HUISVUJT Gij herinnert U toch nog de ge schiedenis van den betooverden wil genboom? Daar kwamen bij het schijnsel van de maan de kabouters te zamen, weet je nog? Maar het wa ren niet alleen de kabouters, die met hun grappen en grollen den wilg vermaakten, neen, ook de elfjes kwamen hem van tijd tot tijd bezoe ken en zagen vol verbazing, <j.t de oude boom zich opnieuw met groene blaadjes tooide. De elfjes, die in de bosschen en op de weiden woonden leefden altijd in vrede met de dwergen, maar toch nooit hadden zij tegelijkertijd hun samenkomsten. De elfjes waren te teer en te zacht om deel te kunnen nemen aan de ruwe stoeipartijen van de kabouters. Op ons plaatje zien we zulk een elfje op het blad van een waterplant staan. Zij is in gesprek met den klei nen Hans, die bezig is te trachten vischjes te vangen met zijn nieuwen hengel. Wij moeten eens probeeren af te luisteren wat die twee elkaar te vertellen hebben. Dat kan gemakke lijk, als wij ons in het hooge riet ver schuilen. Het elfje spreekt met een heel zacht en hoog stemmetje: „Hans wat doe je hier?" Ach, wat schrikt die Hans op eens. Nu blijkt, dat hij het elfje heelemaal nog niet gezien heeft. Van verbazing kan hij niet eens antwoorden en het elfje moet eerst haar vraag herha len, alvorens hij kan stotteren: „Ikikwil visschen van gen!" „Maar Hans, weet je dan niet, dat dit op deze plaats ongeluk brengt?" vraagt het elfje. „Neen," zegt Hans, „Hoezoo dan?" „Dat zal ik je zeggen: deze sloot staat, voor zoover het oog reikt, on der onze speciale bescherming. Hier mag dus geen mensch visschen. Wie het toch doet en thuis de vischjes bakt zal bij het eten een graat in den keel blijven steken, welke er slechts met de grootste moeite en onder hevige pijnen uit te halen is!" „Daar wist ik niets van!" ant woordt Hansje verschrikt terwijl hij Vlug zijn hengel inhaalt. „Luister verder, Hans! Al de vis schen, die hier in het water zwem men zijn betooverdeelfen en dwer gen, die wegens hun ongehoorzaam heid in visschen veranderd zijn. Als zij een tijd lang als visch geleefd hebben hoe lang dat is hangt ge heel van hun straf af worden zij weer elfen of dwergen op nieuw en mogen verder weer gewoon met ons meeleven. Nu moeten wij natuurlijk altijd goed oppassen, dat er hier geen menschen komen om te hengelen. De visschen mogen ook niet verder zwemmen, dan tot daar, waar de sloot een bocht maakt. Tot zoover 'reikt ook onze macht en als je dus door wilt gaan met hengelen, moet je voorbij dien bocht een plaatsje zoeken. Dan zul je voor nare dingen gespaard blijven, want de visschen daar zijn geen betooverde elfjes of dwergen. Hans staat nu dadelijk op en zegt: „Dan ga ik er heen, want ik wil natuurlijk geen elfjes en dwergen vangen. Als daar andere visschen zijn is het mij ook goed!" „Dat is braaf van je, Hans!" zegt het elfje en zij kijkt hem lachend aan. Hans begrijpt niet goed waarom zij lachte en hij draait zich om om heen te gaan. En zie, al loopende kwam ook ons Hansje voorbij den wilgen boom en stond niet weinig ver schrikt, toen hij het gezicht in den boom zag. Hij werd zelfs zoo bang, dat hij het liefste dadelijk op de vlucht gegaan was. Maar daar hoor de hij uit de verte het elfje roepen: „Je behoeft heusch niet bang te zijn, Hans. De wilgenboom zal je werkelijk niets doen. Ook hij houdt de wacht over de visschen in deze sloot, opdat er niets met hen gebeu ren zal!" Hansje keek echter toch nog wel wantrouwig naar het gezicht in den boom en schrok opnieuw toen dit plotseling begon te spreken: „Daar jij mij toeschijnt een aar dige jongen te zijn, die bovendien beloofd heeft de visschen ln deze sloot met rust te zullen laten, wil ik je een plezier doen!" Daar keek Hansje van op, want dat klonk al zeer aanlokkelijk. Hij zag hoe het gezicht zich tot het elfje wendde en hoorde het zeggen: „Als de kleine Hans er plezier in heeft, zou Je hem dan niet eens een keertje kunnen uitnoodigen om jul lie samenkomst bij te wonen, opdat hij de dansen en spelen in het maanlicht eens zien kan?" Het elfje antwoordde niet dadelijk maar keek eerst een poosje naden kend naar Hans. Toen zij echter zag hoe hoopvol zijn oogen op haar ge richt waren, zeide zij vriendelijk: „Weihans, zou je er wel eens bij wil- kanten geeft plaats aan een bloem potje. 5. 'Rustenburgerlaan 23. len zijn als de elfjes hier bij den boom tezamen komen „O, zoo graag," haastte Hans zich te antwoorden, „maar wanneer vindt zulk een samenkomst dan plaats?" „Des nachts! Overmorgen weer voor het eerst! Je mag echter van te voren aan niemand iets vertellen. Ik kom dan wel aan je bed en breng je hier, zonder dat iemand er iets van merkt. Als het feest voor bij is breng ik je weer naar huis en in je bed. Wel. heb je plan om te komen?" Of Hans plan had! Natuurlijk. Hij beloofde plechtig er met niemand over te.zullen spreken en vond het alleen maar vreeselijk jammer dat De walrus is zeker wel een der merkwaardigste dieren uit de pool streken. Het is een plomp dier, dat niet zelden zes tot zeven meters lang wordt en soms wel 1500 K.G. weegt. Zijn lijf is lang en het dikste in het mdiden. Zijn kop is vrij klein in ver houding tot den romp, maar zijn snuit is door de plaatsing zijner tan den nogal breed. Twee hoektanden steken naar buiten, evenals bij den olifant. Deze tanden zijn bij den wal rus dikwijls 60 tot 80 centimeter lang. Zijn ooren zitten ver achter in den kop; oorschelpen heeft hij niet. De voeten zijn van vijf teenen voorzien, met k.orte stompe nagels. De voetzolen zijn door eelt bedekt. Zijn dikke, bruine huid is vrijwel on behaard. De walrussen zijn niet zoo talrijk meer als vroeger, toen zij meermalen in groepen van duizend en meer werden aangetroffen. Thans ziet men hoogstens groepen van honderd bijeen en dan nog maar zelden. Zij leven hoofdzakelijk in het Westen en Oosten van Groenland en verblij ven bij voorkeur langs de kusten. Dan trekken zij van de eene naar de andere plaats. Zij kunnen zeer snel zwemmen en bewegen zich in het water met even veel gemak als bijvoorbeeld de zeeleeuwen. Op het land echter zijn zij echt onbeholpen, want zij kunnen slechts moeilijk loopen en kruipen. Slapen doen zij veel, soms liggen zij op ijsschotsen of langs de stranden dagen achtereen in een diepen slaap verzonken. Het zijn over het algemeen kalme dieren, maar als zij door jagers aangevallen worden verdedigen zij zich met een blinde woede en dan zijn zij hoogst gevaarlijk. Zij loeien dan, net als de koeien, het nog zoo lang duurde eer hel overmorgen en dan nacht was. Intusschen had hij het snoer maar om zijn hengel gewikkeld, want ln het hengelen had hij thans geen lust meer. Maar eer hij naar huis terug keerde bedankte hij nog beleefd het elfje voor haar uitnoodiging en het gezicht in den wilg voor de vriende lijke woorden. Eerst daarna ging hij weg. Maar nauwelijks had hij een tien tal schreden gedaan, toen hij ont dekte zijn doosje met wurmen en aas vergeten te hebben. Hij keerda weer terug en Vond opnieuw het plaatsje bij den wilgenboom. Hij raapte het doosje op en wilde zijn weg vervolgen, maar daar viel zijn oog nog even op het blad van de waterplant in het midden van den sloot. Het elfje was echter niet meer te zien en toen hij eens aandachtig naar den wilgenboom keek, zag hij ook dat het gezicht verdwenen was. De boom zag er uit als alle andere wilgenboomen. „Hm!" bromde Hans, „zou ik nu toch gefopt zijn?" Langzaam liep hij naar huis terug en dacht over zijn avontuur nog eens goed na. Hij kon echter niet ge- looven, dat het werkelijkheid ge weest was en ook scheen het hem niet mogelijk dat het een droom was. Hij besloot daarom eindelijk zuch tend om maar rustig te wachten tot het overmorgen avond werd. Dan zou hij vanzelf wel zien wat er ge beuren ging en of zijn avontuur werkelijkheid was geweest of niet. Lieve vrienden en vriendinnen? Bewaart deze vertelling en als het nog kan. ook die van de vorige week, De volgende week zullen wij zien, of het elfje haar woord hield! De walrus voedt zich met visscherf, mosselen of kleine zoogdieren en ziet er geen bezwaar in om nu en dan een lading schelpen en kiezelsteen tjes mede te verorberen. Het jagen op walrussen door de eskimo's is altijd een waagstuk. Zii hebben de eigenschap om elkaar hulp te ver- leenen. Iets wat men zelden bij die ren aantreft. Daardoor moeten de jagers zelf ook talrijk zijn, want als zij een walrus aanvallen, komen er wel twintig of dertig andere hun in gevaar verkeerenden makker hel pen. Op het land en op de ijsschot sen zijn zij echter tamelijk gemak kelijk te overweldigen. Zij zijn ech ter zeer waakzaam en nemen bij het minste gedruis dadelijk de vlucht naar het water. Eenmaal zwemmend zijn zij onoverwinnelijk. Roeibooten of kleine scheepjes trekken zij met hun hoektanden eenvoudig om Hun tanden worden in den ivoor- handel en fabrikatie gebruikt. Van hun beenderen en huid kookt men traan. De eskimo's gebruiken het zwarte walrus-vleesch natuurlijk als voedsel. In dierentuinen treft men niet dikwijls walrussen aan, want buiten de poolstreken sterven zij meestal snel. DE WEDSTRIJD. Inzendingen ontvangen van: Capricornus oud 14 jaar, Verkeers agent je oud 12 jaar. Robbedoes, oucr 12 jaar, De kleine Timmerman, oud 6 jaar, Libra, oud 15 jaar, Lathyrus, oud 18 jaar, Viooltje, oud 8 jaar, Sul tan el Khebir oud 13 jaar. Boterbloempje oud 12 jaar. Blauw oog je oud? Breeroo, oud 10 jaar, Do BLOEMPOTSTANDAARDJE I Op dezelfde manier als we voor 2 1 te kleuren vóór ze in elkaar te zet- weken de Zwaantjes maakten, zagen I ten, opdat we de pakjes kleurig kun- ■we de harlekijntjes uit volgens 't I nen maken. Een vierkant boven - voorbeeld. Het is 't beste de deelen I plankje met rond gevijlde hoeken en HANSJE'S AVONTUUR. DE WALRUS.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 14