Film-musea in Hollywood
mr"
H. D. VERTELLING
Hoe Harry Crocher aan zijn spulletjes kwam Een museum
om het cultureele peil van de film te verhoogen Nelson's
vlaggeschip naast een dynosaurus Musea vol namaak.
Harry Crocker, de zoon van een millionair
(natuurlijk, anders doe je zooiets niet; en
tevens een goede kennis van Charlie Chap
lin kwam op een lumineus idee. Hij ging
naar Charlie toe, boomde zwaar en kreeg
het hoedje, het jasje, de gekreukelde broek,
het vest, 't wandelstokje en de schoenen los,
waarmee deze artiest nu al ettelijke jaren
door de studio's marcheert. Met dit als be
gin van zijn film-museum moest Crocker
wel slagen.
En hij slaagde. Aankloppend bij den huize
„Pickfair" stond Douglas zijn zwaard uit
„Het teeken van Zorro" en Mary een blonde
krul af, Gilbert zocht het soldatenpak je op.
dat hij in de „Groote Parade" droeg, Lilian
Gish gaf haar „Roode letter", Tom Mix een
doos met oude revolvers, Ken Maynard een
fraaie lasso, Fred Thomson had een met
zilver ingelegd zadel te veel. Modellen van
kasteelen en bruggen, decors met Alt Hei
delberg, de Are de Triomnhe, Nelson's vlag
geschip uit den slag bij Trafalgar ter lengte
van één-meter zestig, gewapend betonnen
tafelen met hiëroglyphen, meubelen en klee-
ren uit „costuumfilms", het werd alles bij
elkaar gesnuffeld uit de stoffige hoekjes der
groote pakhuizen vol requisieten, en v/at
toch niet meer bruikbaar was mocht Harry
Crocker naar zijn museum sleepen.
Maar, wacht even!
Charlie en het Jochie in Harry Crocker's Museum.
Het zou bepaald jammer zijn als de tuin
slang uit de eerste speelfilm die ooit ge
maakt werd en die nauwelijks een minuut
noodig had om af te draaien, verloren zou
gaan, en een even onoverkomelijk gemis
zou het zijn voor ons nageslacht, wanneer de
kleeren die Valentino droeg in „Monsieur
Beaucaire" verzeild raakten bij een uitdra
ger. Het miniatuur-kasteel uit „Robin Hood",
de Moloch-machine uit „Metropolis" de
pantserkruisers en torpedojagers van drie a
vier decimeter lengte die in een v/aschto'obe
rondstoomend, de vlooten vormden uit „De
slag in 't Skagerrak", de voorhistorische
monsters van klei, die in de „Verloren we
reld" rondwandelden, de schminkdoos van
wijlen Barbara la Mar en.de vulpen waarmee
Maurits Stiller in de scenario's aanteeke-
ningen maakte, het moet, volgens sommi
gen, alles bewaard blijven in filmmusea, om
later den menschen te toonen, hoe in de
eerste decennia, dat de film de wereld ver
overde, men den acteur als de voornaamste
factor voor een goede film beschouwde en
men nog steeds niet wist, waar het verschil
tusschen film en gefotografeerd tooneel ligt.
Men schijnt het noodig te vinden nu reeds
te gaan spreken over de geschiedenis van
de film, alsof geschiedenis niet slechts dat
is, wat men alleen kent uit boekjes met jaar
tallen. Maar zoo goed als wij reeds spreken
van klassieke films üi de wereld van de
rolprènt gaat alles gauw zoo mag het
woord historie al wel eens een enkele maal
genoemd worden in verband met dat andere
korte, magische woordje: film.
En met bekwamen Amerikaanschen spoed
werden in de laatste maanden van het vori
ge jaar in het Verre Westen van de Ver-
eenigde Staten twee musea voor de film op
gericht.
T
Dit was nog niet genoeg. De universiteit
van Zuid-Californië die begrijpelijkerwijs
meer aandacht aan de filmindustrie (en
haar kapitalen) besteedt dan eenige andere
universiteit ter wereld, oordeelde, dat de
filmindustrie op een cultureele basis moest
werken en.... richtte ook 'n filmmuseum op.
Met veel Amerikaansche bombarie natuur
lijk. Iemand die jaren lang als man van de
wetenschap iets met filmfabricage te maken
had gehad, professor J. Tarbotton Arm
strong werd benoemd tot directeur en van
den vroegen morgen tot den laten avond
slofte prof. Armstrong op zijn groene pan
toffeltjes rond door het gebouw dat het mu
seum zou huisvesten. Na enkele maanden
was de man zoo ver, dat hij eens even rustig
achter zijn schrijftafel kon gaan zitten. Dui
zenden foto's van filmartiesten waren ge
catalogiseerd en opgeborgen in kasten, vele
honderden boeken allemaal over fiim
stonden op de planken die nog bij lange na
niet gevuld warén, hoewel de collectie toch
de uitgebreidste en meest volledige ter we
reld heet te zijn. In de museumzalen had
het er veel van of men een natuurhistorisch
museum, een antiquiteltenwinkel, een zaak
in bal-masqué-costumes en een arsenaal
had geplunderd om de respectievelijke bui
ten hier onder te brengen. Het gips-geraam-
te van een dynosaurus plantte zijn pooten
tusschen tafels met imitatie-medailles, een
ruiterstandbeeld van karton stond voor een
Romeinsche zegekar. Collecties Delftsch por-
celein (van blik, om breken te voorkomen)
Chineesche tempeldoeken van kunstzij, al
basten vazen uit Toet-ank-Amen's graf
van gips en nog veel, veel meer moois was
er opgeborgen.
En dat alles ter verhooging van het cul
tureele peil van de film.
Zou het helpen?
Europa heeft zonder
een museum ijp.n een
millionairszoon, te
vens. vriendje van
Charlie, en zonder een
museum opgericht
door een universiteit
en met een prof. aan
t hoofd meer voor de
eilm gedaan dan
Amerika.
Wanneer zal tot het
zeer verre Westen van
de Vereenigde Staten,
waar Hollywood ligt,
vanuit het oude Euro
pa eens doorgedron
gen zijn wat film is?
C. G. B.
In een der zalen by prof. Armstrong*
Het Advies.
Naar een Engelsen gegeven door
HERMINE DE BREE
Lex, zei Freddy, terwijl ze op de leuning
van mijn stoel wipte, ik moet een advies
van je hebben.
Heusch.
Ja, werkelijk. Ik kom bij jou omdat je
zoo oud bent, je neemt me toch niet kwalijk
dat ik dat zoo zeg?
Ik ben acht-en-twintig; nog niet eens
zes jaar ouder dan jij.
Nog niet precies oud genoeg om mijn
vader te zijn, zei Freddy pruilend, maar
het is toch een rijpe leeftijd.
Wat wil je eigenlijk? vroeg ik koel.
Hè, wees niet zoo flauw, zei Freddy, ter
wijl ze me aan mijn haar trok. Ik moet
heusch een advies van je hebben en de
oudere behoort de jongere te helpen.
Als je niet vlug vertelt wat je te vertellen
hebt, zei ik zal ik
Wat?, informeerde Freddy belangstel
lend.
Niets. Zeg wat je te zeggen hebt en ver
dwijn. We zitten hier niet op kantoor om
vliegen te vangen.
Zie je, kwam ze eindelijk met haar moei
lijkheid voor den dag, terwijl ze gemakkelijk
ging zitten, het is over Jan van den Horst.
Ja?
En over Dick Hollenberg.
Wat is er met ze aan de hand?
Wat er met ze aan de hand is? Wel, gis
teravond op het danspartijtje bij de Elswouds,
hebben ze me allebei ten huwelijk gevraagd.
Allebei tegelijk?
Neen, natuurlijk niet, domme jongen. De
een na den ander. En nu weet ik niet wie van
de twee ik kiezen moet. Ze zijn allebei ver
schrikkelijk knap en aardig. Jan heeft hei
meeste geld, maar ik geloof dat Dick meei
verstand heeft. Het'leven is moeilijk, eindigde
Freddy met een zucht.
Maar moet je dan persé met één van hun
tweeën trouwen? opperde ik.
Ik moet toch met iemand trouwen, be
weerde Freddy, ik word langzamerhand een
dagje ouder.
Ze glipte van de stoelleuning, wandelde
naar het bescheiden wandspiegeltje (op zich
zelf reeds een bijzondere luxe voor een hee
renkantoor) en begon haar fijn neusje te poe
deren.
Zal ik liever een anderen keer terugko
men? vroeg ze.
Neen, zei ik grimmig.
Ik dacht, Lex, hernam ze zuchtend, dat
jij als advocaat mij zou kunnen helpen. Toe,
doe het alsjeblieft.
Ik kan het niet, antwoordde ik uit m'n
humeur.
Waarom niet?
Ik stond op.
Je hebt het recht niet, mij een dergelijke
vraag te doen, Freddy. Als advocaat mag ik
je in dezen geen advies geven. Dat is in strijd
met mijn beroepsplicht.
Met je beroepsplicht?
Ik ben een geïnteresseerde partij.
Wat beteekent die geleerdheid?-
Dat een advocaat aan derden geen ad
vies mag yeven in een zaak waarin belangen
van hemzelf betrokken zijn!
Het was er uit. Maar nu ik eenmaal A ge
zegd had, zou ik ook B zeggen. Er was geen
terugtocht meer mogelijk.
Maar, ging ik voort, als ik niet als advocaat
spreek, maar om zoo te zeggen als particulier
persoon, is er geen macht ter wereld die me
dat beletten kan.
Dank je wel, Lex, zei Freddy zacht.
Als je werkelijk prijs stelt op mijn ad
vies in deze aangelegenheid, kun je het krij
gen. Jan van den Hox-st is een dwaas en Dick
Hollenberg is ongeveer geen haar beter. Geen
van beiden zou een geschikte man voor je
zijn. Wat jij noodig hebt is iemand met een
voldoende hoeveelheid verstand, die.... een
beetjede baas zou zijn.
Freddy wendde het hoofd af.
Is dat je advies? vroeg ze dof.
Ja.
Ik haat je, zei ze. Je bent een varken
van een vent.
Je hebt mijn advies gevraagd, en ik heb
het je gegeven. Je hebt me niets te verwijten.
Je advies heb ik gevraagd, dat ls waar.
maar niet je jaloezie.
Mijn.... wat?
Je bent jaloersch, besliste Freddy.
Er bestaat voor mij geen enkele reden
om jaloersch te zijn, antwoordde ik, omdat
je immers met mij trouwen zult.
O!
Of misschien niet?
Freddy deed een stap achteruit en keek
mij peinzend aan.
Heusch. zei ze na een lange stilte. Als
ik erover nadenk, misschien zou ik
Naar wat ze verder vertelde heb ik, eerlijk
gezegd niet geluisterd. Toen ze klaar was zwe
gen we allebei een poosje en ten slotte zei ik:
Nu kindje, ga nu maar naar huis en
zeg tegen die twee heerschappen dat ze je
mogen he^en.
Ze \*eten wel dat ze me niet krijgen
kunnen, verklaarde Freddy, terwijl ze dichter
op me toekwam.
Maar ik dacht dat je zei
Ik heb ze gezegd dat ik met een ander
ging trouwen.
Wel allemachtig! En wie heb je gezegd,
dat je aanstaande man was?
Jij natuurlijk, Lex. Liefste!
VOOR DE GROOTSTE
SNELHEID.
SEGRAVE'S RACE-MONSTER.
ALS EEN PROJECTIEL
Deze dagen is in een automobielwinkel in
Piccadilly een merkwaardige automobiel te
zien geweest. Het was de .Golden Arrow", de
renwagen, die voor Majoor Segrave is ge
bouwd en waarmede hij het wereldrecord
van snelheid voor landvoertuigen over den
„vliegenden" mijl wil verbeteren. Het voer
tuig en zijn bestuurder gaan straks scheep
naar Amerika, om dat zelfde Californische
strand bij Daytona te bereiken, waar deze
snelheidsproeven de laatste jaren veelal zijn
ondernomen.
Men zal zich herinneren dat Majoor Se
grave in 1927 een record vestigde, op het
genoemde strand van 203.79 mijl per uur.
Dat wil zeggen, hij reed met een ren-auto-
mobiel een afstand van een paar kilometers,
waarop een mijlafstand en een kilometeraf-
stand waren afgezet en die daarenboven
ruimte gaven voor aanloop en uitrijden.
Hij reed dien korten afstand zoo snel dat
hij, indien hij het een uur had kunnen vol
houden hetgeen mechanisch en waar
schijnlijk ook lichamelijk onmogelijk was
203.79 mijl zou hebben afgelegd.
Deze snelheid werd spoedig daarop ver
beterd door Segrave's ouderen rivaal. Cap
tain Malcolm Campbell (die nu weer al op
weg naar Zuid-Afrika is op jacht naar de
zelfde record snelheid). Campbell haalde op
dezelfde baan en op dezelfde wijze meer dan
205 mijl per uur gemiddelde. En deze renner
werd spoedig daarop weer op zijn beurt ver
slagen door den Amerikaan Ray Keech, die
den „vliegenden" mijl aflegde met een snel
heid van 207.55 mijl per uur.
De nieuwe .Golden Arrow" moet nu pro-
beeren deze snelheid wederom te verbeteren.
Dit doel kan gelukken of falen, dat moet
worden afgewacht. Maar het is inmiddels
zeker dat deze wagen een belangrijke plaats
zal blijven innemen in de geschiedenis der
machinerie. Het is geen automobiel in den
zin dien wij gewoonlijk aan het woord ge
ven, maar het voertuig vertegenwoordigt in
den hoogsten graad het begrip snelheid. Het
projectiel-vormig omhulsel, dat alleen een
deel der wielen vrijlaat schijnt in eiken vier
kanten centimeter van zijn oppervlak snel
heid uit te drukken, het verlangen en het
vermogen om met duizelingwekkende vaart
voort te jagen. De wagen is zoo laag dat een
volwassen mensch er in de breedte gemak
kelijk overheen kan stappen. De lengte is
daarentegen formidabel, tennaastenbij ne
gen meter. Een vliegtuigmotor van nieuwste
constructie, die 900 P.K. kan ontwikkelen,
moet zorgen voor de voortbeweging. Voor de
noodzakelijke afkoeling van dien motor die
nen groote radiatoren, eveneens gebouwd In
overeenstemming met de praktijk der avia
tiek. Bovendien is er een speciale koelinrlch-
ting, die ijs vormt en als hulpkoeler kan
worden gebruikt.
Voordat, nu twee Jaar geleden, deze snel
heidsexperimenten op Daytona-Beach be
gonnen, konden renauto's, waarmede men
snelheidsrecords vestigde, ook doorgaan voor
gewone automobielen. Met wat extra zorg
konden ze veilig op den gewonen weg rijden,
al waren ze als' zoodanig niet geriefelijk. Ze
hadden ook een redelijken levensduur. Dit
kan niet meer worden gezegd van deze mo
dernste renmonsters, die ten cenen male on
geschikt zijn voor rijden op den openbaren
weg. Segrave's eerste ambitieuze renwagen,
de Sunbeam, kon zelfs niet vaart ontwikke
len op een auto-renbaan, als die van Brook-
lands. En het leven van deze nieuwe ren
auto's is even kort als dat van een ééndags
vlieg.
De ervaring, die men met de vroegere ren
auto's opdeed, is van onschatbare waarde
geweest voor de ontwikkeling van den bur
germans auto. De vraag mag worden gesteld
of de nieuwe renwagens zulk doel eveneens
dienen. Wat kan de motortechniek Ieeren
van deze „Golden Arrows", „Blue Birds" en
„White Specials", die in staat mogen blijken
vier mijl af te leggen in een minuut? Voor
praktisch nut schijnt men nu wel alles te
weten van metalen en hun gedrag onder
zekeren zwaren druk en dynamische Invloe
den wat waard is geweten te worden. Ban
den duren voor praktische doeleinden lang
genoeg.
Persoonlijke eerzucht speelt zeer zeker een
rol in deze ondernemingen. En dan is er die
menschelijke begeerte, even oud als de we
reld, iets te verrichten dat nimmer door een
ander is gedaan. Tenslotte is er de reclame-
waarde, zoowel voor het product als voor
den man. De redeneering is dat het aan
zien van de Britsche motorindustrie in de
wereld flink omhoog zal gaan indien Se
grave of Campbell, met hun „all British"
cars het record aan den Amerikaan ontfut
selen. Dit alles verklaart waarom deze ex
perimenten, die ook ontzaglijk duur kosten,
voortgaan.
Menschelijke vaardigheid heeft nu voort
aan weinig aandeel in deze ondernemingen.
Campbell heeft een baan gezocht en klaar
blijkelijk gevonden in Zuld-Afrika waar zijn
rennend monster zoo machtig veel ruimte
heeft dat het, behalve aan zijn bestuurder,
geen kwaad kan stichten. De bestuurder zelf
is tegen alle mogelijke eventualiteiten op de
beste wijze beschermd. Maar bij de verlang
de snelheden geraakt*men, wetenschappelijk
gesproken, in gebied dat totaal onbekend
moet worden geacht. De rijders gaan dus
zeker onbekende toestanden tegemoet waar
de gevaren wezenlijk en rampspoedig kun
nen zijn. In het geval van Segrave wordt
richting houden vergemakkelijkt door een
telescopisch vizier, samengaand met ge-
roosde schijven op de baan, zoodat hij al
voortschietend kan blijven richten op zijn
doel Van de bestuurders kan alleen worden
gezegd dat zij weergaloozen durf hebben.
Maar dat is veel. genoeg om hen tot
groote kerels te stempelen en alle geluk te
wenschen.
Tijdens een bokswedstrijd in Engeland
raakten verschillende toeschouwers slaags.
Aldus wel een heel slecht voorbeeld geven
de aan de boksers.
Iès#3*"
Eerste kwartjesvinders Hé, ieg, je mot niet in
me kaarte kïjke.
Tweede kwartjesvinder: Schei nou uit, vent,
ik heb toch zeker zelf gegeven
HAARLEMIER HALLETJES
EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE
Een van de gewichtigste gebeurtenissen
van de afgeloopen week is de schoonheids
wedstrijd. Natuurlijk de schoonheidswed
strijd onder vrouwen. Mannen hebben geen
schoonheid: als een man Iets minder leelijk
is dan een aap ls hij al mooi genoeg. Aan
den eenen kant klinkt dat voor ons niet aan
genaam, aan den anderen kan het tot ge
ruststelling strekken. Tot onze dagelijksche
zorgen behoort dus de zorg voor ons uiter
lijk schoon niet.
Wat de dames aangaat, ik weet niet of ik
alleen er zoo over denk, maar wanneer ik
een afbeelding zie van de bekroonde schoon
heden, dan vallen ze mij gewoonlijk Vliet
mee. Toen onlangs een heele rij Amerikaan
sche „beauties" werden afgebeeld, uit iede-
ren Staat van Noord Amerika één, met de
vermelding dat California (of was het
Texas?) den eersten prijs had gewonnen,
was ik teleurgesteld en toen onlangs de
schoonheidskoningin van Frankrijk werd af
gebeeld viel die, dacht ik, 'ook niet mee. Na
tuurlijk heb ik ongelijk. De jury weet het
beter. Die weet het altijd beter. Anders zou
ze immers geen jury zijn. Je buigt dus onder
danig voor de jury en schrijft je foutieve
meening toe aan de onvoldoende afbeelding.
In de eerste plaats is die zwart en de. be
kroonde dame is immers niet zwart. Die
heeft een normale huidskleur, wat wij in het
Nederlandsch „teint" plegen te noemen, bo
vendien heeft zij kleur in haar oogen en niet
het rare vuilgrijze dat de photographic er
van maakt alleen al op grond van die
twee feiten zou ik de phoiografie de domste
van de kunsten willen noemen, omdat zij
ons de menschen altijd laat zien zooals ze
niet zijn. De photograaf van zijn kant doet
er nog een schepje onwaarschijnlijkheid bij,
door weg te maken een wratje of een rimpel
of iets anders dat juist het karakteristieke
aan iemands gezicht geeft (retoucheeren
heet dat, in het Nederlandsch vervalschen)
en zoo is het waarlijk nog een wonder, dat
je onderscheid kunt zien tusschen een photo
van Jannetje en die van Pietertje. Moeder
Natuur is veel knapper dan wij menschen
en heeft zooveel verschil in het menschelijk
gezicht gelegd, dat photografische gladheid
er niet tegen op kan. Wij moeten amateur-
photografen uitzonderen, die meermalen de
Jiunst van retoucheeren niet zoozeer mach
tig zijn. In ieder geval, als ik ook schoon
heidskoningin kon worden (zie boven de op
merking over apen) dan zou ik stellig wei
geren om ooit gephotografeerd te worden.
Dit geheele-betoog dient tot inleiding van
den Nederlandschen schoonheidswedstrijd,
waarbij een Zaansch meisje is bekroond.
Het deed mij denken aan een versje van Ni-
colaas Beets dat Zaansch Liedeke heet.
Het IJ is breed, de Zaan is breed,
Wie wil de Zaan bevaren?
De meisjes zijn er net gekleed,
Zooals voor honderd jaren.
Haar oogen blauw en blank haar vel.
Ik mag de Zaansche meisjes wel.
Het IJ is breed, de Zaan is breed.
Wie wil de Zaan bevaren?
Men vindt er molens bij de vleet
En rijke molenaren.
Maar wie de slanke dochters ziet,
Denkt aan de dikke molens niet.
Het IJ is breed, de Zaan is breed,
Wie wil de Zaan bezoeken?
Czaar Peter droeg er 't ambachtskleed
En at er pannekoeken.
Maar 't heeft hem levenslang berouwd.
Dat hij geen Zaansche had getrouwd.
Je merkt al dadelijk, dat dit versje niet
van gisteren is. De molens zijn aan de Zaan
zoogoed als verdwenen en wie er nog mee
opgescheept zit is er niet rouwig om, als een
vriendelijke bliksemstraal uit een zomersch
onweer er op neerschiet of een halfgekke
(zeggen de Zaanders) Amerikaan er een re
delijken prijs voor geeft en er een in zijn
tuin laat zetten ginder aan den overkant
van den haringvijver. En dan dat costuum
van vóór honderd jaar! De nieuwste mode
van Parijs heeft voor de Zaansche meisjes
waarlijk geen geheimen meer! Maar overi
gens kunnen zij de nagedachtenis van Nico-
laas Beets dankbaar wezen voor zijn vleiend
oordeel. Veel dankbaarder dan voor den pa
rodist die zich veroorloofde in het versje
deze verandering te maken.
Men vindt er molens bij de vleet
En dikke molenaren.
Toch denkt, wie Zaansche meisjes ziet,
Aan dikke molens verder niet.
En toen hij eenmaal op dit misdadig pad
der tekst-vervalschir.g was gekomen, kon
hij zijn vaart niet meer stuiten en zette in
den laatsten regel, achter het woord molens
een komma, zich daarmee de eeuwige ver
achting van alle Zaansche schoonen op
den hals halende. Gelukkig had hij de voor
zorg genomen, zijn smaad incognito te be
gaan.
Als Beets nog hooren kon van schoon-
hëidswedstrijden zou hij versteld staan.
Maar hij is al lang ter ziele en heeft er
waarschijnlijk nooit van vernomen. Mis
schien heeft hij wel geweten van de manier,
waarop de Zaansche mannen hun uiterlijk
schoon (voor zoover dan aanwezig) tracht
ten te verhoogen. De rljstpeliers bijvoorbeeld
waren verdeeld in twee soorten, de hoeden-
pellers en de pettenpellers. Zij pelden de rijst
of de gort of de gerst op dezelfde manier,
maar er waren er die wanneer zij naar „de
stad" gingen (Amsterdam) om de Beurs te
bezoeken, een hoed opzetten en anderen die
de pet van allen dag voldoende vonden.
Want in de week aan de Zaan vonden zij
allemaal, zonder uitzondering de pet ge
noeg.
Die hoed was niet r^.ar een gewoon dopje
en nog veel minder een deukhoed, het was
de koning der hoeden, de plechtige hooge
hoed. Geloofwaardige lieden verhalen van
een enkelen peller, die de deftigheid van den
hoed paarde aan den eenvoud van de pet.
De man hoorde tot de hoedenpellers, maar
in een kastje in de Beurs had hij een pet ge
borgen en als er nu een waarschuwing
kwam „Jan, daar is Heertjes van Oostzaan.
die wil met je afrekenen", dan verwisselde
hij dadelijk den hoed voor de pet en ging
daarmee de centen van Heertjes halen, die
waarschijnlijk door het zien van den hoogen
hoed onaangenaam getroffen zou zijn ge
weest. Waaruit blijkt, dat men ook in vroe
gere tijden de huik en den hoed naar den
wind wist te hangen.
En kijk. op dezelfde bladzij waar het Zaan
sche liedeke staat, vind ik er een over
Haarlemsche meisjes, waaruit blijkt, dat de
wandelarij in de Groote Houtstraat ook in
Beets' tijd bestond. Het heet de Damiaatjes.
(Een Haarlemsch Liedeken).
Als de Damiaatjes luien,
Gaan de kindertjes naar bed,
Maar de meisjes hebben buien
Van verliefdheid altemet.
Wat al mutsjes, wat al doekjes,
Wat al muiltjes over straat
Wat al vrijers om de hoekjes,
Daar men meê spanceeren gaat.
Wat al praatjes, wat al fluisteren.
Wat al kleurtjes naar het hoofd!
Wat al ongeloovig luisteren,
Daar men toch te veel geloöft!
Wees voorzichtig, mooie Grietje!
Wees voorzichtig, 's avonds laat.
De oude Lourens Koster zietje,
Waar dat jij maar henen gaat;
Ziet het fladdren van de heertjes,
Die je volgen op je pad:
Hoort het raatlen van je kleertjes
Meisjeliefl de weg is glad.
Als je dan dien weg eens wikte,
En je naamt een kort besluit.
'k Zou niet wachten tot hij klikte,
En x'k scheidde er daadlijk uit.
Daadlijk, eer de klokjes koud zijn,
Deed ik afstand van mijn lust.
Grietje! kindertjes, die stout zijn.
Slapen nimmer heel gerust.
Laat ons over die muiltjes maar eens mees
muilen. En over die doekjes en mutsjes,
die uit de oude doos zijn. Spanceeren
beduidt wandelen en Beets bedoelde het
goed. Zijn waarschuwing is nog altijd
niet te onpas. Maar hij moraliseert
niet alleen tegenover de meisjes. Bij
gelegenheid moeten ook de mannen het ont
gelden,, want hij schijnt een groote vijand
van tabak te zijn geweest. Hoor maar:
TABAKSLIED.
voor rookers cn smookers.
Des morgens was 't een trotsche plant,
Maar 's avonds lag zij laag in 't zand;
Ook 't menschlijk ras
Verdort als gras.
Mijn vriend! koop nooit een ons tabak,
Of steek dat lesjen in je zak.
En als je een pijp krijgt, denk altoos:
Hoe fijn! hoe wit! hoe bijster broos!
Een klein fortuin:
Zij stort in puin!
En als je tijd hebt, denk er bij:
Al lijk ik stevig, 'k ben als zij.
Blaast straks uw mond den rook pmhoog,
Dat brengt je alweer wat onder 't oog:
't Is enkel lucht,
Weg met een zucht.
De wijze koning heeft gezeid:
Al 's werelds goed ls ijdelheid.
De booze lust vervult het hart,
En 't rooken maakt Uw pijpje zwart.
Geen wasschen baat;
Slechts 't vuur schaft raad:
Uw boezemkwaad, gelijk je ziet,
Moet uitgebrand, of 't helpt u niet.
En klopt gij eindlljb 't pijpjen uit,
Zoo neem dit lesje tot besluit:
Wat lekker was
Werd enkel asch;
*t Genot ls kort en haast gedaan;
Getroost U dat, of laat het staan.
Laat Fidello, die wel van een goeie sigaar
houdt, op zijn beux-t in andere richting, gaan
dichten, in twee regels:
Al ons wenschen is maar rook
Rook is dus mijn wenschen ook.
Het toe.val wil, dat juist, in denzelfden tijd
dat de photos van de deelneemsters aan den
schoonheidswedstrijd in de courant kwa
men, het portret van een andere dame werd
opgenomen: de eerste vrouwelijke lnspectrice
van politie te Groxxxhgen. Hoewel de photo
ons met een glimlach aanziet, met zooicts
van: „ik ben niet zoo geducht als mijn titel
wel y/)u doen denken", heeft het mij toch
teleurgesteld. De juffrouw is namelijk ge
kleed als iedereen. Komt er geen vrouwelijk
politie-unlform?
Daérvoor een prijsvraag uxt te schrijven
moet in den geest van den tijd liggen en
daarna een schoonheidswedstrijd voor uni
formen van vrouwelijke politle-ambtenaren
zou de algemeene aandacht tx-ekke". W -xt
nu er in vijf gemeenten een in e
van politie bestaat, zullen heel gauv, ..:i„
meenten die met hun tijd meegaan, er ook
een willen hebben, zooals men elkaar'na
volgt in een nieuwe belasting of in een
schooltandarts.