Di€l^|JI^4DTl
*T BVE5,E)E SEBC)^ Y4h| ^AS)€EEC^
ceop sjeve^*®»!
vn»* \l r< ®C©J} ^EV^.WAtJHEIJ-KEI.lEI^.
(Korte inhoud van het voorafgaande).
De held van dit verhaal, St. Ives, bijge
naamd de Spion van Napoleon, was in
Mei 1813 als krijgsgevangene in handen
der Engelschen gevallen. Met lotgenooten
zat hU opgesloten in het kasteel Eddnburg,
dat tot gevangenis was ingericht. Doordat
St. Ives van geboorte een edelman,
maar ln het gevangenenkamp slechts een
gewoon soldaat de Engclsche taal
machtig was, werd hy door de bewakers
meermalen als tolk gebruikt, waardoor hij
verschillende voordeelen boven do andere
gevangenen genoot.
De gevangenen mochten voorwerper,
van huisvlijt maken die door de bevol
king gekcoht werden. Onder de koopsters
was een meisje van 18 of 19 jaar, die de
aandacht van St. Ives trok. Hot meisje.
Flora genaamd, betoonde haar deelneming
in zUn lot.
Van een zaakwaarnemer ontvangt St.
Ives een pakje bankbiljetten, hem door
een bloedverwant gesehonken. om zijn ont
vluchting mogelyk te maken.
Met andere gevangenen heeft hij een
tunnel gegraven en met behulp van een
touw weten St. Ives en enkele vrienden
uit de vesting te ontsnappen.
Inderdaad gelukt het hem zich schuil
te houden ln het kippenhok van Flora
Later helpt het meisje hem bij zijn vlucht.
Als veedrijver vermomd trekt hy weg, na
een hartelijk afsoheid van Flora genomen
te hebben.
Hij kwam, na veel moeilijkheden over
wonnen te hebben, bij zijn oom, die hem
tot erfgenaam maakte. Toen moest St. Ives
evenwel weer vluchten, omdat zijn neef
hem weer aan de gerechtsdienaren, wilde
overleveren, om daardoor wraak te nemen
over zijn onterving.
Nu wordt. St. Ives weer opnieuw voort
gedreven door zijn achtervolgers.
begaf mij met den hoed in de hand naar den
heer Greensleeves om afscheid te nemen.
U zult mij wel willen excuseeren, zelde
lk. Ik wil dit aangename familie-tafereel en
de verzoening, waartoe ik het genoegen had
iets bij te dragen, niet storen.
Maar bij deze woorden brak de storm los.
Iets! Iets! mijnheer! riep de vader
Neen, alles hebben wij aan u te danken! U
moogt niet hier van daan. Mijnheer St. Eaves
moet hier blijven. Indien ik mijn lieveling
terug heb. rein en onschuldig, ondanks dier.
schurk, dan hebben wij dat alleen aan hem te
danken. Geef mij uw hand, mijnheer, laat
mij haar drukken! U kunt alles van mij ver
langen, ik zal u niets weigeren, zelfs niet de
hand van mijn Dolly!
Dit alles sprak hij op zulk een luiden toon.
dat ik mij erover verwonderde, dat uit zulk
een klein persoon zooveel krachtig geluid te
voorschijn kon worden gebracht. Ieder woord
was dus verstaanbaar voor alle bedienden,
die naar buiten waren gekomen en ons thans
op het terras omringden, ook voor Rowley en
de postiljons, die op het voorplein stonden.
De woorden vonden algemeenen bijval; de
een of andere ezel, dien de duivel iets in hel
oor moet hebben geblazen, kwam op het ver-
wenschte denkbeeld een drievoudig „hoera"
voor mij te doen opgaan, en allen riepen zoo
luid zij konden. Mijn eigen naam te hooren
uitgalmen en in de heuvelen van Westmore-
land weerkaatsen, is nu misschien zeer
vleiend, maar zulke eerbetuigingen zijn niet
aangenaam, indien men door de politie ach
tervolgd wordt (waarvan ik overtuigd was).
En nog was het einde niet gekomen. De de
ken drong er op aan, dat ik een glas van
zijn West-Indischen sherry bij hem moest
drinken en ik werd naar een groote biblio
theek-kamer gebracht, waar ik aan de echt-
genoote van den deken werd voorgesteld.
Terwijl wij sherry dronken in de bibliotheek,
werd op het terras door de bedienden bier
gedronken. Er werden toasten geslagen, han
den gedrukt, het juffertje kuste mij, op bevel
van haar vader vaarwel, en het gcheele ge-
'T-AMk i
Na den mislukten aanslag vluchtte Bellamy.
Stel u den toestand voor. Dorothea en lk
Waren achterover gevallen en boden aldus
een zeer vreemd schouwspel. De kales vloog
ln razenden vaart vooruit, holder de bolder.
De vertoornde Bellamy stak zijn hoofd, zijn
arm en zijn hand met het pistool naar bin
nen, maar daar zijn paard zich nog sneller
voortbewoog dan het rijtuig, was hij genood
zaakt bijna oogenblikkelijk hoofd, arm en
pistool weer naar buiten te halen, maai
daarbij ging met of zonder opzet het
schot af. Waarschijnlijk was het slechts zijn
doel geweest mij te dreigen in de hoop ons
van onze vlucht te doen afzien. Het schot viel
en Dorothea uitte een kreet van ontzetting.
De schutter verkeerde waarschijnlijk in de
overtuiging, dat hij zijn aanstaande bruid ge
raakt had, vluchtte, achtervolgd door de drie
ruiters, sprong met paard en al over een
doornheg en verdween in een ommezien uit
het oog.
Rowley wiide hem achterna zetten, maar ik
hield hem hiervan terug, daar wij op deze
manier gemakkelijk van vriend Bellamy
afkwamen;- Het schot had even mijn arm ge
raakt en een gat gemaakt in het portier van
de kersroode kales. Wij zetten dus onzen
tocht naar den aartsdeken Clltheroe voort,
doch met gematigde snelheid. De betuigingen
van dankbaarheid en bewondering der jonge
dame waren overvloedig en groot was haar
medelijden met wat zij mijn wond beliefde
te noemen. Zij drong er op aan ze met haar
zakdoek te verbinden en schreide daarbij
heete tranen, ik zou die zeer' goed hebben
kunnen ontberen, want ik houd er niet van
belachelijk gemaakt te worden. De wond had
niets te beleekenen en was niet meer dan
een schrap. Liever zou het mij geweest zijn,
indien zij hare moeite en zorgen besteed had
aan mijn mouw, die er veel slechter was af
gekomen, maar ik was verstandig genoeg om
haar zulk een voorslag niet te doen. Dat haar
leven was gered door een held, dat deze held
hij die gelegenheid gewond was en zij zijn
wond met haar zakdoek had mogen verbin
den waar nlot eens het bloed door heen
drong dat alles was oorzaak dat zij weer
eenig respect, voor zichzelve kreeg, en ln
mijn verbeelding hoorde ik haar reeds het
heele avontuur aan haar schoolvriendinnen
verhalen. Het zou van mijn kant niet zeer
betamelijk zijn 'geweest, indien ik haar ver
zocht had mijn mouw te naaien, ja, men
zou zulks onmenschelïjk hebben kunnen noe
men.
Na verloop van korten tijd kwamen wij in
zicht van het landgoed van den aartsdeken.
Een sjees met vier dampende paarden stond
voor de deur en maakte, bij onze nadering,
plaats voor ons. Juist toen wij uitstapten,
kwam er een breedgeschouderd man in het
kleed van een geestelijke en naast hem een
kleine opgewonden persoon, luid sprekend en
een papieren rol boven zijn hoofd zwaaiend
de deur uit. Nauwelijks had Dorothea hem
in het oog gekregen, of zij snelde naar hem
toe, viel op hare knieën en noemde hem
vader, verzekerde hem, dat zij vreeselijk be
rouw had over haar ongehoorzaamheid,
smeekte met de vurigste woorden om vergif
fenis, en ik zag zeer spoedig, dat de oude heer
Greensleeves zich niet lang zou laten bidden.
Hij zelf was zeer ontroerd en kuste haar en
vergoot vreugdetranen over haar berouwvol
hoofd.
Om hen niet te storen en ook om te allen
tijde gereed te zijn, wendde ik mij om naar
de twee postiljons van Bellamy. Ik was hun
niets schuldig, zij hadden geen rechten op
mij, behalve één. en dat was hun onbekend,
zij wisten niet. dat ik een vluchteling was!
Een van de onaangenaamste zijden van die
valsche positie is. dat ieder bewijs van dank
baarheid een zaak van gewicht wordt. Men
moet niemand ontevreden, maar dan ook
niemand dankbaar achterlaten. De geheel
zaak had zich zoo geruischloos toegedragen
en het laatste bedrijf van het drama was ge
ëindigd met pistoolschoten, verzoeningen er
den roof van een postpaard, dat het onmo
gelijk was haar geheim te doen blijven. Het
sprak va*» zeif, dat zij het onderwerp van
gesprek zou zijn in alle hotelkeukens, dertig
mijlen ln den omtrek, en wel zes maander
lang. Ik moest een bewijs van dankbaarheid
uitzoeken, dat niemand vreemd kon voorko
men mijn girt moest zoo ruim zijn, dai
niemand morren kon, maar ook niet te groot
om geen gelegenheid tot bluffen te geven
Mijn besluit was snel maar zonder overleg
genomen. Een der jongens spuwde van vreug
de op het goudstuk, dat ik hem in de hand
drukte, opdat, zooals hij zelde, het. hem ge
luk zou aanbrengen; de ander smeekte den
zegen des Hemels voor mij af. Ik vreesde dat
ze mU een ovatie zouden gaan brengen en
besloot mij zoo spoedig mogelijk uit de voeten
te maken. Ik gebood Rowley en mijn postil
jon zich tot den aftocht gereed te houden, en
zeischap begeleidde mij naar het terras, waar
ik met wuivende hoeden en zakdoeken werd
begroet. En toen ik in mijn rijtuig zat, rie
pen ze allen vaarwel tot het tot ver in de ber
gen klonk en hielden niet op, voordat we
uit het gezicht waren verdwenen. Hetgeen ik
in de echo's hoorde, was: „Dwaas, die je bent
nu zijn de poppen aan het dansen".
Ze schijnen er pleizier ln te hebben uw
naam uit te roepen, mijnheer Anne, zeide
Rowley; maar ditmaal is het niet mijn
schuld.
Het is een van die toevallige omstandig
heden. die niemand van te voren kan bere
kenen antwoordde ik met voorgewende kalm
te en waardigheid. Iemand heeft mij her
kend.
Wie, mijnheer Anne? vroeg de schelm-
Dat is een zeer domme vraag, en doet
bovendien niets aan de zaak af.
Neen, dat is waar! riep Rowley. Maar we
zitten nu aardig in het nauw, nietwaar,
mijnheer Anne? De kwestie is echter: hoe ko
men we er weer uit.
Ik begrijp je niet. Wat bedoel je?
Ik bedoel, dat ik wel graag zou willen
weten, wat we met dien knaap daar zullen
aanvangen?
Dit zeggende wees hij op den postiljon, die
voor ons zat en ons zijn gelapte broek nu
eens liet zien en dan weer verborg, naar
den draf van zijn paard.
HU heeft- u van morgen, toen u instapte.
mUnheer Ramornie hooren noemen ik heb
toen, indien u het zich herinnert met veel
nadruk „ge-Ramornle-t", en nu hoort hij u
St. Ives noemen, en hoe zult u heeten wan
neer u weer uitstapt? Ziet u, daarom ben ik
niet op myn gemak, mijnheer. Het schijnt
mij toe dat de positie niet is wat u belieft
te noemen strategisch 1
Zwijg! riep ik uit. Ik moet nadenken.
Begrijp je dan niet, hoe je dom, onnoozel
gebeuzel mij hindert?
Neem mij niet kwalijk, mUnheer Anne.
zelde hij. Hoe is het met de Fransche les,
mijnheer Anne? vroeg hij een oogenblik la
ter. Zouden we niet
Houd je mond, zelde ik. Speel op je fluit
Dat deed hij met een, naar 't mij toe
scheen. Ironischen giimlach.
Het geweten maakt ons inderdaad tot laf
aards! Ik was zoo terneergeslagen door nhjn
onvoorzichtig gedrag van dien morgen, dat
ik zelfs den blik vermeed van mijn eigen ge-
huurden knecht en zijn onschuldig fluitspel
mij als spot in de ooren klonk.
Ik trok iqijn jas uit en begon mijn mouw te
naaien, op cle manier der soldaten, met naald
en draad. Niets brengt de ziel zoo tot rust en
stelt ons zoo goed in staat tot nadenken, als
zulk een arbeid, vooral in de netelige om
standigheden. waarin ik verkeerde. En ter
wijl ik naaide, keerde langzamerhand de
helderheid van mUn geestvermogens terug en
overzag lk mijn toestand. Ik moest, de roode
kales van de hand doen. zoo spoedig mogelijk
haar tegen eiken prijs verkoopen aan het,
eerstvolgende poststation; Rowley en ik
moesten dan te voet den terugweg afleggen
om dan op den straatweg naar Edinburg in
een postkoets te stappen en onder andere
namen verder te reizen! En al die zorgen
en moeite, al dat gevaar en verlies aan tyd
voor niets, alleen tengevolge van een over
ijlde bekentenis aan een juffertje in blauw.
HOOFDSTUK XXIV
De herbergier van Kirkby-Lonsdale.
Ik had tot nu toe getracht en gedeelte
lijk was ik erin geslaagd om een pian, dat
mij na aan het hart lag, uit te voeren. Rowley
en ik waren uit onzen rooden koets gestapt
als een paar keurig gekleede, frissche, opge
wekte jongelieden, een paar aristokratische,
luchthartige knapen die zich alleen met zich
zelf bezighielden, met niemand anders een
onderhoud aanknoopten, en elkander vrien
delijkheden zeiden en beleefdheden bewe
zen. WU waren niet nonchalance door de voor
de deur staande lieden geschreden met hoog
moedige gezichten en manieren, druk met
elkander sprekend op de echt Engelsche ma
nier, En dan verdwenen wij in de gelagka
mer, gevolgd door de bewonderende en beny-
dende blikken der omstanders. Het was een
zeer droeve gedachte, dat wij deze rol voor
het laatst in de herberg van Kirkby-Lons-
dale zouden spelen. En hoeveel grooter zou
mijn smart nog geweest zijn, indien ik had
geweten welk een smadelijk einde van het
spel ons te wachten stond.
Ik was veel te royaal geweest tegenover de
twee andere postiljons. Mijn eigen postiljon,
die met de gelapte broek, stond nu voor
mij, met van begeerigheid glinsterende oogen
en hield zijn hand op. Het was duidelijk, dat
hij iets buitengewoons verwachtte, en wan
neer men bedenkt, hoe ik hem had laten rij
den, den aard der zaak, die we met den heer
Bellamy hadden gehad en het slechte voor
beeld, dat ik voor het huis van den deken
had gegeven, kan men zich over deze ver
wachting niet verwonderen. Maar zulke kwes
ties zijn netelig: geeft men te weinig, dan
wordt men van karigheid beschuldigd, geeft
men te veel, dan maakt het den indruk van
omkooperij. Nog onder den indruk van het
berouw over mijn vroegere handelwijze en
bovendien gedachtig aan het feit, dat ik wel
dra niets meer met de roode reiskales te doen
zou hebben, drukte ik hem vyf guinjes in de
hand, en dat bedrag diende alleen om zijn
hebzucht op te wekken.
Kom, kom, mijnheer, u wilt mij toch niet
met zoo'n kleinigheid afschepen? riep hij.
Mij, die zooveel met u heeft doorgemaakt!
Ik begreep dat ik hem niet meer mocht ge
ven, indien ik niet in heel Kirkby-Lonsdale
bekend wilde worden. Ik keek hem aan, strak
maar toch glimlachend en sprak op vasten
toon:
Indien ge 't niet wilt hebben, geef het
mij dan maar weer terug.
Snel stak hU het geld in zijn zak en nu
kwam zijn schurkachtig karakter aan den
dag: hij begon te schelden en te dreigen:
U moet het zelf weten, mynheer Ra
mornie of sinds een uur mijnheer St Ives,
of hoe uw mooie naam ook zyn mag. Jongens
zeide hij zich tot de stalknechts wendend,
"t is toch wat al te gek. Ik heb den zoon
van den een of anderen fijnen meneer, die
zijn naam niet wil noemen meegenomen en
op stuk van zaken blijkt het een Fransch-
man te zijn! Den heelen dag heb ik hem
heen en weer gereden, toen hij met vrouwen
op den loop ging, pistolen heeft hy op zich
laten afschieten, en er Is sherrie en bier ge
dronkenEn voor dat alles scheept hy
mij af met een aalmoes!
De taal van den knaap was zoo gemeen
dat lk haar niet kan weergeven.
Intusschen zag ik dat Rowley brandde van
verlangen om zich in den strijd te mengen,
en het scheelde weinig of wij hadden ons hier
nog geheel en al belachelijk gemaakt: zeker
zou dat het geval zUn geweest, indien hij met
den postiljon handgemeen was geworden.
Rowley! riep ik op vermanenden toon.
Ik had Gammon moeten roepen, maar ik
vergat dat ln de haast en ik hoop. dat myn
fout onopgemerkt gebleven Is. Op hetzelfde
oogenblik zag ik den postmeester aankomen.
Hy was een lang, mager man, met een tanige
gelaatskleur. Hy zag myn verlegenheid, trad
oogenblikkelijk naar voren, zond den postil
jon met een enkel woord weg en bevond zich
weinige seconden later aan mijn zijde.
Diner in een kamer alleen? Heel best-
John, nommer 4. Welken wijn wilt u? Heel
best, mijnheer. Wenscht u andere paarden?
Niet? Heel best, mijnheer.
Ieder dezer volzinnen was begeleid door
iets wal. op een buiging geleek en vooraf ge
gaan door een soort, van glimlach, dien ik
zeer goed zou hebben kunnen ontberen. De
beleefdheid van den man was weerzinwek
kend Ik voelde zijn onderzoekende blikken,
zijn wantrouwen. Het topneel voor de deur.
de mededeelingen van den postiljon waren
niet aan zyn oor voorbij gegaan, en ik kan
niet ontkennen, dat een gevoel van angst
voor het komende gevaar zich van mij mees
ter maakte, toen hy mij naar een klein ver
trek geleidde. Ik had grooten lust de zaak
bij het oude te laten biUven, maar nu mijn
naam bekend was geworden en de komende
post misschien een bevel tot mijn inhechte
nisneming medebracht, gevoelde ik dat ik
nooit meer een stuk in rust zou kunnen eten.
zoolang ik de roode kales met mU mede-
voerde.
Zoodra ik dus gegeten had, liet Ik den
waard roepen en verzocht hem mij het ge
noegen aan te doen een glas wijn met mij
te drinken. Hij kwam. Wij wisselden eerst de
gewone beleefdheden; toen kwam ik met
myn zaak voor den dag.
U hebt zeker wel gehoord wat ons van
daag onderweg ls overkomen? vroeg ik, zoo
onverschillig mogelijk.
Hij knikte.
En ik had het ongeluk een pistoolkogel
in mijn reiskoets te krijgen, waardoor hy
voor my onbruikbaar is geworden. Weet u
toevallig iemand, die lust zou hebben hem
mij af te koopen?
ik begrijp dat zeer goed, antwoordde de
man. Ik heb er juist eens naar gekeken. Die
kales is niets meer waard. In den regel zyn
de menschen niet gesteld op rU tuigen met
kogelgaten.
Te veel dat aan een roman doet denken
niet waar? zeide ik.
Juist, hernam hij. Of ze gelijk of onge
lijk hebben, kan ik niet beoordeelen. Ik ver
moed, dat het natuurlyk is! Fatsoenlyke
menschen willen in fatsoenlyke rijtuigen zit
ten, zij willen niets weten van kogelgaten,
bloedplassen of mannen met aangenomen
namen.
Ik nam een glas wijn op en hield het te
gen het licht, om te toonen, dat mijn hand
niet beefde.
Ja. dat geloof ik ook, zeide ik.
U hebt natuurlyk papieren bij u, die be
wijzen dat u de rechtmatige bezitter zyt?
vroeg hij.
Ja, hier is het koopcontract, antwoordde
ik, hem het papier toewerpend.
Hij keek het in.
Is dat alles? vroeg hU-
Maar dat is meer dan genoeg, dunkt
me, zeide ik. Er blijkt daaruit waar ik het
rijtuig gekocht en wat ik ervoor betaald
heb,
Ik weet niet of dat wel genoeg is, her
nam hij. U moet toch nog een ander bewijs
hebben, een papier waaruit blijkt, dat u het
bent, zeide hij.
Mijn goede mijnheer, hoe komt u er bij.
riep ik uit. Mijn persoonlijke papieren bevin
den zich in mijn brieventasch, maar u ver
beeldt zich toch niet, dat ik u zal toestaan
inzage van mijn papieren te nemen?
Ja ziet u, dit papier bewUst, dat een ze
kere mijnheer Ramornie zeventig guinjes
voor een reiskales heeft betaald, hernam de
man. Dat is nu goed en'wel, maar wie bewijst
mij, dat u mijnheer Ramornie bent?
Man! riep ik uit.
O, roep zoo veel „man" als u wilt, zeide
hij. Dat verandert niets aan de zaak. Ik ben
een man, natuurlyk, een onbeschaamd man.
een indringerig man, alles wat ge wilt, maar
wie bent u? Ik hoor u met twee verschillen
de namen noemen. Ik verneem dat u met
een jonge dame zijt weggeloopen, dat gc
een Franschman zijt en één ding is zeker,
want dat heb ik met myn eigen oogen ge
zien: u waart doodelijk verschrikt, toen de
postiljon al die dingen voor mijn deur begon
te vertellen. Kortom mynheer, het is moge
lijk, dat u een zeer goed mensch zijt, maar
ik weet niets van u en ik verzoek u mij uw
papieren te laten zien of met mij naar den
rechter te gaan. Kies zelf. Als ik u niet goed
genoeg ben, is de rechter het misschien.
Waarde vriend, zeide ik, nauwelijks ln
staat een woord uit te brengen, uw gedrag is
zeer vreemd, zeer onbeleefd. Is het hier de
gewoonte fatsoenlijke lieden te beleedigen?
Dat hangt er van af, antwoordde hy.
Indien men zulke fatsoenlyke lieden voor
spionnen houdt, dan is het de gewoonte, ja,
en een goede gewoonte is 't. Neen, neen, zei
de hij, toen ik een beweging maakte. Allebei
de handen op de tafel, als u blieft. Ik wil
geen kogelgaten in myn reiskoets.
U zijt inderdaad op een dwaalspoor,
mijnheer, zeide ik thans geheel meester van
mijzelf. Ik begrijp u niet! U ziet mij hier toch
zoo rustig zittenWilt u zich niet nog
eens inschenken?
Ik wendde deze kalmte uit pure wanhoop
voor. Ik had geen plan, geen hoop meer mij
eruit te redden. Het eenige wat mij overbleef
was het gesprek nog eenige minuten te rek
ken en dan te capituleeren. Ik wilde mij geen
seconde te vroeg overgeven.
Moet ik uit uw woorden opmaken dat u
weigert? vroeg hy.
Weiger,4wat? Uw verlangen om mijn
papieren te zien? Zeker, dat weiger ik. Ik
ben niet voornemens u deelgenoot van mUn
plannen te maken en evenmin ben ik voor
nemens hier van mijn tafel op te staan en
naar dien rechter van u te loopen. Neen hoor,
ik heb te veel eerbied voor mijn spijsverte
ring en ben te weinig nieuwsgierig naar zul
ke mannen van het gerecht.
Hy boog zich over de tafel en keek mij in
het gelaat. Daarbij strekte hy een hand uit
naar de bel.
Ziet ge dat schellekoord, vriend? vroeg
hU- Beneden staat een jongen, die, zoodra ik
daaraan trek, de politie gaat halen.
Inderdaad? vroeg lk. Enfin, over smaak
valt niet te twisten. Ik voor my schep geen
behagen in het gezelschap van politie-agen-
ten, maar indien ge er op gesteld zyt, er een
mee te laten etenzeide ik, schouderop
halend. Ik kan u niet zeggen hoe dit alles
mij amuseert, voegde ik er bij. Ik verzeker
u dat ik met de belangstelling van een man
van de wereld uw uiterst zeldzaam karakter
bestudeer.
Hy bleef my aanzien zonder te spreken,
met de bel in de hand, zijn blik strak op den
mijnen gericht, 't Was of de spieren van
mijn gelaat onder zUn blik verstyfden, de
uitdrukking veranderde, de glimlach ging
over in een grijns. Ik werd door twijfel ge
kweld. Een onschuldig man zou reeds een uur
geleden gemerkt hebben, welk een onbe
schaamde kerel deze waard was, maar daar
ik zoo lang zijn brutaliteiten had verdragen,
had ik myzelf bloot gegeven en schuld be
kend. Kortom, mijn krachten waren bUna
ten einde.
Hebt u er iets tegen, dat ik mijn handen
in mijn zak steek? vroeg ik. Neem mij niet
kwalijk, dat ik het vraag, maar u scheen
daareven nog al zenuwachtig.
Mijn stem was lang niet zoo vast als ik wel
maar de waard scheen dat niet gehoord te
hebben. Hy wendde het hoofd af en haalde
diep adem, en gy kunt ervan verzekerd zyn
dat ik mij haastte zijn voorbeeld te volgen.
U bent een onverschrokken man, zeide
ik eindelijk; en die soort mag ik lijden, ik
bemoei mij niet verder met uw zaken. Ik bon
bereid het rijtuig voor honderd pond te ne
men, en het diner reken ik dan niet.
Wat zegt u? vroeg ik verwonderd.
U betaalt my honderd pond. herhaalde
hij, en dan wil ik dien koets behouden. Dat
is niet veel meer dan hij gekost heeft, voegde
hij er met een grijns bij, en er is u toch vee
aan gelegen van het ding af te komen.
Ik geloof niet, dat een voorstel mij ooit In
mijn leven zoo grappig in de ooren heeft ge
klonken, als dit, uit den mond van dien on-
beschaamden waard. Mij kwam het juist van
pas, want ik kreeg daardoor de gelegenheid
om te lachen. En ik barstte uit en lachte,
lachte, totdat de tranen mij over de wangen
rolden, en telkens wanneer ik den man aan
zag. moest ik opnieuw beginnen.
Wat een allerdwaaste kerel ben je! riep
ik mijn tranen afdrogend. O jee, o jee, ik
sterf als ik nog langer zoo moet lachen!
U schijnt graag vroolijk te zijn merk
te hy op.
O ja. ik ben een origineel mensch, ant
woordde ik e«i lachte weer.
Toen bood hij mij, op geheel anderen toon
twintig pond aan voor mijn rijtuig, ik ver
langde vijf-en-lwintig en de koop was ge
sloten. Ik was inderdaad blyiets te krijgen,
en ik handelde niet om meer geld eruit te
slaan, doch alleen ter wille van een veiligen
aftocht.
Want ofschoon de vyandehjkheden ge
schorst waren, scheen hy toch nog lang niet
bevredigd en ik merkte, dat hij mij geen
seconde uit het oog verloor en mU voortdu
rend met wantrouwende blikken bespiedde.
Eindelijk drukte hij dat wantrouwen in
woorden uit.
Dat is nu alles goed en wel, zeide hij; u
speelt prachtig comedie, maar ik moet toch
mijn plicht doen.
Ik had nog een knaleffect achter gehou
den, ik wilde myn schepen verbranden en er
mee in de lucht vliegen. Ik etond op.
Verlaat oogenblikkelijk dit vertrek, zeide
ik op strengen toon. Dit gaat nu toch te ver!
Is die man krankzinnig? Ik ben niet afkee-
rig van een grap en neem niet gauw iets kwa
lijk, voegde ik er by als berouwde mij reeds
myn opvliegendheid; maar aat is nu toch te
veel. Zend mij mijn knecht en myn reke
ning.
Toen ik mij alleen bevond, was ik verbaasd
over mijn waaghalzigheid. Ik had hem be-
leedigd, had hem alleen laten weggaan, au
of nooit zou hij op de eenige manier hande
len, die hem duidelyk aangewezen was: hij
zou de politie gaan halen. Maar de man was
zelf zoo slecht, dat hy, als by instinct, de
politie schuwde. Rowley en ik verlieten dus
ongehinderd het huis, beladen met al onze
bagage, zonder te zeggen waarheen wij ons
begaven, behalve dat wij „de meren wilden
bezoeken", en mijn vriend sloeg ons gade met
zijn kin in de hand, nog steeds aarzelend, be
sluiteloos.
Ik beschouw dat avontuur als een van mijn
beste. Ik was ontmaskerd, men had van mij
iets verlangd, dat volkomen gerechtvaardigd
was, en ik had niet het minste recht gehad
het te weigeren. Ik had mijn zinnen bij el
kaar gehouden, was bij mijn kanon gebleven
en bevond my dientengevolge nog in vrijheid
en zou ongehinderd mijn weg op den groo
ten heerweg voortzetten. Dat was alweer een
waarschuwing geweest, om nimmer den moed
te laten zinken, en toch ook weer, om voor
zichtiger te zyn. Nu ik de geheele geschie
denis nog eens naging, bleek duidelyk dat ik
my door het geven van een kleine fooi al dat
gevaar op den hals had gehaald. Maar eigen
lijk lag de oorzaak wel wat verder terug: in
dien ik minder overijld ware geweest met het
schenken van myn vertrouwen aan de on
schuldige Dolly, zou ik dat geheele avontuur
in de herberg van Kirkby-Lonsdale hebben
kunnen vermUden. Ik nam my voor de les ter
harte te nemen en beloofde myzelf in het
vervolg minder openhartig te zyn. Wat gin
gen mij de reizigers aan? Ik had immers ge
noeg met mijn eigen zaken te doen. Ik moest
wat zelfzuchtiger worden en een weinig van,
mijn domme goedhartigheid afleggen.
HOOFDSTUK XXV.
Een ontmoeting.
ïk ga zwijgend de volgende vijftig, zestig
mylen van onzen tocht voorby. Den lezer
moeten mijn reisavonturen langzamerhand
gaan vervelen, en wat mij betreft, heb ik
geen reden om met bijzonder genoegen te
rug te denken aan die mijlen. Wy hielden
ons in. hoofdzaak bezig met het uitvinden
van middelen om ons spoor te doen verdwij
nen, maar zooals blijken zal, slaagden wij in
geenen deele daarin. Mijn neef zou zonder
moeite het verblijf van de roode reiskales
ontdekk enen in Kirkby-Lonsdale schreide
dan waarschynlijk de waard tranen van er
gernis, omdat hij zulk een kostbaren prooi
had laten ontsnappen. Zonder twyfel zou
dan mijn neef my in eens door achterna zet
ten tot aan het poststation in Edinburg. Het
geluk was mij niet gunstig gezind, en waar
om zou ik de bijzonderheden herhalen van
kinderachtige voorzorgsmaatregelen, die nie
mand om den tuin leidden, en van kunst
grepen, die bleken geen kunstgrepen te zijn?
Het was tegen den avond, toen Rowley en
ik Edinburg binnen reden, met hoorngeschal
en paardengetrappel. Hier bevond ik mij
weer op het veld van myn strijden, hier was
ik gevangen geweest, ontvlucht hier woon
de mijn geliefde! Hyn hart klopte sneller. Ik
heb zelden zulk een heldengevoel gehad, als
op dat oogenblik. Terwijl de koets over de
bruggen rolde, zat ik naast den koetsier met
over elkander geslagen armen, iedereen in
het gezicht kijkend, zonder de oogen neer te
slaan, iedere minuut een kreet uit den mond
van een mij herkennend persoon verwach
tend. Honderden lieden hadden de gevange
nen op de vesting bezocht, en voordat ik
Flora had leeren kennen, was het steeds
myn streven geweest om meer dan mijn ka
meraden in het oog te vallen. Daarom be
schouw ik het als een wonder, dat ik nie
mand, die my kende, tegenkwam.
Zeker is een glad geschoren kin al een ver
momming op zichzelf, en groot is het verschil
tusscben een zwaveikleurig boevenpak en fijn
linnen, een muiskleurige, goed passende over
jas met zwart bont gevoerd, een nauwaan-
sluitende pantalon naar de laatste mode en
een hoed met breeden rand. Het was veel
waarschijnlijker, dat ik onze bezoekers zóu
herkennen dan zij mij.
Ik was blij, toen ik op straat stond en wij
konden verdwijnen tusschen de menigte, die
op de komst van de postkoets had ge
wacht. De avond begon te vallen, 't was Za
terdag, de vooravond van den Zondag en
hier stonden wij in de Nieuwe Stad van
Edinburg, beladen met koffers. Wy droegen
onze bagage zelf. Ik wilde geen rUtuig huren
en evenmin een pakjesdrager nemen, waar
door men later ons verblijf weer zou kunnen
opsporen, ik wilde iederen schakel verbre
ken, die mij verbond met de roode reiskales
en Aylesbury. Ik was besloten een nieuw le
ven te beginnen (wat voorzichtigheid be
treft) en een ander persoon te worden. Het
eerste wat ons te doen stond was een onder
komen te zoeken en dat wel zoo spoedig mo
gelijk. Dat was noodig, daar Rowley en ik in
onze fraaie kleeren en daarbij zelf onze pak
jes dragend, wel in het' oog moesten vallen
in dit gedeelte van de stad, dat druk bezocht
werd door fattige jongelui en smaakvol ge
kleede dames of eerbied waard ig<? heeren, die
van him kantoor naar huis gingen om te di-
neeren.
(Wordt vervolgd.)