardigen smak haar paraplu tegen den stander.... de paraplu, die ze op neef Knikker's rug had stukgeslagen! Toos, ontnuchterd, bang voor Klara's donkere woede, volgde rchuw naar binnen.... naar de kachel.... in de kamer, gek-stil na hun zot avontuur..-. Een poos later zaten ze er weer, ieder in hun rood-trijpen zetel.... Klara vaal-bleek, beverig, gedachteloos grijpend naar 'n krant, 't gebaar van lederen avond Toos, schutterig, met 'r figuur verlegen. Totdat Toos de stilte brak met 'n rad: „Lieve deugd, Klaar.... me taschme tasch.... die ligt nog in de sneeuw.... zal ik...?" Toen wrong Klara de krant tot 'n bal, fu rieus schoot ze op haar zuster af. „Je komt er niet uit, versta je? Versta je? Jou gék! Jij wou zeker nóg es!" Bulten volgde een eenzame wandelaar z'n weg door de sneeuw. In z'n hersens woelden in kaleidoskopische bontheid de gedach ten. Toen hij den sleutel in z'n eigen deur had gestoken, en de stilte van z'n ongezelllige kamer om zich heen voelde, steunde hij op eens hardop, en tobbend, begon hij opnieuw dezelfde gedachte om en om te keeren: hoe d i t weer goed worden moest! AN DER SCHÖNEN BLAUEN DONAU. Zondag 3 Februari zal de Fritz Hirsch Operette weder in den Stadsschouwburg al hier terugkomen. Het gezelschap zal zijn tournée openen met de opvoering van de operette „An der Schonen blauen Donau" in drie bedrijven en een voorspel van Julius Brammer en Alfred Grünwald, waarvan de muziek werd gecomponeerd door Leo Ascher. Deze operette is sedert de eerste opvoering op Oudejaarsavond in den Princesseschouw- burg te 's-Gravenhage met steeds stijgend succes opgevoerd. VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1388 DE DAS Besluit vanochtend nou toch eens te probeeren of hij zijn das niet zelf kan bin den Iweet niet precies naar welken kant het lange eind nu moet ^èlegd worden tracht zich te binnen I misschien gaat het te roepen hoe vader I oster als hij erbij in het hem ook weei I den spiegel kijkt heeft voorgedaan raakt nu heelemaal in de war. want hij weet niet meer wat links of rechts is houdt vol en slaagt er tenslotte toch in. iets dat op een knoop lijkt te maken tracht den knoop I gaat naar beneden vaster aan te halen en vraagt maar weer en bereikt daarmee j hulp aan vader dat de das weer ge- I heel los hangt (Nadruk verboden). KANTONGERECHT. Dronken autorijders.. De kantonvechter kreeg hedenmorgen eenige zaken van dronken autobestuurders te berechten. Allereerst van den heer J. S., die in den avond van 19 December 9 uur op den Bloe- mendaalschenweg te Overveen de benzine pomp van den heer C. van Maren had omver gereden. Een agent had de dronkenschap gecon stateerd, maar verdachte ontkende dronken geweest te zijn. De aanrijding was ontstaan door het springen van een band een ver klaring die de meeste verdachten van zoo'n INGEZONDEN MEDE DEELINGEN a 60 CU. per regeL aanrijding geven. Zijn houding verklaarde deze als verwarring door den schrik. De mo torbrigade heeft de zaak onderzocht en ge constateerd, dat de band eerst gesprongen is door de aanrijding. Een paar getuigen vertelden, dat In ver schillende cafés wat gedronken was. Ver dachte zei, dat het bij twee borreltjes geble ven is. Het O.M. ziet een groot gebrek aan verant- waardelijkheid bij autobestuurders die drin ken. Het moet daar nu eens mee uit zijn. Voor dezen keer wilde de ambtenaar nog een boete vragen, maar in het vervolg wordt het hechtenis. De kantonrechter bevestigde den eisch van 200 of 50 dagen, met ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te bestu ren voor den tijd van 1 jaar. De verdediger, mr. L. All Cohen, achtte do feiten niet bewezen. Ook de bollenkweeker H. B. uit Hillegora stond terecht wegens autorijden in dron kenschap en wegens het veroorzaken van een aanrijding, 27 December 1928 op den Heerenweg teHaarlem. Verdachte zeide met eenige vrienden van Amsterdam te zijn gekomen waar hij een paar borrels gedronken had. Hij meende, dat het ongeluk ontstaan is ten gevolge van het leeg loopen van een band, want midden op den weg rijdend was zijn wagen ineens naar links getrokken. Zoo was, naar getuigen meedeelden, een aanrijding ontstaan tusschen den auto van den heer Fransen, die wel rechts reed in de richting Haarlem en dien van verdachte. Beide wagens werden beschadigd. Verdachte had zich in Den Hout verborgen. Agenten constateerden een groote verwarring bij verdachte, die niet eens wist waar hij was. De llnkervoorband van den auto was ge sprongen en het wiel verwrongen. Get. Fran sen vond, dat de afwijking een gevolg moest zijn geweest van een lekken band. Verdachte erkende onder den invloed te zijn geweest. Het OM. wilde ook hier streng straffen, aangezien hij de feiten van dronkenschap en aanrijding bewezen achtte. Het vroeg 200 of 50 dagen met ontzegging van de rij bevoegdheid voor 6 maanden, in aanmer king nemend, dat verd. den wagen voor zün bedrijf noodig heeft. De verdediger, mr. T. A. M. A. van Löben Seis vond een bewijs van de stelling dat het springen van den band het ongeluk veroor zaakte in het feit, dat verd. van Amsterdam af goed heeft kunnen rijden. Hij erkent zijn dronkenschap, maar niet de gevolgen. Verd. staat gunstig bekend en heeft den wagen voor zijn bedrijf noodig. Daarom vroeg pi clementie. Ook de kantonrechter achtte beide feiten bewezen en wees vonnis conform den eisch, met uitzondering van den tijd van de ont zegging, dien hü op 3 maanden bracht. PERSONALIA Bij Kon. besluit is met ingang van 1 Maart, 1929 de heer J. G. de Vlieger, benoemd tot adjunct-accountant der directe belastingen te Haarlem en wordt hij toegevoegd aan het hoofd van het accountantsbureau der directe belastingen te Haarlem. EEN GESCHIEDENIS VAN DEN GEHEIMEN DIENST. IJit het Engelse li van DOUGLAS VALENTINE. I 22) Wat hoor ik? Waarom Is Grundt niet gekomen? Wat komt u hier doen? Ik dischte het sprookje verder op, waar mee ik op de gang begonnen was. Ik had het nu klaar; het was wel niet veel zaaks, maar ik moest het er mee doen. Als Uwe Majesteit het me toestaat zal ik het u uitleggen, zei ik. De Keizer draaide nerveus op zijn voeten heen en weer. Ook zijn oogen waren geen moment in rust; nu eens waren ze op mij gericht, dan weer keek hfj naar den vloer of naar de zoldering. Dr. Grundt en ik zijn in onze onderne ming geslaagd, ofschoon er groote gevaren aan verbonden waren. Zooals Uwe Majesteit weetis debetrokken zaak.ver deeld. Ja, ja, ga voort, zei de 'ander onge duldig. J ik zou aanvankelijk Engeland het eerst verlaten met mijn doel. Maar het was een Jxeele toer om weg te komen. In Tilbury worden alle reizigers nauwkeurig onderzocht en er wordt speciaal op brieven en documen ten gelet. We verzonnen een krijgslist, pro beerden die eerst, maar hij is mislukt. Mislukt? riep de ander woedend. Maar zonder eenig schadelijk gevolg voor het succes van onze zending Uwe Ma jesteit! Vertel. Wat voor plan de campagne had u gemaakt? Ik sneed een stuk uit de voering van een handtasch en daarin wikkelde ik een onschuldigen brief, gericht aan een En- gelsch passage-bureau in Rotterdam, Daarop plakte ik het stuk voering weer in den bo dem van de tasch. Grundt gaf de tasch aan een van onze mannen om een proef te nemen of hij op die manier de Engelsche po litie kon verschalken. Wel? vroeg de Keizer, die de geschie denis blijkbaar begon te interesseeren. Het bedrog werd ontdekt. Ze vonden den brief en onzen man werd tot 20 pond boete veroordeeld. Daarop besloot Dr. Grundt om mij te sturen. En hebt u het bij u? Neen, Uwe Majesteit. Ik beschikte niet over middelen om het mee te brengen. Dr. Grundt daarentegen Ik tilde mijn been op en klopte op mijn hiel. De Keizer staarde mij aan en de frons kwam weer tusschen zijn wenkbrauwen. Toen plotseling kwam er een glimlach op zijn gezicht, een warme, aantrekkelijke glimlach, als zonneschijn na regen en hij barstte in een schaterlach uit. Ik had wel eens gehoord van Zijne Majesteit's gevoel voor humor, maar ik had niet durven ho pen dat mijn toespeling op Grundt's hor relvoet als geheime bergplaats voor compro- mitteerende paiperen zulk een succes zou hebben. De Keizer lachte onbedaarlijk! Och, die Stelzé, riep hij uit. Excel lent! Excellent! Plessen, kom eens hier en luister hoe de Engelschen er ingeloopen zijn! We bevonden ons in een langwerpig ver trek met een groot raam aan het verste eind, waar de kamer naar rechts en links was uitgebouwd in den vorm van een „T". Uit de aanwezigheid van een groot schrijf bureau bedekt met fotografieën in zwaar - zilveren lijsten en een bronzen buste van de Keizerin er op, leidde ik af dat dit de werkkamer van den Keizer was. Bij de laat ste woorden van den monarch kwam een oude, grijze officier uit den hoek van de ka mer. dien ik van de plaats waar ik stond niet zien kon. te voorschijn. De Keizer legde zijn hand op den schou der van den officier. Een uil"lr,kende mop, Plessen! zei hij nog steeds lachend. En daarop tot mij: Vertel het nog eens! Ik begon er nu zelf schik in te krijgen; ik was over mijn verbijstering heen. Zoo droog-komiek als ik kon gaf ik een humoris tische beschrijving van de manier waarop Grundt met zijn zwaren horrelvoet aan boord van de stoomboot inTilbury had rondgestrompeld met het begeerde document om zoo te zeggen binnen handbereik der Engelsche politie, maar toch onzichtbaar voor haar oogen. Het zat veilig weggeborgen in zijn hooge hak. Ook Plessen lachte hartelijk; er werd ook niet anders van hem verwacht! Toen vroeg h«: Maar is de list gelukt, Uwe Majesteit? Een nieuw wenkbrauwfronsen bij den mo narch. Ik vraag het daarom ging Plessen voort. als het gelukt Is, moet Grundt in Holland zijn. En in dat geval vraag ik me af waar om hij niet hier is. Het hart zonk me in de schoenen. Maar ik was me bewust dat ik voor alles mijn kalmte moest bewaren. Het minste teeken van verwondering of ontsteltenis en ik was verloren. Ik voelde het bloed uit mijn ge zicht wegtrekken en was blij dat ik in de schaduw stond. Er werd op de deur geklopt. De oude ka merheer, met wien ik op den corridor ge praat had, verscheen. Ik hoop dat Uwe Majesteit mij niet kwalijk neemtGeneraal Baron von Fischer is hier met berichten. Ik ben op het oogenblik bezig, klonk het geprikkeld. Ik zal straksDe cude ho veling aarzelde bij de deur. Wel, wat is er dan? Berichten uit het groote hoofdkwartier, Uwe Majesteit. De Generaal heeft mij ge- vrgagd om te zeggen dat de Taak dringend is. Laat hem dan binnenkomen. Daarop wendde hij zich tot Plessen en zei met een stem, waaruit alle vroolijkheid nu geweken was: Zoo laat nog, Plessen? Zou het weer verkeerd gaan aan de Somme? Een hooggeplaatste officier kwam binnen, zijn gezicht strak, de helm in de hand, por tefeuille onder den arm. De Keizer liep de kamer door naar zijn schrijftafel en ging zitten. Plessen en de binnenkomende volg den hem en ik bleef waar ik was. Ze sche nen mijn aanwezigheid heelemaal vergeten. Bij het bureau hoorde ik zacht praten; de officier bracht rapport uit. De Keizer scheen nadere inlichtingen te vragen, want ik hoor de zijn meta'en stem zeggen: Contalmaisonzware verliezen.... moorddadig artillerievuur? De stem klonk in hooge mate georakeld. Opeens pakte de keizer een bundel papieren van het bureau, smeet ze on den grond en schreeuwde: Dat gaat a".e perken te bui ten; ik zal hem breken. Geen man krijgt hij meer, en als het moet zal ik er zelf naar toe gaan om zijn mensch en te leeren hun plicht te doen. Plessen kwam haastig op mij toe. Hij zag doodsbleek, zijn handen beefden. Ga hier vandaan! zei hij gejaagd. Blijf buiten wachten; ik kom wel bij u. (Wordt vervolgd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 6