REIZEN IN AMERIKA.
DE VROOLIJKE
KANT
HAARLEMMER HALLETJES
De PuJlmanwagens. Let op uw nummer. De
eetlijst in den restauratiewagen. De New-Yorksche
subway. Begraven op dc derde versnelling.
door GISELA SELDEN—GOTH.
Het reusachtige Pennsylvaniastatlon te New-
York. Het wemelt van reizigers onder dc
hooge gewelven van deze witte kerk. Negers
met scharlakenroode petten wijzen je niet
hun zwarte vingers de ingangen, die je zoekt.
Een man in hemdsmouwen kauwt gummi
achter een koperen betaalbord. Een kaartje
naar Louisville. 30 dollar. Er is hier geen
eerste, tweede en derde klasse en wanneer
je je het comfort van een Pullmanwagen
wilt veroorloven, moet je naar een ander lo
ket, waar men tegen een bijslag van 10 dol
lar een beïi in den slaapwagen gereserveerd
krijgt. Det rein vertrekt om 9 uur 15. Het Ir 0
uur. Maar nog steeds heeft men geen toe
gang tot den trein. De reizigers wachten op
de lift, die hen om 9 uur 5 minuten naar het
perron zal brengen. In het geheel geen ge
drang. De neger van uw wagon glimlacht u
met zijn goudhouöende tanden toe en maakt
zich meester van uw bagage. Uw Pullman-
wagen draagt een fantastischen naam. At
lanta, Rosemary, Chrysanthemum. Overdag
doet hij denken aan een tramwagen, want
de reizigers zijn niet door wanden van el
kaar gescheiden. Na het diner maakt de ne
ger met ae gouden tanden de bedden gereed,
dat wil zeggen, hij brengt een merkwaardige
verandering teweeg. De rijen banken worden
door de wanden van den wagen opgeslokt.
Het dak gaat open gelijk een tulp in de zon
«*n in een handomdraai hebt ge een breed
bed, dat omringd is door groene gordijnen.
Die gordijnen dienen, om u voor de oogen
van uw buren te verbergen, want de Pull
manwagen is bij het invallen van de duister
nis een groote slaapzaal geworden, waar de
reizigers onder de bewaking van een zwar
ten man slapen. Indien ge daar lust toe hebt.
stapt ge In uw pyjama uit bed, om buiten
don wagon een sigaret te rooken, maar in
dat geval dient ge zorgvuldig te letten op
het nummer van uw wagen en van uw bed,
indien ge u niet in ernstige avonturen wilt
begeven. Het is voorgekomen ik meen tus-
schen Chicago en St. Louis dat een man
de onvoorzichtigheid begin, in den wagen
van een vriend, geheel aan hot andere einde
van den trein, eenige (verboden) vloeistoffen
tot zich te nemen. Toen hij zijn slaapplaats
weer wilde opzoeken, herinnerde hij zich al-
deen, dat hij nummer 12 rechts boven had,
maar hij wist niet meer in welken wagen.
Ontdaan liep hij door den middengang Lus-
schen de twee rijen op en neer en zocht
nummer 12. Dit was een van de hooge bed
den. Om er in te komen klom de man op den
rand van het benedenbed en trok zich mei
de handen op. Bij zijn Inspanning trapte hfj
met de voeten op iets zachts, dat het hoofd
van zijn benedenbuurman bleek te zijn, die
zich boos begon te maken. De noodlottige
gebeurtenissen waren echter nog niet ten
einde, want nauwelijks had de man zich in
het bed genesteld, of er verscheen een ande
re reiziger, die hem in overweging gaf,
haastig te verwijnen. Eindelijk vond hij toch
zijn nummer 12, drie wagens verder, dank
zij de welwillendheid van den neger, die be
loond werd met een fleschje eau de cologne,
die hij proefde, alsof het oude Bourgogne
was....
Tusschen twee Pullmanwagens bevindt
Zich de luxueuze restauratiewagen, die goed
geventileerd is en waar in het wit gekleedc
negers als kellners bedienen. Met eet er a la
carte en niet tegen vaste prijzen zooals in
Europa. Nauwelijks is men gaan zitten of de
maitre d' Hotel legt u een wit blad papier
met een potlood voor. Op een goeden dag
had ik een-jongeman met een blonden baard
naast mij, die er alerminst als een Ameri
kaan uitzag. Toen men hem het papier en
het potlood overhandigde, aarzelde hij even,
het scheen, dat hij mij wilde aanspreken.
Maar hij bedacht zich, begon te schrijven en,
nieuwsgierig geworden door zijn eigenaardig
optreden, zag ik, wat hij schreef. Tot mijn
groote verbazing las ik: „Hermann Weiss-
berg, geboren te Zürich, 14 Mei 1874, Zwitser,
beroep: öassenfabrikant.Hij wilde juist
voortgaan, toen ik hem zeide: „Dat is nic-t
de bedoeling van het papier, dat u gegeven
is!" „Waartoe dient het dan?" „Om er uw
wenschen inzake het eten op te schrijven."
In Europa neemt de kellner deze verlangens
op dictaat op. Maar in Amerika mag men
deze heeren niet met meer werk belasten.
Het is je taak als eenvoudige reiziger, zelf
op te schrijven, dat je een kafscotelet of 'n
eierpannekoek wilt hebben. De Zwitser
schudde het hoofd en zeide: „Wonderlijk
land, waar men door anderen laat doen, wat
men zelf zou kunnen doen."
Wij hebben ln veel ernstige boeken ge
weldige statistieken gelezen over de midde
len van het Amerikaansche verkeer, over
de lengte van de trajecten en het aantal lo
comotieven. Ik zal u echter liever iets van
den subway te New-York vertellen, die tot
de Europeesché ongeveer staat ais een Rolls
Royce tot een mestwagen. De Europeesche
wagens zijn zindelijk. De witgelakte wanden
zijn aangenaam om te zien en de snelheid
van de Europeesche ondergrondsche treinen
is bescheiden. De wagens van den subway
zijn vies, de namen van de stations nauwe
lijks leesbaar, maar de snelheid van de trei
nen is duizelingwekkend. De subway heeft
vier sporen. Twee voor gewone treinen en
twee voor expresstrelnenEn deze express-
treinen rennen met een snelheid van 70 K.M.
per uur onder de aarde voort, met een la
waai, dat klinkt alsof een mand koperwerk
langs een ijzeren trap rolt. Voor het overige
hebben deze Amerikaansche treinen rem
men, die met onbekommerde beminnelijk
heid de reizigers dooreen schudden als erw
ten in een trommel. Een afstand, waarvoor
men in een gewonen trein 40 minuten noo-
dig heeft, legt men in den express in tien
minuten af. De afstanden in New-York zijn
zoo geweldig, dat dit voordeel onbeschrijfe
lijk is. Des morgens tusschen acht en negen
uur en des avonds tusschen vijf en zes uur is
de subway voor den reiziger, die niet in Jiu
jitsu of Romeinsch worstelen geoefend is.
bijna niet te bereiken. Bovendien gebruikt
het personeel van de stations nog een soort
knuppel, waarmede het langzame reizigers
vlugger tracht te maken. Wanneer een
nieuweling van deze lijn gebruik maakt, zal
hij in dit labyrinth verdwalen. Daarom heeft
de directie op de zolders een groen© of
zwarte lijn laten schilderen, naast welke
men van tijd tot tijd leest: Volg de groene
lijn, wanneer ge den subway naar de zeven
de straat wilt nemen. En daarom kan men
dikwijls botsen tegen lieden, die toch wakker
zijn, maar met den neus in de lucht voort-
wandelen, trachtend, .de groene lijn niet uit
het oog te verliezen, era de 7e straat te be-
NIEUWE TOEPASSING VAN
ELECTRICITEIT.
Goed nieuws voor den tuinbouw!
In den laatsten tijd zijn zeer goede resul
taten bereikt met het behandelen van zaden
met electriciteit.
De zaden worden eerst geweekt in warm
of koud water gedurende ongeveer een kwar
tier om de buitenschil zacht te maken.
Draarna worden zij droog gemaakt en ver
volgens uitgespreid in een laag op een zin
ken plaat of een plaat van een ander niet
roestend metaal. Een electrische stroom
wordt nu door de plaat geleid en een lucht
ledige glazen rol wordt over de zaden heen
en weer bewogen.
Dit schijnt in belangrijke mate de levens-
en de kiemkracht van het zaad te verhoogen.
Er werden proeven genomen met erwten.
De met electriciteit behandelde bleken meer
dan twee maal zooveel op te leveren als ge
wone erwten.
In Engeland is een zwaargewicht bokser
aan het tooneel gegaan.
Er is een beweging merkbaar onder too-
neelrecensenten van dagbladen, om boksles-
sen te nemen.
De waarlijk gelukkige man zegt een
schrijver is de man, die iets bezit, wat
iemand anders niet heeft.
Ik ben in onze buurt de eenige die een
grasmachine bezit, maar dit maakt mij met
voortdurend uitleenen en niet terugkrijgen,
niet gelukkig.
Als iemand in zijn bad zingt, beteekent
dat nog niet, dat hij zich gelukkig voelt
aldus lees ik ergens.
Neen, een andere reden kan zijn, dat het
slot van de badkamerdeur defect is.
Waarom wordt de aarde altijd voorgesteld
als een vrouw? vraagt een artikelschrijver.
Waarschijnlijk omdat niemand precies kan
zeggen, hoe oud ze is.
Er zijn mannen, die het nooit noodig vin
den om hun hoed af te nemen klaagt een
vrouw in een tijdschrift.
Ze moet zich maar troosten met de gedach
te, dat ze dan ook hun haar niet kunnen
laten knippen.
reiken. Een ander voordeel van den New-
Yorkschen subway: de treinen rijden dag en
nacht zonder onderbreking.
Dan is er nog een heel eigenaardig ver
keersmiddel voor Amerikanen'. Dat is ds
automobiellijkwagen. Het is in een stad, die
zoo groot is als New-York, waar de afstan
den tusschen de sterfhuizen en de kerkhoven
dikwijls 25 K.M. en meer bedragen, niet
doenlijk, dezen tocht stapvoets te onderne
men. Bij deze gelegenheid herinner ik mij,
dat op zekeren-dag een kennis, die mij in
Madison Avenue een
lijkwagen wees, die
op de derde versnel
ling wegreed, met
sacrastischen glim
lach vroeg: „Nu, wat
je daar van?" Ver
rast door deze onver
wachte vraag, kon ik
niets anders antwoor
den dan: „Lieve he
mel, ik denk dat bij
jullie ook de dooden
NOG EEN HAARLEMSCH
ZEEHELD.
SCHOUT-BIJ.NACHT WILLEM KRUL.
Wij hebben in een der eerste nummers van
„De Zaterdagavond" een artikeltje en een
gedicht geplaatst over den Haariemschen
zeeheld Jan De Lapper. Thans ontdekken
wij ïn de Stads-Historie van Cornells de Ko
ning nog een anderen Haariemschen zee
held, nJ. Willem Krul, die als Schout-bij-
Nacht in Februari 1781 bij de klippen van
Anguilla, een der Antillen tusschen Porto
Rico en St. Martin, sneuvelde.
Hij werd 25 November 1721 te Haarlem ge
boren. Na het aanleeren der daartoe benoo-
digde kundigheden liet zijn vader, Cornelis
Krul, hem opleiden voor den zeedienst. Hij
trad in 1748 in 's lands dienst en werd in
1779 tot Schout bij Nacht, admiraliteit de
Maas, benoemd. Op mannelijken leeftijd ge
komen huwde hij met Sara Elizabeth Blaau-
kamer.
Krul zelf was een man van edel karakter,
vol moed en een oprecht vaderlander niet
grooten zin voor orde. Dit bracht mee dat
hij een verklaard vijand was van alles wat te
gen de orde inging en Regeeringsgezag wil
de ondermijnen en wetten schenden. Daar
van gaf hij de bewijzen in 1748, tijdens de
Pac-htersoproeren in zijn vaderstad. Een
tijd lang hield hij daar alleen in uniformj
gekleed het huis van den pachter Jan Verwij
vrij van de plunderaars.
Wij zagen reeds, dat hij tot Schout-bij-
Nacht opklom en als zoodanig kruiste hij be
gin 1781 in de Caraïbische zee. Hij wist van
een oorlogsverklaring aan zijn vaderland
niet af. (Vierde Engelsche Oorlog 1780—
1784). Zoo was hij 4 Februari 1781 gekomen
bij de klippen van Anguilla ter convoyeering
van eenige koopvaarders op weg naar het
Vaderland. Hij werd door de Engelschen aan.
gevallen. Ofschoon alleen met zijn schip
Mars, voerende 68 stukken, wist hij zich
staande te houden tegen drie Engelsche oor
logsschepen die respectievelijk 78, 60 en 28
stukken voerden. Cornelis de Koning zegt,
dat hij „in dien ongelijken strijd de grootste
bewijzen van moed en voorvaderlijke dap
perheid aan den dag legde; maar ook dien
moed met zijn bloed kocht".
De medailleur Joh. George Holtzhey ver
vaardigde van dit bedrijf een gedenkpenning.
Op de voorzijde ziet men het borstbeeld van
den zeeheld met het omschrift: „Wilhelmus
Crul, Toparcha Burgst. Praejectus Classis
Hollandx'ae et Westfrisiae Willem Krul.
Heere van Burgst Schout bij Nacht van
Holland en West-Friesland). Op de keerzijde
ziet men een graftombe, waarop een met
cypressen versierde lijkbus. Aan den voet der
tombe staat Kruis wapenschild met een an
ker en een stuk kanon. Ter zijde der tombe
vetroont zich een weenende Mercurius. Op
de tombe staat het gevecht afgebeeld, waar
bij hij sneuvelde. Aan den rand staat te le
zen: „Vi inferior, non virtute zwakker in
macht, niet ïn dapperheid). Verder nog: al
vechtende gesneuveld den 4en Februari 1781.
Zijn stoffelijk overschot is te Sint-Eustatius
in den gouvernements-grafkelder bijgezet.
St. Eustatïus was toen Engelsch en daarheen
voerden de Engelschen de veroverde schepen.
Als jong zeeofficier bevond Willem Krul
(1788) zich als kapitein van ,,'t Welvaren van
f *t Land" bij het eskader van Schout-bij-
Nacht Seis, dat den Dey van Algiers na' .den
vrede nog eens tot reden moest bengen.
In Augustus 1758 is hij met zijn fregat mot
20 stukken met eenige koopvaarders onder
zijn geleide nabij de Portugeesc'ne kust.
Daar worclt hij eerst door drie Engelsche ka
pers, dan door 5 Britsche oorlogsschepen on
der Schout-bij-Nacht Ellensy opgehouden
en moet lijdelijk bij het zoogenaamd onder
zoek toezien. Daarover schreef hij op 27
Augustus 1758 een uitvoerig relaas aan_ de
Admiraliteit van de Maas. Op 27 December
ziet Schout-bij-Nacht Seis, hoe een kaper
onder de oogen van het eskader zich meeeter
maakt van een Hollandschen koopvaarder.
Krul wordt er achterna gezonden, de kapes
verlaat het schip en Krul brengt haar naar
de Reede van Malaga terug.
In 1771 trad Krul als kapitein van de Rot
terdam, voerende 52 stukken en met een be
manning van 300 koppen, op tegen den kei
zer van Marokko. Hij stond daarbij onder
bevel van kapitein van Goor Hinlopen. Men
vreesde toen zelf, dat de Moorenkoning met
zijn piraten de schepen voor de Hollandsche
zeegaten zou wegrooven. Dat was het, wat de
Algemeene Staten er toe bracht onmiddellijK
zes schepen van 20 tot 54 stukken gereed te
doen maken. De Keizer van Marokko kreeg
meteen bericht, dat, als zijn schepen zich op
de Noordzee vertoonden, dit zou worden op
gevat als vijandelijk. Later zien we Krul
weer optreden ter gelegenheid van den Ame-
rikaanschen vrijheidsoolog (1776). .Marine
schepen beschermen de koopvaarders, maar
die mogen geen hout en masten vervoeren.
Zoo werden in 1779 twee eskaders op last van
den Stadhouder gereed gemaakt. Het eexxe
onder Willem Krul was bestemd voor West-
Indië. Krul zelf liep met zijn schip niet uit;
maar wel eenige onder het bevel van dezen
Schout-bij-Nacht gestelde schepen.
Tot bescherming van den handel in West-
Indië en nog niet, omdat men meende Enge
land te kunnen weerstaan, besloot men tot
vlootuitbreiding in 1780. Er kwam wegens
geldgebrek niet veel van en daardoor kon
het uitgebreide plan van kustverdediging
niet worden uitgevoerd. Elf schepen werdén
dus gesteld onder Schout-bij -Nacht Krul,
die met zijn schip Mars reeds naar West-
Indië was. De andere tien zouden hem vol
gen tot verdediging der Nederlandsche volks
plantingen.
Er werd hard gewerkt aan de vloot, maar
twee omstandigheden beletten den Prins ais
opperbevelhebber der vloot, de volkomen
uitvoering der besluiten n.L de schaarsch-
heid aan zeevolk en veel sterfte door ziekte.
Inmiddels was het tot oorlog met Engeland
gekomen en was St. Eustatius Engelsch ge
worden. Toch liet men er de Nederlandsche
vlag waaien, wat vele Nederlandsche en
Amerikaansche schepen in den val lokte.
Eén dag voor de komst der Engelschen was
Willem Krul met het schip Mars van St.
Eustatius vertrokken met 23 Nederlandsche
koopvaarders. Toen de Engelsche admiraal
Rodney daarvan hoorde, stuurde hij Krul
een vlootafdeeling achterna. Toen deze in
den morgen van 4 Februari het Nederland
sche convooi liet natellen, merkte hij er ürïe
meer. De Schout-bij-Nacht liet de vlag, geus
en wimpel hijsehen waarop ook de Engelsch-
man zijn vlag vertoonde. C. de Jong, des
tijds luitenant op de Mars vertelt, „dat
Schout-bij-Nacht Krul tot dien tijd too in
zijn witte jas en pantoffels, nog geheel on
gekleed, op het halfdek wandelde en juist
naar beneden ging om de montering aan te
trekken" toen de vreemde schepen hun vlag
gen heschen.
De Schout-bij -Nacht wist van een oorlogs
verklaring nog niets af en meende dat de
Engelsche schepen hem wenschten te
praaien. ..Ten blijke zijner gerustheid", zegt
de Jong „eh ten bewijze van het weinig
denkbeeld hetwelk hij had, dat er iets
ernstigs zou kunnen voorvallen, had de
Schout-bij-Nacht de kapiteinsmontering die
zeer gegalioneerd en vol goud is, aangetrok
ken, waardoor hij dan ook op een vrij groo
ten afstand zigfcbaar en als de chef van het
schip kennelijk was". Toen „de vergissing"
bleek, ontspon zich de strijd, die zoo we be
ven zagen, den dood van Krul tengevolge
had. De Britten stelden zich in het bezit van
de „Mars", namen haar op sleeptouw en
voerden haar met de veroverde koopvaarders
naar Sint Eustatius.
Drie'en dertig jaar had Willem Krul den
Staat gediend.
Een Pullmantrein.
EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE
Einde Maart en het is een buitengewoon
zachte ja bijna een warme dag geweest. De
krans is bijeen in het huis van Wouter, maar
gastvrouw en gastheer tegelijk is Koosje.
Wouter is niet kwaad, zelfs heeft hij ver
schillende goede eigenschappen, maar het
kost dikwijls moeite om die te vinden en daar
hebben wij niet altijd lust en gelegenheid
voor. Hij is er al te zeer op uit, om kleine
scherpheden en hatelijkheden te zeggen, die
lang niet altijd ongeestig en meermalen
precies waar zijn, maar die de menschen
toch hinderen. Niettemin vandaag schijnt
hij in een bijzonder zachte stemming te zijn
hij heeft te half negen -nog aan niemand
een stekeligheid gezegd en zit met een ver
genoegd gezicht uit een langen Gouwenaar
te rooken. Koosje, zijn vrouw, heeft het mij
wel eens gezegd: hoe langer het rooktuig is,
dat hij in zijn mond heeft, des te beter is
liet met zijn stemming gesteld. Rookt hij een
clgaret of een sigaar, blijft dan maar uit
zijn buurt; trekt hij vlijtig aan een korte
houten pijp, dan is het. ook nog niet heele-
maal zuiver, maar heeft hij de lange, witte
gekozen, de klassieke, die met een dop, te
gen brandgevaar, dan is het „voor den bak
ker", zooals Hupstra zei, die een zoon heeft
die gediend heeft in het vaderlandsche leger
en van hem verschillende zonderlinge ter
men leerde welke hij af en toe in onzen dege-
lijken kring ter sprake brengt.
Wouter dus zit zich te hullen ln groote
rookwolken en zegt niets. Verreweg het beste
middel om ook niets hatelijks te zeggen. Zijn
vrouw schenkt thee en dient koekjes rond
en wij praten over de lente. Over de waag,
hoe het gaan zal met de bolletjes en met de
gewassen na die langdurige kou en terwijl
het maar niet regenen wiï, want dit zijn wij
allen eens: het moet nu maar eens gaan re
genen en als het moet. nu ja als het dan
niet anders kan, daarbij ook maar een beetje
waaien. Anders is Nederland Nederland niet,
namelijk wanneer het niet waalt. Hopma,
die in zijn zaken veel geld schijnt te verdie
nen en blijkbaar meent, dat zijn oordeel
meer waard is naarmate hij rijker wordt,
komt mot de stelling aan dat wij in het al
gemeen ieder jaar ongeveer evenveel wind en
evenveel regen krijgen, alleen maar wat an
ders verdeeld, hetgeen Hupstra die een groot
geheugen voor cijfers heeft ontkent. Hij
veert daarvoor statistieken aan van milli
meters regenval en kilometers stormsnelheid,
tot wij er allemaal van duizelen eu hem
vriendelijk vragen, of hij niet nog een koekje
zou nemen. „Ik heb er a! een paar gehad",
ze«t hij onnoozel.
„Neem er dan nog een paar" zeggen wij
en houden hem Koosje's koektrommel voor,
zoodat hij het eindelijk begrijpt en er een
eind komt aan zijn millimeters en kilome
ters.
Voorzichtig, zoodat niemand het merken
zal en zich verbeelden dat het tocht in zijn
nek, zet de gastvrouw achter in de groote
kamer een klein raampje open, om de rook
wat weg te krijgen, want wij hebben van
haar salon toch waarlijk weer een tabagie
gemaakt. Maar wij merken het toch en kijk,
niemand maakt er aanmerking op, zelfs
mevrouw van Stuiteren niet, die anders alles
voelt, omdat zij zoo'n teere gezondheid heeft
veel teerder, moet' u denken, dan de an-
dere leden van de krans, die maar zoo'n
lomp boerengestel hebben en overal tegen
kunnen. Dat zegt ze zoo niet, maar je hoort
het haar denken als zij klaagt over haar de
licaat gestel. Maar van Stuiteren snuift de
avondlucht op, die door het raampje naar
binnen komt en zegt: „ik ruik den boer",
waarmee hij zeggen wil dat er een mest-
geurtje binnenkomt. „De tuinman is er van
daag geweest", zegt de gastvrouw op een toon
van verontschuldiging. Dit is evenwel de be
doeling niet. Van Stuiteren vertelt, dat hij
vandaag, voor het eerst sedert weken, zijn
fiets voor den dag heeft gehaald en wat
rond getoerd in den omtrek, door den Aer-
denhout en Bioemendaal en genoten heeft
van het naderende voorjaar, met- inbegrip
van het mest-geurtje hier en daar. Wouter
spot daar niet eens mee, ofschoon ik zie dat
hij een extra dikke rookwolk uit zijn Gouwe
naar blaast en de lippen vaster op elkaar
sluit om het sarcastisch woord dat er op ligt
binnen te houden. Vandaag niet later is
het wat anders. Maar nu zijn wij allemaal
onder den Indruk van de lente.
De dames praten zachtjes over da teeke
nen van nieuw leven in de natuur. Er is nog
niet veel. zeggen ze. alleen wat sneeuwklok
jes en wlr.ter-aconietjes. Emma Hopma ver
telt van de tulpen in den tuin, die al wat
groen laten kijken, maar zc is bang voor
haar rotsplantjes, die waarschijnlijk dezen
winter wel bezweken zullen zijn. Hieraan ne
men de heeren in het gezelschap geen deel.
Die weten van bloemen zoo niet af en wij
begrijpen allemaal, als Hupstra spreekt van
primula's, die bezweken zijn, dat hij die wijs
heid van zijn vrouw moet hebben. Daarte
genover toonen wij onze vriendelijke stem
ming door niet te klagen over de schoon
maak, ofschoon zij blijkbaar overal gaande
is. Er worden in de damesafdeeling van die
beschouwingen gewisseld over dc logeerka
mer, die morgen aan de beurt komt en over
den zolder, laatste gedeelte van de schoon
maak. zooals vrouwen doen. met half afge
maakte woorden en zinnen die geen slot
hebben. Nu maakt Wouter blijkbaar een
moeilijk oogenblik door. Hij houdt de hand
voor zijn mond, als wil hij met geweld een
zure opmerking in de keel terugdringen; dan
neemt hij een groote slok thee en kijkt
weer opgewekt. Dit hatelijkhe;dje is tusschen
zijn stembanden verdwenen en wordt verder
naar beneden geslikt.
Hopma. die immers iederen dag voor zijn
zaken naar Amsterdam gaat, vertelt van de
voorjaarsteekenen die hij daar heeft opge
merkt. „In de Raadhuisstraat", zegt hij, „zag
ik al een van die groote toerauto's van Lrt-
sone. Er zaten twee menschen op „twee jonge
menschen", zegt hij er haastig tusschen,
want mevrouw Hupstra maakt een gebaar
van: „een open wagen, hoe durven ze!") en
in de E. S. M. zag ik 'een juffrouw, die aan
den zonkant zat en met groote moeite het
gordijntje naar beneden trok. Stakker, die
nu al last had van de zon!" Nu wordt in
onze zachtmoedige voorjaarsstemming van
Stuiteren de neiging tot kritiek op onzen
medemensch, die in de conversatie van de
krans gewoonlijk niet afwezig is, toch te
machtig. „In een land als dit", zegt hij, „met
zooveel grauwe luchten, moest iedere zon
nestraal vrij en ongehinderd in de huizen
kunnen doordringen. En wat zien we! Overal
zonneblinden en zonneschermen, om de zon
buiten het huis te houden. Wij Nederlanders
zijn veel banger voor onze meubelen en voor
't verkleuren van de gordijnen dan voor onze
kostelijke gezondheid. Want de dokters zijn
het over honderd dingen oneens, maar in
één ding stemmen ze overeen: frissche lucht
en beweging binnen- en buitenshuis en de
zon toelaten in je woning:."
Tante Koosje kijkt den kring rond en
ziet de tegenspraak in veler oogen opdagen.
Meubelen en gordijnen zijn teere lichaams-
deelen, die menige huisvrouw voor geen geld
aangevallen wil zien. Ze tracht afleiding
te geven. „Zullen we een spelletje doen?"
Maar de gewone bijval van de heeren blijft
achterwege. Er is geen liefhebberij voor. Dus
gooit ze het over een anderen boeg en in
formeert, „of de vrienden met de Paaschda-
gen denken uit te gaan of misschien zelf
gasten krijgen". En zie daar, het blijkt dat
niemand dezen keer van plan is op zijn ge
wonen stoel te blijven zitten.
De Hupstra's gaan naar familie in Fries
land, op 't platteland, waar men bij voorkeur
Friesch spreekt en dat ook van zijn gasten
verwacht „en om de waarheid te zeggen",
erkent mevrouw Hupstra, „raak ik er een
beetje uit." De van Stuiterens gasftx voor vier
dagen naar een oude tante van mevrouw in
Den Haag en als ik van Stuiterens gezicht
goed begrijp, is hij daar maar matig ver
heugd mee en neemt zich voor, met groote
wandelingen in en om Den Haag den tijd te
verdrijven. Wat Hopma aangaat, er hangt
mijn vrouw en mij al lang een zwaard van
Damocles boven het hoofd en dat zien wij
naar.beneden storten, wanneer Hopma tot-
ons zegt: „wij gaan op cie Paaschdagen een
toertje met den auto maken. Gaan jullie
mee?"
Ik wil het voor geen wereldsch goud zeg
gen nu ja, dat is misschien wat overdre
ven, maar in elk geval voor geen honderd
gulden, dat wij wel graag met de Hopma's
mee zouden willen gaan, als hij maar niet
aan 't stuur zat. Hij is als chauffeur een
beetje fantastisch: den eenen keer doods
benauwd, zoodat hij kilometers ver achter
een groentenwagen met een sukkelig paard
blijft hangen en niet durft passeeren al is
er ruimte genoeg, den anderen keer in over
groot zelfvertrouwen geneigd om alles en
iedereen voorbij te schieten, aldus op een
haarbreedte langs boomen en muren sui
zende. En nu nu komt hij daar plotseling
met die uitnoodiging en weet ik niet wat ik
antwoorden moet. Want ofshoon ik mijn
vrouw niet durf aankijken, voel ik dat zij op
mij let. Heeft ze mij niet pas gisteren met
den grootst mogelijken nadruk gezegd: „wat
er ook gebeurt, ik ga nooit mee met Hopma
in zijn wagen". Ik heb er toen wat gekheid
over gemaakt en geantwoord: „och kom,
voorloopig zullen ze onze botjes nog niet op
een blik bij elkaar vegen en aan de toesnel
lende politie overhandigen", maar daar ging
mijn vi'ouw niet op in.Op zulke sinistere grap
jes gaan vrouwen nooit in. Maar wel heeft
zij nog eens herhaald: „denk er om, man, ik
wil niet met Hopma's auto uit, als hij aan
't stuur zit!" En daar komt die ongelukkige
zoowaar met zijn uitnoodiging en kijk
ik hem venveren aan en weet niet wat te
antwoorden. „Je zult het goed bij me heb
ben", zegt Hopma nog, schertsend en daar
ben ik niet bang voor. want hij is royaal en
gastvrij genoeg. Maar wat moet ik zeggen
en hoe ontkom ik aan de moeilijkheid? Zal
ik op Scylla stranden of op Charybudis schip
breuk lijden?"
De stilte wordt pijnlijk. De gastvrouw ge
voelende dat er iets is, kijkt mij vol ver
wachting aan. Ik besef, dat ik een koe
achtig gezicht zet. Daar opeens komt de
redding. Natuurlijk van mijne vrouw. „Maar
man", zegt ze, „heb je dan vergeten, dat tante
Betsy te Woerden ons voor de twee Paasch-
dagen gevraagd heeft?" Ik knars od mijn
tanden, maar voorzichtig, dat de Hooma's
het niet hooren, want tante Betsy is cm
vreeselijk wezen, dat ons den heelen v* g
onthaalt op kwaadsprekerij over haar mede-
Woerdenaren. Nu heb ik toch altijd het land
aan het bekletsen van buren en vrienden,
maar als het gaat over menschen die je niet
eens kent, is het volmaakt onnoozel. Toen
de uitnoodiging kwam, heb ik dus gezegd:
..twee dagen naar tante Betsy, dat nooit!
Dat weiger ik beslist!"
Daar sta ik nu tusschen twee vuren. De
ongenade van mijn vrouw als ik de uitnoo
diging van de Hopma's aanneem is het eene
vuur en tante Betsy te Woerden is het an
dere. Tot overdenken is er geen tijd en ik
sta verbaasd over ae huichelachtige onbe
vangenheid, waarmee ik tot Hopma zeg: „dat
is waar ook, ik had tante Betsy heelemaal
vergeten, 't Spijt ons wel, maar dezen keer
zal het niet gaan. Misschien later".
Dit is de eenige wraak, die ik op mijn
vrouw durf nemen. Maar inwendig slinger ik
mij zelf de vreeselijkste scheldwoorden toe:
„lafaard, banghaas, ellendeling!" En ik weet
al, dat wanneer ik straks mijn vrouw vraag:
„had je tante Betsy dan niet al afgeschre
ven?" ze kalm antwoordt: „natuurlijk niet
en dat is maar goed ook".
Vriendelijke lezer, wanneer gij op de
Paaschdagen even aan mij denken wilt,
gezeten achter de horretjes van tante Betsy
te Woex-den, luisterende naar de verhalen:
„die is aan den drank, die gaat van haar
man af, die staat er slecht voor met zijn
zaken", pleng dan een traan van medelijden
met mijn lot.
Dit is een droevig moment in den krans-
avond. Maar overigens zijn wij genoege-
lijk te zaxxxen. Koos heeft voor een verx-assing
gezorgd: een eenvoudig avondboterhamme
tje met eieren, die nu eenmaal bij Paschen be
hooren. Tot het einde van den avond duurt
de prettige voorjaarsstemming in ons gezel
schap voort. Sentimenteel, kan menzeggen
en smalend denken aan schaapjes van boter
en madeliefjes in de wei, maar als je 364 da
gen van 't jaar nuchter bent, is één avond
van sentimentaliteit geen schande. Me
vrouw van Stuiteren komt zelfs zoo onder
den indruk, dat zij een Fransch lied wil
zingen met begeleiding van haar man op de
piano.
Het loopt wat mis, want na de helft van
de tweede strophe is zij het vergeten, maar
dat hindert minder, omdat Van .Stuiteren
het accompagnement ook niet meer kent.
De avond eindigt dus in algemeene vroo-
lijkheid.
Als wij naar huis gaan, zijxa er sterren
aan de lucht, de atmosfeer is bijna zoel.
Het voorjaar hangt daar boven ons als de
oude, altijd vveerkeerende belofte van nieuw
leven.
„Ik zou", zeirt Hopma, die heftfere viinnd
van al wat winter is, „haast den winter kun
nen prijzen, omdat hij ons het voorjaar dub
bel doet genieten". En Hupstra. de'degelijke
d~ ernstige. Jö-'elt o-??:•* in ''en s :,'m
avond, zoodat een agent die om een hoek
kwam. er verbaasd van staat en er blijkbaar
over denkt, aan te manen tot sti'te en eeen
burengerucht te maken. Ten slotte zegt hij
alleen: goeien avond!" en loopt door.
„Goeien avond", zegt Hupstra beschaamd.
FIDELIO.