Film-musea in Hollywood mr" H. D. VERTELLING Hoe Harry Crocher aan zijn spulletjes kwam Een museum om het cultureele peil van de film te verhoogen Nelson's vlaggeschip naast een dynosaurus Musea vol namaak. Harry Crocker, de zoon van een millionair (natuurlijk, anders doe je zooiets niet; en tevens een goede kennis van Charlie Chap lin kwam op een lumineus idee. Hij ging naar Charlie toe, boomde zwaar en kreeg het hoedje, het jasje, de gekreukelde broek, het vest, 't wandelstokje en de schoenen los, waarmee deze artiest nu al ettelijke jaren door de studio's marcheert. Met dit als be gin van zijn film-museum moest Crocker wel slagen. En hij slaagde. Aankloppend bij den huize „Pickfair" stond Douglas zijn zwaard uit „Het teeken van Zorro" en Mary een blonde krul af, Gilbert zocht het soldatenpak je op. dat hij in de „Groote Parade" droeg, Lilian Gish gaf haar „Roode letter", Tom Mix een doos met oude revolvers, Ken Maynard een fraaie lasso, Fred Thomson had een met zilver ingelegd zadel te veel. Modellen van kasteelen en bruggen, decors met Alt Hei delberg, de Are de Triomnhe, Nelson's vlag geschip uit den slag bij Trafalgar ter lengte van één-meter zestig, gewapend betonnen tafelen met hiëroglyphen, meubelen en klee- ren uit „costuumfilms", het werd alles bij elkaar gesnuffeld uit de stoffige hoekjes der groote pakhuizen vol requisieten, en v/at toch niet meer bruikbaar was mocht Harry Crocker naar zijn museum sleepen. Maar, wacht even! Charlie en het Jochie in Harry Crocker's Museum. Het zou bepaald jammer zijn als de tuin slang uit de eerste speelfilm die ooit ge maakt werd en die nauwelijks een minuut noodig had om af te draaien, verloren zou gaan, en een even onoverkomelijk gemis zou het zijn voor ons nageslacht, wanneer de kleeren die Valentino droeg in „Monsieur Beaucaire" verzeild raakten bij een uitdra ger. Het miniatuur-kasteel uit „Robin Hood", de Moloch-machine uit „Metropolis" de pantserkruisers en torpedojagers van drie a vier decimeter lengte die in een v/aschto'obe rondstoomend, de vlooten vormden uit „De slag in 't Skagerrak", de voorhistorische monsters van klei, die in de „Verloren we reld" rondwandelden, de schminkdoos van wijlen Barbara la Mar en.de vulpen waarmee Maurits Stiller in de scenario's aanteeke- ningen maakte, het moet, volgens sommi gen, alles bewaard blijven in filmmusea, om later den menschen te toonen, hoe in de eerste decennia, dat de film de wereld ver overde, men den acteur als de voornaamste factor voor een goede film beschouwde en men nog steeds niet wist, waar het verschil tusschen film en gefotografeerd tooneel ligt. Men schijnt het noodig te vinden nu reeds te gaan spreken over de geschiedenis van de film, alsof geschiedenis niet slechts dat is, wat men alleen kent uit boekjes met jaar tallen. Maar zoo goed als wij reeds spreken van klassieke films üi de wereld van de rolprènt gaat alles gauw zoo mag het woord historie al wel eens een enkele maal genoemd worden in verband met dat andere korte, magische woordje: film. En met bekwamen Amerikaanschen spoed werden in de laatste maanden van het vori ge jaar in het Verre Westen van de Ver- eenigde Staten twee musea voor de film op gericht. T Dit was nog niet genoeg. De universiteit van Zuid-Californië die begrijpelijkerwijs meer aandacht aan de filmindustrie (en haar kapitalen) besteedt dan eenige andere universiteit ter wereld, oordeelde, dat de filmindustrie op een cultureele basis moest werken en.... richtte ook 'n filmmuseum op. Met veel Amerikaansche bombarie natuur lijk. Iemand die jaren lang als man van de wetenschap iets met filmfabricage te maken had gehad, professor J. Tarbotton Arm strong werd benoemd tot directeur en van den vroegen morgen tot den laten avond slofte prof. Armstrong op zijn groene pan toffeltjes rond door het gebouw dat het mu seum zou huisvesten. Na enkele maanden was de man zoo ver, dat hij eens even rustig achter zijn schrijftafel kon gaan zitten. Dui zenden foto's van filmartiesten waren ge catalogiseerd en opgeborgen in kasten, vele honderden boeken allemaal over fiim stonden op de planken die nog bij lange na niet gevuld warén, hoewel de collectie toch de uitgebreidste en meest volledige ter we reld heet te zijn. In de museumzalen had het er veel van of men een natuurhistorisch museum, een antiquiteltenwinkel, een zaak in bal-masqué-costumes en een arsenaal had geplunderd om de respectievelijke bui ten hier onder te brengen. Het gips-geraam- te van een dynosaurus plantte zijn pooten tusschen tafels met imitatie-medailles, een ruiterstandbeeld van karton stond voor een Romeinsche zegekar. Collecties Delftsch por- celein (van blik, om breken te voorkomen) Chineesche tempeldoeken van kunstzij, al basten vazen uit Toet-ank-Amen's graf van gips en nog veel, veel meer moois was er opgeborgen. En dat alles ter verhooging van het cul tureele peil van de film. Zou het helpen? Europa heeft zonder een museum ijp.n een millionairszoon, te vens. vriendje van Charlie, en zonder een museum opgericht door een universiteit en met een prof. aan t hoofd meer voor de eilm gedaan dan Amerika. Wanneer zal tot het zeer verre Westen van de Vereenigde Staten, waar Hollywood ligt, vanuit het oude Euro pa eens doorgedron gen zijn wat film is? C. G. B. In een der zalen by prof. Armstrong* Het Advies. Naar een Engelsen gegeven door HERMINE DE BREE Lex, zei Freddy, terwijl ze op de leuning van mijn stoel wipte, ik moet een advies van je hebben. Heusch. Ja, werkelijk. Ik kom bij jou omdat je zoo oud bent, je neemt me toch niet kwalijk dat ik dat zoo zeg? Ik ben acht-en-twintig; nog niet eens zes jaar ouder dan jij. Nog niet precies oud genoeg om mijn vader te zijn, zei Freddy pruilend, maar het is toch een rijpe leeftijd. Wat wil je eigenlijk? vroeg ik koel. Hè, wees niet zoo flauw, zei Freddy, ter wijl ze me aan mijn haar trok. Ik moet heusch een advies van je hebben en de oudere behoort de jongere te helpen. Als je niet vlug vertelt wat je te vertellen hebt, zei ik zal ik Wat?, informeerde Freddy belangstel lend. Niets. Zeg wat je te zeggen hebt en ver dwijn. We zitten hier niet op kantoor om vliegen te vangen. Zie je, kwam ze eindelijk met haar moei lijkheid voor den dag, terwijl ze gemakkelijk ging zitten, het is over Jan van den Horst. Ja? En over Dick Hollenberg. Wat is er met ze aan de hand? Wat er met ze aan de hand is? Wel, gis teravond op het danspartijtje bij de Elswouds, hebben ze me allebei ten huwelijk gevraagd. Allebei tegelijk? Neen, natuurlijk niet, domme jongen. De een na den ander. En nu weet ik niet wie van de twee ik kiezen moet. Ze zijn allebei ver schrikkelijk knap en aardig. Jan heeft hei meeste geld, maar ik geloof dat Dick meei verstand heeft. Het'leven is moeilijk, eindigde Freddy met een zucht. Maar moet je dan persé met één van hun tweeën trouwen? opperde ik. Ik moet toch met iemand trouwen, be weerde Freddy, ik word langzamerhand een dagje ouder. Ze glipte van de stoelleuning, wandelde naar het bescheiden wandspiegeltje (op zich zelf reeds een bijzondere luxe voor een hee renkantoor) en begon haar fijn neusje te poe deren. Zal ik liever een anderen keer terugko men? vroeg ze. Neen, zei ik grimmig. Ik dacht, Lex, hernam ze zuchtend, dat jij als advocaat mij zou kunnen helpen. Toe, doe het alsjeblieft. Ik kan het niet, antwoordde ik uit m'n humeur. Waarom niet? Ik stond op. Je hebt het recht niet, mij een dergelijke vraag te doen, Freddy. Als advocaat mag ik je in dezen geen advies geven. Dat is in strijd met mijn beroepsplicht. Met je beroepsplicht? Ik ben een geïnteresseerde partij. Wat beteekent die geleerdheid?- Dat een advocaat aan derden geen ad vies mag yeven in een zaak waarin belangen van hemzelf betrokken zijn! Het was er uit. Maar nu ik eenmaal A ge zegd had, zou ik ook B zeggen. Er was geen terugtocht meer mogelijk. Maar, ging ik voort, als ik niet als advocaat spreek, maar om zoo te zeggen als particulier persoon, is er geen macht ter wereld die me dat beletten kan. Dank je wel, Lex, zei Freddy zacht. Als je werkelijk prijs stelt op mijn ad vies in deze aangelegenheid, kun je het krij gen. Jan van den Hox-st is een dwaas en Dick Hollenberg is ongeveer geen haar beter. Geen van beiden zou een geschikte man voor je zijn. Wat jij noodig hebt is iemand met een voldoende hoeveelheid verstand, die.... een beetjede baas zou zijn. Freddy wendde het hoofd af. Is dat je advies? vroeg ze dof. Ja. Ik haat je, zei ze. Je bent een varken van een vent. Je hebt mijn advies gevraagd, en ik heb het je gegeven. Je hebt me niets te verwijten. Je advies heb ik gevraagd, dat ls waar. maar niet je jaloezie. Mijn.... wat? Je bent jaloersch, besliste Freddy. Er bestaat voor mij geen enkele reden om jaloersch te zijn, antwoordde ik, omdat je immers met mij trouwen zult. O! Of misschien niet? Freddy deed een stap achteruit en keek mij peinzend aan. Heusch. zei ze na een lange stilte. Als ik erover nadenk, misschien zou ik Naar wat ze verder vertelde heb ik, eerlijk gezegd niet geluisterd. Toen ze klaar was zwe gen we allebei een poosje en ten slotte zei ik: Nu kindje, ga nu maar naar huis en zeg tegen die twee heerschappen dat ze je mogen he^en. Ze \*eten wel dat ze me niet krijgen kunnen, verklaarde Freddy, terwijl ze dichter op me toekwam. Maar ik dacht dat je zei Ik heb ze gezegd dat ik met een ander ging trouwen. Wel allemachtig! En wie heb je gezegd, dat je aanstaande man was? Jij natuurlijk, Lex. Liefste! VOOR DE GROOTSTE SNELHEID. SEGRAVE'S RACE-MONSTER. ALS EEN PROJECTIEL Deze dagen is in een automobielwinkel in Piccadilly een merkwaardige automobiel te zien geweest. Het was de .Golden Arrow", de renwagen, die voor Majoor Segrave is ge bouwd en waarmede hij het wereldrecord van snelheid voor landvoertuigen over den „vliegenden" mijl wil verbeteren. Het voer tuig en zijn bestuurder gaan straks scheep naar Amerika, om dat zelfde Californische strand bij Daytona te bereiken, waar deze snelheidsproeven de laatste jaren veelal zijn ondernomen. Men zal zich herinneren dat Majoor Se grave in 1927 een record vestigde, op het genoemde strand van 203.79 mijl per uur. Dat wil zeggen, hij reed met een ren-auto- mobiel een afstand van een paar kilometers, waarop een mijlafstand en een kilometeraf- stand waren afgezet en die daarenboven ruimte gaven voor aanloop en uitrijden. Hij reed dien korten afstand zoo snel dat hij, indien hij het een uur had kunnen vol houden hetgeen mechanisch en waar schijnlijk ook lichamelijk onmogelijk was 203.79 mijl zou hebben afgelegd. Deze snelheid werd spoedig daarop ver beterd door Segrave's ouderen rivaal. Cap tain Malcolm Campbell (die nu weer al op weg naar Zuid-Afrika is op jacht naar de zelfde record snelheid). Campbell haalde op dezelfde baan en op dezelfde wijze meer dan 205 mijl per uur gemiddelde. En deze renner werd spoedig daarop weer op zijn beurt ver slagen door den Amerikaan Ray Keech, die den „vliegenden" mijl aflegde met een snel heid van 207.55 mijl per uur. De nieuwe .Golden Arrow" moet nu pro- beeren deze snelheid wederom te verbeteren. Dit doel kan gelukken of falen, dat moet worden afgewacht. Maar het is inmiddels zeker dat deze wagen een belangrijke plaats zal blijven innemen in de geschiedenis der machinerie. Het is geen automobiel in den zin dien wij gewoonlijk aan het woord ge ven, maar het voertuig vertegenwoordigt in den hoogsten graad het begrip snelheid. Het projectiel-vormig omhulsel, dat alleen een deel der wielen vrijlaat schijnt in eiken vier kanten centimeter van zijn oppervlak snel heid uit te drukken, het verlangen en het vermogen om met duizelingwekkende vaart voort te jagen. De wagen is zoo laag dat een volwassen mensch er in de breedte gemak kelijk overheen kan stappen. De lengte is daarentegen formidabel, tennaastenbij ne gen meter. Een vliegtuigmotor van nieuwste constructie, die 900 P.K. kan ontwikkelen, moet zorgen voor de voortbeweging. Voor de noodzakelijke afkoeling van dien motor die nen groote radiatoren, eveneens gebouwd In overeenstemming met de praktijk der avia tiek. Bovendien is er een speciale koelinrlch- ting, die ijs vormt en als hulpkoeler kan worden gebruikt. Voordat, nu twee Jaar geleden, deze snel heidsexperimenten op Daytona-Beach be gonnen, konden renauto's, waarmede men snelheidsrecords vestigde, ook doorgaan voor gewone automobielen. Met wat extra zorg konden ze veilig op den gewonen weg rijden, al waren ze als' zoodanig niet geriefelijk. Ze hadden ook een redelijken levensduur. Dit kan niet meer worden gezegd van deze mo dernste renmonsters, die ten cenen male on geschikt zijn voor rijden op den openbaren weg. Segrave's eerste ambitieuze renwagen, de Sunbeam, kon zelfs niet vaart ontwikke len op een auto-renbaan, als die van Brook- lands. En het leven van deze nieuwe ren auto's is even kort als dat van een ééndags vlieg. De ervaring, die men met de vroegere ren auto's opdeed, is van onschatbare waarde geweest voor de ontwikkeling van den bur germans auto. De vraag mag worden gesteld of de nieuwe renwagens zulk doel eveneens dienen. Wat kan de motortechniek Ieeren van deze „Golden Arrows", „Blue Birds" en „White Specials", die in staat mogen blijken vier mijl af te leggen in een minuut? Voor praktisch nut schijnt men nu wel alles te weten van metalen en hun gedrag onder zekeren zwaren druk en dynamische Invloe den wat waard is geweten te worden. Ban den duren voor praktische doeleinden lang genoeg. Persoonlijke eerzucht speelt zeer zeker een rol in deze ondernemingen. En dan is er die menschelijke begeerte, even oud als de we reld, iets te verrichten dat nimmer door een ander is gedaan. Tenslotte is er de reclame- waarde, zoowel voor het product als voor den man. De redeneering is dat het aan zien van de Britsche motorindustrie in de wereld flink omhoog zal gaan indien Se grave of Campbell, met hun „all British" cars het record aan den Amerikaan ontfut selen. Dit alles verklaart waarom deze ex perimenten, die ook ontzaglijk duur kosten, voortgaan. Menschelijke vaardigheid heeft nu voort aan weinig aandeel in deze ondernemingen. Campbell heeft een baan gezocht en klaar blijkelijk gevonden in Zuld-Afrika waar zijn rennend monster zoo machtig veel ruimte heeft dat het, behalve aan zijn bestuurder, geen kwaad kan stichten. De bestuurder zelf is tegen alle mogelijke eventualiteiten op de beste wijze beschermd. Maar bij de verlang de snelheden geraakt*men, wetenschappelijk gesproken, in gebied dat totaal onbekend moet worden geacht. De rijders gaan dus zeker onbekende toestanden tegemoet waar de gevaren wezenlijk en rampspoedig kun nen zijn. In het geval van Segrave wordt richting houden vergemakkelijkt door een telescopisch vizier, samengaand met ge- roosde schijven op de baan, zoodat hij al voortschietend kan blijven richten op zijn doel Van de bestuurders kan alleen worden gezegd dat zij weergaloozen durf hebben. Maar dat is veel. genoeg om hen tot groote kerels te stempelen en alle geluk te wenschen. Tijdens een bokswedstrijd in Engeland raakten verschillende toeschouwers slaags. Aldus wel een heel slecht voorbeeld geven de aan de boksers. Iès#3*" Eerste kwartjesvinders Hé, ieg, je mot niet in me kaarte kïjke. Tweede kwartjesvinder: Schei nou uit, vent, ik heb toch zeker zelf gegeven HAARLEMIER HALLETJES EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE Een van de gewichtigste gebeurtenissen van de afgeloopen week is de schoonheids wedstrijd. Natuurlijk de schoonheidswed strijd onder vrouwen. Mannen hebben geen schoonheid: als een man Iets minder leelijk is dan een aap ls hij al mooi genoeg. Aan den eenen kant klinkt dat voor ons niet aan genaam, aan den anderen kan het tot ge ruststelling strekken. Tot onze dagelijksche zorgen behoort dus de zorg voor ons uiter lijk schoon niet. Wat de dames aangaat, ik weet niet of ik alleen er zoo over denk, maar wanneer ik een afbeelding zie van de bekroonde schoon heden, dan vallen ze mij gewoonlijk Vliet mee. Toen onlangs een heele rij Amerikaan sche „beauties" werden afgebeeld, uit iede- ren Staat van Noord Amerika één, met de vermelding dat California (of was het Texas?) den eersten prijs had gewonnen, was ik teleurgesteld en toen onlangs de schoonheidskoningin van Frankrijk werd af gebeeld viel die, dacht ik, 'ook niet mee. Na tuurlijk heb ik ongelijk. De jury weet het beter. Die weet het altijd beter. Anders zou ze immers geen jury zijn. Je buigt dus onder danig voor de jury en schrijft je foutieve meening toe aan de onvoldoende afbeelding. In de eerste plaats is die zwart en de. be kroonde dame is immers niet zwart. Die heeft een normale huidskleur, wat wij in het Nederlandsch „teint" plegen te noemen, bo vendien heeft zij kleur in haar oogen en niet het rare vuilgrijze dat de photographic er van maakt alleen al op grond van die twee feiten zou ik de phoiografie de domste van de kunsten willen noemen, omdat zij ons de menschen altijd laat zien zooals ze niet zijn. De photograaf van zijn kant doet er nog een schepje onwaarschijnlijkheid bij, door weg te maken een wratje of een rimpel of iets anders dat juist het karakteristieke aan iemands gezicht geeft (retoucheeren heet dat, in het Nederlandsch vervalschen) en zoo is het waarlijk nog een wonder, dat je onderscheid kunt zien tusschen een photo van Jannetje en die van Pietertje. Moeder Natuur is veel knapper dan wij menschen en heeft zooveel verschil in het menschelijk gezicht gelegd, dat photografische gladheid er niet tegen op kan. Wij moeten amateur- photografen uitzonderen, die meermalen de Jiunst van retoucheeren niet zoozeer mach tig zijn. In ieder geval, als ik ook schoon heidskoningin kon worden (zie boven de op merking over apen) dan zou ik stellig wei geren om ooit gephotografeerd te worden. Dit geheele-betoog dient tot inleiding van den Nederlandschen schoonheidswedstrijd, waarbij een Zaansch meisje is bekroond. Het deed mij denken aan een versje van Ni- colaas Beets dat Zaansch Liedeke heet. Het IJ is breed, de Zaan is breed, Wie wil de Zaan bevaren? De meisjes zijn er net gekleed, Zooals voor honderd jaren. Haar oogen blauw en blank haar vel. Ik mag de Zaansche meisjes wel. Het IJ is breed, de Zaan is breed. Wie wil de Zaan bevaren? Men vindt er molens bij de vleet En rijke molenaren. Maar wie de slanke dochters ziet, Denkt aan de dikke molens niet. Het IJ is breed, de Zaan is breed, Wie wil de Zaan bezoeken? Czaar Peter droeg er 't ambachtskleed En at er pannekoeken. Maar 't heeft hem levenslang berouwd. Dat hij geen Zaansche had getrouwd. Je merkt al dadelijk, dat dit versje niet van gisteren is. De molens zijn aan de Zaan zoogoed als verdwenen en wie er nog mee opgescheept zit is er niet rouwig om, als een vriendelijke bliksemstraal uit een zomersch onweer er op neerschiet of een halfgekke (zeggen de Zaanders) Amerikaan er een re delijken prijs voor geeft en er een in zijn tuin laat zetten ginder aan den overkant van den haringvijver. En dan dat costuum van vóór honderd jaar! De nieuwste mode van Parijs heeft voor de Zaansche meisjes waarlijk geen geheimen meer! Maar overi gens kunnen zij de nagedachtenis van Nico- laas Beets dankbaar wezen voor zijn vleiend oordeel. Veel dankbaarder dan voor den pa rodist die zich veroorloofde in het versje deze verandering te maken. Men vindt er molens bij de vleet En dikke molenaren. Toch denkt, wie Zaansche meisjes ziet, Aan dikke molens verder niet. En toen hij eenmaal op dit misdadig pad der tekst-vervalschir.g was gekomen, kon hij zijn vaart niet meer stuiten en zette in den laatsten regel, achter het woord molens een komma, zich daarmee de eeuwige ver achting van alle Zaansche schoonen op den hals halende. Gelukkig had hij de voor zorg genomen, zijn smaad incognito te be gaan. Als Beets nog hooren kon van schoon- hëidswedstrijden zou hij versteld staan. Maar hij is al lang ter ziele en heeft er waarschijnlijk nooit van vernomen. Mis schien heeft hij wel geweten van de manier, waarop de Zaansche mannen hun uiterlijk schoon (voor zoover dan aanwezig) tracht ten te verhoogen. De rljstpeliers bijvoorbeeld waren verdeeld in twee soorten, de hoeden- pellers en de pettenpellers. Zij pelden de rijst of de gort of de gerst op dezelfde manier, maar er waren er die wanneer zij naar „de stad" gingen (Amsterdam) om de Beurs te bezoeken, een hoed opzetten en anderen die de pet van allen dag voldoende vonden. Want in de week aan de Zaan vonden zij allemaal, zonder uitzondering de pet ge noeg. Die hoed was niet r^.ar een gewoon dopje en nog veel minder een deukhoed, het was de koning der hoeden, de plechtige hooge hoed. Geloofwaardige lieden verhalen van een enkelen peller, die de deftigheid van den hoed paarde aan den eenvoud van de pet. De man hoorde tot de hoedenpellers, maar in een kastje in de Beurs had hij een pet ge borgen en als er nu een waarschuwing kwam „Jan, daar is Heertjes van Oostzaan. die wil met je afrekenen", dan verwisselde hij dadelijk den hoed voor de pet en ging daarmee de centen van Heertjes halen, die waarschijnlijk door het zien van den hoogen hoed onaangenaam getroffen zou zijn ge weest. Waaruit blijkt, dat men ook in vroe gere tijden de huik en den hoed naar den wind wist te hangen. En kijk. op dezelfde bladzij waar het Zaan sche liedeke staat, vind ik er een over Haarlemsche meisjes, waaruit blijkt, dat de wandelarij in de Groote Houtstraat ook in Beets' tijd bestond. Het heet de Damiaatjes. (Een Haarlemsch Liedeken). Als de Damiaatjes luien, Gaan de kindertjes naar bed, Maar de meisjes hebben buien Van verliefdheid altemet. Wat al mutsjes, wat al doekjes, Wat al muiltjes over straat Wat al vrijers om de hoekjes, Daar men meê spanceeren gaat. Wat al praatjes, wat al fluisteren. Wat al kleurtjes naar het hoofd! Wat al ongeloovig luisteren, Daar men toch te veel geloöft! Wees voorzichtig, mooie Grietje! Wees voorzichtig, 's avonds laat. De oude Lourens Koster zietje, Waar dat jij maar henen gaat; Ziet het fladdren van de heertjes, Die je volgen op je pad: Hoort het raatlen van je kleertjes Meisjeliefl de weg is glad. Als je dan dien weg eens wikte, En je naamt een kort besluit. 'k Zou niet wachten tot hij klikte, En x'k scheidde er daadlijk uit. Daadlijk, eer de klokjes koud zijn, Deed ik afstand van mijn lust. Grietje! kindertjes, die stout zijn. Slapen nimmer heel gerust. Laat ons over die muiltjes maar eens mees muilen. En over die doekjes en mutsjes, die uit de oude doos zijn. Spanceeren beduidt wandelen en Beets bedoelde het goed. Zijn waarschuwing is nog altijd niet te onpas. Maar hij moraliseert niet alleen tegenover de meisjes. Bij gelegenheid moeten ook de mannen het ont gelden,, want hij schijnt een groote vijand van tabak te zijn geweest. Hoor maar: TABAKSLIED. voor rookers cn smookers. Des morgens was 't een trotsche plant, Maar 's avonds lag zij laag in 't zand; Ook 't menschlijk ras Verdort als gras. Mijn vriend! koop nooit een ons tabak, Of steek dat lesjen in je zak. En als je een pijp krijgt, denk altoos: Hoe fijn! hoe wit! hoe bijster broos! Een klein fortuin: Zij stort in puin! En als je tijd hebt, denk er bij: Al lijk ik stevig, 'k ben als zij. Blaast straks uw mond den rook pmhoog, Dat brengt je alweer wat onder 't oog: 't Is enkel lucht, Weg met een zucht. De wijze koning heeft gezeid: Al 's werelds goed ls ijdelheid. De booze lust vervult het hart, En 't rooken maakt Uw pijpje zwart. Geen wasschen baat; Slechts 't vuur schaft raad: Uw boezemkwaad, gelijk je ziet, Moet uitgebrand, of 't helpt u niet. En klopt gij eindlljb 't pijpjen uit, Zoo neem dit lesje tot besluit: Wat lekker was Werd enkel asch; *t Genot ls kort en haast gedaan; Getroost U dat, of laat het staan. Laat Fidello, die wel van een goeie sigaar houdt, op zijn beux-t in andere richting, gaan dichten, in twee regels: Al ons wenschen is maar rook Rook is dus mijn wenschen ook. Het toe.val wil, dat juist, in denzelfden tijd dat de photos van de deelneemsters aan den schoonheidswedstrijd in de courant kwa men, het portret van een andere dame werd opgenomen: de eerste vrouwelijke lnspectrice van politie te Groxxxhgen. Hoewel de photo ons met een glimlach aanziet, met zooicts van: „ik ben niet zoo geducht als mijn titel wel y/)u doen denken", heeft het mij toch teleurgesteld. De juffrouw is namelijk ge kleed als iedereen. Komt er geen vrouwelijk politie-unlform? Daérvoor een prijsvraag uxt te schrijven moet in den geest van den tijd liggen en daarna een schoonheidswedstrijd voor uni formen van vrouwelijke politle-ambtenaren zou de algemeene aandacht tx-ekke". W -xt nu er in vijf gemeenten een in e van politie bestaat, zullen heel gauv, ..:i„ meenten die met hun tijd meegaan, er ook een willen hebben, zooals men elkaar'na volgt in een nieuwe belasting of in een schooltandarts.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 17