H. D. VERTELLING PI MUZIKALE ILLUSTRATI VAN IFILiMS „Films zonder muziek nauwelijks te genieten". Wat de geluidsfilm er mee te maken heeft. Een Nederlandsche poging. TJsbaan. Maandagmiddag Vrij. om schaatsen te rijden, 'n heelen mid dag. De Ijsbaan was, toen Ik er kwam. een heel groote, afzienbare vlakte, met hier er, daar een zwoegende, tegen wind optornende enthousiast. Op de schoonrljdbaan, beveiligd tegen den Noordooster door de schutting, drie krlnge- tjesdraaiende menschen en vier. die schuch tere pogingen waagden ook kunst te rijden. Ik voegde me bij de laatsten, nu durvend, om dat ik me niet behoefde te geneeren voor critisch publiek. Na iedere machteloozë poging schoolden we samen, in het treurige bewustzijn, dat we 't nooit leerden. En onze gesprekken betrof fen grootendeels de kou. Op een oogenbllk kwam één van de kruk ken met een mop tot ons. Ze had hooren zeggen, dat één van de kringetjes-draaiende heeren het warm kreeg Onze hersenen waren te bevroren om de geestigheid op te nemen. Zeven minuten daarna schalde m'n lach pas over de verlaten Ijsbaan, toen begreep ik pas dat de man 't bij een dergelijke tempera tuur nooit warm kon krijgen! In de tent, waar we zoo nu en dan wat warmte haalden, waren zéven menschen, In clusief garderobe juffrouw en buffet. En op de baan weer gekomen: verlatenheid, Noordoostenwind, vier menschelijke over blijfselen. Doorkrukkènd, vallend (veertien keer op m'n linkerknie), weer opstaand, reed ik dóór, den heelen middag. En alléén bleef ik achter, uitbuitende m'n vrijen middag, totdat de baanvegers met ke teltjes water, de scheuren kwamen dichtma ken. Toén voelde ik, dat ik gaan moést. „Uit de IJsmemolres van Doetje". AUTHENTIEKE SCHATGRAVERS- EILANDEN. Er zijn In den loop der eeuwen zooveel fantastische verhalen over begraven schat ten geschreven en over rooverhoofdlieden die er de, zij het niet zeer rechtmatige, eigenaars van waren, dat wij boven den jon gensleeftijd gegroeid, geneigd zijn te den ken, dat al deze begrafenissen van schatten in met koper beslagen koffers naar het rijk der sprookjes behooren te worden verwezen. Dit is echter wel wat al te haastig. Het onder werp ls zoo dankbaar voor romantici, dat er inderdaad door vele schrijvers fantasieën op zijn botgevierd, maar er bestaan ook wel de gelijk authentieke verborgen schatten. Schatten waarvan men de ligplaats zoo on geveer kent, maar niet precies. Ware dit laatste het geval dan zouden ze natuurlijk geen dag langer verborgen blijven. Andore zijn er die men wel degelijk^ heeft weten te vinden. Het is een vaststaand feit, dat in den tijd der zeeroovers, de buit vaak op kleine afge legen eilanden begraven werd. Dan zeilden de avonturiers weer weg, vergingen met hun schip In een storm of werden in den strijd verslagen en de schat bleef liggen. Zoo doen de Chineesche zeeroovers ook nu nog, want China is het eenige land ter wex-eld dat ln dezen tijd van telegrafie en snelle stoom schepen nog zeerooverij kan opleveren. De West Indische eilanden vooral moeten nog tal van schatten in hun schoot bergen. In de kleine zandige inhammen moeten tal van malen roovers geland zijn om hun min of meer rijke bult tijdelijk aan de aarde toe te vertrouwen. In het jaar 1902 ging voor een der Bahar ma-eilanden een kleine schoener voor anker. Een bootje voer naar de kust met twee ne gers en een blanke welke laatste den bewo ners vertelde dat hij een Amcrlkaansch In genieur was en naar koraal kwam zoeken. Tefwijl de blanke onafgebroken een geweer op hen gericht hield, begonnen de negers naar zijn aanwijzingen te graven en een paar uur later zag een passeerend sponsen- visscher hoe de negers een geweldige met koper beslagen kist in het bootje laadden en naar de schoener terugroeiden. Den volgen den dag was het schip verdwenen. Men wist niet vanwaar het kwam. noch waarheen het ging en niemand heeft den Amerikaan ooit weergezien. Het lijkt niet moeilijk te raden, wat er tenslotte met hem gebeurd ls. Een paar jaar geleden kwam de schipper van een zeilboot te Kingston ln Jamaica, ging naar een bank en deponeerde daar een zak vol goudstukken, waarvan de waarde op ongeveer 25000 gulden werd geschat. De munten waren Spaansche goudstukken uit de 17e eeuw en de man vertelde dat hij ze uit een wrak had gehaald ze zagen er ech ter uit, aalsof ze den vorigen dag door 's Rijks munt waren afgeleverd. Er zijn echter schat-eilanden te vinden ln elk deel van de zeven wereldzeeën. Het be kendste is wellicht Cocos eiland waar, naar als vrij zeker aangenomen mag worden, een schat moet begraven liggen ter waarde van meer dan honderd mlllioen gulden en die ln 1822 daar zou zijn begraven. Meer dan een dozijn expedities heeft reeds vergeefs naar deze schat gezocht. En dan is er Trinidad, een rotsig eiland in den Atlantischen Oceaan, voor de Zuid Amerikaansche kust Ook hier zijn talrijke expedities heen getrokken op zoek naar een schat van mlllioenen waarde, die er ver borgen zou zijn. Maar graven ln rotsen is zwaar werk en Trinidad bestaat uit niets anders. 12 Kilometer ln het vierkant. Wie heeft er niet gehoord van kapitein Kidd, een der meest romantische en be ruchte aller zeeroovers. Hij wist met zijn snood bedrijf enorme schatten te vergaren en men weet met absolute zekerheid dat cp Aesopus eiland in de Hudson rivier 40 mll lioen gulden van kapitein Kidd verborgen liggen. Men weet zelfs dat deze schat ver deeld is over 6 enorme Ijzeren potten. Maar men weet helaas al weer niet precies waar ze liggen en aan vergeefsche pogingen om dit te ontdekken is langzamerhand ook wol 40 mllloen besteed. De Mlddellandsche Zee heeft ook schat- eilanden. met name Alborau-elland waarop de bemanning van het rooversschlp Young Constitution tijdens een vervolging door Engelsche oorlogsschepen een ontzaggelijke waarde aan juweelen en goud begroef. Vast staat dat dit fortuin ln twee groote ketels ligt aan den Zuid Oosthoek van hot eiland, maar niemand heeft nog een voldoende goe den neus gehad om het te vinden. EEN DUIVENZWERM. Jaren geleden werd de bevolking van de Amerikaanschen staat Indiana met stomme verbazing geslagen bij den aanblik van het overtrekken van een ongekend groote vlucht duiven. Een mathematicus, die'het schouw spel waarnam, berekende de breedte van de vlucht op minstens een Engelsche mijl <1009 Meter) en toen na vier uur de laatste duiven waren gepasseerd, becijferde hij dat de be wegingssnelheid in aanmerking genomen, de zwerm een lengte moest hebben gehad van meer dan 385 K.M. Aannemende dat onge veer drie duiven gemiddeld op een vierkante el vlogen, kwam hij tot. de conclusie dat de gelieele vlucht moet hebben bestaan uit 2230 mlllioen duiven. Men heeft nooit begrepen waar dit ont zaggelijk duivenlcger vandaan kwam, noch waar het heen ging, doch een indruk van het enorme aantal vogels krijgt men als men bedenkt dat de geheele menschelijke bevolking der wereld nog geen 1800 miilioen zielen telt. Jongctjo: Waarom «la ja hier te «pelen? Er U geen enkel hui# in de buurt. Orgeldraaier» Ik hou van muziek bjj mijn twaalfuurtje. Paul Hindjemith heeft ln het programma Voor het ten vorigen jare te Baden-Baden gehouden Duitsche kamer-muziekfeest ge schreven „Alen weet. dat de film zonder mu ziek nauwelijks te genieten is." Gcneralisee- rend is hier veel van waar, doch wie wel eens een beslist goede film zonder muziek gezien heeft, zal weten, dat het vaak heelemaal geen afbreuk aan het genieten van de rol prent doet. Filmliga-lieden herinneren zich misschien nog „Le train sans yeux" uit het allereerste programma, die in volkomen stil te werd opgevoerd, ik denk terug aan tal van films die vertoond werden in kleine show rooms met als eenige begeleiding het ratelen van 't projectieapparaat En toen „Tien da gen die de wereld deden wankelen", van Eisenstein voor de eerste maal in de Fim- showroom werd afgehaald, zeide één uit het groepje filmenthousiasten, dat deze be geleiding, deze eentonige, gelijkmatige rof fel misschien wel de beste begeleiding was voor dit machtige, buitengewoon mooi ge componeerde werk van den schepper van Potemkin. Maar ik wil onmiddellijk toegeven, dat dit ln een bioscoop ten eenenmale onmogelijk zou zijn. Geniet het publiek niet voor een groot deel van de Weener-wals-films, omdat het zoo fijn op de maat van de muziek heen en weer kan wiegen zou een oorlogsfilm van het geijkte genre de soldaat, het lieve meisje, gemeene vijanden, dappere helden, plus ontploffende granaten, snel-vurende mitrailleurs en neerstortende vliegmachi nes het doen als de paukenist niet onop houdelijk zat te beuken en een helper dozij nen hondenpistolen afschoot, eventueel met een los-loopr nden motor achter het doek? Maar daarnaast wil ik een weddenschap aangaan, dat het publiek 't niet in de gaten heeft, wanneer bij een goede scène alle mu zikanten met de armen over elkaar zitten. En wanneer men een bioscoop-exploitant zijn meening vraagt over de begeleidende muziek, dan wij hij gaarne en volmondig ver klaren, dat in heel wat gevallen, meer dan men zou denken, deze begeleiding een film redt. Daarom, als Hindemith's uitspraak de film in een bioscoop geldt en niet dus is bedoeld ten aanzien van de film op zichzelf, dan kan ik mij er mee vereenigen. Aangenomen dus, dat de film in een bios coop zonder muziek niet loopt, dan blijft er nog over de vraag, welke muziek ge- wenscht is. Want naast de directe begelei ding, zij moge door Paul Whiteman's band in Paramount-theatre te New-York, of door den verloopen pianist in een dorpsbioscoop je worden voortgebracht, staat de indirecte be geleiding, de „muziek in blik" van de ver schillende geluidsfilms. De begeleiding in Nederlandsche biosco pen is over 't algemeen heilig bij wat men doorgaans in 't buitenland te hooren krijgt, tenminste in de tweede-rangs bioscopen. Max Tak's werk is in den vreemde goed be kend en de muzikale illustraties van Edwin Bron waardeer ik zeer. De geluidsfilm daar entegen kan muziek via luidsprekers de zaal in toeteren van de beste orkesten ter wereld, in 't kleinste Noord-Hollandsche polderge- hucht zal men eens een film zien met bege.- leiding van gereproduceerde muziek van de Ne w - Y ork Phil harmonie -society. En toch blijft de directe begeleiding voor alsnog en misschien wel altijd te verkiezen boven de indirecte van movitone, Vitaphone en Tobis. Want in geluidsfilms zal men er naar streven alles zoo echt mogelijk te ma ken. Men zal 't kloppen op een deur. hooren, bij een Zuidzee-geluidsfilm zal men 't ruischen der golven en het gezeur van Ha- waiïanliedjes vernemen en als Pola Negri dineert, zal men in de zaal haar mes en vork op het bord hooren tikken. HAARLEMMER HALLETJES EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE In mij vorig Zaterdagavondpraatje heb lk verteld, hoe mijn verwaande oudoom Teu- nis Cornells door zijn schildervriend Simon, evenais hij lid van de schildersgroep de Schilderende Vrienden, er toe werd overge haald, hoewel met moeite, om toe te staan dat Simon het beroemde schilderstuk van Aert van der Neer, dat de parel van de schilderijenverzameling van mijn oudoom was, zou mogen copieeren. Ik ga nu voort met mijn verhaal. Hoe het kwam weet lk zelf niet, maar het was mij niet mogelijk de gedachte van mij zelf af te zetten, dat Simon die mijn oud oom niet lijden mocht, hem een kool zou stoven. Nu was Teunis Cornelis een onaan genaam mensch en ik had allerminst reden om mij te bekommeren over wat hem voor onaangenaams mocht overkomen, maar ten slotte behoorde hij toch tot mijn familie en bovendien vond ik het als jongmensch een onplezierige gedachte, dat een van zijn zoo genaamde schildersvrienden hem bedriegen zou De jeugd is van natuur edelmoedig en ik hoop, dat ik op dien regel geen uitzondering heb gemaakt Dus besloot ik, een oog in 't zeil te houden en liep dus in de volgende weken af en toe bij mijn oudoom aan, zonder evenwel iets te ontdekken dat mijn wantrouwen rechtvaar digde lederen dag kwam Simon met al zijn benoodigdbeden in het atelier om te co pieeren en vond er altijd, zonder mankee- ren, mijn oudoom die geen oog van zijn schat, het fameuse stuk van Van der Neer afhield totdat Simon voor dien dag zijn taak eindigde, zijn paneeltje zorgvuldig in een speciaal daarvoor gemaakt kistje borg en dat mee naar.huis nam. Een paar keer had mijn oom. terecht nieuwsgierig, gevraagd of hij eens mocht zien hoe de copie vorderde, maar daar wilde Simon niet van hooren. „Niet vóórdat mijn werk klaar is", zei hij én lachte weer daarbij op die onaangename manier die telkens weer mijn wantrouwen gaande maakte. Maar toen ik bij mijn bezoeken niets ver dachts opmerkte, zei ik tot mijzelf, dat Teu nis Cornelis toch wel in staat was zelf op zijn bezit te passen en bleef verder weg. Eindelijk werd aangekondigd, dat het werk van Simon zijn voltooiing naderde. De ge heele club de Schilderende Vrienden werd uitgenoodigd om de copie te komen zien en omdat ik er toch ook bij geweest was werd ik er bij gevraagd. Nooit zal ik dien avond vergeten. De Schil derende Vrienden waren voltallig opgeko- IDoch wanneer men het in deze richting stuurt, gaat de film ontzettend achteruit. Col lege F. A. schreef onlangs in ons blad over de Berlijnsche filmindustrie en deelde mee, dat Rutmann aan een geluidsfilm werkte Rutmann, de componist van „Berlin",van ab solute films. Pudowkin, de groote, vertelde mij in Amsterdam, dat ook hij denkt over 't maken van geluidsfilms. Maar Rutmann en Pudowkin zijn ook niet de eersten de besten, wat zij vervaardigen zullen op 't gebied van geluidsfilms weet ik niet. doch geoorloofd ls de verwachting dat bij hun werk film en geluid let wel, van muziek spreek ik niet contrapuntisch zullen zijn, dat geluid en film één worden. Dit wil dus zeggen, dat waar film overheerscht, geluid slechts zal ondersteunen, maar dat omgekeerd ook bij zwakkere filmpassages, geluid de overhand zal hebben, het rythme zal vasthouden. Logisch gevolg hiervan is, dat film en ge luid niet afzonderlijk van elkaar gemaakt mogen worden, zooals bij Vitaphone ge schiedt, maar door twee kunstenaars die el kaar aanvullen, door een geluids-man die weet wat film is en door een cineast die weet welke eischen geluid stelt. En, volgens mij, zal dit ook bij de gewone begeleiding door een orkest in de bioscoop zaal het geval moeten zijn; zoodat niet meer de dirigent Vrijdagsmorgen'' een illustratie in elkaar zet van Brautslie', Aase's Tod, Tea for two en de noodige marsehen, serena des en berceuses, maar men beschikt over een compositie die bij een bepaalde film be hoort. Niet zonder reden geef ik deze beschou wing thans. Want een week geleden, in de matinee der Amsterdamsche filmliga bleek, dat reeds op deze wijze gewerkt is. Joris Ivens, een Am sterdammer en een der knapste cineasten van het oogenbllk heeft een film gemaakt „Branding" welke Zaterdag daar vertoond werd en Max Vredenburg had er de oegelei- ding voor gecomponeerd. En, al geven wij hier geen beoordeeling van „Branding" als film, het samenwerken van beide knappe jongelui op de bovenomschreven wijze, heeft tot een zeer gelukkig en zeer mooi resultaat gèleid. C. G. B. PROSIT. Het is sinds vele jaren een algemeen voor komende gewoonte in alle landen der we reld, dat aan een disch vereenigde vrienden het glas opheffende om op eikaars welzijn te drinken, de glazen even licht tegen elkaar stooten. Dit is een van die gebruiken, die zoo ingeburgerd zijn, dat men zich eigenlijk nooit meer afvraagt hoe ze ontstaan zijn. En toch is het weieens interessant dit na te gaan. Voor dit klinken komen wij dan tot de vol gende conclusie: Toen de ridders in de middeleeuwen als een bijna dagelijksch werk duels uitvochten, was het de gewoonte, dat zij voor den aanvang van 't. tweegevecht elk een glas wijn te drin ken kregen om kracht te verzamelen en de zenuwen in bedwang te houden. Om er nu zeker van te zijn, dat er geen kwade trouw in het spel was door vergiftiging, goten zij een gedeelte van den wijn in elkanders glas over, alvorens het aan den mond te zetten. Was er dan vergift in gedaan, dan zouden zij, er beiden de onaangename gevolgen van ondervinden. Hoewel de allerlaatste gedachte op een tegenwoordig dineetje die aan vergif tiging door deii gastheer zal zijn, is het deze gewoonte, die nog altijd voortleeft in het klinken. Wij schenken echter niet meer een gedeelte van den drank in eikaars glas over, maar bepalen ons tot het symbolische gebaar, van goede trouw door het aanraken. men. Mijn oudoom was blijkbaar zenuwach tig, hij haalde voortdurend zijn snuifdoos uit zijn zak en strooide de snuif zoo mild op jas en vest, tot ik er ten slotte van afkeer haast niet meer naar kijken kon. Simon kwam met een triomfantelijk gezicht met zijn kistje aan en verzocht mijn oom, het beroemde stuk van Van der Neer op een ezel te zetten hij zou dan de copie op een an deren ezel er naast zetten, dat iedereen de twee stukken goed zou kunnen vergelijken. „Daarna, mijne heeren", zei hij met een ge huichelde bescheidenheid, „houd ik mij voor uw critiek aanbevolen." Toen de twee stukken, het oorspronkelijke en de copie. naast elkaar stonden, keek iedereen verwonderd op. Simon, altijd een groot talent in het copieeren, had dezen keer zichzelf overtroffen. Het was cf wij twee gelijke schilderijen zagen. De lucht, de boo- men, de vijver, die door mijn oudoom altijd maar de dijk werd genoemd, leken sprekend op elkaar en toen wij een poosje er naar ge keken hadden, werd Simon door ons allen oprecht geluk gewenscht, ten slotte ook door mijn oom, die toch niet recht op zijn gemak scheen te zijn. Simon, die tot dien tijd rustig en kalm had toegezien, ontplooide toen op eens een groote levendigheid Hij verzocht aan de vrienden de twee stukken nu eens onder een andere belichting te bekijken, verplaatste het origineel naar links en de copie naar rechts, dan weer andersom, de copie naar links en het origineel naar rechts en praatte daarbij onophoudelijk met groote gebaren. Het begon mij te duizelen, ik was er op een oogenblik niet zeker meer van, waar het origineel stond, waar de copie. Toen hield Simon opeens met zijn verplaatsingen op. keek den kring van toeschouwers rond en zei met grooten nadruk: „Van der Neer was een groot kunstenaar. Maar er zijn overal in de wereld tal van prachtige copieën, waarin de grootste kunstkenners zich vergist hebben. Ik zou u, mijne heeren, bijna willen vragen: wat is nu het oorspronkelijke en wat is de copie?" Hij lachte daarbij zoo sarcastisch dat al mijn wantrouwen weer boven kwam. De Schilderende Vrienden zwegen. Maar mijn oudoom, zichtbaar ongerust, hield zich toch flink. „Mallepraat", .zei hij, „een kind kan zien dat dit" (hij wees op het stuk links) „het origineel en dat" (hij wees op rechts), „de copie is. Je bent een knappe cooieïst Slmon, een héél knappe cipieïst, maar dit kan ieder een toch zien." En hij zei het nog eens weer: ..I nks is het origineel, rechts is de copie Wat ze "gen de heeren ervan?" De vrienden aarzelden. Ze keken van links naar rechts en van rechts naar links, maar niemand had den moed zijn opinie IJs-memories van Doetje door V a n d, Slootje. Zondagmorgen. De baanveger was 'n kindervriend. Er wa ren 20 jongetjes op de baan, die hockeyden met wandelstokken en in elkaar getimmer de „echte" sticks en de baanveger hield hun baantje schoon, zoo maar, voor niets, want hockeyende kleine jochies zijn arm. Later kwamen er pa's en groote zussen en broers. De jochies deden enthousiaste verhalen over den aardigen baanveger, die hun baantje had schoongemaakt. En van de week had ie 't ook al gedaan, 'n heelen mid dag lang. De pa's drukten 't enthousiasme van him spruiten uit in dubbeltjes. Eén pa haalde 'n schoffel en schoffelde bobbeltjes weg. Het was, alsof 't vol zomer was en z'n tuintje vol onkruid stond. En willig nam ie centen in ontvangst van later-komende rijders, die in hem een nette baanveger zagen. „Hier meneer, hier mot je schoffele, hier benne paardeblomme en brandnetels". Pa hoorde niet, hij verjoeg minimale ijs bergen. En met 'n koninklijk gebaar overhandigde hij z'n collega, toen 't baantje spiegelglad was, z'n bij elkaar geschoffelde negen en vijftig cent. „De man moest ook wat verdienen" legde hij de oningewijden uit, en hij verdween, de pa-menschenvriend. De hockey-match eindigde met 40, ki paar dikgeslagen lippen en eenige blauwe plekken. De „Ijsgang". Maandagmorgen. Toen 'k buiten kwam verwelkomde me 't melodieuze geluid van 't dichtstaan der spoorboomen. Dat beteekende vijf minuten wachten „tegen wind in", in die ijskou, of misschien nog wel langer, op treinen die vertraging hadden. Na dat wachten, hollen, tot de tramhalte, waar ik opgewacht werd door 'n wachten de, blazende, stampvoetende kudde. Toen, eindelijk, de tram, die ons kwam verlossen uit die Poolstreek. 'n Conducteur, met houten schoenklom pen en 'n extra paar handschoenen, had heel veel moeite nu, met de overstapjes-ad ministratie en duwde twee kaartjes, inplaats van een, in m'n weerstrevende vingers, om dat ie 't niet voelde. In de tram, bevroren gezichten, opduikend uit jaskragen, bevroren ruiten, lekkende en snuffelende neuzen, trappelende voeten, starre kou-blikken, beslagen brilleglazen. De geestige trad binnen en beweerde luid tegen den conducteur, dat ie niet geloofde dat het dooide, waarna hij de tram vulde met het brieschend geluid van z'n lach. De inhoud van de tram lachte niet, zoodat de man z'n geloof had kunnen houden: 't was te koud. Er was een eenheid in de tram, als nooit. De kou verbroederde, maakte de gedachten van de menschen gelijk, ze wenschten slechts warmte. Ik kwam „haar" tegen, toen ik weer m'n eigen kracht gebruikte, om vooruit te ko men. Zich deftig voelend stapte ze1 voort, koud, maar met den neus in den wind, want ze droeg kaplaarzen. M'n beneidende blikken, moet ze door dc bruine monsters heen gevo'ëld hebben, tot op haar kuiten, want mijn beenen leken wel sta ven ijs in hun dunne zijden omhulsels waaromheen lk, in de haast van 't ploeteren met bevroren kranen en vingers, de weinig fraaie, maar warme slobkousen vergeten had. 'k Liep dies te ijsbeenen en keek de Rus sisch aandoende dame na. Haar naderden opgeschoten jongens, dit rondslenterden, werkéloos, op zoek naar eer. baantje. Ze zagen de kaplaarzen en vroegen: „Ga je baggeren, Annie? Nou niks gedaan, alles ^igt dicht. Wij benne ook werkeloos Watte mal'jise". Ik triompheerde, hoewel koud en zij liep voor baggermachine. met zekerheid uit te spreken. En toen mijn oudoom blijkbaar toch angstig, zich tot mij richtte wat hij anders nooit gedaan zou hebben: „zeg jij nou neef, wat is mijn stuk en wat is de copie?" durfde ik evenmin ant woord geven. De gelijkenis tusschen de twee stukken was zoo groot, dat ik n eenen keer geneigd was te zeggen: „dat daar links is het origineel" en daarna weer overtuigd was, dat het reclitsche het echte wezen moest. Toen schoot mij iets te binnen. „Oom", zei ik, „was er aan uw stuk geen bijzonder ken- teeken, hier of daar een stukje van de lijst af of een krasje op het schilderstuk zelf?" „Je hebt gelijk", zei mijn oudoom, „hier op het linksche ls een hoekje van de lijst af, aan den bovenkant. Ik heb je wel gezegd: het linksche is van Van der Neer, het reclit sche de copie Dat stukje, ik weet het nog h.eel goed, ls er afgeraakt bij de schoon maak." „Hier aan het rechtsche is ook een stuk van de lijst af, aan den bovenkant", zei Si mon. En hij had gelijk. „Dat is vreemd", zei Teunis Cornelis. „Maar ik weet zeker: er was een krasje op den der den boom van links. Kijk, daar zit het." „Maar hier zit het krasje ook", zei Simon en wees op het andere stuk. Toen kon ik mij niet meer inhouden en riep: „Dat heb je op zettelijk gedaan, leelijke kerel!" Mijn oom werd doodsbleek en keek half versuft om beurten Slmon en mij aan. Ik was opgesprongen en wees met den vinger op Simon die hard begon te lachen en meteen naar de deur liep, „Vriend Teunis" zei hij, „je krijgt je verdiende loon,'t gebluf op je schilderij begon mij te vervelen. Ik heb het nageschilderd, zoodat je de copie niet meer van het origineel herkennen kunt en alles, tot de kleinste kleinigheid toe, er aan nagemaakt, de krasjes, de stukjes van de lijst, de vlekjes, alles. Hoor je het goed, Teunis Cornells? Je kunt niet meer met ze kerheid zeggen, wat het meesterwerk van Van der Neer is" (hij zei 't met bijtenden spot) „en wat de copie van Simon. Ik, die de copie gemaakt heb, ik weet het zelf niet meer Toen kwam mijn oudoom op eens tot zich zelf. Met een gebrul \a;i woede sprong hij op Simon af. maar die deed de deur open en Uep weg. Het tooneel dat er op VOlgd^ was diep tragisch. Mijn oudoom liep om de twee schilderijen heen. bekeek nu het eene, dan het andere, mompelde dan: „dit is het echte, dat weet ik zeker," zette het daarna weer weg om het andere te bezien, kwam zelfs met een vergrootglas aanloopen om ge deelten van het schilderij te bestudeeren en werd voortdurend zenuwachtiger, terwijl wij er als toeschouwers zwijgend bijstonden. Eindelijk verloor hij alle zelfbeheersching en schreeuwde ons toe: „Wat staan jelui daar te kijken! Help me dan toch. Zeg jullie dan, wat het echte en wat de copie is." Helaas, hoe zouden wij raad kunnen ge ven, terwijl hij zelf, de eigenaar de man die al de kleine bijzonderheden van kende, er geen raad mee wist! Op eens barstte Teunis Cornelis in een reeks van verwenschingen aan het adres van den vriend die hem zoo schandelijk be drogen had, los. Het was Ijselijk om aan tc hooien. Ontsteld luisterden wij naar den anders zoo deftigen man, die anders nooit een onvertogen woord sprak en zich altoos in de keurigste taal uitdrukte. Opeens hield het stuk duizenden malen had bekeken en er hij met schelden op en barstte ln tranen uit. Toen gingen de vrienden heen en haalde ik mijn oudtante om haar man als zij kon te troosten. Toen ging ik zelf naar huis. Mijn vader ging den volgenden dag naar den armen man toe, om te informeeren hoe hij het maakte. Hij kwam met slechte be richten thuis. Noch mijn oudoom, noch zijn vrouw hadden dien nacht een oog dicht ge daan. Hij was het eene oogenbllk als ver suft en zat dan maar voor zich heen te kla gen: onmiddellijk daarna barstte hij in woede tegen Slmon los. Midden in den nacht stond hij op en liep naar het atelier met een stok, om zooals hij zei „dat lor, dat vod, die vervalsching kapot te slaan." Maar toen hij tegenover de twee stukken stond, kwam de onzekerheid weer boven en vreezende bij on geluk het echte stuk te vernietigen, smeet hij den stok op den grond en liep snikkend weg. Den volgenden dag werd het nog erger. Hij raasde en tierde, liep naar de politie om zoo als hij zei aangifte van de schurkenstreek te doen, maar kwam voor de deur van het po litiebureau tot bezinning en liep door. Met zijn vergrootglas bekeek hij urenlang de twee stukken, in de hoop dat hij zekerheid kon krijgen door het hout. door dc verf. door een of ander kenteeken, hoe gering ook, dat hem zekerheid geven kon Hij rook er aan, of hij ook kon uitmaken, welk van de twee naar versche verf rook. Het baatte alles niet. Met een groot talent, een ontzaglijk geduid en een dulvelsche berekening had Simon er voor gezorgd, dat de twee stukken op elkaar leken als twee droppels water. Mijn vader, die weinig om kunst gaf. zei: „wat dost hei er eigenlijk toe, of het eene of het andere een copie is. wanneer ze allebei zoo knap ge schilderd zyn." Maar daar was oudoom Teu nis Cornelis niet by. Als die het gehoord had, zou hy hem aangevlogen zyn. Het stuk waarop hy zyn leven lang trotsch was ge weest, zijn echte Van der Neer. zou gelijk staan met het nuchtere werk van een lom pen copiïst! Myn oudoom ging zlentleroogen by al deze tobberijen achteruit. Hij werd mager en bleek, al zyn zelfvertrouwen verdween, hy werd schuw voor de menschen, dacht dat iedereen hem bespotten en uitlachen zou on wilde niemand meer zien of spreken. Einde lijk bracht myn oudtante uitkomst. Met, al het fyn gevoel van een liefhebbende vrouw vond zij ten slotte de Juiste oplossing: „laat een kenner uitmaken, welke van de twee stukken het echte is." En opeens kreeg myn oudoom zyn opge wektheid terug. Hy schreef naar een mu seumdirecteur tc Amsterdam, zelf een be roemd schilder, of hij hem de twee stukken mocht laten zien en kreeg een kort brlerje tot antwoord. Hy moest maar eens komen. En op den aangewezen dag gingen wy met ons drieën, Teunis Cornelis zelf, myn oud tante en lk, naar Amsterdam. Iiy droeg het eene stuk, ik het andere. Wij meldden ons aan by het museum en vroegen den beroemden man te spreken. Na een poosje wachten kwam de directeur en verlangde de twee stukken te zien. Toen glimlachte hij en wenkte ons, om mee te gaan. Met onzen kostbaren last gingen wy de zalen van het museum door, totdat wy in een donkeren hoek waren gekomen. De di recteur wees ons op een stuk dat daar hing. Ik keek myn oogen uit. Daar hing een derde stuk met geheel dezelfde voorstelling er op, dezelfde boomen. dezelfde vyver, dezelfde lucht. En terwyi wy, alle drie sprakeloos, daarnaar keken, zei hy kortaf: „Dit is het origineele stuk van Van der Neer. De twee stukken van u zyn allebei copieën." Wie nu denken mocht dat Teunis Cornells ontmoedigd was, heeft mijn oudoom nooit gekend. Op de terugreis verzekerde hy ons. dat de museum-directeur er geen verstand van had. Die zei natuuriyk dat het stuk uit zijn museum het echte was. Maar hij, Teunis Cornelis, wist beter. Toen wy weer ln Haarlem terug waren, verdween een van de stukken op raadsel achtige wijze. Wat hy daarmee gedaan heeft, of hij het kapot geslagen oPveïborgen heeft, heb lk nooit geweten. Maar een van de twee hing van dien tyd af weer op de eere plaats, te midden van myn oudooms eigen prulstukken en als er een bezoeker kwam wees hij er met trots op en zei; „een echte Van der Neer, de parel van myn collectie. Er zyn verscheiden copieën van, maar dit is het echte kunstwerk." Maar de club van de Schilderende Vrien den was ontbonden. Geen hunner heeft ooit meer een voet in het atelier gezet. FIDET.IO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 15