HAARl.EM'S DAGBLAD
DINSDAG 29 JANUARI 1929
LETTEREN EN KUNST
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
ENSEMBLE BOUBER.
Zcemans-vrouwen.
Levensschets in 4 bedrijven door
Herman Bouber.
Anny Verhulst!!
Hoevelen mijner lezers ook van de trouw
ste schouwburgbezoekers zouden van deze
actrice ooit hebben gehoord? Laat ik maar
eerlijk toegeven, dat zij ook mij voordat
ik Bouber's Zeemans-vrouwen in den Plan
tage-Schouwburg te Amsterdam had gezien
totaal onbekend was. En zio, daar gebeurt
mij het wonder, dat een Hollandsche actrice
wier naam mij zelfs geheel vreemd is, mij
in een volksstuk zoo sterk boeit, dat ik heel
den avond haar spel in steeds stijgende be
wondering volg, dat zij op sommige momen
ten mij zelfs zoo ontroert, dat een brok mij
in de keel schiet. Ik verzeker u, dat het spel
van deze jonge actrice in de rol van „Rooie
Leen" zoo zuiver en innig, zoo gevoelig en
warm-mensehelijk, zoo sober en toch zoo
expressief is, als alleen in dit genre me
vrouw Van der Horstvan der Lugt Melsert
vermocht te geven. Anny Verhulst is één
van de weinige Hollandsche actrices, die met
haar stille spel een diepe ontroering weet
te wekken, die het groote lijden van de vrouw
weet uit te beelden, ook als zij zwijgt. Ik
zou wenschen, dat alle waarachtige tooneel-
liefhebbers, wanneer het „ensemble Bouber"
met Zeemans-vrouwen in Haarlem komt
wat misschien niet zoo spoedig zal gebeuren,
omdat het stuk te Amsterdam nog steeds
volle zalen trekt Anny Verhulst als Rooie
Leen gingen zien. Ik durf voorspellen, dat
deze jonge, onbekende actrice u in dit volks
stuk, ondanks veel sentimentaliteit, met haar
spel nu en d~n 'n diepere en zuiverder ont
roering zal schenken dan de meeste actrices
der gesubsidieerde gezelschappen, die in Hol
land een grooten naam hebben.
En niet alleen Anny Verhulst! Ook Johan
Elsensohn geeft als Willem Broerse, den
zeeman, zoo gaaf, mooi, warm-menschelijk
spel, dat hij je regelrecht in je ziel grijpt.
En evenals Anny Verhulst steeds toet
de zuiverste middelen! Elsensohn weet dezen
braven, nobelen misschien wat tè nobelen
zeeman zoo eenvoudigweg te doen leven en
alles wordt echt en puur in dezen man! Zie
alleen maar hoe deze zeeman met innige
genegenheid en diep medelijden kijkt, enkel
kijkt naar een vrouw die lijdt, en er welt iets
in je oog, waarvoor je je niet eens schaamt!
De auteur moge in zulk een volksstuk nu
en dan te over-gevoelig zijn, de spelers blij
ven in Zeemans-Vrouwen steeds binnen de
artistieke perken, ze geven geen moment
een te veel, zij blijven in hun spel voort
durend artistiek-voornaam! Het is tooneel-
speelkunst in den besten zin van het woord,
een kunst, waarbij je piet denkt aan ouder-
wetsch of modern, omdat ze je in haar
zuiverheid en oprechtheid ontroert. En
niet waar? dan is ze te gelijk gestempeld
Ik°zou wenschen, dat Carel van Hees Zee
mans-Vrouwen niet ééns, maar eenige ma
len als volksvoorstelling in den Stadsschouw
burg liet gevén. Ik weet nu al, dat het storm
zou loopen en het ensemble Bouber er een
eerlijk succes mee zou behalen, hetwelk zou
opwegen tegen veel, dat op de volksvoorstel
lingen wordt vertoond. Want heel de opvoe
ring staat qua spel op een hoog peil. In Zee
mans-Vrouwen zien wij eindelijk weer eens
een ensemble! Deze acteurs en actrices zijn
voortreffelijk op elkaar ingespeeld en vor
men daardoor een mooi artistiek geheel-
En wat wordt er waarlijk niet alleen door
Anny Verhulst en Jan Elsensohn ook indi
vidueel sterk spel gegeven. Daar is de au
teur zelf, Herman Bouber, die van Dronken
Lodewijk een creatie levert, zoo raak en zoo
scherp, zoo fel-realistisch als wij van de Rus
sen nauwelijks beter hebben gezien. En hoe
levend, hoe oer-gezond ondanks haar
„kapotte schraag" en echt Hollandsch is
die Manke Mie, de buurvrouw van me
vrouw Bouberten Hoope in haar humor
van Amsterdamsche vrouw uit het volk, in
haar gulle hartelijkheid en haar heerlijk op
timisme.
Deze vier arllsten steken ver uit boven de
anderen, die echter toch ook met artistieke
ingetogenheid, zuiver begrip en uitmuntend
samenspel deze opvoering tot een mooi ge
heel weten te maken.
Het spel van Anny Verhulst, Aaf Bouber
ten Hoope, Jan Elsensohn en Herman Bou
ber echter behoort tot het allerbeste, dat ik
qua zuiver realistisch tooneelspel in
langen tijd op onze planken zag.
En Zeemans-Vrouwen staat als tooneel-
stuk boven alles, wat het ensemble Bouber in
dit genre heeft gegeven. Ook boven de Jan
tjes en het toch werkelijk eveneens zeer
goede „Huishouden van Jan Steen". Ze
ker, het is een stuk „van den lach en den
traan", nu en dan erg sentimenteel het
slot, de Kerstavond met het „Stille Nacht,
Heilige Nacht", is zelfs wel wat erg aan den
huilerigen kant maar hoe veel gezonde
volkshumor weet zoo'n Eouber toch ook in
zijn stuk te brengen! Wat kent deze schrij
ver het kruidige Amsterdamsen, hoe dras
tisch en onverwachts en juist daarom
soms zoo oer-komisch zijn dikwijls de re
plieken. wat is dit stuk voortreffelijk „too-
neel!" O, ik weet wel. dat hij nu en dan wat
overdreven a's wij'.en Justus van Maurik
op al te gevoelige traanklieren werkt,
maar in het derde bedrijf geeft hij dan toch
maar een brok leven, waarop een schrijver
van meer littera're eruditie, trotsch zou kun
nen zijn! In deze acte stijgt Bouber een fyeel
stuk uit boven alles, wat hij tot nu toe
schreef, is hij veel meer dan „volksschrijver".
Hoe prachtig gevonden is het van den schrij
ver om Leen bij haar man er op te laten
aandringen, dat hij een betrekking aan den
wal zal zoeken, wijl zij intuïtief voelt, dat zij
de liefde voor dien „andere" den eigen
lijken vader van haar kinderen, die uit de
gevangenis is ontslagen niet zal kunnen
weerstaan, hoe zuiver reageert daarop Willem
Bvoerse. als hij in zijn mets-doen korzelig
en humeurig wordt en welk een krachtige en
werkelijk ontroerende speelscène is het niet,
wanneer Leen staat tusschen deze twee
mannen en de zeeman heengaat, omdat hij
in dat besiïf-ende moment heeft gevoeld, dat
die „andere" nog steeds haar liefde heeft. In
dat tooneel. dat subliem wordt gespeeld door
Arnv Verb "1st. Joban E'"ensohn en Lemaire,
cu'mineert het stuk en al het werk, dat Bou
ber tot nu tos heeft geleverd.
Wli hopen Zeemans-Vrouwen ook in
Haarlem te mogen zien' En dan zooals
reeds gezegd een'ge ma'en als volksvoor
st elbg in onzen Stadsschouwburg! Carel
van Hees zou dat weet lk zeker vele
Haarlemmers er een groote vreugde mede
bereiden.
J. B. SCHUIL.
JACOB VAN LENNEP.
Drie Eenacters van Herman
Heijerfmans.
De vereeniglng Jacob van Lennep is gis
teren eens van het gebruikelijke programma
afgeweken en heeft haar leden voor ae af
wisseling drie eenacters aangeboden. Het is
eigenlijk vreemd, dat vereenigingen zoo zel
den hun keuze op één-bedrijfsstukjes laten
vallen. Deze stukjes hebben toch doorgaans
een sterk geconcentreerde handeling en bie
den dikwijls gelegenheid tot geserreerd en
krachtig spel. Daarbij komt nog, dat men
zich met een programma van éénacters niet
uitsluitend tot de vaste spelers behoeft te
beperken, maar men ook eens een kans aan
jongere en andere krachten kan geven.
Eigenlijk moest om deze reden alleen reeds
elke vereeniging één keer per jaar- een po-
gramma van korte tooneelstukjes opmaken.
Zoo'n avond zou de proefsteen kunnen zijn
voor de werkende leden, omdat moeilijk be
ter op practische wijze kan worden getoetst,
wat de verschillende leden presteeren dan
op zoo'n gemengden avond. Mislukt eens een
belangrijke rol, dan behoeft de heele avond
nog niet verloren te zijn; er is in de andere
eenacters gelegenheid genoeg om de schaal
weer in evenwicht le brengen.
Jacob van Lennep had drie eenacters van
Herman Heijermans voor dezen avond uitge
kozen: Het Kind, Saltimbank en Het Ka
merschut. Van deze drie is Het Kind wel
verreweg het belangrijkst, omdat het als
drama het meest compleet is. In een sterk
geconcentreerde handeling geeft Heijermans
een wel zeer tragisch geval en stelt hij zijn
twee hoofdpersonen barsen en Frida
voor een groot-menschelijk conflict, dat zeer
dramatisch van werking is. Het stukje i
daarbij knap van bouw en logisch van op
lossing. Heijermans toont zich ook in Het
Kind een meester- in het vak.. Het Kind geeft
niét enkel als zooveel andere eenacters
een dramatisch moment, het is een dra
ma ln zijn geheel. En het stukje biedt den
twee hoofdpersonen alle gelegenheid tot
'sterk en menscheliik spel.
Van mevrouw Toni Groeneweg kunnen
wij aleen maar zeggen, dat zij in alle op
zichten aan de eischen, welke Heijermans
in Het Kind stelt, voldeed Zij wist als Frida
door haar innig spel, dat geen moment thea
traal werd niet enkel stemming te wekken
maar ook te ontroeren Mevrouw Groeneweg
bleek volkomen tegen haar zeer moeilijke
rol opgewassen te zijn. In het tooneel met
Emma kwam dank zij haar dadelijk de
atmosfeer van het tragische. In heel haar
houding was het zwakke van de pas herstel
de jonge moeder en het geslagene van
nauwelijk te dragen leed. Het verhaal van de
ontdekking der blindheid van haar kind
deed zij voortreffelijk in toon. Dat was voor
een dilettante werkeijk merkwaardig knap
en een voorbeeld van uitmuntende dictie.
En in haar ontzetting, toen zij Larsen naai
de kamer van het kind zag gaan, was zij van
zulk een sterk dramatische kracht, dat men
even geheel vergat een dilettante voor zich
te zien. Toen hoorden wij van haar waarlijk
een cri de coeur van een wanhopige moeder,
die regelrecht ook tot ons hart ging, en heel
het daarop volgend tooneel beheerschte zij
met haar zuiver, gevoelig en nooit melo-dra-
matisch spel.
Mevröuw Gröenewg heeft zich met deze
rol voetstoots in de voorste rij van onze
Haarlemsche dilettanten geplaatst. Want
wie zulk een zware dramatische rol zoo s'
en zuiver vermag te spelen, bewijst daarmee
dat zij een niet gewonen aanleg en een wel
buitengewone wil bezit!
Jammer, dat Dr. Larsen zijn spel niet tot
een zelfde niveau wist op te voeren, ja., dat
hij zelfs in een geheel anderen stijl speelde
Dit was spel van een vijftig jaar geleden, dat
geheel niet in een stuk van Heijermans
paste. Het was melo-dramatiseh, pathetisch
en hevig theatraal. Daarbij kwam nog, dat
hij aldoor declameerde.
Dit laatste trof wel zeer sterk, doordat
juist mevrouw Groeneweg zoo natuurlijk en
goed sprak. Hierdoor kwam er geen eenheid
in het samenspel. De heer Snoeks speelde
aldoor hevig komedie in ouderwetschen
trant, terwijl mevrouw Groeneweg juist trof
door haar sobere innigheid en het wel over-
wogene in haar spel, ook in de meest tragi
sche situaties. En wat liep de heer Snoeks
slecht op het tooneel! Het maakte op mij
telkens den Indruk, alsof hij bezig was de
breedte van de kamer in het aantal passen
uit te meten.
De rollen van den vriend en de vriendin
werden door den heer de Vries en mevrouw
Co van den Berg zeer bevredigend gespeeld.
Zij hadden in hun spel dezelfde deugden en
zwakheden. Een te sterke nadrukkelijkheid
en te groote luidruchtigheid in de momenten,
wanneer zij licht spel moesten geven, maar
warmte en wei-doende ingetogenheid in de
tooneelen, wanneer zij troosten wilden. En
het was bij beiden zeer goed merkbaar, dat
de regie zei hheel veel moeite voor de dictie
had gegeven, die dan ook veel beter was dan
wij gewoonlijk hooren.
Kleine regiefouten zooals de voor ons
zichtbare opstelling van een schijnwerper in
den tuin bij het raam, het te vroeg opkomen
van Larsen in het tooneel met Stein, waar
door deze niet de gelegenheid kreeg de
fleschjes met vergif in zijn hand te nemen
wat als voorbereiding voor hetgeen volgde
toch noodzakelijk was en de onjuiste op
stelling der spelers tegen het slot, wanneer
Frida haar kind hoort en midden in de ka
mer blijft staan, in plaats van onmiddellijk
de deur te openen en bij de open deur te
spelen zullen wij maar niet te zwaar re
kenen, omdat zij voor den totaal-indruk van
ondergeschikt belang waren.
Saltimbank, de tweede eenacter, is een vrU
r wat zwakker stukje dan Het Kind. Heijer
mans schreef dit todneelespel indertijd
evenals zijn Brand in den Jongen Jan en
Feest met de bedoeling om verschillende
rollen die van August, Heinrich, Pips, Jim.
den stalmeester, den directeur en den „heer"
door éen en denzelfden acteur te laten spe
len. Voor zoover mij bekend, heeft nooit eén
acteur dezen tour de force aangedurfd. Wel
heb ik den Vlaamschen tooneelspeler de
Vriendt eens in Dresden een transformatie-
schets zien spelen, welke verdacht veel op
He.eremans' stuk geleek, maar Saltimbans
was het toch niet.
Men voelt in Saltimbank met dat beurte
lings en doorgaans ongemotiveerd opkomen
van al die spelers te veel de „truc".
Het is technisch heel handig, maar als
tooneelspel ls het stukje met al dat over
bodige bijwerk toch te schetsmatig om te
ontroeren. Daarbij konden wij de keuze van
dit stukje ook niet gelukkig noemen, omdat
het aan dilettanten al te zware eischen
stelt.
Het was duidelijk te zien. dat Van Lennep
heel hard op Saltimbank had gewerkt en er
zich veel moeite voor had getroost uitste
kend byvooroeeld waren de decors en de
frissche cosiuums maar dat belette toch
niet, dat wij ver van de circussfeer bleven.
Het was alles vooral van August te
zwaar, te nadrukkelijk en veel te langzaam
van tempo. Juist een stage wisseling van
tempo had hier veel kunnen redden, maar
het spel traineerde nu te veel en het stukje
viel daardoor wel heel erg lang. En een en
kele rol zooals die van Joep leed door
misvatting. Joep speelde aldoor den „clown",
alsof hij midden in het circus voor het pu
bliek in plaats van in de kleedkamer stond.
In deze opvatting welke hem wel door de
regie zal zijn opgedrongen was het spel
van den heer Tumnga heel verdienstelijk
al leek mij deze clown toch wel wat al te oud
en gebrekkig voor een circus maar geen
moment hebben wij het menschelJJke achter
het masker hooren doorklinken. Tuninga
bleef aldoor de clown.
Het al te theatrale en zware ln het spel
van den heer Snoeks hinderde in de rol van
August minder dan in Het Kind, maar het
bleef aldoor op eenzelfde niveau en miste te
veel nuance voor deze rol. En ook in Saltim
bank viel het zeer slechte loopen en de
soms wel zeer gebrekkige plastiek van den
heer Snoeks sterk op.
Ajevtüuw UiOcac.eg verraste als Fanny
door haar temperament. Zij had zeer goede
momenten maar zij wist toch niet van deze
rol een creatie te maken, zooals zij in
Het Kind had gedaan. Het was te veel ko
mediespel, wat vooral uitkwam in haar te
breede en wat gemaniereerae armgebaren.
Maar zij bad ook voortreffelijke oogenblik-
ken, knap van stand en gebaar, vooral, wan
neer haar haat tegen August oplaaide. Eu
zij wist tenminste nu en dan het tempo op
te voeren, dat helaas telkens weer
door de anderen geremd werd.Voor een dilet
tante was het zeker heel verdienstelijk, zoo
als zij de zware rol van Fanny speelde.
Van de bijrollen was de heer Primo als de
aixecteur verreweg de beste. In het kleine
scènetje, waarin hij optrad, kwam er kleur
en leven en bewogenheid op het tooneel. Het
is wel jammer dat de heer Primo de rol van
August niet heeft kunnen spelen. De opvoe
ring zou dan allicht een sterkeren indruk
hebben gemaakt..
Na de pauze ging het bekende „Kamer
schut". Deze klucht zou zeker tweemaal
amusanter zijn, als zij de helft korter was.
Falkland want het is Falkland, die in
deze klucht aan het woord is herhaalt zich
al te dikwijls en spint het nu en dan
wel heel onsmakelijk geval, wel wat erg lang
uit Maar het stukje werd door Van Lennep
alleraardigst en vlot gespeeld. In deze rea
listische klucht voelden de dames en heeren
zich volkomen thuis en qua opvoering stond
Het Kamerschut als geheel dan ook boven
aan. Vooral de heer Van den Borg en me
vrouw Tuninga gaven levendig spel als de
gelukkige en tegelijk zoo bezorgde vader en
moeder van de spruit achter het kamerschut.
Maar ook de anderen de heer Tuninga
als de hongerige vriend, de heer Van Zand
bergen en mevrouw Jo Bouwmeester als de
opa en oma en mej. Jo van Meurs als de
dienstbode werkten mede tot het slagen van
de opvoering, die dan ook een uitbundig
lachsucces had. Zoodat Het Kamerschut een
zeer gelukkig slot van den avond werd.
J. B. SCHUIL.
VERANDERINGEN BIJ HET
TOONEEL.
VAN DALSUM WORDT DIRECTEUR.
Eenigen tijd geleden meldden wij reeds,
dat Albert van Dalsum plannen zou hebben
een nieuw tooneelgezelschap op te richten
en gisteren kon men in ons blad lezen dat
Johan de Meester Jr. regisseur bij 't Ver-
eenigd Tooneel zou worden. Thans schrijft
de Tel.:
„Voor het seizoen 1929'30 staan ons be
langrijke en ingrijpende wijzigingen in de
bezetting der diverse tooneelgezelschappen
te wachten. Met name bij het „Vereenigd
Tooneel" zullen deze wijzigingen een totale
verandering van het tableau de la troupe
met zich brengen, daar, naar wij vernemen,
eenige der voornaamste acteurs van dit ge
zelschap zich bij een nieuwe groepeering
gaan aansluiten.
Het betreft hier een te vormen gezelschap
waarvan de naam nog niet vaststaat
dat geleld zal worden door een tweehoof
dige directie: de heeren Albert van Dalsum
en Dr. Wijnand Frans, terwijl A. Defresne
als mederegisseur zal optreden. Dit gezel
schap zal zijn zetel b;bben te Arnhem, en
van daaruit in het bijzonder Oost-Neder
land bespelen. Het schijnt echter dat de
directie een cultureelen band wil kweeken
tusschen dit gezelschap en het Amsterdam
sche publiek: naar alle waarschijnlijkheid
zal het eens per week te Amsterdam op
treden.
Onder het strengste voorbehoud kunnen
wij thans mededeelen dat bij het nieuwe ge
zelschap als belangrijkste acteurs verbonden
zullen zijn: de dames Charlotte Kohier, Sara
Heyblom en Nell Knoop, benevens de hee
ren Albert van Dalsum, Henri Eerens en
Frits van Dijk. Onderhandelingen worden
nog gevoerd met verscheidene andere voor
aanstaande kunstenaars.
Wat het repertoire betreft stelt men zich
voor de te spelen stukken zoo te kiezen, dat
vóóral de inhoud, door hooger geestelijke
waarde dan die welke een groot deel van het
huidige repertoire bezit, meer beantwoordt
aan de eischen van den tijd.
De consequenties dezer nieuwe groepee
ring zijn speciaal voor het Vereenigd Tooneel
van 't allergrootst belang. Immers zal 't vol
gend seizoen ons een tweetal uit geeste
lijke noodzaak ontstane modern-georiën
teerde groote groepen brengen, te weten die
welke onder artistieke leiding staat van
Louis Saalborn en die waaraan van Dalsum
en Frans richting zullen geven.
Het Vereenigd Tooneel heeft zijn aan te
nemen houding ln deze geïndiceerd door het
engageeren van Joh. de Meester Jr., die
gelijk wij reeds berichtten als acteur en
regisseur in eenige stukken op het Leid-
scheplein fungeeren zaL De Meester's werk
zaamheid bij het Vlaamsch Volkstooneel
heeft hem als leider van ultra-moderne in
zichten doen kennen".
MUZIEK IN AMSTERDAM.
DEBUSSY-CONCERT.
Een hoogstbelangTijk concert vond gister
avond in de groote zae! van het Concert
gebouw plaats, hoogstbelangrijk door het
programma, door de wijze van uitvoering,
door de strekking. Voor den grootmeester
der nieuwere Fransche school, den in 1913
overleden Claude Debussy zal te St. Germain-
en Laye, waar hij in 1862 het levenslicht
zag, een monument worden geplaatst; de
opbrengst van het concert, waaraan behalve
het Concertgebouw-orkest, eenige solisten
van hoogen rang en een aantal damesledexx
van het Toonkunstkoor te Amsterdam mede
werkten, terwijl het geheel onder leiding
stond van nle»iand minder dan Pierre
Monteux, zal ais bijdrage in de kosten van
dat monument besteed worden. Aller mede
werking geschiedde belangeloos; het was dus
een daad, die van eerbied jegens Debussy's
nagedachtenis, een mooi getuigenis aflegde.
Dit wat de strekking betreft, die we belang
rijk achten; zou iemand twijfelen aan de be
langrijkheid der wijze van uitvoering, wan
neor we nog de namen der solisten noemen:
Jo van IJzerVincent, Suze Luger. Marcelle
Meyer? We mogen het zelfs overbodig achten,
over de hoedanigheid der vertolkingen uit te
weiden: met het woord „volmaakt", voor
zooverre dit epitheton menschelijkerwijze
bereikbaar ls, zijn zij het best gekarakteri
seerd. En daar, behalve het Amsterdamsche
Toonkunstkoor, allen ook in Haarlem goede
bekenden zijn (Marcelle Mejer hoorden w<
in een vorig seizoen op een avond van „Kuns;
aan het Volk", waar zij een zeer Interessan
ten Franschen Kiavleravond gaf), behoeven
we hun kunstenaars-persoonlijkheden niet
nog te omschrijven.
En nu het programma. Twee orkestwerken,
de Suite „Ibéria". en het „Prelude a l'Après
midi d'un Faune"; een werk voor orkest,
vrouwenkoor, sopraan- en altsolo: „la Da-
molselle élue"; de Aria van Léiia uit ,4' En
fant prodigue" en de „Fantaisle" voor plano
en orkest. Zooals men ziet, grootendeels be
kende werken. Ik weet niet of „Iberia" hier
wel eens werd uitgevoerd, maar van de an
dere werken weet ik het zeker. „La Damoiseil;
élue" ging vóór enkele jaren onder Evert
Comeïis op een Toonkunstuitvoering alhier
de Fantaisie werd eens door Ed. van Beinum
onder leiding van Nico Gerharz gespeeld
het Prélude en de Aria kwamen meermalen
op de programma's voor. De belangrijkheid
van het programma werd dus niet door het
bieden van noviteiten gewekt. Waardoor dan
wel? Ik zou meenen: door het feit dat we
gelegenheid kregen een geheelen avond wer
ken uit verschillende perioden van 's mees
ters werkzaamheid te hooren: ons rustig in
de sfeer zijner gedachten en fantasieën
te kunnen verdiepen en de nawerking daar
van te ondergaan, ongestoord door vooraf
gegane of volgende muziekwerken van anderen
oorsprong, aard en stijl. Het was interessant,
na te gaan of een Debussy-concert tot het
laatste toe onverzwakkende indrukken zou
geven, meer nog: of de diepte dier indruk
ken gaandeweg stijgen zou. Daarbij kan
zulk een avond interessant zijn doordat hij
een beeld kan geven van den ontwikkelings
gang van een componist: hoe hij zich uit de
navolging van groote voorgangers losmaakt
en tot zelfstandigheid, tot het hoogtepunt
van zijn beteeken is komt.
Laat ik nu terstond beginnen op te mer
ken, dat naar mijn meening een andere
programma-volging dan de gebodene voor het
eene en voor het andere gunstiger geweest
zou zijn. Niet alleen was de opvolging nu niet
chronologisch, maar het sterkste orkestwerk,
de „Ibéria"-suite opende het programma, de
niet zoo heel sterke Fantasie voor piano
sloot het. In „Ibéria", dat in 1907 geschreven
werd hoort men Debussy in ziin volle eigen
aardigheid en beteekenis; op het hoogtepunt
zijner kracht. De drie „Images" die de suite
samenstellen zijn muzikale impressies van
een buitengewoon suggestieve kracht, van een
overrijke fantasie, van een onovertroffen
meesterschap in 1 et coloriet, in de orkest
behandeling; toon schilderingen, die ons het
Spaansche land voor oogen tooveren zonder
dat zij de gebreken der meeste werken van
echt-Spaanschen oorsprong: onophoudelijk;
herhaling derzelfde motieven en rhythmen
vertoonen. Deze Images sluiten zich aan bij
de Preludes, geniale werkjes van wondere
beteekenis; alleen is natuurlijk het orkestrale
palet nog veel rijker aan tinten dan het
klavier.
Het „Prélude 1' Après-midi d'un
Faune mag insgelijks een meesterwerkje ge
noemd worden, al dateert het uit veel vroe
ger tijd: 1894: De impressionistische toon
schildering is in dit werk even meesterlijK
ais in „Ibéria", maar de uitdrukkingswijz!
waarvan de componist zich bediende, was
nog niet zoo geheel zuiver persoonlijk als
in het latere werk: nevens echte Debussy-
ismen vindt men nog herinneringen aan
Wagner César Franck. Dit vermindert de
absolute waax-de van het werk niet; het
heeft alleen invloed op zijn relat.eve be
teekenis.
La.DamoIselle élue staat nog grootendeels
in den ban zijner groote voorgangers, vooral
van Wagner, al is Debussy's orkestrale stift
over het geheel minder zwaar dan die van
den - Bayreuther meester. Ook de behande
ling der zangstemmen ls lichter, meer
Fransch: maar de mooie drieklanken en
sappige none-accoorden overstelpen den
hoorder nog als in den bloeitijd der latex-
door Debussy verafschuwde Duitsche ro
mantiek. „La Damoiselle élue" verscheen in
1806, maar Ls blijkbaar veel vroeger geschre
ven.
In 1884, dus op 22-jarigen leeftijd verwierf
de jeugdige meester den Prix de Rome met
,4' Enfant prodigue", en in hetzelfde jaar,
doch te Rome ontstond de Fantasie voor
piano en orkest, die echter eerst in 1919, dus
na 's meester's dood de openbare première
beleefde. Dit en het vorige zijn dus jeugd
werken; getuigen van ongemeen talent, van
genialiteit zelfs reeds sporen bevattend, doch
nog niet kenmerkend voor de gansche per
soonlijkheid. Bovendien is de Fantasie
eigenlijk geen „dankbaar" stuk voor den
solist de piano is grootendeels als orkest
instrument behandeld en heeft dus een
weinig zelfstandige partij; zelfs is ze vaak
nagenoeg niet duidelijk hoorbaar.
De indruk nu van al die werken, zooals
hij aan het slot van den avond waar te ne
men was bij deze en gene, was nu over het
geheel geen stijgende. Dit zal vooreerst aan
de volgorde, als gezegd, gelegen hebben.
Verder moeten we rekening houden met de
individueele geaardheid der hoorders; som
migen, vooral de ouderen, aan meer sub-
stantieele oor- en verstandskost gewend,
kunnen in het verfijnde kleurenspel, in de
wisselende, telkens vervagende indrukken
wel voor een wijle, doch niet op den duur
volkomen bevrediging vinden. Het is nutte
loos daarover te gaan twisten; ook de plaats
die Debussy in de muziekgeschiedenis in
neemt is reeds vrijwel duidelijk en bepaald.
Zeker is het, en dat bleek ook gisteren,
dat hij een geheel bijzondere plaats inneemt,
dat hij tot de geniale wegbereiders gerekend
mag worden, maar ook, dat hij, gelijk Wag
ner als baanbreker tevens zelf den weg ge
vonden heeft naar den hoogsten top, waar
heen zijn weg kon voeren. Zijn manier, zijn
coloriet, zijn harmonieën hebben anderen
tot voorbeeld kunnen dienen; dat wat hij
door die middelen bereiken kon lag buiten
het bereik van die na hem kwamen. Zoo voe
ren van den door hem gebaand en weg wel
zijwegen, maar alleen zijn pad ging door tot
boven op dien hoogen top van waar men de
aarde in het firmanent overschouwt als een
groot kleurentafereel, en waarop men de
geluiden dezer aarde hoort als verwijderde
impressies, zooals de meester dat in zijn
Préludes, in zijn Iberia en andere werken
zoo heerlijk en onvergelijkelijk geschilderd
heeft.
liAREL DE JONG.
KUNSTKRING HEEMSTEDE.
Rosa Spier.
Het programma voor het vierde concert
van Heemstee's Kunstkring had de gevierde
harpkunstenares geheel alleen voor haar
rekening. Uit haar overrijk repertoire had
zij met geringe moeite een keus te doen.
Maar al liet Rosa Spier de componisten
elkaar opvolgen naar anciënniteit in de
eigenlijke harplitteratuur belandden we
toch niet eerder dan door de sonatine van
Francois Nadermann. al maakt dit werk.
voor klavier gespeeld, lang geen slechten
Indruk.
Wat daaraan vooraf ging: Couperln. Ra-
meau. H&ndel was alles uit de clavecimbel-
litteratuur en nu vind ik dat de beide Fran
sche oudmeesters niet zoo licht zijn te be
naderen door de transcriptie voor harp als
wel Handel, van wie een Passacaglia imen
vindt haar als slotdeel in de 7e suite) een
zeer schoone uitwerking had.
Wat Rosa Spier door de bijzondere kunst
vormen van het harpspel ontlokt aan haar
prachtlgen Erard, grenst aan het wonder
baarlijke. Wij prijzen het echter ln haar, dat
zij nooit haar stukken kiest, om het virtuoze
element dat zij Inhouden. Als wij gevangen
raken in de betoovcring van haar myste
rieuze fluisteringen, plots uit die droomen-
sfeer gerukt door heftig neergerukte gitaar-
tonen, om dadelijk daarop te geraken in den
ban van het heerlijkste bisblgllando, dan
heeft dat geen virtuoozen. maar louter een
artistieken grond. Als rij de wonderboom van
de schoonste harmonieën over ons uitgiet,
dan zou zij dat wellicht in artistieken zin
ook kunnen op een doodeenvoudige haken-
harp. Maar wie overtreft haar in de macht
over al de middelen die naar Erard haar
ten dienste stelt? Hloi is het- een kunstvol
flageoletspel, dat opeens uit een zee van
harmonieën opklinkt, daar weer is het de
aanwending van gelukkig gekozen synonym-
tonen, en dit alles geschiedt als achteloos.
Maar dat is het niet. Want altijd zijn de
wondere handen dezer hoogbegaafde vrouw
als tastend en zoekend naar de rijkste kleu
rencombinaties; die handen, die immer het
schoonste tooveren wat er mogelijk is om
den zin der compositie naar voren te
brengen.
Zóó ondergingen wij haar spel ln de pas
torale variaties over het oude Bretonsche
kerstlied, dat ons het kleurenaspect toover-
de van gebrandschilderde ramen: zóó de
altijd weer schoone Impromptu van
Fauré; zóó zongen wij haast zachtkens
Schuberts melodie „ich hórt' eln Biichlein
rauschen" bij het stuk van Lulgi Tedesci.
Bewondering, verbazing over een zóó groot
machtig kunnen wekte do Sarabande van
Gaubert, waar de overrljkdom van modula
ties het instrument ons bracht in zijn volle
glans en heerlijkheid.
Rosa Spier had een Ingetogen luisterend
auditorium. Het vroeg aan het eind zóó over
duidelijk om nog een stuk. dat zij nog voor
droeg een werk van Hasselmans (Patrouille).
Al stond het als compositie niet op de lijn
van 't voorgaande, het toonde ons, zij 't nu
minder onopzettelijk, het grootmachtig kun
nen dezer intelligente vrouw, die ook ln het
buitenland het aanzien onzer kunst hoog
houdt.
G. J. KALT.
HET WETSONTWERP.DE GEER.
De concept-memorie van ant
woord Js gereed. Waarschu
wing aan gemeentebesturen.
Het Correspondentleburcau xncidt:
Wij hebben dezer dagen aan den minister
van financiën de vraag gesteld, of ecnigo
mededeeling kon worden gedaan omtrent
den stand der behandeling van het wets
ontwerp in zake de gemeente-financicn en
omtrent de kansen, dat het ontwerp nog in
deze parlementaire periode zou tot stand ko
men.
Minister de Geer heeft ons geantwoord,
dat hij dit laatste hoogst wenscheiyk en ook
alleszins mogelijk acht.
Den 8sten Januari heeft de regeering het
verslag der commissie van voorbereiding uit
de Tweede Kamer ontvangen, waarin alle
kwesties, die bij dit ontwerp ter sprake kwa
men, uitvoerig zijn onder de oogen gezien. Do
minister verklaarde bewondering en waar
deering te hebben voor den ernstlgen ar
beid, die, grootendeels tijdens de drukke be-
grootingswerken, aan dit verslag blijkt be
steed te zijn.
Een uitvoerig concept-memorie van ant
woord met een nota van wijzigingen ligt
gereed en zal waarschijnlijk aan het einde
dezer week, dus begin Februari, aan de com
missie worden toegezonden. Deze zal verge
zeld gaan van een opgaaf van wat iedere
gemeente naar de gewijzigde redactie en
naar op grond daarvan gemaakte bereke
ningen zal ontvangen. Ook deze opgaaf ligt
gereed. De regeering vertrouwt, dat het mon -
deling overleg met de commissie eenigen tijd
daarna zal kxmnen plaats hebben, cn dat
het eindverslag op een zoodanig tijdstip
door de commissie zal kunnen worden ge
publiceerd, dat voor een rustige openb«irc
behandeling in dit zittingsjaar voldoende
tijd overblijft.
Op onze vraag of omtrent de aangebrach
te wijzigingen eenige mededeeling kon wor
den gedaan, luidde het antwoord van den
minister ontkennend. De behandeling bij
een commissie van voorbereiding onderstelt,
zeide de minister, vertrouwelijk overleg,
zoowel schriftelijk als mondeling, totdat de
commissie het oogenblik van publiceerlng
van het resultaat gekomen acht. Vooral bij
een materie als de onderhavige heeft deze
methode het groote voordeel, dat de kans
om tot. elkaar te komen en om de meesu
bevredigende regeling ook ter zake van alle
onderdeelen te verkrijgen, er in hoogc mate
door bevorderd wordt.
Wel meende de minister in dit verband te
moeten waarschuwen, dat van de zijde der
gemeenten vooralsnog niet te veel behoort
te worden afgegaan op onderstelde ultkee-
ringen, die haar uit het gemeentefonds zul
len toekomen. De definitieve staat der uit-
keeringen zal er op menig punt waarschijn
lijk heel anders uitzien dan thans wel aan
genomen wordt. Voor gemeenten, die méér
zullen krijgen, is dit geen groot bezwaar.
Maar voor gemeenten die minder zullen
krijgen, zou dit op een teleurstelling kunnen
uitloopen, vooral indien zij haar politiek
reeds min of meer op de in de toekomst te
verwachten bedragen gingen inrichten. Zelfs
zouden zij zich dan wellicht in „verkregen
rechten" kunnen gedeerd achten. Daarom
waarschuwde de minister de betrokkenen,
in -elk geval nog ettelijke weken te wachten,
alvorens zich aan een al te behagelijk ge
voel of ook aan het omgekeerde over
te geven." -