1©1MD©M PI KONG&ARSCHE RHAP! H. D. VERTELLING De Duitsche film Lil Dagover In het land van Tokay er, Tsiganen en Csardas De figuranten en de oude paraplu's Twee troepen Honved-huzaren. Den laatst en tijd wij hebben er 'eerder op gewezen valt in de Duitsche filmindustrie een opleving te constateeren, waarbij aan de eischen die een film als film stelt, meer aandacht wordt geschonken dan langen tijd het geval was. We hebben het LU Dagoverde Duitsche Hollandsche, vorige jaar Lang's „Spione" gezien, onlangs nog „Heimkehr", en t.hans staan ons naast „Hongaarsche rhapsodic" binnen eenigen tijd te wachten „Unter die Laterne",, „As falt" en „Frau im Mond" welke laatste film van Fritz Lang is, en in den trant van „Me tropolis" en „Spione" zal zijn. Hoe onze recensent oordeelt over „Hon- feaarsche rhapsodie" kan men elders in dit blad zien, een feit van veel belang is, dat in deze film speelt Lil Dagover, een knappe vrouw met een sterk fotogenisch gelaat die als Hollandsche geboren is, maar heelemaal Duitsche werd. Ergens op Java werd ze ge boren. zes jaar oud kwam ze in Europa, ze ventien jaar oud trouwde ze en pas eenige jaren later werd ze ontdekt. Successen vier de ze in „Caligari" en ,De dood en het meisje" ze werkte in Zweden, Frankrijk en Amerika, maar keerde een jaar geleden evenals enkele andere vroegere Ufa-sterren toch weer uit 't land van den dollar naar Duitschiand terug, waar ze thans weer Js bij het groepje oude bekenden die een jaar of zes geleden daar behoorden tot hen die sa menwerkten aan de beste films van dien tijd, acteurs en actrices, niet allen kunste naars, maar' wel allen met groote liefde voor liet vak, met groote werklust, menschen die soms rollen spelen die hen niet liggen, doch waarvan ze met veel energie en wil toch iets goeds maken. Hongaarsche rhapsodie. dus korenvel den, tokayer, tsiganen en een vurigen czardas. Haiins Schwartz, tegenwoordig de rechter hand van Erich Pommer toog met troepen figuranten, acteurs, actrices, operateurs gn mecaniciens naar de Hongaarsche poe^$., zocht er in den zomer van 't vorige jaar wijde.golvende graanvelden op bij 't pastorale gat Kecskemet en begon er de vele buiten opnemingen voor „Hongaarsche rhapsodie" te maken, waarbij Lil Dagover, Dita Parlo en Willy Fritsch, de groote „sterren" 't niet uit konden houden- van de warmte. En de dames scholen weg onder een breede parasol. Maar de figuranten, de huzaren kregen het ook te kwaad als de zon brandde en het zweet over de schmink druppelde. Tot op een gegeven morgen een Heinrich en een Maxi met twee groene, oude half-versleten paraplus in 't veld verschenen. De Joh aims en de Wilhelms en de Frie- drichs keken verbaasd, maar Maxi en Hein rich kropen weg in de schaduw als er even niet gedraaid werd, lachten en verklapten eindelijk, dat ze de spuiten van de dochters hunner Kecskemetsche hospita's hadden ge leend. Den volgenden dag gaf twee dozijn figuran ten blijk van een goede verstandhouding met de hospitadochteren. Den derden dag waren er méér die met een groene, oude paraplu kwamen aanzetten en ieder schepte op, dat de dochter van zijn hospita zóó vriendelijk wasTot er een oud mannetje bij Schwartz aanklopte en vroeg of Herr Direc tor hem ook zeggen kon of hij, uitdrager van beroep zijnde, nog meer oude paraplu's moest bijeen scharrelen voor de heeren film- figuranten! Een andere anecdote uit de wordingsge schiedenis van „Hongaarsche rhapsodie" vertelde men ons hog dezer dagen. De figuranten, uitgedost in de vroegere uniformen der Honvedhuzaren reden op brleschende paarden voor 't eerst Kicskemet binnen, toen juist van de andere zijde een troep echte Honved-huzaren kwam aange- galoppeerd. De echte ritmeester keek eens wat scherper, droomde hij, zag hij daar niet de joyeuse sier der oude uniformen? Plots klonken da verend tusschen de huisjes de commando's, de sabels werden gepresenfceer-: om het filmleger eer te bewijzeu. Doch de fiimritmeester herinnerde zich diensttijd, rustig commandeerde hij en het eerbetoon werd „model" beantwoord. En ter wijl de troep langs trok keken de echte hu zaren triest naar hun smakelooze feld- grau-pakjes. Dien avond vond weer een vreedzame ont moeting tusschen de beide troepen plaats, de tokayer fonkelde in de glazen, tsiganen speelden een wilden czardas, huzarenllede- reu schalden. Toen stond de oudste echte officier op en onder levendige Instemming zijner wapenbroeder stelde hij voor, de filmmenschen tot ritmeester honoris causa van dc Kecskemetter Honved-huzaren te be noemen. En men deed het, want de czardas klonk en de tokayer smaakte goed. En don andoren dag werden do camera's opgesteld, zwaaiden de zichten door 't gou den graan dat viel en in schoven gezet, werd, draaiden de operateurs dc eerste buiten scènes van „Hongaarsche rhapsodie". C. G. B. EEN KERK DIE KLINIEK WERD. In Engeland is thans de eerste stap ge daan op den weg naar nationale rhy.ma- thlekbestvijding. Een beroemde Londensche kerk. Regent's Park Chapel, wordt nu inge richt (voor f 430.000) als kliniek voor pa- tienten die aan rheumatiek lijden. Waar schijnlijk zullen er ongeveer 12000 patiënten elk jaar behandeld kunnen worden. In de meeste gevallen zal de behandeling een maand of zes weken duren en geneeskundi gen die hier de leiding hebben, stellen zich goede resultaten voor. Hoe noodig het is dat de rheumatiekbe- strijding krachtig ter hand wordt genomen blijkt wel hieruit dat de rheumatiek jaar lijks in Engeland 2.000.000 pond sterling aai ziekensteun kost. GEKLEURDE ANTHRACIET. Het komt natuurlijk weer uit Amerika! In een Amerikaansche stad wordt thans blauw geverfde anthraciet verkocht door een kolenhandelaar en een concurrent levert zelfs anthraciet van een teer-rose kleur. Daar zal het wel niet bij blijven. Nu eenmaal een begin is gemaakt, zal het weldra moge lijk zijn althans in die ongenoemde Ame rikaansche stad, ook gele, groene en roode antharciet te bestellen, al naar den smaak en het kleurgevoel van den klant. Misschien wordt bij dit. verver van steen kool wel een plicht der dankbaarheid be tracht, want het grootste deel der thans ge bruikte verfstoffen wordt verkregen uit koolleer cm juist door de ontwikkeling der bijproducten van kool heeft de verfstoffen- industrie zijn tegenwoordigen graad van vol komenheid gereikt. Maar nu in ernst: hebben we bepaald ge kleurde antharciet noodig? Zouden we het maar niet bij de „zwarte diamant" houden? Een der mooie beelden vit Hongaarsche Rhapsodie Miss Metropolis door C. G. B. Tusschen en op de schrijftafels, dc een leunend tegen een boekenkast, dc ander op een puntje van het tafelblad, zaten dc re dacteuren van het blad met den adembcne- menden inhoud in vergadering bijeen. De manie om een Miss Metropolis tc be noemen had hen gevangen, dwong hen plannen uit te werken voor een grootsche gebeurtenis, opdat de naam van him blad weer eens op ieders lippen zou komen. De eene redacteur kón niet, meer werken aan zijn sensationeele reeks onthullingen over „Metropolis in maneschijn", de pen van een tweede weigerde verder revue-geheimen te verklappen, een derde was het onmogelijk nog langer zijn kop te houden bij de gefin geerde avonturen van een negentienjarig meisje uit Metropolis, dat op d'r eentje haar stiefmoeder was ontvlucht en na een wan deling door de Gobi-woestijn haar hart had geruild voor dat van een vlotten, aardigen ontdekkingreiziger. De kopy-jongen zeurde om kopy. Maar er werd vergaderd, beraadslaagd, uitgeplozen hoe en door wie het mooiste meisje van Metropolis zou worden uitge- kozen. Want.-Metropolis diende toch evenals alle steden en dorpen ter wereld een Miss uit te kiezen tot. streeling der vrouwelijke ijdelheid dier jonge dame. tot aanwakermg der ja- louzie barer zusteren, ter voldoening aan den wil van het publiek en tot vulling van het blad met den adembenemenden Inhoud. Edoch, er was reeds een Miss Metropolis. De gróote stad wist niets van haar be staan af. de groote, nuchtere, onverschillige stad leefde voort zijn felle jachtende leven. Treinen donderden door tunnels, siroomen auto's stuwden door de straatklovcn. men schen werkten en worstelden, sliepen en aten, rotatiepersen daverden. Maas Miss Me tropolis, het mooiste meisje van de heele grootstad was niet bekend. Het publiek las haar naam niet In vette, letters op de eerste pagina's der kranten, er kwamen geen ektra-Miss Metropolis-edities uit. De bladen met. adembenemenden Inhoud vertelden niet de levensgeschiedenis van het meisje, dal natuurlijk lief en mooi was. De modemagazijnen, stuurden geen auto's vol kostbare japonnen naar Miss Metropolis. Men hoorde haar niet bedeesd een speechje afsteken In een der groote cabarets. Opge schoten jongens knipten geen portretten van Miss Metropolis uit de bladen om die bij do zijnen tegelijk boven hun bed te hangen. Men sprak niet over Miss Metropolis, men las niet over haar, men wist niets af van haar bestaan. En toch was zij er. Een man had haar dien naam gegeven, zooals altijd een man een Miss-zoo-en-zoo uitzoekt. Ze werd door belangstellenden aangegaapt zooals het behoort bij een Miss-zoo-en-zoo en zij lachte vriendelijk tegen al die menschen. Maar één verschil was er tusschen deze Miss Metropolis en de Miss Metropolis die uitgekozen, beschreven, gehuldigd zou wor den door het blad met den adembenemenden inhoud en deszelfs lezers. Want deze Miss Metropolis telde evenveel morgens als die andere lentes zou tellen. De meid waschte iederen dag haar kleeren, ze lag in een kleine houten wieg en de twee dozijn buren, vrienden en familieleden knip oogden en maakten gekke geluidjes tegen het meisje. De vader, stralend van vaderlijken trots, had de kleine rose peuter den fameiisen naam Miss Metropolis gegeven. En Miss Metropolis keek met haar groote donkere oogeu haar wereldje in. dat zich groepeerde rond de kleine houten wieg en ze zag door het raam naar de blauwe lucht waarin doezelige, door zonde rook wolkte. GEVAARLIJKE TOCHTEN. Den Atlantischen Oceaan oversteken in een 20 voet lange boot is iets wat maar weinigen zullen wagen, maar toch is onlangs een avontuurlijk man hi een dergelijk bootje van California uitgezeild ou zijn weg door het Panamakanaal en over den Atlanüschen Oceaan. Het klinkt als lots onmogelijks maar is dit in werkelijkheid niet.. Het is gemakkelijker den Oceaan over te steken in can klein bootje van Amerika naar Europa dan in de omgekeerde richting. Dit. laatste heeft in 1923 Alain Gerbaült gedaan, die al moer van dergelijke gevaarlijke tochten heeft, onder nomen. Na 1923 stak hij nog de Stille Zuid zee over en den Indischen Oceaan in een 32 voet lange zeilboot- Verleden jaar roeide Franz Romer van Lis sabon naar St. Thomas (West-Indië) in ccn rubber boot van 21 voet lengte. Een bijzonder avontuurlijke Atlantische reis met een kleine boot was die van de Engelschen W. E. Sinclair en R. M. Jackson, een Londensch advocaat. Zij werden gezien bij IJsland en bij Groenland en zij naderden reeds het eind van hun moedigen tocht: New Foundland, toen de mast van het bootje door een groote golf werd weggeslagen en terzelf der tijd een deel van het dek werd vernield. Zij dreven gedurende een week hulpeloos rond zonder een schip te zien. Eindelijk ge lukte het hun met veel moeite de aandacht te trekken van ecu groote stoomboot en zoo werden zij gered. Zij waren toen op een af stand van 60 mijl van New Foundland. Storm is niet de eenige gevaarlijke vijand voor de ondernemers van dergelijke toch ten. Koude kan hun eveneens noodlottig worden. Het is wel gebeurd dat zoo'n eenzame oceaanreiziger met bevroren vingers tc New Foundland aankwam. NACHTEGALEN GEÏMPORTEERD Eenigen tijd geleden werd een groot aan tal nachtegalen van Engeland naar Nieuw- Zeeland overgebracht en daar vrij gelaten. Men vreesde dat zij den winter niet zouden doorkomen maar dit is buitengewoon mee gevallen en de nachtegalen schijnen zich uitstekend geaclimatiseerd te hebben en zij zingen het hoogste lied uit in hun nieuw va derland. In Engeland stond een automobilist tc recht., die tweemaal dcnzelfdcn man had overreden. De eerste maal dacht hij waarschijnlijk dat het off-side was. 1 ir f-.' 1 i« i.«w r' H r l ?»j ?!i; -.5^- J.,'1', i "w HAARLEMMER HALLETJES EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE Soms krijg ik brieven van lezers. Met le zers bedoel ik lezeressen, want mannen schrijven niet aan medewerkers, die in een krant een. rubriek hebben, waar wel eens een grapje aan te pas komt Daar zijn mannen zooals zij zelf zeggen te serieus voor. Anderen zeggen: te saai. Van de tien brieven die ik over mijn „Haarlemmer Halletjes" krijg, zijn er dus negen van vrouwen. De tiende is on- geteekend, maar die is ook van een vrouw, want er staat boven: „Geachte Mijnheer". Dat is een aanhef, die alleen wouwen ge bruiken. Mannen schrijven Geachte Heer. Dit tusschen haakjes. Naar aanleiding van mijn laatste Halletjes, u weet wel over het verhaal van den Chinees, de put, het opge sloten meisje, de aardbeving, de petroleum - bron en den scheepskapitein die jarig was, heb ik drie brieven gekregen van dames, die romantische voorvallen vertelden uit het le ven van haar naaste omgeving, met de be doeling om aan te toonen dat er in menig alledaagsch bestaan wel degelijk romanti sche dingen gebeuren. Laat ik het eerste ge val hier vertellen. Haar broers hadden een fabriek. Op een dag komen zij tot de ontdekking dat er 's nachts in een van de pakhuizen gestolen moest worden. Telkens ontbrak er wat, nu dit. dsji da t. Zij veranderden de sloten, maar de diefstallen gingen door. De deuren en ra men werden niet beschadigd, maar telkens werd ar gestolen. Soms in een paar dagon niet, dan weer dagen achter elkaar weL Ze spraken er met niemand over, behalve met den ohef van de fabriek, een vertrouwden man en jaren in him dienst. „Wf, moesten om beurten zelf de wacht houden", zelden ze tot elkaar „en zoo den dief ontdekken." Dus hielden de twee broers om beurten de wacht, want de chef was bereidwillig ge noeg, die wou ook wel een wachtbeurt heb ben, maar je kunt niet 's nachts waken en overdag je werk van chef doen. Dus zeiden ze: „ga jij maar rustig naar bed, wij zullen we! om beurten de wacht houden." Den eenen nacht waakte dus Willem en den anderen nacht waakte Gerrit. Nu is het gemakkelijk neergeschreven, maar niet zoo gemakkelijk gedaan. Als u 't probeeren wil, ga dan zelf maar eens in een pakhuis zitten wachten of ei* misschien ook iemand komt inbreken. De eerste uren gaat het nog wel, zoolang je af en toe Iemand hoort voorbij gaan en in de verte een tram hoort rollen, die naar de remise terugkeert, maar als het twaalf uur geslagen hééft en hel spookuur dus aangebroken is (spoken en inbrekers ko men altoos tusschen twaalf en een) dan is het zoo gemakkelijk niet meer. Je wordt koud van slaap, je mag niet rooken en als je niet aan pruimen doet kun je gomballen of zoo gaan kauwen, maar dat verveelt gauw. Bovendien hoor je allerlei geluiden om je heen: zuchten, kraken, knarsen en ik weet niet wat al meer voor rare geluiden. Soms is 't precies of er vlak naast je iemand komt aansluipen, dan bonst je hart in de keel en luister je uit alle macht en tuurt in het donker, of je wat zien kunt. Maar een oogenblik later is het weer stil. Je hebt je vergist. Het was maar inbeelding. De twee broers hadden allebei een electrisch lan tarentje in den zak, maar durfden er nooit gebruik van maken, al zat het hun soms hoog wanneer er bijzonder rare geluiden werden gehoord. Dat duurde zoo een dag of veertien. De dief (of dieven) verschenen niet. Maar de broers werden er mager van. Het is niet erg gezond, 's avonds van ëlf tot 's morgens kwart voor zes (te zes uur kwam het perso neel en vóór dien tijd waren ze weg) in een tochtig pakhuis op een paar zakken op har de planken te Hggen wachten op een dief die niet kwam; wel ging die de wacht had gehad, van zes uur ,tot een uur of negen, tien, slapen maar de diepe, rustige slaap van den nacht is dat niet. Op een goeien mid dag, toen zdj samen op het kantoor waren, zeiden Willem en Gerrit tegelijk: „Zeg Willem" „Zeg Gerrit „Wat wou je zeggen?" vroeg Gerrft. „Wat wou je zeggen?" vroeg Willem. „Ik toch eigenlijk niks", zei Willem, „Maar jij wou wat zeggen". „Ik eigenlijk ook niks", zei Gerrit. Dien nacht was de waakbeurt aan Willem. Hij kwam 's morgens om tien uur op het kan toor en zag er zoo bleek uit, dat Gerrit vroeg of hij soms ziek was. ..Heelemaal niet", zei Willem, „ik heb al leen van morgen niet geslapen. Geen oog dicht gedaan." Dien nacht waakte Gerrit. 's Morgens kwam hij tegen tienen als een lijk op kan toor. Doodsbleek en met witte lippen- In den middag zeiden ze weer gelijktijdig: „Hoor 's Willem „Hoor 's Gerrit Toen zwegen ze weer allebei. „Wat wou je zeggen?" vroeg Willem. „Nee, wat wou jij zeggen?" vroeg Gerrit. Ze keken elkaar een poosje aan. Toen zei Willem die de oudste was: „Ik zal het je dan maar zeggen, ik waak niet meer." „Ik wou je net hetzelfde zeggen", zei Ger rit. Toen stortten ze. hun hart tegen elkaar uit. Hun zenuwen konden het niet langer uithoudenze sliepen niet meer, ze hadden geen eetlust meer. het moest maar uit wezen. Een tijdlang had geen van beiden er voor uit willen komen, „maar ik geef het op", zei Willem. „Dan maar liever een beetje bestolen wor den", zei Gerrit. Ze vertelden elkaar, dat het ergste het idee was, dat op'èens de deur zou open-, gaan en de dief zou binnensluipen, dat je dan den lantaarn op hem zou laten schijnen en hij van schrik achteruit zou tuimelen. Opgelucht gingen ze weer aan hun kantoor werk en vertelden den chef, dat het uit was met waken. Een dag of wat later begonnen de diefstallen weer, maar Willem en Gerrit trokken zich er niets meer van aan. De dieven moesten dan maar stelen. Het raakte hun niet meer. Waken zouden ze nooit meer doen. want Willem had zijn buikje weer terug en Gerrit zijn roode wangen. Alleen zeiden ze wel, van den dief sprekende: „hoe weet de vent het zoo! Nauwelijks waren we weg of de diefstallen begonnen weer. Een slimme duivel. Een gehaaide I" Dat duurde zoo een maand of wat, de diefstallen gingen lustig door. twee dagen niet, drie dagen wel, of omgekeerd en toen las Willem in de krant van een particulier detective-bureau en zei tot Gerrit: „als we daar eens gebruik van maakten, 't Is toch eigenlijk te gek. dat. er maar geen eind komt aan die gapperij". „Dat is goed", zei Gerrit, de chef vond hat ook een prachtig idee en ze stuurden om den particulieren detective. Die kwam: een kere1 als een boom, met vuisten om bang va.n te worden, een gummiknuppel in zijn rechter zak en een paar handboeien in zijn linker zak. Klaar voor alle gebeurlijkheden. Iederen morgen kwam hij kwart vóór zes uit het pakhuis zoo frisch als een hoen (want een van de broers ging wel eens tegen den tijd dat het personeel in de fabriek kwam. een kijkje nemen). „Die kan er beter tegen dan wij", zeiden Willem en Gerrit, „maar hij kan ook den heeien.dag uitslapen". Gestolen werd er niet meer. Toen kwam op een dag de chef op het kantoor en zei geheimzinnig tot de broers- „Heeren. ik geloof, dat het met den detec tive niet in orde is". „Waarom niet?" vroegen ze. „Ik heb hem vandaag om negen uur al weer op straat zien loopen; dat doe je niet, wanneer Je een nacht gewaakt hebt". Ja, dat leek wel wat vreemd. Ze praatten nog wat over het geval en den volgenden nacht ging Gerrit voorzichtig naar het pak huis en wou heel stilletjes de deur opensluiten om den controleur te controleeren. maar dat hoefde niet. Door de deur heen (en het waren stevige deuren, echte, dikke pakhuisdeuren), klonk een geluid alsof een dubbel zaagraam uit alle macht aan het werk was. Gerrit had niet meer noodig naar binnen te gaan. hij begreep er alles van. De particuliere detective sliep. Sliep als de rozen. En snurkte. Toen hij dien morgen kwart voor zessen prompt voor den dag kwam, stond Gerrit hem op te wachten, nam hem mee. naar 't kantoor en betaalde hem zijn loon. Hij hoefde niet terug te komen. „Een halve gulden per uur voor slapen in onzen dienst is wat duur", zei Gerrit en de detective sprak niet tegen, maar constateerde dat zoolang hij er geweest was, de diefstallen dan toch maar waren opgehouden. Dit was waar en het bracht Gerrit en Wil lem tot nadenken. „Een uitgeslapen rekel", zeiden ze en bedoelden daar den dief mee. Maar verder werd er niet meer over gespro ken. De najaarsdrukte kwam. zij hadden de handen vol. De dief kwam ook weer terug, want de diefstallen begonnen weer; ze dach ten toen maar aan tooverij en bekommerden zich er verder niet over. In die dagen viel het jubileum van den chef. Vijf en twintig jaar belast met dc lei ding van het personeel, op zijn twaalfde jaar als jongetje op de fabriek gekomen. Het was me een feest. Cadeaus, bloemen, muziek, een diner, kortom een groot feest zooals je dat maar zelden ziet. Het kan natuurlijk van de groote vreugde gekomen zijn of dat hti wat veel van iets heel lekkers gegeten had of da.t Iets hem slecht, bekomen was in ieder geval de chef werd ziek. In oen dag of vier, vijf werd da.t, erg en erger, totdat hij eindelijk longontsteking kreeg en zijn vrouw met tranen in de oogen op het kantoor kwam om aan de heeren te vertellen: „de dokter had gezeid, dat het heel ernstig was. Het zou vannacht wel af loopen. En mijn man wou de heeren nog wel graag even spre ken". Dat was heel begrijpelijk, niet waar? Dus gingen Gerrit en Willem met haar mee en spraken haar moed in en stonden samen (zijn vrouw mocht er niet eens bü blijven) voor het bed van den chef. die doodziek was en nauwelijks meer spreken kon. Heel duide lijk verstonden zij hem dan ook niet, maar toch genoeg om te begrijpen, dat hij hen al jaren lang leclijk bedrogen had. Want hij was de dief geweest, die hen altijd bestolen had en nooit gesnapt was geworden, omdat hij van al de maatregelen op de hoogte was geweest. Ze begrepen ook wel, dat hij er heel veel spijt van had en veel berouw. Hij zou hot nóg niet verteld hebben, maar nu hij dan toch sterven ging wou hij niet met dezen iast op zijn geweien de eeuwigheid ingaan. Toen Gerrit en Willem weer naar het kan toor teruggingen, hadden ze elkaar niet veel te vertellen. De een en de ander bedacht., dat er toch wel allerlei aanwijzingen waren ge weest waaruit ze het hadden kunnen begrij pen. Maar wie kon dat denken! De chef, dc chef zelf! Het was nu bijna nog ongeloofe lij k en toch hadden zij het uit zijn eigen mond gehoord! 't Is nooit plezierig te hooren, dat iemand op wien je huizen gebouwd zou hebben, per slot van rekening toch een handjegauw blijkt geweest te zijn. Maar och, de man lag nu op het uiterste en ze hadden gezegd, dat ze het hem vergaven. Maar toen het er op aankwam, stierf hij nog niet. De ziekte nam een gunstigen keer, hij knapte op en er kwam een oogenblik. dat hij weer eens uit bed mocht, later eens wan delen mocht in het zonnetje en eindelijk dat hij verzocht de heeren te spreken. Toen zaten ze op het privékantoor met hun drieën bij elkaar, de twee patroons en de chef en waren er met lum drieën verlegen mee, Willem en Gerrit misschien nog meer dan de boosdoener zelf, want de patroons moesten een besluit nemen over wat cr nu gebeuren zou en de chef moest afwachten, beschaamd en geduldig afwachten. Nu is een moeilijk besluit nemen altijd moeilijker, dan afwachten. Daarom waren Gerrit en Willem liet meest verlegen. £ij vertelden maar niet, dat ze lang vóór dat gesprek al wel tien keer overlegd had den wat zo met hem doen moesten en nooit tot een besluit waren gekomen. Den eouan keer zei Gerrit: ,,'t is toch een heel gemeene streek". Dan antwoordde Willem: „maar hij was een goeie chef" en daarbij bleef het. En een anderen keer zei Willem: „wat heeft, dc kerel ons gemeen bedot" en dan zei Gerrit: „maar hij was een beste chef", en daarmee liep het gesprek weer mee af. En nu ze dan met hun drieën bij elkaar zaten, zei op eens Willem die de oudste was. op eens: „nou chef. je gaat dan morgen maar weer aan je werk" en de chef knikte zwij gend, want spreken ken hij toch niet, wel huilen (ja, dat komt ook bij groote kerels wei voor) en toen ging ieder weer aan zijn werk, want het was heel pijnlijk voor alle drie. Is dat nu niet een romantisch verhaal? Ik heb er, zooals ik zei. drie zoo ontvingen. De twee anderevertel ik later nog wel eens.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 17