HAARl.EM'S DAGBLAD DINSDAG 29 JANUARI 1929 LETTEREN EN KUNST HET TOONEEL TE AMSTERDAM. ENSEMBLE BOUBER. Zcemans-vrouwen. Levensschets in 4 bedrijven door Herman Bouber. Anny Verhulst!! Hoevelen mijner lezers ook van de trouw ste schouwburgbezoekers zouden van deze actrice ooit hebben gehoord? Laat ik maar eerlijk toegeven, dat zij ook mij voordat ik Bouber's Zeemans-vrouwen in den Plan tage-Schouwburg te Amsterdam had gezien totaal onbekend was. En zio, daar gebeurt mij het wonder, dat een Hollandsche actrice wier naam mij zelfs geheel vreemd is, mij in een volksstuk zoo sterk boeit, dat ik heel den avond haar spel in steeds stijgende be wondering volg, dat zij op sommige momen ten mij zelfs zoo ontroert, dat een brok mij in de keel schiet. Ik verzeker u, dat het spel van deze jonge actrice in de rol van „Rooie Leen" zoo zuiver en innig, zoo gevoelig en warm-mensehelijk, zoo sober en toch zoo expressief is, als alleen in dit genre me vrouw Van der Horstvan der Lugt Melsert vermocht te geven. Anny Verhulst is één van de weinige Hollandsche actrices, die met haar stille spel een diepe ontroering weet te wekken, die het groote lijden van de vrouw weet uit te beelden, ook als zij zwijgt. Ik zou wenschen, dat alle waarachtige tooneel- liefhebbers, wanneer het „ensemble Bouber" met Zeemans-vrouwen in Haarlem komt wat misschien niet zoo spoedig zal gebeuren, omdat het stuk te Amsterdam nog steeds volle zalen trekt Anny Verhulst als Rooie Leen gingen zien. Ik durf voorspellen, dat deze jonge, onbekende actrice u in dit volks stuk, ondanks veel sentimentaliteit, met haar spel nu en d~n 'n diepere en zuiverder ont roering zal schenken dan de meeste actrices der gesubsidieerde gezelschappen, die in Hol land een grooten naam hebben. En niet alleen Anny Verhulst! Ook Johan Elsensohn geeft als Willem Broerse, den zeeman, zoo gaaf, mooi, warm-menschelijk spel, dat hij je regelrecht in je ziel grijpt. En evenals Anny Verhulst steeds toet de zuiverste middelen! Elsensohn weet dezen braven, nobelen misschien wat tè nobelen zeeman zoo eenvoudigweg te doen leven en alles wordt echt en puur in dezen man! Zie alleen maar hoe deze zeeman met innige genegenheid en diep medelijden kijkt, enkel kijkt naar een vrouw die lijdt, en er welt iets in je oog, waarvoor je je niet eens schaamt! De auteur moge in zulk een volksstuk nu en dan te over-gevoelig zijn, de spelers blij ven in Zeemans-Vrouwen steeds binnen de artistieke perken, ze geven geen moment een te veel, zij blijven in hun spel voort durend artistiek-voornaam! Het is tooneel- speelkunst in den besten zin van het woord, een kunst, waarbij je piet denkt aan ouder- wetsch of modern, omdat ze je in haar zuiverheid en oprechtheid ontroert. En niet waar? dan is ze te gelijk gestempeld Ik°zou wenschen, dat Carel van Hees Zee mans-Vrouwen niet ééns, maar eenige ma len als volksvoorstelling in den Stadsschouw burg liet gevén. Ik weet nu al, dat het storm zou loopen en het ensemble Bouber er een eerlijk succes mee zou behalen, hetwelk zou opwegen tegen veel, dat op de volksvoorstel lingen wordt vertoond. Want heel de opvoe ring staat qua spel op een hoog peil. In Zee mans-Vrouwen zien wij eindelijk weer eens een ensemble! Deze acteurs en actrices zijn voortreffelijk op elkaar ingespeeld en vor men daardoor een mooi artistiek geheel- En wat wordt er waarlijk niet alleen door Anny Verhulst en Jan Elsensohn ook indi vidueel sterk spel gegeven. Daar is de au teur zelf, Herman Bouber, die van Dronken Lodewijk een creatie levert, zoo raak en zoo scherp, zoo fel-realistisch als wij van de Rus sen nauwelijks beter hebben gezien. En hoe levend, hoe oer-gezond ondanks haar „kapotte schraag" en echt Hollandsch is die Manke Mie, de buurvrouw van me vrouw Bouberten Hoope in haar humor van Amsterdamsche vrouw uit het volk, in haar gulle hartelijkheid en haar heerlijk op timisme. Deze vier arllsten steken ver uit boven de anderen, die echter toch ook met artistieke ingetogenheid, zuiver begrip en uitmuntend samenspel deze opvoering tot een mooi ge heel weten te maken. Het spel van Anny Verhulst, Aaf Bouber ten Hoope, Jan Elsensohn en Herman Bou ber echter behoort tot het allerbeste, dat ik qua zuiver realistisch tooneelspel in langen tijd op onze planken zag. En Zeemans-Vrouwen staat als tooneel- stuk boven alles, wat het ensemble Bouber in dit genre heeft gegeven. Ook boven de Jan tjes en het toch werkelijk eveneens zeer goede „Huishouden van Jan Steen". Ze ker, het is een stuk „van den lach en den traan", nu en dan erg sentimenteel het slot, de Kerstavond met het „Stille Nacht, Heilige Nacht", is zelfs wel wat erg aan den huilerigen kant maar hoe veel gezonde volkshumor weet zoo'n Eouber toch ook in zijn stuk te brengen! Wat kent deze schrij ver het kruidige Amsterdamsen, hoe dras tisch en onverwachts en juist daarom soms zoo oer-komisch zijn dikwijls de re plieken. wat is dit stuk voortreffelijk „too- neel!" O, ik weet wel. dat hij nu en dan wat overdreven a's wij'.en Justus van Maurik op al te gevoelige traanklieren werkt, maar in het derde bedrijf geeft hij dan toch maar een brok leven, waarop een schrijver van meer littera're eruditie, trotsch zou kun nen zijn! In deze acte stijgt Bouber een fyeel stuk uit boven alles, wat hij tot nu toe schreef, is hij veel meer dan „volksschrijver". Hoe prachtig gevonden is het van den schrij ver om Leen bij haar man er op te laten aandringen, dat hij een betrekking aan den wal zal zoeken, wijl zij intuïtief voelt, dat zij de liefde voor dien „andere" den eigen lijken vader van haar kinderen, die uit de gevangenis is ontslagen niet zal kunnen weerstaan, hoe zuiver reageert daarop Willem Bvoerse. als hij in zijn mets-doen korzelig en humeurig wordt en welk een krachtige en werkelijk ontroerende speelscène is het niet, wanneer Leen staat tusschen deze twee mannen en de zeeman heengaat, omdat hij in dat besiïf-ende moment heeft gevoeld, dat die „andere" nog steeds haar liefde heeft. In dat tooneel. dat subliem wordt gespeeld door Arnv Verb "1st. Joban E'"ensohn en Lemaire, cu'mineert het stuk en al het werk, dat Bou ber tot nu tos heeft geleverd. Wli hopen Zeemans-Vrouwen ook in Haarlem te mogen zien' En dan zooals reeds gezegd een'ge ma'en als volksvoor st elbg in onzen Stadsschouwburg! Carel van Hees zou dat weet lk zeker vele Haarlemmers er een groote vreugde mede bereiden. J. B. SCHUIL. JACOB VAN LENNEP. Drie Eenacters van Herman Heijerfmans. De vereeniglng Jacob van Lennep is gis teren eens van het gebruikelijke programma afgeweken en heeft haar leden voor ae af wisseling drie eenacters aangeboden. Het is eigenlijk vreemd, dat vereenigingen zoo zel den hun keuze op één-bedrijfsstukjes laten vallen. Deze stukjes hebben toch doorgaans een sterk geconcentreerde handeling en bie den dikwijls gelegenheid tot geserreerd en krachtig spel. Daarbij komt nog, dat men zich met een programma van éénacters niet uitsluitend tot de vaste spelers behoeft te beperken, maar men ook eens een kans aan jongere en andere krachten kan geven. Eigenlijk moest om deze reden alleen reeds elke vereeniging één keer per jaar- een po- gramma van korte tooneelstukjes opmaken. Zoo'n avond zou de proefsteen kunnen zijn voor de werkende leden, omdat moeilijk be ter op practische wijze kan worden getoetst, wat de verschillende leden presteeren dan op zoo'n gemengden avond. Mislukt eens een belangrijke rol, dan behoeft de heele avond nog niet verloren te zijn; er is in de andere eenacters gelegenheid genoeg om de schaal weer in evenwicht le brengen. Jacob van Lennep had drie eenacters van Herman Heijermans voor dezen avond uitge kozen: Het Kind, Saltimbank en Het Ka merschut. Van deze drie is Het Kind wel verreweg het belangrijkst, omdat het als drama het meest compleet is. In een sterk geconcentreerde handeling geeft Heijermans een wel zeer tragisch geval en stelt hij zijn twee hoofdpersonen barsen en Frida voor een groot-menschelijk conflict, dat zeer dramatisch van werking is. Het stukje i daarbij knap van bouw en logisch van op lossing. Heijermans toont zich ook in Het Kind een meester- in het vak.. Het Kind geeft niét enkel als zooveel andere eenacters een dramatisch moment, het is een dra ma ln zijn geheel. En het stukje biedt den twee hoofdpersonen alle gelegenheid tot 'sterk en menscheliik spel. Van mevrouw Toni Groeneweg kunnen wij aleen maar zeggen, dat zij in alle op zichten aan de eischen, welke Heijermans in Het Kind stelt, voldeed Zij wist als Frida door haar innig spel, dat geen moment thea traal werd niet enkel stemming te wekken maar ook te ontroeren Mevrouw Groeneweg bleek volkomen tegen haar zeer moeilijke rol opgewassen te zijn. In het tooneel met Emma kwam dank zij haar dadelijk de atmosfeer van het tragische. In heel haar houding was het zwakke van de pas herstel de jonge moeder en het geslagene van nauwelijk te dragen leed. Het verhaal van de ontdekking der blindheid van haar kind deed zij voortreffelijk in toon. Dat was voor een dilettante werkeijk merkwaardig knap en een voorbeeld van uitmuntende dictie. En in haar ontzetting, toen zij Larsen naai de kamer van het kind zag gaan, was zij van zulk een sterk dramatische kracht, dat men even geheel vergat een dilettante voor zich te zien. Toen hoorden wij van haar waarlijk een cri de coeur van een wanhopige moeder, die regelrecht ook tot ons hart ging, en heel het daarop volgend tooneel beheerschte zij met haar zuiver, gevoelig en nooit melo-dra- matisch spel. Mevröuw Gröenewg heeft zich met deze rol voetstoots in de voorste rij van onze Haarlemsche dilettanten geplaatst. Want wie zulk een zware dramatische rol zoo s' en zuiver vermag te spelen, bewijst daarmee dat zij een niet gewonen aanleg en een wel buitengewone wil bezit! Jammer, dat Dr. Larsen zijn spel niet tot een zelfde niveau wist op te voeren, ja., dat hij zelfs in een geheel anderen stijl speelde Dit was spel van een vijftig jaar geleden, dat geheel niet in een stuk van Heijermans paste. Het was melo-dramatiseh, pathetisch en hevig theatraal. Daarbij kwam nog, dat hij aldoor declameerde. Dit laatste trof wel zeer sterk, doordat juist mevrouw Groeneweg zoo natuurlijk en goed sprak. Hierdoor kwam er geen eenheid in het samenspel. De heer Snoeks speelde aldoor hevig komedie in ouderwetschen trant, terwijl mevrouw Groeneweg juist trof door haar sobere innigheid en het wel over- wogene in haar spel, ook in de meest tragi sche situaties. En wat liep de heer Snoeks slecht op het tooneel! Het maakte op mij telkens den Indruk, alsof hij bezig was de breedte van de kamer in het aantal passen uit te meten. De rollen van den vriend en de vriendin werden door den heer de Vries en mevrouw Co van den Berg zeer bevredigend gespeeld. Zij hadden in hun spel dezelfde deugden en zwakheden. Een te sterke nadrukkelijkheid en te groote luidruchtigheid in de momenten, wanneer zij licht spel moesten geven, maar warmte en wei-doende ingetogenheid in de tooneelen, wanneer zij troosten wilden. En het was bij beiden zeer goed merkbaar, dat de regie zei hheel veel moeite voor de dictie had gegeven, die dan ook veel beter was dan wij gewoonlijk hooren. Kleine regiefouten zooals de voor ons zichtbare opstelling van een schijnwerper in den tuin bij het raam, het te vroeg opkomen van Larsen in het tooneel met Stein, waar door deze niet de gelegenheid kreeg de fleschjes met vergif in zijn hand te nemen wat als voorbereiding voor hetgeen volgde toch noodzakelijk was en de onjuiste op stelling der spelers tegen het slot, wanneer Frida haar kind hoort en midden in de ka mer blijft staan, in plaats van onmiddellijk de deur te openen en bij de open deur te spelen zullen wij maar niet te zwaar re kenen, omdat zij voor den totaal-indruk van ondergeschikt belang waren. Saltimbank, de tweede eenacter, is een vrU r wat zwakker stukje dan Het Kind. Heijer mans schreef dit todneelespel indertijd evenals zijn Brand in den Jongen Jan en Feest met de bedoeling om verschillende rollen die van August, Heinrich, Pips, Jim. den stalmeester, den directeur en den „heer" door éen en denzelfden acteur te laten spe len. Voor zoover mij bekend, heeft nooit eén acteur dezen tour de force aangedurfd. Wel heb ik den Vlaamschen tooneelspeler de Vriendt eens in Dresden een transformatie- schets zien spelen, welke verdacht veel op He.eremans' stuk geleek, maar Saltimbans was het toch niet. Men voelt in Saltimbank met dat beurte lings en doorgaans ongemotiveerd opkomen van al die spelers te veel de „truc". Het is technisch heel handig, maar als tooneelspel ls het stukje met al dat over bodige bijwerk toch te schetsmatig om te ontroeren. Daarbij konden wij de keuze van dit stukje ook niet gelukkig noemen, omdat het aan dilettanten al te zware eischen stelt. Het was duidelijk te zien. dat Van Lennep heel hard op Saltimbank had gewerkt en er zich veel moeite voor had getroost uitste kend byvooroeeld waren de decors en de frissche cosiuums maar dat belette toch niet, dat wij ver van de circussfeer bleven. Het was alles vooral van August te zwaar, te nadrukkelijk en veel te langzaam van tempo. Juist een stage wisseling van tempo had hier veel kunnen redden, maar het spel traineerde nu te veel en het stukje viel daardoor wel heel erg lang. En een en kele rol zooals die van Joep leed door misvatting. Joep speelde aldoor den „clown", alsof hij midden in het circus voor het pu bliek in plaats van in de kleedkamer stond. In deze opvatting welke hem wel door de regie zal zijn opgedrongen was het spel van den heer Tumnga heel verdienstelijk al leek mij deze clown toch wel wat al te oud en gebrekkig voor een circus maar geen moment hebben wij het menschelJJke achter het masker hooren doorklinken. Tuninga bleef aldoor de clown. Het al te theatrale en zware ln het spel van den heer Snoeks hinderde in de rol van August minder dan in Het Kind, maar het bleef aldoor op eenzelfde niveau en miste te veel nuance voor deze rol. En ook in Saltim bank viel het zeer slechte loopen en de soms wel zeer gebrekkige plastiek van den heer Snoeks sterk op. Ajevtüuw UiOcac.eg verraste als Fanny door haar temperament. Zij had zeer goede momenten maar zij wist toch niet van deze rol een creatie te maken, zooals zij in Het Kind had gedaan. Het was te veel ko mediespel, wat vooral uitkwam in haar te breede en wat gemaniereerae armgebaren. Maar zij bad ook voortreffelijke oogenblik- ken, knap van stand en gebaar, vooral, wan neer haar haat tegen August oplaaide. Eu zij wist tenminste nu en dan het tempo op te voeren, dat helaas telkens weer door de anderen geremd werd.Voor een dilet tante was het zeker heel verdienstelijk, zoo als zij de zware rol van Fanny speelde. Van de bijrollen was de heer Primo als de aixecteur verreweg de beste. In het kleine scènetje, waarin hij optrad, kwam er kleur en leven en bewogenheid op het tooneel. Het is wel jammer dat de heer Primo de rol van August niet heeft kunnen spelen. De opvoe ring zou dan allicht een sterkeren indruk hebben gemaakt.. Na de pauze ging het bekende „Kamer schut". Deze klucht zou zeker tweemaal amusanter zijn, als zij de helft korter was. Falkland want het is Falkland, die in deze klucht aan het woord is herhaalt zich al te dikwijls en spint het nu en dan wel heel onsmakelijk geval, wel wat erg lang uit Maar het stukje werd door Van Lennep alleraardigst en vlot gespeeld. In deze rea listische klucht voelden de dames en heeren zich volkomen thuis en qua opvoering stond Het Kamerschut als geheel dan ook boven aan. Vooral de heer Van den Borg en me vrouw Tuninga gaven levendig spel als de gelukkige en tegelijk zoo bezorgde vader en moeder van de spruit achter het kamerschut. Maar ook de anderen de heer Tuninga als de hongerige vriend, de heer Van Zand bergen en mevrouw Jo Bouwmeester als de opa en oma en mej. Jo van Meurs als de dienstbode werkten mede tot het slagen van de opvoering, die dan ook een uitbundig lachsucces had. Zoodat Het Kamerschut een zeer gelukkig slot van den avond werd. J. B. SCHUIL. VERANDERINGEN BIJ HET TOONEEL. VAN DALSUM WORDT DIRECTEUR. Eenigen tijd geleden meldden wij reeds, dat Albert van Dalsum plannen zou hebben een nieuw tooneelgezelschap op te richten en gisteren kon men in ons blad lezen dat Johan de Meester Jr. regisseur bij 't Ver- eenigd Tooneel zou worden. Thans schrijft de Tel.: „Voor het seizoen 1929'30 staan ons be langrijke en ingrijpende wijzigingen in de bezetting der diverse tooneelgezelschappen te wachten. Met name bij het „Vereenigd Tooneel" zullen deze wijzigingen een totale verandering van het tableau de la troupe met zich brengen, daar, naar wij vernemen, eenige der voornaamste acteurs van dit ge zelschap zich bij een nieuwe groepeering gaan aansluiten. Het betreft hier een te vormen gezelschap waarvan de naam nog niet vaststaat dat geleld zal worden door een tweehoof dige directie: de heeren Albert van Dalsum en Dr. Wijnand Frans, terwijl A. Defresne als mederegisseur zal optreden. Dit gezel schap zal zijn zetel b;bben te Arnhem, en van daaruit in het bijzonder Oost-Neder land bespelen. Het schijnt echter dat de directie een cultureelen band wil kweeken tusschen dit gezelschap en het Amsterdam sche publiek: naar alle waarschijnlijkheid zal het eens per week te Amsterdam op treden. Onder het strengste voorbehoud kunnen wij thans mededeelen dat bij het nieuwe ge zelschap als belangrijkste acteurs verbonden zullen zijn: de dames Charlotte Kohier, Sara Heyblom en Nell Knoop, benevens de hee ren Albert van Dalsum, Henri Eerens en Frits van Dijk. Onderhandelingen worden nog gevoerd met verscheidene andere voor aanstaande kunstenaars. Wat het repertoire betreft stelt men zich voor de te spelen stukken zoo te kiezen, dat vóóral de inhoud, door hooger geestelijke waarde dan die welke een groot deel van het huidige repertoire bezit, meer beantwoordt aan de eischen van den tijd. De consequenties dezer nieuwe groepee ring zijn speciaal voor het Vereenigd Tooneel van 't allergrootst belang. Immers zal 't vol gend seizoen ons een tweetal uit geeste lijke noodzaak ontstane modern-georiën teerde groote groepen brengen, te weten die welke onder artistieke leiding staat van Louis Saalborn en die waaraan van Dalsum en Frans richting zullen geven. Het Vereenigd Tooneel heeft zijn aan te nemen houding ln deze geïndiceerd door het engageeren van Joh. de Meester Jr., die gelijk wij reeds berichtten als acteur en regisseur in eenige stukken op het Leid- scheplein fungeeren zaL De Meester's werk zaamheid bij het Vlaamsch Volkstooneel heeft hem als leider van ultra-moderne in zichten doen kennen". MUZIEK IN AMSTERDAM. DEBUSSY-CONCERT. Een hoogstbelangTijk concert vond gister avond in de groote zae! van het Concert gebouw plaats, hoogstbelangrijk door het programma, door de wijze van uitvoering, door de strekking. Voor den grootmeester der nieuwere Fransche school, den in 1913 overleden Claude Debussy zal te St. Germain- en Laye, waar hij in 1862 het levenslicht zag, een monument worden geplaatst; de opbrengst van het concert, waaraan behalve het Concertgebouw-orkest, eenige solisten van hoogen rang en een aantal damesledexx van het Toonkunstkoor te Amsterdam mede werkten, terwijl het geheel onder leiding stond van nle»iand minder dan Pierre Monteux, zal ais bijdrage in de kosten van dat monument besteed worden. Aller mede werking geschiedde belangeloos; het was dus een daad, die van eerbied jegens Debussy's nagedachtenis, een mooi getuigenis aflegde. Dit wat de strekking betreft, die we belang rijk achten; zou iemand twijfelen aan de be langrijkheid der wijze van uitvoering, wan neor we nog de namen der solisten noemen: Jo van IJzerVincent, Suze Luger. Marcelle Meyer? We mogen het zelfs overbodig achten, over de hoedanigheid der vertolkingen uit te weiden: met het woord „volmaakt", voor zooverre dit epitheton menschelijkerwijze bereikbaar ls, zijn zij het best gekarakteri seerd. En daar, behalve het Amsterdamsche Toonkunstkoor, allen ook in Haarlem goede bekenden zijn (Marcelle Mejer hoorden w< in een vorig seizoen op een avond van „Kuns; aan het Volk", waar zij een zeer Interessan ten Franschen Kiavleravond gaf), behoeven we hun kunstenaars-persoonlijkheden niet nog te omschrijven. En nu het programma. Twee orkestwerken, de Suite „Ibéria". en het „Prelude a l'Après midi d'un Faune"; een werk voor orkest, vrouwenkoor, sopraan- en altsolo: „la Da- molselle élue"; de Aria van Léiia uit ,4' En fant prodigue" en de „Fantaisle" voor plano en orkest. Zooals men ziet, grootendeels be kende werken. Ik weet niet of „Iberia" hier wel eens werd uitgevoerd, maar van de an dere werken weet ik het zeker. „La Damoiseil; élue" ging vóór enkele jaren onder Evert Comeïis op een Toonkunstuitvoering alhier de Fantaisie werd eens door Ed. van Beinum onder leiding van Nico Gerharz gespeeld het Prélude en de Aria kwamen meermalen op de programma's voor. De belangrijkheid van het programma werd dus niet door het bieden van noviteiten gewekt. Waardoor dan wel? Ik zou meenen: door het feit dat we gelegenheid kregen een geheelen avond wer ken uit verschillende perioden van 's mees ters werkzaamheid te hooren: ons rustig in de sfeer zijner gedachten en fantasieën te kunnen verdiepen en de nawerking daar van te ondergaan, ongestoord door vooraf gegane of volgende muziekwerken van anderen oorsprong, aard en stijl. Het was interessant, na te gaan of een Debussy-concert tot het laatste toe onverzwakkende indrukken zou geven, meer nog: of de diepte dier indruk ken gaandeweg stijgen zou. Daarbij kan zulk een avond interessant zijn doordat hij een beeld kan geven van den ontwikkelings gang van een componist: hoe hij zich uit de navolging van groote voorgangers losmaakt en tot zelfstandigheid, tot het hoogtepunt van zijn beteeken is komt. Laat ik nu terstond beginnen op te mer ken, dat naar mijn meening een andere programma-volging dan de gebodene voor het eene en voor het andere gunstiger geweest zou zijn. Niet alleen was de opvolging nu niet chronologisch, maar het sterkste orkestwerk, de „Ibéria"-suite opende het programma, de niet zoo heel sterke Fantasie voor piano sloot het. In „Ibéria", dat in 1907 geschreven werd hoort men Debussy in ziin volle eigen aardigheid en beteekenis; op het hoogtepunt zijner kracht. De drie „Images" die de suite samenstellen zijn muzikale impressies van een buitengewoon suggestieve kracht, van een overrijke fantasie, van een onovertroffen meesterschap in 1 et coloriet, in de orkest behandeling; toon schilderingen, die ons het Spaansche land voor oogen tooveren zonder dat zij de gebreken der meeste werken van echt-Spaanschen oorsprong: onophoudelijk; herhaling derzelfde motieven en rhythmen vertoonen. Deze Images sluiten zich aan bij de Preludes, geniale werkjes van wondere beteekenis; alleen is natuurlijk het orkestrale palet nog veel rijker aan tinten dan het klavier. Het „Prélude 1' Après-midi d'un Faune mag insgelijks een meesterwerkje ge noemd worden, al dateert het uit veel vroe ger tijd: 1894: De impressionistische toon schildering is in dit werk even meesterlijK ais in „Ibéria", maar de uitdrukkingswijz! waarvan de componist zich bediende, was nog niet zoo geheel zuiver persoonlijk als in het latere werk: nevens echte Debussy- ismen vindt men nog herinneringen aan Wagner César Franck. Dit vermindert de absolute waax-de van het werk niet; het heeft alleen invloed op zijn relat.eve be teekenis. La.DamoIselle élue staat nog grootendeels in den ban zijner groote voorgangers, vooral van Wagner, al is Debussy's orkestrale stift over het geheel minder zwaar dan die van den - Bayreuther meester. Ook de behande ling der zangstemmen ls lichter, meer Fransch: maar de mooie drieklanken en sappige none-accoorden overstelpen den hoorder nog als in den bloeitijd der latex- door Debussy verafschuwde Duitsche ro mantiek. „La Damoiselle élue" verscheen in 1806, maar Ls blijkbaar veel vroeger geschre ven. In 1884, dus op 22-jarigen leeftijd verwierf de jeugdige meester den Prix de Rome met ,4' Enfant prodigue", en in hetzelfde jaar, doch te Rome ontstond de Fantasie voor piano en orkest, die echter eerst in 1919, dus na 's meester's dood de openbare première beleefde. Dit en het vorige zijn dus jeugd werken; getuigen van ongemeen talent, van genialiteit zelfs reeds sporen bevattend, doch nog niet kenmerkend voor de gansche per soonlijkheid. Bovendien is de Fantasie eigenlijk geen „dankbaar" stuk voor den solist de piano is grootendeels als orkest instrument behandeld en heeft dus een weinig zelfstandige partij; zelfs is ze vaak nagenoeg niet duidelijk hoorbaar. De indruk nu van al die werken, zooals hij aan het slot van den avond waar te ne men was bij deze en gene, was nu over het geheel geen stijgende. Dit zal vooreerst aan de volgorde, als gezegd, gelegen hebben. Verder moeten we rekening houden met de individueele geaardheid der hoorders; som migen, vooral de ouderen, aan meer sub- stantieele oor- en verstandskost gewend, kunnen in het verfijnde kleurenspel, in de wisselende, telkens vervagende indrukken wel voor een wijle, doch niet op den duur volkomen bevrediging vinden. Het is nutte loos daarover te gaan twisten; ook de plaats die Debussy in de muziekgeschiedenis in neemt is reeds vrijwel duidelijk en bepaald. Zeker is het, en dat bleek ook gisteren, dat hij een geheel bijzondere plaats inneemt, dat hij tot de geniale wegbereiders gerekend mag worden, maar ook, dat hij, gelijk Wag ner als baanbreker tevens zelf den weg ge vonden heeft naar den hoogsten top, waar heen zijn weg kon voeren. Zijn manier, zijn coloriet, zijn harmonieën hebben anderen tot voorbeeld kunnen dienen; dat wat hij door die middelen bereiken kon lag buiten het bereik van die na hem kwamen. Zoo voe ren van den door hem gebaand en weg wel zijwegen, maar alleen zijn pad ging door tot boven op dien hoogen top van waar men de aarde in het firmanent overschouwt als een groot kleurentafereel, en waarop men de geluiden dezer aarde hoort als verwijderde impressies, zooals de meester dat in zijn Préludes, in zijn Iberia en andere werken zoo heerlijk en onvergelijkelijk geschilderd heeft. liAREL DE JONG. KUNSTKRING HEEMSTEDE. Rosa Spier. Het programma voor het vierde concert van Heemstee's Kunstkring had de gevierde harpkunstenares geheel alleen voor haar rekening. Uit haar overrijk repertoire had zij met geringe moeite een keus te doen. Maar al liet Rosa Spier de componisten elkaar opvolgen naar anciënniteit in de eigenlijke harplitteratuur belandden we toch niet eerder dan door de sonatine van Francois Nadermann. al maakt dit werk. voor klavier gespeeld, lang geen slechten Indruk. Wat daaraan vooraf ging: Couperln. Ra- meau. H&ndel was alles uit de clavecimbel- litteratuur en nu vind ik dat de beide Fran sche oudmeesters niet zoo licht zijn te be naderen door de transcriptie voor harp als wel Handel, van wie een Passacaglia imen vindt haar als slotdeel in de 7e suite) een zeer schoone uitwerking had. Wat Rosa Spier door de bijzondere kunst vormen van het harpspel ontlokt aan haar prachtlgen Erard, grenst aan het wonder baarlijke. Wij prijzen het echter ln haar, dat zij nooit haar stukken kiest, om het virtuoze element dat zij Inhouden. Als wij gevangen raken in de betoovcring van haar myste rieuze fluisteringen, plots uit die droomen- sfeer gerukt door heftig neergerukte gitaar- tonen, om dadelijk daarop te geraken in den ban van het heerlijkste bisblgllando, dan heeft dat geen virtuoozen. maar louter een artistieken grond. Als rij de wonderboom van de schoonste harmonieën over ons uitgiet, dan zou zij dat wellicht in artistieken zin ook kunnen op een doodeenvoudige haken- harp. Maar wie overtreft haar in de macht over al de middelen die naar Erard haar ten dienste stelt? Hloi is het- een kunstvol flageoletspel, dat opeens uit een zee van harmonieën opklinkt, daar weer is het de aanwending van gelukkig gekozen synonym- tonen, en dit alles geschiedt als achteloos. Maar dat is het niet. Want altijd zijn de wondere handen dezer hoogbegaafde vrouw als tastend en zoekend naar de rijkste kleu rencombinaties; die handen, die immer het schoonste tooveren wat er mogelijk is om den zin der compositie naar voren te brengen. Zóó ondergingen wij haar spel ln de pas torale variaties over het oude Bretonsche kerstlied, dat ons het kleurenaspect toover- de van gebrandschilderde ramen: zóó de altijd weer schoone Impromptu van Fauré; zóó zongen wij haast zachtkens Schuberts melodie „ich hórt' eln Biichlein rauschen" bij het stuk van Lulgi Tedesci. Bewondering, verbazing over een zóó groot machtig kunnen wekte do Sarabande van Gaubert, waar de overrljkdom van modula ties het instrument ons bracht in zijn volle glans en heerlijkheid. Rosa Spier had een Ingetogen luisterend auditorium. Het vroeg aan het eind zóó over duidelijk om nog een stuk. dat zij nog voor droeg een werk van Hasselmans (Patrouille). Al stond het als compositie niet op de lijn van 't voorgaande, het toonde ons, zij 't nu minder onopzettelijk, het grootmachtig kun nen dezer intelligente vrouw, die ook ln het buitenland het aanzien onzer kunst hoog houdt. G. J. KALT. HET WETSONTWERP.DE GEER. De concept-memorie van ant woord Js gereed. Waarschu wing aan gemeentebesturen. Het Correspondentleburcau xncidt: Wij hebben dezer dagen aan den minister van financiën de vraag gesteld, of ecnigo mededeeling kon worden gedaan omtrent den stand der behandeling van het wets ontwerp in zake de gemeente-financicn en omtrent de kansen, dat het ontwerp nog in deze parlementaire periode zou tot stand ko men. Minister de Geer heeft ons geantwoord, dat hij dit laatste hoogst wenscheiyk en ook alleszins mogelijk acht. Den 8sten Januari heeft de regeering het verslag der commissie van voorbereiding uit de Tweede Kamer ontvangen, waarin alle kwesties, die bij dit ontwerp ter sprake kwa men, uitvoerig zijn onder de oogen gezien. Do minister verklaarde bewondering en waar deering te hebben voor den ernstlgen ar beid, die, grootendeels tijdens de drukke be- grootingswerken, aan dit verslag blijkt be steed te zijn. Een uitvoerig concept-memorie van ant woord met een nota van wijzigingen ligt gereed en zal waarschijnlijk aan het einde dezer week, dus begin Februari, aan de com missie worden toegezonden. Deze zal verge zeld gaan van een opgaaf van wat iedere gemeente naar de gewijzigde redactie en naar op grond daarvan gemaakte bereke ningen zal ontvangen. Ook deze opgaaf ligt gereed. De regeering vertrouwt, dat het mon - deling overleg met de commissie eenigen tijd daarna zal kxmnen plaats hebben, cn dat het eindverslag op een zoodanig tijdstip door de commissie zal kunnen worden ge publiceerd, dat voor een rustige openb«irc behandeling in dit zittingsjaar voldoende tijd overblijft. Op onze vraag of omtrent de aangebrach te wijzigingen eenige mededeeling kon wor den gedaan, luidde het antwoord van den minister ontkennend. De behandeling bij een commissie van voorbereiding onderstelt, zeide de minister, vertrouwelijk overleg, zoowel schriftelijk als mondeling, totdat de commissie het oogenblik van publiceerlng van het resultaat gekomen acht. Vooral bij een materie als de onderhavige heeft deze methode het groote voordeel, dat de kans om tot. elkaar te komen en om de meesu bevredigende regeling ook ter zake van alle onderdeelen te verkrijgen, er in hoogc mate door bevorderd wordt. Wel meende de minister in dit verband te moeten waarschuwen, dat van de zijde der gemeenten vooralsnog niet te veel behoort te worden afgegaan op onderstelde ultkee- ringen, die haar uit het gemeentefonds zul len toekomen. De definitieve staat der uit- keeringen zal er op menig punt waarschijn lijk heel anders uitzien dan thans wel aan genomen wordt. Voor gemeenten, die méér zullen krijgen, is dit geen groot bezwaar. Maar voor gemeenten die minder zullen krijgen, zou dit op een teleurstelling kunnen uitloopen, vooral indien zij haar politiek reeds min of meer op de in de toekomst te verwachten bedragen gingen inrichten. Zelfs zouden zij zich dan wellicht in „verkregen rechten" kunnen gedeerd achten. Daarom waarschuwde de minister de betrokkenen, in -elk geval nog ettelijke weken te wachten, alvorens zich aan een al te behagelijk ge voel of ook aan het omgekeerde over te geven." -

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 11