H. D. VERTELLING
PI MUZIKALE ILLUSTRATI
VAN IFILiMS
„Films zonder muziek nauwelijks te genieten".
Wat de geluidsfilm er mee te maken heeft.
Een Nederlandsche poging.
TJsbaan. Maandagmiddag
Vrij. om schaatsen te rijden, 'n heelen mid
dag. De Ijsbaan was, toen Ik er kwam. een
heel groote, afzienbare vlakte, met hier er,
daar een zwoegende, tegen wind optornende
enthousiast.
Op de schoonrljdbaan, beveiligd tegen den
Noordooster door de schutting, drie krlnge-
tjesdraaiende menschen en vier. die schuch
tere pogingen waagden ook kunst te rijden.
Ik voegde me bij de laatsten, nu durvend, om
dat ik me niet behoefde te geneeren voor
critisch publiek.
Na iedere machteloozë poging schoolden
we samen, in het treurige bewustzijn, dat we
't nooit leerden. En onze gesprekken betrof
fen grootendeels de kou.
Op een oogenbllk kwam één van de kruk
ken met een mop tot ons. Ze had hooren
zeggen, dat één van de kringetjes-draaiende
heeren het warm kreeg
Onze hersenen waren te bevroren om de
geestigheid op te nemen.
Zeven minuten daarna schalde m'n lach
pas over de verlaten Ijsbaan, toen begreep ik
pas dat de man 't bij een dergelijke tempera
tuur nooit warm kon krijgen!
In de tent, waar we zoo nu en dan wat
warmte haalden, waren zéven menschen, In
clusief garderobe juffrouw en buffet.
En op de baan weer gekomen: verlatenheid,
Noordoostenwind, vier menschelijke over
blijfselen.
Doorkrukkènd, vallend (veertien keer op
m'n linkerknie), weer opstaand, reed ik dóór,
den heelen middag.
En alléén bleef ik achter, uitbuitende m'n
vrijen middag, totdat de baanvegers met ke
teltjes water, de scheuren kwamen dichtma
ken.
Toén voelde ik, dat ik gaan moést.
„Uit de IJsmemolres van Doetje".
AUTHENTIEKE SCHATGRAVERS-
EILANDEN.
Er zijn In den loop der eeuwen zooveel
fantastische verhalen over begraven schat
ten geschreven en over rooverhoofdlieden
die er de, zij het niet zeer rechtmatige,
eigenaars van waren, dat wij boven den jon
gensleeftijd gegroeid, geneigd zijn te den
ken, dat al deze begrafenissen van schatten
in met koper beslagen koffers naar het rijk
der sprookjes behooren te worden verwezen.
Dit is echter wel wat al te haastig. Het onder
werp ls zoo dankbaar voor romantici, dat er
inderdaad door vele schrijvers fantasieën op
zijn botgevierd, maar er bestaan ook wel de
gelijk authentieke verborgen schatten.
Schatten waarvan men de ligplaats zoo on
geveer kent, maar niet precies. Ware dit
laatste het geval dan zouden ze natuurlijk
geen dag langer verborgen blijven. Andore
zijn er die men wel degelijk^ heeft weten te
vinden.
Het is een vaststaand feit, dat in den tijd
der zeeroovers, de buit vaak op kleine afge
legen eilanden begraven werd. Dan zeilden
de avonturiers weer weg, vergingen met hun
schip In een storm of werden in den strijd
verslagen en de schat bleef liggen. Zoo doen
de Chineesche zeeroovers ook nu nog, want
China is het eenige land ter wex-eld dat ln
dezen tijd van telegrafie en snelle stoom
schepen nog zeerooverij kan opleveren.
De West Indische eilanden vooral moeten
nog tal van schatten in hun schoot bergen.
In de kleine zandige inhammen moeten tal
van malen roovers geland zijn om hun min
of meer rijke bult tijdelijk aan de aarde toe
te vertrouwen.
In het jaar 1902 ging voor een der Bahar
ma-eilanden een kleine schoener voor anker.
Een bootje voer naar de kust met twee ne
gers en een blanke welke laatste den bewo
ners vertelde dat hij een Amcrlkaansch In
genieur was en naar koraal kwam zoeken.
Tefwijl de blanke onafgebroken een geweer
op hen gericht hield, begonnen de negers
naar zijn aanwijzingen te graven en een
paar uur later zag een passeerend sponsen-
visscher hoe de negers een geweldige met
koper beslagen kist in het bootje laadden en
naar de schoener terugroeiden. Den volgen
den dag was het schip verdwenen. Men wist
niet vanwaar het kwam. noch waarheen het
ging en niemand heeft den Amerikaan ooit
weergezien. Het lijkt niet moeilijk te raden,
wat er tenslotte met hem gebeurd ls.
Een paar jaar geleden kwam de schipper
van een zeilboot te Kingston ln Jamaica,
ging naar een bank en deponeerde daar een
zak vol goudstukken, waarvan de waarde op
ongeveer 25000 gulden werd geschat. De
munten waren Spaansche goudstukken uit
de 17e eeuw en de man vertelde dat hij ze
uit een wrak had gehaald ze zagen er ech
ter uit, aalsof ze den vorigen dag door
's Rijks munt waren afgeleverd.
Er zijn echter schat-eilanden te vinden ln
elk deel van de zeven wereldzeeën. Het be
kendste is wellicht Cocos eiland waar, naar
als vrij zeker aangenomen mag worden, een
schat moet begraven liggen ter waarde van
meer dan honderd mlllioen gulden en die ln
1822 daar zou zijn begraven. Meer dan een
dozijn expedities heeft reeds vergeefs naar
deze schat gezocht.
En dan is er Trinidad, een rotsig eiland
in den Atlantischen Oceaan, voor de Zuid
Amerikaansche kust Ook hier zijn talrijke
expedities heen getrokken op zoek naar een
schat van mlllioenen waarde, die er ver
borgen zou zijn. Maar graven ln rotsen is
zwaar werk en Trinidad bestaat uit niets
anders. 12 Kilometer ln het vierkant.
Wie heeft er niet gehoord van kapitein
Kidd, een der meest romantische en be
ruchte aller zeeroovers. Hij wist met zijn
snood bedrijf enorme schatten te vergaren
en men weet met absolute zekerheid dat cp
Aesopus eiland in de Hudson rivier 40 mll
lioen gulden van kapitein Kidd verborgen
liggen. Men weet zelfs dat deze schat ver
deeld is over 6 enorme Ijzeren potten. Maar
men weet helaas al weer niet precies waar
ze liggen en aan vergeefsche pogingen om
dit te ontdekken is langzamerhand ook wol
40 mllloen besteed.
De Mlddellandsche Zee heeft ook schat-
eilanden. met name Alborau-elland waarop
de bemanning van het rooversschlp Young
Constitution tijdens een vervolging door
Engelsche oorlogsschepen een ontzaggelijke
waarde aan juweelen en goud begroef. Vast
staat dat dit fortuin ln twee groote ketels
ligt aan den Zuid Oosthoek van hot eiland,
maar niemand heeft nog een voldoende goe
den neus gehad om het te vinden.
EEN DUIVENZWERM.
Jaren geleden werd de bevolking van de
Amerikaanschen staat Indiana met stomme
verbazing geslagen bij den aanblik van het
overtrekken van een ongekend groote vlucht
duiven. Een mathematicus, die'het schouw
spel waarnam, berekende de breedte van de
vlucht op minstens een Engelsche mijl <1009
Meter) en toen na vier uur de laatste duiven
waren gepasseerd, becijferde hij dat de be
wegingssnelheid in aanmerking genomen, de
zwerm een lengte moest hebben gehad van
meer dan 385 K.M. Aannemende dat onge
veer drie duiven gemiddeld op een vierkante
el vlogen, kwam hij tot. de conclusie dat de
gelieele vlucht moet hebben bestaan uit 2230
mlllioen duiven.
Men heeft nooit begrepen waar dit ont
zaggelijk duivenlcger vandaan kwam, noch
waar het heen ging, doch een indruk van
het enorme aantal vogels krijgt men als
men bedenkt dat de geheele menschelijke
bevolking der wereld nog geen 1800 miilioen
zielen telt.
Jongctjo: Waarom «la ja hier te «pelen? Er U
geen enkel hui# in de buurt.
Orgeldraaier» Ik hou van muziek bjj mijn
twaalfuurtje.
Paul Hindjemith heeft ln het programma
Voor het ten vorigen jare te Baden-Baden
gehouden Duitsche kamer-muziekfeest ge
schreven „Alen weet. dat de film zonder mu
ziek nauwelijks te genieten is." Gcneralisee-
rend is hier veel van waar, doch wie wel eens
een beslist goede film zonder muziek gezien
heeft, zal weten, dat het vaak heelemaal
geen afbreuk aan het genieten van de rol
prent doet. Filmliga-lieden herinneren zich
misschien nog „Le train sans yeux" uit het
allereerste programma, die in volkomen stil
te werd opgevoerd, ik denk terug aan tal van
films die vertoond werden in kleine show
rooms met als eenige begeleiding het ratelen
van 't projectieapparaat En toen „Tien da
gen die de wereld deden wankelen", van
Eisenstein voor de eerste maal in de Fim-
showroom werd afgehaald, zeide één uit het
groepje filmenthousiasten, dat deze be
geleiding, deze eentonige, gelijkmatige rof
fel misschien wel de beste begeleiding was
voor dit machtige, buitengewoon mooi ge
componeerde werk van den schepper van
Potemkin.
Maar ik wil onmiddellijk toegeven, dat dit
ln een bioscoop ten eenenmale onmogelijk
zou zijn. Geniet het publiek niet voor een
groot deel van de Weener-wals-films, omdat
het zoo fijn op de maat van de muziek heen
en weer kan wiegen zou een oorlogsfilm
van het geijkte genre de soldaat, het lieve
meisje, gemeene vijanden, dappere helden,
plus ontploffende granaten, snel-vurende
mitrailleurs en neerstortende vliegmachi
nes het doen als de paukenist niet onop
houdelijk zat te beuken en een helper dozij
nen hondenpistolen afschoot, eventueel met
een los-loopr nden motor achter het doek?
Maar daarnaast wil ik een weddenschap
aangaan, dat het publiek 't niet in de gaten
heeft, wanneer bij een goede scène alle mu
zikanten met de armen over elkaar zitten.
En wanneer men een bioscoop-exploitant
zijn meening vraagt over de begeleidende
muziek, dan wij hij gaarne en volmondig ver
klaren, dat in heel wat gevallen, meer dan
men zou denken, deze begeleiding een film
redt.
Daarom, als Hindemith's uitspraak de film
in een bioscoop geldt en niet dus is bedoeld
ten aanzien van de film op zichzelf, dan kan
ik mij er mee vereenigen.
Aangenomen dus, dat de film in een bios
coop zonder muziek niet loopt, dan blijft er
nog over de vraag, welke muziek ge-
wenscht is. Want naast de directe begelei
ding, zij moge door Paul Whiteman's band
in Paramount-theatre te New-York, of door
den verloopen pianist in een dorpsbioscoop je
worden voortgebracht, staat de indirecte be
geleiding, de „muziek in blik" van de ver
schillende geluidsfilms.
De begeleiding in Nederlandsche biosco
pen is over 't algemeen heilig bij wat men
doorgaans in 't buitenland te hooren krijgt,
tenminste in de tweede-rangs bioscopen.
Max Tak's werk is in den vreemde goed be
kend en de muzikale illustraties van Edwin
Bron waardeer ik zeer. De geluidsfilm daar
entegen kan muziek via luidsprekers de zaal
in toeteren van de beste orkesten ter wereld,
in 't kleinste Noord-Hollandsche polderge-
hucht zal men eens een film zien met bege.-
leiding van gereproduceerde muziek van de
Ne w - Y ork Phil harmonie -society.
En toch blijft de directe begeleiding voor
alsnog en misschien wel altijd te verkiezen
boven de indirecte van movitone, Vitaphone
en Tobis. Want in geluidsfilms zal men er
naar streven alles zoo echt mogelijk te ma
ken. Men zal 't kloppen op een deur. hooren,
bij een Zuidzee-geluidsfilm zal men 't
ruischen der golven en het gezeur van Ha-
waiïanliedjes vernemen en als Pola Negri
dineert, zal men in de zaal haar mes en vork
op het bord hooren tikken.
HAARLEMMER HALLETJES
EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE
In mij vorig Zaterdagavondpraatje heb
lk verteld, hoe mijn verwaande oudoom Teu-
nis Cornells door zijn schildervriend Simon,
evenais hij lid van de schildersgroep de
Schilderende Vrienden, er toe werd overge
haald, hoewel met moeite, om toe te staan
dat Simon het beroemde schilderstuk van
Aert van der Neer, dat de parel van de
schilderijenverzameling van mijn oudoom
was, zou mogen copieeren. Ik ga nu voort
met mijn verhaal.
Hoe het kwam weet lk zelf niet, maar het
was mij niet mogelijk de gedachte van mij
zelf af te zetten, dat Simon die mijn oud
oom niet lijden mocht, hem een kool zou
stoven. Nu was Teunis Cornelis een onaan
genaam mensch en ik had allerminst reden
om mij te bekommeren over wat hem voor
onaangenaams mocht overkomen, maar ten
slotte behoorde hij toch tot mijn familie en
bovendien vond ik het als jongmensch een
onplezierige gedachte, dat een van zijn zoo
genaamde schildersvrienden hem bedriegen
zou De jeugd is van natuur edelmoedig en ik
hoop, dat ik op dien regel geen uitzondering
heb gemaakt
Dus besloot ik, een oog in 't zeil te houden
en liep dus in de volgende weken af en toe
bij mijn oudoom aan, zonder evenwel iets te
ontdekken dat mijn wantrouwen rechtvaar
digde lederen dag kwam Simon met al zijn
benoodigdbeden in het atelier om te co
pieeren en vond er altijd, zonder mankee-
ren, mijn oudoom die geen oog van zijn
schat, het fameuse stuk van Van der Neer
afhield totdat Simon voor dien dag zijn taak
eindigde, zijn paneeltje zorgvuldig in een
speciaal daarvoor gemaakt kistje borg en
dat mee naar.huis nam.
Een paar keer had mijn oom. terecht
nieuwsgierig, gevraagd of hij eens mocht
zien hoe de copie vorderde, maar daar wilde
Simon niet van hooren. „Niet vóórdat mijn
werk klaar is", zei hij én lachte weer daarbij
op die onaangename manier die telkens
weer mijn wantrouwen gaande maakte.
Maar toen ik bij mijn bezoeken niets ver
dachts opmerkte, zei ik tot mijzelf, dat Teu
nis Cornelis toch wel in staat was zelf op
zijn bezit te passen en bleef verder weg.
Eindelijk werd aangekondigd, dat het werk
van Simon zijn voltooiing naderde. De ge
heele club de Schilderende Vrienden werd
uitgenoodigd om de copie te komen zien en
omdat ik er toch ook bij geweest was werd ik
er bij gevraagd.
Nooit zal ik dien avond vergeten. De Schil
derende Vrienden waren voltallig opgeko-
IDoch wanneer men het in deze richting
stuurt, gaat de film ontzettend achteruit. Col
lege F. A. schreef onlangs in ons blad over
de Berlijnsche filmindustrie en deelde mee,
dat Rutmann aan een geluidsfilm werkte
Rutmann, de componist van „Berlin",van ab
solute films. Pudowkin, de groote, vertelde
mij in Amsterdam, dat ook hij denkt over 't
maken van geluidsfilms. Maar Rutmann en
Pudowkin zijn ook niet de eersten de besten,
wat zij vervaardigen zullen op 't gebied van
geluidsfilms weet ik niet. doch geoorloofd ls
de verwachting dat bij hun werk film en
geluid let wel, van muziek spreek ik niet
contrapuntisch zullen zijn, dat geluid en
film één worden. Dit wil dus zeggen, dat
waar film overheerscht, geluid slechts zal
ondersteunen, maar dat omgekeerd ook bij
zwakkere filmpassages, geluid de overhand
zal hebben, het rythme zal vasthouden.
Logisch gevolg hiervan is, dat film en ge
luid niet afzonderlijk van elkaar gemaakt
mogen worden, zooals bij Vitaphone ge
schiedt, maar door twee kunstenaars die el
kaar aanvullen, door een geluids-man die
weet wat film is en door een cineast die weet
welke eischen geluid stelt.
En, volgens mij, zal dit ook bij de gewone
begeleiding door een orkest in de bioscoop
zaal het geval moeten zijn; zoodat niet meer
de dirigent Vrijdagsmorgen'' een illustratie
in elkaar zet van Brautslie', Aase's Tod,
Tea for two en de noodige marsehen, serena
des en berceuses, maar men beschikt over
een compositie die bij een bepaalde film be
hoort.
Niet zonder reden geef ik deze beschou
wing thans.
Want een week geleden, in de matinee der
Amsterdamsche filmliga bleek, dat reeds op
deze wijze gewerkt is. Joris Ivens, een Am
sterdammer en een der knapste cineasten
van het oogenbllk heeft een film gemaakt
„Branding" welke Zaterdag daar vertoond
werd en Max Vredenburg had er de oegelei-
ding voor gecomponeerd. En, al geven wij
hier geen beoordeeling van „Branding" als
film, het samenwerken van beide knappe
jongelui op de bovenomschreven wijze, heeft
tot een zeer gelukkig en zeer mooi resultaat
gèleid.
C. G. B.
PROSIT.
Het is sinds vele jaren een algemeen voor
komende gewoonte in alle landen der we
reld, dat aan een disch vereenigde vrienden
het glas opheffende om op eikaars welzijn te
drinken, de glazen even licht tegen elkaar
stooten. Dit is een van die gebruiken, die zoo
ingeburgerd zijn, dat men zich eigenlijk nooit
meer afvraagt hoe ze ontstaan zijn. En toch
is het weieens interessant dit na te gaan.
Voor dit klinken komen wij dan tot de vol
gende conclusie:
Toen de ridders in de middeleeuwen als een
bijna dagelijksch werk duels uitvochten, was
het de gewoonte, dat zij voor den aanvang
van 't. tweegevecht elk een glas wijn te drin
ken kregen om kracht te verzamelen en de
zenuwen in bedwang te houden. Om er nu
zeker van te zijn, dat er geen kwade trouw
in het spel was door vergiftiging, goten zij
een gedeelte van den wijn in elkanders glas
over, alvorens het aan den mond te zetten.
Was er dan vergift in gedaan, dan zouden
zij, er beiden de onaangename gevolgen van
ondervinden. Hoewel de allerlaatste gedachte
op een tegenwoordig dineetje die aan vergif
tiging door deii gastheer zal zijn, is het deze
gewoonte, die nog altijd voortleeft in het
klinken. Wij schenken echter niet meer een
gedeelte van den drank in eikaars glas over,
maar bepalen ons tot het symbolische gebaar,
van goede trouw door het aanraken.
men. Mijn oudoom was blijkbaar zenuwach
tig, hij haalde voortdurend zijn snuifdoos
uit zijn zak en strooide de snuif zoo mild op
jas en vest, tot ik er ten slotte van afkeer
haast niet meer naar kijken kon. Simon
kwam met een triomfantelijk gezicht met
zijn kistje aan en verzocht mijn oom, het
beroemde stuk van Van der Neer op een ezel
te zetten hij zou dan de copie op een an
deren ezel er naast zetten, dat iedereen de
twee stukken goed zou kunnen vergelijken.
„Daarna, mijne heeren", zei hij met een ge
huichelde bescheidenheid, „houd ik mij voor
uw critiek aanbevolen."
Toen de twee stukken, het oorspronkelijke
en de copie. naast elkaar stonden, keek
iedereen verwonderd op. Simon, altijd een
groot talent in het copieeren, had dezen keer
zichzelf overtroffen. Het was cf wij twee
gelijke schilderijen zagen. De lucht, de boo-
men, de vijver, die door mijn oudoom altijd
maar de dijk werd genoemd, leken sprekend
op elkaar en toen wij een poosje er naar ge
keken hadden, werd Simon door ons allen
oprecht geluk gewenscht, ten slotte ook door
mijn oom, die toch niet recht op zijn gemak
scheen te zijn.
Simon, die tot dien tijd rustig en kalm
had toegezien, ontplooide toen op eens een
groote levendigheid Hij verzocht aan de
vrienden de twee stukken nu eens onder een
andere belichting te bekijken, verplaatste
het origineel naar links en de copie naar
rechts, dan weer andersom, de copie naar
links en het origineel naar rechts en praatte
daarbij onophoudelijk met groote gebaren.
Het begon mij te duizelen, ik was er op een
oogenblik niet zeker meer van, waar het
origineel stond, waar de copie. Toen hield
Simon opeens met zijn verplaatsingen op.
keek den kring van toeschouwers rond en
zei met grooten nadruk:
„Van der Neer was een groot kunstenaar.
Maar er zijn overal in de wereld tal van
prachtige copieën, waarin de grootste
kunstkenners zich vergist hebben. Ik zou u,
mijne heeren, bijna willen vragen: wat is
nu het oorspronkelijke en wat is de copie?"
Hij lachte daarbij zoo sarcastisch dat al
mijn wantrouwen weer boven kwam. De
Schilderende Vrienden zwegen. Maar mijn
oudoom, zichtbaar ongerust, hield zich toch
flink.
„Mallepraat", .zei hij, „een kind kan zien
dat dit" (hij wees op het stuk links) „het
origineel en dat" (hij wees op rechts), „de
copie is. Je bent een knappe cooieïst Slmon,
een héél knappe cipieïst, maar dit kan ieder
een toch zien." En hij zei het nog eens weer:
..I nks is het origineel, rechts is de copie Wat
ze "gen de heeren ervan?"
De vrienden aarzelden. Ze keken van
links naar rechts en van rechts naar links,
maar niemand had den moed zijn opinie
IJs-memories van Doetje
door V a n d,
Slootje. Zondagmorgen.
De baanveger was 'n kindervriend. Er wa
ren 20 jongetjes op de baan, die hockeyden
met wandelstokken en in elkaar getimmer
de „echte" sticks en de baanveger hield hun
baantje schoon, zoo maar, voor niets, want
hockeyende kleine jochies zijn arm.
Later kwamen er pa's en groote zussen
en broers. De jochies deden enthousiaste
verhalen over den aardigen baanveger, die
hun baantje had schoongemaakt. En van de
week had ie 't ook al gedaan, 'n heelen mid
dag lang.
De pa's drukten 't enthousiasme van him
spruiten uit in dubbeltjes.
Eén pa haalde 'n schoffel en schoffelde
bobbeltjes weg. Het was, alsof 't vol zomer
was en z'n tuintje vol onkruid stond.
En willig nam ie centen in ontvangst van
later-komende rijders, die in hem een nette
baanveger zagen.
„Hier meneer, hier mot je schoffele, hier
benne paardeblomme en brandnetels".
Pa hoorde niet, hij verjoeg minimale ijs
bergen.
En met 'n koninklijk gebaar overhandigde
hij z'n collega, toen 't baantje spiegelglad
was, z'n bij elkaar geschoffelde negen en
vijftig cent.
„De man moest ook wat verdienen" legde
hij de oningewijden uit, en hij verdween, de
pa-menschenvriend.
De hockey-match eindigde met 40, ki
paar dikgeslagen lippen en eenige blauwe
plekken.
De „Ijsgang". Maandagmorgen.
Toen 'k buiten kwam verwelkomde me 't
melodieuze geluid van 't dichtstaan der
spoorboomen. Dat beteekende vijf minuten
wachten „tegen wind in", in die ijskou, of
misschien nog wel langer, op treinen die
vertraging hadden.
Na dat wachten, hollen, tot de tramhalte,
waar ik opgewacht werd door 'n wachten
de, blazende, stampvoetende kudde.
Toen, eindelijk, de tram, die ons kwam
verlossen uit die Poolstreek.
'n Conducteur, met houten schoenklom
pen en 'n extra paar handschoenen, had
heel veel moeite nu, met de overstapjes-ad
ministratie en duwde twee kaartjes, inplaats
van een, in m'n weerstrevende vingers, om
dat ie 't niet voelde.
In de tram, bevroren gezichten, opduikend
uit jaskragen, bevroren ruiten, lekkende en
snuffelende neuzen, trappelende voeten,
starre kou-blikken, beslagen brilleglazen.
De geestige trad binnen en beweerde luid
tegen den conducteur, dat ie niet geloofde
dat het dooide, waarna hij de tram vulde met
het brieschend geluid van z'n lach.
De inhoud van de tram lachte niet, zoodat
de man z'n geloof had kunnen houden: 't was
te koud.
Er was een eenheid in de tram, als nooit.
De kou verbroederde, maakte de gedachten
van de menschen gelijk, ze wenschten slechts
warmte.
Ik kwam „haar" tegen, toen ik weer m'n
eigen kracht gebruikte, om vooruit te ko
men. Zich deftig voelend stapte ze1 voort,
koud, maar met den neus in den wind, want
ze droeg kaplaarzen.
M'n beneidende blikken, moet ze door dc
bruine monsters heen gevo'ëld hebben, tot op
haar kuiten, want mijn beenen leken wel sta
ven ijs in hun dunne zijden omhulsels
waaromheen lk, in de haast van 't ploeteren
met bevroren kranen en vingers, de weinig
fraaie, maar warme slobkousen vergeten
had.
'k Liep dies te ijsbeenen en keek de Rus
sisch aandoende dame na.
Haar naderden opgeschoten jongens, dit
rondslenterden, werkéloos, op zoek naar eer.
baantje. Ze zagen de kaplaarzen en vroegen:
„Ga je baggeren, Annie? Nou niks gedaan,
alles ^igt dicht. Wij benne ook werkeloos
Watte mal'jise".
Ik triompheerde, hoewel koud en zij liep
voor baggermachine.
met zekerheid uit te spreken. En toen mijn
oudoom blijkbaar toch angstig, zich tot mij
richtte wat hij anders nooit gedaan zou
hebben: „zeg jij nou neef, wat is mijn stuk
en wat is de copie?" durfde ik evenmin ant
woord geven. De gelijkenis tusschen de twee
stukken was zoo groot, dat ik n eenen keer
geneigd was te zeggen: „dat daar links is het
origineel" en daarna weer overtuigd was,
dat het reclitsche het echte wezen moest.
Toen schoot mij iets te binnen. „Oom", zei
ik, „was er aan uw stuk geen bijzonder ken-
teeken, hier of daar een stukje van de lijst
af of een krasje op het schilderstuk zelf?"
„Je hebt gelijk", zei mijn oudoom, „hier op
het linksche ls een hoekje van de lijst af,
aan den bovenkant. Ik heb je wel gezegd:
het linksche is van Van der Neer, het reclit
sche de copie Dat stukje, ik weet het nog
h.eel goed, ls er afgeraakt bij de schoon
maak."
„Hier aan het rechtsche is ook een stuk
van de lijst af, aan den bovenkant", zei Si
mon. En hij had gelijk.
„Dat is vreemd", zei Teunis Cornelis. „Maar
ik weet zeker: er was een krasje op den der
den boom van links. Kijk, daar zit het."
„Maar hier zit het krasje ook", zei Simon
en wees op het andere stuk. Toen kon ik mij
niet meer inhouden en riep: „Dat heb je op
zettelijk gedaan, leelijke kerel!"
Mijn oom werd doodsbleek en keek
half versuft om beurten Slmon en
mij aan. Ik was opgesprongen en wees met
den vinger op Simon die hard begon te
lachen en meteen naar de deur liep, „Vriend
Teunis" zei hij, „je krijgt je verdiende loon,'t
gebluf op je schilderij begon mij te vervelen.
Ik heb het nageschilderd, zoodat je de copie
niet meer van het origineel herkennen kunt
en alles, tot de kleinste kleinigheid toe, er
aan nagemaakt, de krasjes, de stukjes van
de lijst, de vlekjes, alles. Hoor je het goed,
Teunis Cornells? Je kunt niet meer met ze
kerheid zeggen, wat het meesterwerk van
Van der Neer is" (hij zei 't met bijtenden spot)
„en wat de copie van Simon. Ik, die de copie
gemaakt heb, ik weet het zelf niet meer
Toen kwam mijn oudoom op eens tot zich
zelf. Met een gebrul \a;i woede sprong hij
op Simon af. maar die deed de deur open en
Uep weg. Het tooneel dat er op VOlgd^ was
diep tragisch. Mijn oudoom liep om de twee
schilderijen heen. bekeek nu het eene, dan
het andere, mompelde dan: „dit is het
echte, dat weet ik zeker," zette het daarna
weer weg om het andere te bezien, kwam
zelfs met een vergrootglas aanloopen om ge
deelten van het schilderij te bestudeeren
en werd voortdurend zenuwachtiger, terwijl
wij er als toeschouwers zwijgend bijstonden.
Eindelijk verloor hij alle zelfbeheersching
en schreeuwde ons toe: „Wat staan jelui
daar te kijken! Help me dan toch. Zeg jullie
dan, wat het echte en wat de copie is."
Helaas, hoe zouden wij raad kunnen ge
ven, terwijl hij zelf, de eigenaar de man die
al de kleine bijzonderheden van kende, er
geen raad mee wist!
Op eens barstte Teunis Cornelis in een
reeks van verwenschingen aan het adres
van den vriend die hem zoo schandelijk be
drogen had, los. Het was Ijselijk om aan tc
hooien. Ontsteld luisterden wij naar den
anders zoo deftigen man, die anders nooit
een onvertogen woord sprak en zich altoos
in de keurigste taal uitdrukte. Opeens hield
het stuk duizenden malen had bekeken en er
hij met schelden op en barstte ln tranen uit.
Toen gingen de vrienden heen en haalde ik
mijn oudtante om haar man als zij kon te
troosten. Toen ging ik zelf naar huis.
Mijn vader ging den volgenden dag naar
den armen man toe, om te informeeren hoe
hij het maakte. Hij kwam met slechte be
richten thuis. Noch mijn oudoom, noch zijn
vrouw hadden dien nacht een oog dicht ge
daan. Hij was het eene oogenbllk als ver
suft en zat dan maar voor zich heen te kla
gen: onmiddellijk daarna barstte hij in
woede tegen Slmon los. Midden in den nacht
stond hij op en liep naar het atelier met een
stok, om zooals hij zei „dat lor, dat vod, die
vervalsching kapot te slaan." Maar toen hij
tegenover de twee stukken stond, kwam de
onzekerheid weer boven en vreezende bij on
geluk het echte stuk te vernietigen, smeet hij
den stok op den grond en liep snikkend weg.
Den volgenden dag werd het nog erger. Hij
raasde en tierde, liep naar de politie om zoo
als hij zei aangifte van de schurkenstreek te
doen, maar kwam voor de deur van het po
litiebureau tot bezinning en liep door. Met
zijn vergrootglas bekeek hij urenlang de
twee stukken, in de hoop dat hij zekerheid
kon krijgen door het hout. door dc verf. door
een of ander kenteeken, hoe gering ook, dat
hem zekerheid geven kon Hij rook er aan, of
hij ook kon uitmaken, welk van de twee
naar versche verf rook. Het baatte alles niet.
Met een groot talent, een ontzaglijk geduid
en een dulvelsche berekening had Simon er
voor gezorgd, dat de twee stukken op elkaar
leken als twee droppels water. Mijn vader,
die weinig om kunst gaf. zei: „wat dost hei
er eigenlijk toe, of het eene of het andere
een copie is. wanneer ze allebei zoo knap ge
schilderd zyn." Maar daar was oudoom Teu
nis Cornelis niet by. Als die het gehoord
had, zou hy hem aangevlogen zyn. Het stuk
waarop hy zyn leven lang trotsch was ge
weest, zijn echte Van der Neer. zou gelijk
staan met het nuchtere werk van een lom
pen copiïst!
Myn oudoom ging zlentleroogen by al deze
tobberijen achteruit. Hij werd mager en
bleek, al zyn zelfvertrouwen verdween, hy
werd schuw voor de menschen, dacht dat
iedereen hem bespotten en uitlachen zou on
wilde niemand meer zien of spreken. Einde
lijk bracht myn oudtante uitkomst. Met, al
het fyn gevoel van een liefhebbende vrouw
vond zij ten slotte de Juiste oplossing: „laat
een kenner uitmaken, welke van de twee
stukken het echte is."
En opeens kreeg myn oudoom zyn opge
wektheid terug. Hy schreef naar een mu
seumdirecteur tc Amsterdam, zelf een be
roemd schilder, of hij hem de twee stukken
mocht laten zien en kreeg een kort brlerje
tot antwoord. Hy moest maar eens komen.
En op den aangewezen dag gingen wy met
ons drieën, Teunis Cornelis zelf, myn oud
tante en lk, naar Amsterdam. Iiy droeg het
eene stuk, ik het andere.
Wij meldden ons aan by het museum en
vroegen den beroemden man te spreken. Na
een poosje wachten kwam de directeur en
verlangde de twee stukken te zien. Toen
glimlachte hij en wenkte ons, om mee te
gaan. Met onzen kostbaren last gingen wy
de zalen van het museum door, totdat wy in
een donkeren hoek waren gekomen. De di
recteur wees ons op een stuk dat daar hing.
Ik keek myn oogen uit. Daar hing een derde
stuk met geheel dezelfde voorstelling er op,
dezelfde boomen. dezelfde vyver, dezelfde
lucht. En terwyi wy, alle drie sprakeloos,
daarnaar keken, zei hy kortaf:
„Dit is het origineele stuk van Van der
Neer. De twee stukken van u zyn allebei
copieën."
Wie nu denken mocht dat Teunis Cornells
ontmoedigd was, heeft mijn oudoom nooit
gekend. Op de terugreis verzekerde hy ons.
dat de museum-directeur er geen verstand
van had. Die zei natuuriyk dat het stuk uit
zijn museum het echte was. Maar hij, Teunis
Cornelis, wist beter.
Toen wy weer ln Haarlem terug waren,
verdween een van de stukken op raadsel
achtige wijze. Wat hy daarmee gedaan
heeft, of hij het kapot geslagen oPveïborgen
heeft, heb lk nooit geweten. Maar een van de
twee hing van dien tyd af weer op de eere
plaats, te midden van myn oudooms eigen
prulstukken en als er een bezoeker kwam
wees hij er met trots op en zei; „een echte
Van der Neer, de parel van myn collectie. Er
zyn verscheiden copieën van, maar dit is het
echte kunstwerk."
Maar de club van de Schilderende Vrien
den was ontbonden. Geen hunner heeft ooit
meer een voet in het atelier gezet.
FIDET.IO.