HET RAADSEL VAN BARBADOS.
BIOGRAPHIEEN IN
EEN NOTEDOP
«2
GRANDE SOIRéE BE G ALA DIPLOMATIQUE.
De geheimzinnige grafkelder, die den
docden geen rust gaf. Een tot den
huldigen dag onverklaard raadsel.
De geheimzin
nige, thans lee-
ge grafkelder op
Barbados.
De wereld wil bedrogen zijn, bedrieg haar
dus is een uitspraak, die wijst op het
cynisme en op de levenswijsheid van den
opsteller. Zij zou geamendeerd kunnen wor
den met een andere uitspraak: De wereld
wil voor raadselen gesteld worden.
Weinig dingen hebben zulk een attractie
voor het geestelijk samenstel, dat huist in
den stoffelijken mensch als geheimzinnig
heden. En de geschiedenis der menschheid
is daar vol van. Wie smult er niet aan de
lectuur van nog steeds onverklaarde gehei
men als dat van Kaspar Hauser, van Lode-
wijk XVII Nanndorff, van den man met
het IJzeren Masker, om slechts drie van de
allerbekendste te noemen? Een oud Engelsch
zee officier, dit menschelijk zwak voor ge
heimzinnigheden erkennende en het zelf in
bijzondere mate bezittende, heeft een gron
dige stude gemaakt van een heele serie dezer
raadselen en het gevolg daarvan is een boek
getiteld: Oddities, a book of unexplained
facts, door Rupert T. Gould (R.N.) uitgege
ven door Philip Allan Co. Ltd. De schrijver
heeft de bekende raadselen, die wij hierbo
ven noemden genegeerd, omdat deze reeds
zoo vaak zijn beschreven, maar hij heeft ook
dan nog genoeg pijlen op zijn boog en zijn
boek bevat een elftal opstellen over totnutoe
onverklaarbare mysteries, zooals „de sche
pen gezien op het ijs", „het perpetuum mo
bile van Orffyreus", „de voorspellingen van
Nostradamus", „de grafkelder op Barbados",
om er slechts een viertal van te noemen. De
geschiedenis van den grafkelder op Barba
dos werkt wellicht het meest op onze ver
beelding, om begijpelijke redenen en hierover
zij het een en ander naverteld.
Barbados is een West-Indisch eiland In
Engelsch bezit en de grafkelder, waarom het
waas van onverklaarde geheimzinnigheid
hangt, bevindt zich in het kerkhof van
Christ Church op dit eiland. De kelder is op
het gezicht niet te onderscheiden van eeni-
gen anderen op het kerkhof dan door het
feit dat de afsluitsteen voor den ingang ont
breekt. De voorbijganger, die er een blik in
werpt ziet niets dan kale wanden en wat af
val. De kelder is leeg, reeds sinds een eeuw,
omdat men honderd jaar geleden wel tot de
conclusie moest komen dat het geen be
hoorlijke rustplaats voor de dooden is.
Niet minder dan' vijfmaal achtereen heeft
men, in het begin der 19e eeuw, ter gele'gen-
heid van het bijzetten van gestorvenen, be
vonden, dat de kisten, die eerder aan
kelder ter bewaring waren toevertrouwd, in
de grootste wanorde over en op elkaar lagen,
terwijl zij oorspronkelijk eerbiedig en zorg
vuldig naast elkaar geplaatst waren. En tel
kenmale herschiep men de orde, om bij een
volgende opening van den kelder, weder het
zelfde beeld van verwarring te aanschouwen.
Daarbij waren alle mogelijke voorzorgen in
acht genomen. De groote sluitsteen die het
graf dekt, de steenen plaat, die den ingang
afsloot, waren zoo massief, dat verscheidene
sterke mannen noodig zouden geweest zijn,
om ze ook maar te bewegen. Niettemin nam
men de voorzorg deze steenen te verzegelen
en men bestrooide den bodem van den kelder
met fijn zand, waarin iedere voetstap zich
moest verraden. Het resultaat was steeds
hetzelfde. Bij de volgende opening was de
orde steeds weer verstoord, zonder dat ook
maar het geringste teeken van mensckelijke
of dierlijke inmenging te bespeuren was aan
de onverlette zegels en het volkomen gladde
zandlaagje. Na de vijfde verstoring in 1819
besloot men de kisten over te brengen naar
een anderen grafkelder, waar zij tot den
huldigen dag in ongestoorde rust zijn blij
ven liggen.
Het raadsel van den grafkelder op Ba-
bados is nog steeds volkomen onverklaard,
hoewel het aan pogingen om den sleutel tot
dit geheim te vinden, niet heeft ontbroken.
Voor wij daar het een en ander van ver
melden, willen wij echter de feiten, zooals in
1833 door Sir J. E. Alexander verteld, in
Transatlantic Sketches memoreeren.
In 1807 werd de eerste kist in den grafkel
der bijgezet. Zij bevatte het stoffelijk omhul
sel van een zekere mevrouw Goddard. Kort
daarop ging de kelder cm niet verklaarde
redenen over in het bezit van de familie
Chase en reeds in 1808 moest een der leden
dezer familie erin worden bijgezet. Bij deze
gelegenheid werd niets ongewoons opge
merkt, evenmin als bij de begrafenis, in 1812
van Miss D. Chase. Maar in het einde van
hetzelfde jaar moest de kelder weer geopend
worden voor het opnemen van het over
schot van den vader van het gezin Chase en
thans vond men de drie vorige kisten in ver
warring. De orde werd hersteld, maar een
paar jaar later, lagen, bij de begrafenis van
een kind der Chase familie de vier reeds in
den kelder-aanwezige lasten weer, als ruw
dooreengesmeten, in den kelder en het
zelfde werd weder geconstateerd bij nieuwe
bijzettingen in 1816 en 1819.
Natuurlijk waren deze geheimzinnige ver
schijnselen niet onbekend gebleven en de
laatste maal bemoeide Lord Combermere, de
Engelsche gouverneur van Barbados er zich
persoonlijk mede. Hij was aanwezig bij de
openingen constateerde met alle andere
aanwezigen, dat de kisten in wilde verwar
ring door den kelder verspreid lagen, dwars
op en naast elkaar, een paar zelfs rechtop
staande, met het hoofdeinde naar boven of
naar beneden. Oorspronkelijk waren drie
keurig naast elkaar geplaatst geweest en
drie kleinere daar bovenop, want de kelder
was slechts beperkt van afmeting. De deur
steen bevond zich bij de opening op de goe
de plaats, de zegels waren onaangeroerd en
bovendien had men de vorige maal de voor
zorg genomen, zoowel de deksteen als de
deursteen vast te metselen. Het metselwerk
was onaangeroerd, het zand op den bodem
onverlet.
Men besloot nu, als het ware, den kelder
nog een laatste kans te geven. Acht maanden
later, in April 1820, werd de kelder opnieuw
geopend, blijkbaar enkel uit nieuwsgierig
heid, want er behoefde geen doode te wor
den bijgezet. De toestand was als de vorige
malen, een onbegrijpelijke en volledige wan
orde.
Men vond het nu genoeg. De kis*-"" werden
allen naar elders getransporteerd en het ge
val werd opgeschreven als een raadsel,
waarvoor geen verklaring te vinden was.
Het werd zoo vaak opgeschreven en door
zoo verschillende menschen, waaronder er
ontegenzeggelijk waren, die de nuchtere fei
ten nog niet mooi genoeg vonden en het
noodzakelijk achtten er een extra roman
tisch tintje aan te geven, dat het moeilijk
geworden is. de waarheid geheel van de ver
dichting gescheiden te houden, maar de fei
ten, zooals wij die hierboven in alle sober
heid vermeld hebben, staan onomstootelijk
vast.
En nu zijn we honderd jaar ouder. Hon
derd jaar, waarin de menschheid. zooals wij
zoo graag gelooven, met geweldige schreden
in techniek en wetenschap is gevorderd.
Maar hel Barbados mysterie blijft een raad
sel tot den huidigen dag. Niet dat het ver
onachtzaamd is. Het tegendeel is waar.
Talrijke meer of minder bevoegden hebben,
aangetrokken door het onwezenlijke van de
geschiedenis naar verklaringen gezocht en
velen hebben hypothesen ontwikkeld, die
tenslotte weer door de koele feiten werden
ceniet gedaan. Men heeft aan aardbevingen
gedacht en hoewel Barbados zeker niet vrij
is van deze natuurverschijnselen moest deze
theorie vallen op het feit, dat geen enkele
der andere grafkelders op het kerkhof een
dergelijk raadsel bood. Een andere voor de
hand liggende theorie was de werking van
pondwater, maar ook deze bleek ondeugde
lijk, niet alleen omdat men nooit in een en
kelen keider op dit kerkhof eenig water of
zelfs maar vocht had aangetroffen, maar
omdat de kelder eens in een tijdsveloop van
enkele weken voor twee bijzettingen werd
geopend en in wanorde bevonden. Ware het
grondwater, maar ook deze bleek ondeugde-
dan had het met ongekende snelheid moe
ten stijgen en dalen (want volgens deze
theorie moest de kelder tot den rand toe vol
zijn geweest, daar een paar kisten recht
overeind staande werden aangetroffen) en
bovendien zouden na luttele weken de stee
nen muren en in eik geval de kisten toch
sporen van vochtigheid hebben moeten too-
nen. Volledigheidshalve zij vermeld dat een
paar soortgelijke gevallen in Engeland en
Duit.schland zijn geconstateerd en deze kun
nen met vrij groote zekerheid tot den invloed
van grondwater worden herleid. In het geval
op Barbados is deze mogelijkheid echter uit
gesloten. Tenslotte heeft men nog, wanho
pend aan een oplossing, de verklaring ge
zocht in de chemische werking van gassen
en zelfs in bovennatuurlijke invloeden. Het
lijkt ons onnoodig op dezen weg mede te
gaan en wij voor ons zijn bereid met den
schrijver te erkennen, dat er meer onder de
zon is, dan wij nietige menschen vooralsnog
ontdekt hebben en wat nog veel meer zegt,
weten te verklaren.
Een schets van de positie der kisten bij slui
ting van den kelder in 1819 en daarnaast
na opening in April 1820
NIEUW GELUIDWEREND
MIDDEL.
Tegenwoordig worden al hier en daar mu
ren en plafonds van kamers gebouwd met
een nieuw soort steen die in Florida is ont
dekt. Deze muren absorbeeren alle geluid.
Eet gesteente is eenigszins poreus en ge
vuld met holten, die het geluid als 't ware
opslurpen.
Proeven die in den laatsten tijd genomen
zijn hebben aangetoond dat het geluld in een
kamer wordt versterkt door de weerkaat
sing door muren en plafonds. De poriën in
het nieuwe gesteente verhinderen deze weer
kaatsing en verzachten dus de geluiden die
door het gesteente worden opgevangen.
WAT IN DEN TREIN BLIJFT
LIGGEN.
Het is onbegrijpelijk wat er al zoo door
vergeetachtige lieden in spoorwegcoupés
wordt achtergelaten. En Engelsche spoor
wegmaatschappij hield onlangs een ver
koop ing van „vergeten voorwerpen" en
daar was een voldoende hoeveelheid muziek
instrumenten bij om zes jazz-bands mee uit
te rusten.
Verder waren er bijeen naaimachine, een
paar skis, juweelen, dekens, keukengereed
schap, radiotoestellen, gramofoons en tal
van kleedingstukken, zoowel nieuwe als ge
bruikte.
Bij de in treinen gevonden voorwerpen zijn
ook heel dikwijls valsche tanden. Het zou
interessant zijn, na te gaan, hoe dit komt.
Wat voor menschen verliezen hun valsche
tanden in den trein? En hoe komt het, dat
zij ze verliezen? Wat zullen zij thuis zeggen
als zij terugkomen zonder of met nog maar
een stuk of wat tanden, terwijl ze toch „met
een mond vol tanden" zijn weggegaan?
In een ondergrondschen trein in Londen
werd eens een aantal witte muizen gevonden
en toen een beambte van zoo'n trein eens
een door hem in het baganet gevonden doos
opende, lag er een slapende slang in!
VAN BOEKENWORMEN.
Het geluk, dat ons de boeken bereiden, is
reeds in de oudheid geprezen. Maar gespro
ken wordt niet over het ongeluk, dat de
boeken ons toebrengen. En toch is het aantal
van hen. die door hun hartstocht voor boe
ken hebben geleden en daardoor ten on
der zijn gegaan, buitengewoon groot.
Dit is vooral de groep van hen, die zich
niet de minste genoegens hebben gegund,
die zelfs de eischen van het lichaam ver
waarloosden om hun bibliotheek te kunnen
behouden of te vergrooten.
De beroemde Orientalist Anquetil-Duper-
ron (17311805) de vertaler van de Zend-
Avesta en de schepper van het, Europeeschc
onderzoek in Azië. stookte niet in den win
ter, leefde van brood en melk en had niet
eens ondergoed en kleeren om het huis te
kunnen verlaten.
Zoo leefde ook de Iersche geleerde Sir
Walther Furgon, die in een verlaten buurt
woonde om de huur te kunnen uitsparen. Zo
mer en winter droeg hij dezelfde dunne
kleedij', blauwe jas, korte broek en witte
kousen Eiken dag kwam hij beladen met
boeken thuis die hij, ergens, nad gekocht.
Toen op een dag zijn leerlingen bij hem
kwamen, om. als gewoonlijk, les te nemen,
vonden ze den geleerde tusschen stapels
boeken, dood cp den vloer. De geneesheer
constateerde dat. de dood door ondervoe
ding was veroorzaakt. Om te zorgen, dat hun
meester behoorlijk werd begraven, moesten
de leerlingen een collecte houden.
In deze rij van boekenwormen behoort
ook de wijsgeer Bordocs-Demoulin. Hij lag
vaak den ganschen dag in bed, omdat hij,
tengevolge van het geringe voedsel, dat bij
nam, niet meer op zijn beenen kon staan.
Op zekeren dag ging hij van zijn zolderka
mer op straat om voor een paar centen wat
eten te koopen. Maar tot zijn ongeluk zag
hij ln de étalage van een boekverkooper een
boek, dat hem bijzonder interesseerde. Hij
draalde geen oogenblik om het te koopen,
ging daarmede naar huis terug, ging weer ln
bed met zijn nieuwe schat en werd den vol
genden morgen stervende naar het zieken
huis gebracht.
Het is bekend, dat Petrarca zij het dan
niet van honger te midden van zijn boe
ken stierf. Zijn bedienden waron niet wei
nig verwonderd toen hij langen tijd in de
bibliotheek bleef.
Toen ze, eindelijk, de bibliotheek betra
den vonden ze hem, daar dood, met een
deel van Virgilius in de hand.
Bij vele geleerden ging de liefde voor de
boeken zoo ver, dat zij, als zij van hun boe
ken werden beroofd, den wil tot het leven
verloren.
De Grieksche wijsgeer Erathosthenes pleeg
de zelfmoord, toen hij blind werd en niet
meer lezen kon. De Orientalist Guyard deed
hetzelfde toen hij niet meer in staat was
te werken.
ffl\
W
Barbier: En meneer, wat i* uw moening over
het communisme?
Klant: Dezelfde als de uwe.
Barbier: Maar u weet niet wat de mijne ia.
Klant: Neen, maar u heeft het «cheerme».
(Humorist).
Hollandsche leerlingen waren Comelis
Plemp en dr. Joan Albert Ban.
Niet voor niets noemde men hem te Ham
burg den „Orgelistenmaker". In den Muider
Kring verkeerde de „Prins der Musislens"
met de allergrootsten. „Phoenix der Mu-
sijeke" noemt Vondel hem in het grafschrift
op zijn tombe in de Oude Kerk. Sweelinck
stierf 16 October 1621. Van zijn zeven kinde
ren is zijn zoon Diderick hem opgevolgd.
De Vereenlging voor Nedcrlandsche Mu
ziekgeschiedenis heeft een complete uitgave
bezorgd van Sweelinck's werken. Zij zijn
eveneens volledig verschenen bij Breitkopf
und Hartel te Leipzig in twaalf deelen.
belangrijkste zijn de psalmen, de Cantior.es
Sacrae, zijn klavierwerken en zijn chansons.
J. P. SWEELINCK
1562—1621
De grootste organist en componist van
orgelwerken vóór Bach, die „den Aemstel
toegezongen heeft met hemelscbe orgelton
gen", zooals Vondel zegt. was waarschijnlijk
niet geboren aan dien Amstel, waar hij zijn
roem verworven heeft. De uitgang van zijn
naam duidt op Overijselsche afkomst.
Sommige feiten doen vermoeden, dat de
zoon van Pieter Sweelinck geboren is ui De
venter. andere pleiten voor Amsterdam.
Omtrent het Jaar van zijn geboorte heeft
langen tijd evenmin zekerheid bestaan, er
zijn titans echter bewijsstukken genoeg
voorhanden om aan te nemen, dat het 1562
geweest Ls. De juiste spellingswijze van zijn
naam was zelfs twijfelachtig, zie hier, wat
men er van maakte: Swelling. Zweling,
Swelink, Swelinck, Swelllnck. Sveling on
Schwellng, maar daar hij zelf Sweelinck
schreef zal het wel zóó geweest zijn.
Sweelinck's vader was organist aan dc
Oude Kerk te Amsterdam. Hij was van def
tige familie en reeds vroeg volgde de mngon,
die. ook muziek studeerde het voorbeeld van
zijn kunstbroeders en maakte een Italiaan-
schc reis. In Venetië bloeide de muziekschool
van Guiseppc Zarlino, een stichting van den
Bruggenaar Adriaan Wlllaert. Sweelinck. die
van zijn vader en den pastoor der Oude Kerk
Jacob Buyck al onderricht in de toonkunst
gekregen had ontwikkelde er zich verder,
maar voltooid kan hij er zijn studies niet
hebben, want voor hij vijftien jaar war zag
de hoofdstad hem terug. Zijn vader was toen
re.eds vier jaar dood. Direct opgevolgd als
organist ls hij hem dus niet, het schijnt, dat
Sweelinck zich bij het overgaan van de Oude
Kerk aan de Hervormden die positie heeft
weten te verzekeren, hoewel geenszins be
wezen is, dat ook hij het nieuwe geloof tot
het zijne maakte.
Zoo bracht hij de naar Italië verplaatste
oud-Nederlandsche toonkunst weer terug
naar het land van oorsprong en op zulk een
peil, dat het tientallen jaren geen behoefte
had aan uitheemsche kunst. De eerste elf
jaren als organist verdiende hij f 100.per
jaar, maar in 1586 kreeg hij er juist zooveel
bij. Vier jaar later vermeerderde het nog
eens met zooveel, dat mocht ook wel, want
Sweelinck was getrouwd met Claesken Dirks
dochter van Medemblik. Daarenboven keerde
het stadsbestuur hem f 100.uit en mocht
hij kiezen tusschen nogmaals f 100.en vrij
wonen. Hij koos het laatste en verhuisde van
de Kalverstraat naar de Koestraat, wat niet
aleen in biologischen zin, figuurlijk, maar
ook in werkeltjkcn zin een vooruitgang was.
Hij kon dat niet doen, dan nadat vrienden,
vermogende kooplieden hem aan contanten
geholpen hadden om zijn schulden te vol
doen. In den loop der Jaren zijn deze bewon
deraars hem tot grooten steun geweest,
want zij brachten een kapitaaltje bij elkaar,
dat door accumulatie van intrest en specu
laties groeide tot het voor dien tijd niet on
aanzienlijke bedrag van f40.000. Bovendien
moet hij nog inkomsten getrokken hebben uit
kleine reparaties, die hij aan het orgel ver
richtte en de uitgave van zijn muziekstuk
ken. De maaltijden der stedelijke regcering
luisterde hij met viool- of clavecimbclspcl op.
Later zal hij dat wel niet meer hebben be
hoeven te doen, want van alle zijden, vooral
uit Duitschland kwamen zijn leerlingen. De
door Samuel Scheidt, Heinrich Scheidemann,
Melchior Schild, Jacob Schultz of Praeto-
rius en Paul Syfert gevormde Duitsche
school is gegrond op Sweelinck's kunst cu
bereidde den weg voor Bach,
(Zie slot onderaan vorige kolom).
Ik had toch ten slotte 'n aardig geslaagd
allegaartje. Ali Eaba Pascha, den Armeni-
schen zaakgelastigde, Gaston de la Meuze,
Ctorgubben, den jovialen Dalecarnier, twee
Zuid-Amerikanen, die je altijd samen moet
vragen, omdat ze elkaar niet al te best ver
trouwen, m'n ouwen vrind de Cascare Sagra-
da, den vicomte de Saint Julien, von Für-
stenrecht, den stoeren Vlaam Van de Ge-
huchte, Sing Hap, het zoo sympathieke gele
gevaar, Sir Vere de Vere, Sladropsky, de
Blésbrtick, den man van de Groot-Luxem
burgpartij, von Klofner, den bekenden pro
vocateur van Sleeswijk-vooruit, 'n paar goed-
koope nonactieve Parijsche grootvorsten,
Knoiter van Grooter-Drente, don Hidalgo
Gilettino, 'n jongen due d'Alba, te veel om
op te noemenIk heb twéé Spanjolen ge
vraagd.
Ziezoo, zei ik bij mezelf, veegde m'n pen
aan m'n haar af ('n slechte gewoonte nog
uit m'n Parijschen tijd) en las de invitaties
nog eens over.
Monsieur Paimpernel a l'honneur enz. d'in-
viter enz. a une grande soiree de gala, qu'il
se propose de donner vendredi le 29 février a
neuf heures précises au Smidsslop no. 118
rouge, un-haut.
Mijn hit had den roojen looper tot het
midden van net straatje gelegd, de bak on
der de trap gezet, de petroleumstellen uit
het portaal en haar hard-rose jumper aan.
Verder in 't witgaren vanwege de winterhan
den, 't Was Af! Ze wou 'n paar d'Oily's in
haar coiffure doen, maar dat heb ik haar
be'et: 't stond niet.
Ik kreeg weinig schriftelijke antwoorden.
Ze houden niet van zwart op wit, aan som
migen kon je geen kop of staart maken. Je
wist niet of ze kwamen of rüet!
Ik had 'n Nederlandsch-Spaansch-Ita-
liaansche nieuwe constellatie in 't vizier. Nu
de zaken zóó staan moet je front zien te
maken. Graag had ik er met von Fürsten-
recht, den dikken Huber-Mayer, uit Mun-
chen bij gehad, maar dat wekt argwaan. Ik
ga Duitschland splitsen, denk ik, ik geef 'n
deel aan Vlaanderen. Je moet voorzichtig
wezen in deze dagen.
Gisteren nog zit ik in de blauwe tram. vlak
over me zit zoo'n gemoedelijke Duitscher, 'n
Mecklenburger denk ik, en die vraagt me:
„Wollen wir :n Weïngrog trïnken, es ist ja
ganz fabelhaft kalt". Maar ik heb geweigerd.
Dat ziet er dadelijk zoo agressief uit, als je
met 'n Duitschei- samen 'n grog je pakt.
Ook heb ik me 'n beetje getraind, 'n tikje
voorbereid, ben naar 'n voornaam kapper
gegaan, om me wat diplomatieker bij te wer
ken. „Kan je me niet wat gladder maken?"
zeg ik, „ik heb dezer dagen 'n kleine diplo
matieke instuif bij me thuis, ik ben als ge
woon mensch zoo gehandicapt. Geef me een
stevige lotion, flink vet s.v.p. Van het een of
ander smeermiddel. Leg het er maar dik
op en doe T 'n luchtje doorheen".
Hij gaf me wat nieuws, 'n fleschje Diplo
matic Solution (er zit smeerwortel, Unie
Margarine en levertraan in en 'n scheutje
Dans la nuit).
Te kwart over 9 komt de hit zeggen dat
er 'n reuze dure auto voor staat met 'n paar
erge hooge heeren. Ik zeg, vraag toch of ze
gevraagd zijn of niet. (Je moet op je qui
vive zijn). Antwoord: „Neen, maar de eene
meneer was uit de haute finance en de ander
'n gróót-koopman, allebei Hollanders".
Maar die zijn net zoo min op het eerste ge
zicht te vertrouwen, dus ik zeg: „D'r uit en
als de weerga! Je plompt ze d'r uit en als
ze niet gauw gaan. dan ruep je vrouw Kla-
bee van den overkant of je dreigt met een
oud dopje, schiet op!"
Even later hoorde ik de twee reuze groote
auto's wegtuffen, en had nog net tijd om in
mijn rok te schieten.
Tegen halftien begonnen ze te komen. Het
gaf nogal wat bekijks ln mijn rustige
buurtje.
Tegen IC uur zaten we aan tafel. Ze vroe
gen me allerlei dingen, waar ik over heen
gleed, over onze geheime mijnleggers, over
het al of niet mooie van Gelderland en dan
heel zachtjes aan over de Geldersche Vallei,
of er nog al brasem zat bij 't fort Lie en hoe
diep je daar moest visschen en of Drente
nog al gauw onder liep, hoe minister van
der Vegte in 't algemeen over 'n allround
inundatie dacht en of de schaats Vissering-
de Ruyter nu nog veel gebruikt werd. om
dan, héél geleidelijk naar de bewaking van
de inundatie van de Ned. Bank te infor-
meeren, maar ik was niet voor één gat te
vangen. :t Is nu eenmaal zoo, je wordtf gaan
deweg 'n beetje wantrouwend, niet?
Zco tegen de langouste (ik liet voortdu
rend fink bijschenken) wist ik al héél wat
meer dan in 't begin. Ik liet óók meer los
zoetjesaan. Ik zei zoo langs m'n neus tegen
Gaston de la Meuze: dat ik die heibel over
die Fransch-Belgische militaire verdragen
lnfiniment regretteerde, omdat er nu na
tuurlijk méér los zou komen. „Kijk 's", zeg
ik, „ik wil je wel, 'streng onder ons. zeggen,
waar ik bang voor ben. Ik ben zoo bang,
daten bij onze Olympiade is er toch
zoo aardig en broederlijk gespeechd, maar.
„Aceouchez!" zegt hij, „vous pouvez ètre
sur, parole d'honneur
„Al lang goed", zeg ik, „ik wil 't jou wel
zeggen, streng confidentieel, maar je moet er
niet over praten".
Hij keek me even verwijtend aan, zooveel
te zeggen als: „vertrouw je me niet?"
Ik gaf 'm de hand. „Excusez!" lispelde ik
en vervolgde: „Ik ben, onder ons gezegd, zoo
bang dat er ook van ons nu geheimen los
komen. We hebben onze z.g. Geheime Schut
terij bond. Daar merk je niets van!"
„Zoo op 't eerste gezicht, in 'n tram b.v.,
denk je, daar zit 'n werkzwak witter, 'n kwij
nend behanger, 'n notaris in ruste, 'n groot
handelaar in citroen, 'n door en door be
trouwbaar hoekman, maar wij weten wel be
ter! Ze zijn allemaal georganiseerd. Eén
druk op den knop op 't Plein. En ze zijn ge
mobiliseerd, de rooje kraagjes zitten er weer
op en binnen de 24 uurmet rotten
rechts,, als vanouds 1"
„Mais c'est cpatant!" zegt hij en schrijft
het stiekum op z'n manchet.
„Och! que voulez-vous!" zeg ik luchtig en
schenk hem nog eens bij. „Ik ga nu natuur
lijk niet precies vertellen, welke „plekjes we
droog houden, maar er zijn er niet veel. dat
wil ik je wel zeggen! Die nieuwe provincie
van de Zuiderzee b.v. c'est un guet apens.
Eén druk op den knop en maar ik mag er
niet over spreken. Hebt u wel 's 'n sluiptocht
pardon 'n wandelrltje door Brabant ge
maakt? Mooi hè? Ziet er alles zoo vreedzaam
uit. Maar men moest het eens weten!
Eén druk op den knop en..., Hahaha!
prosit, a votre santé
1-Iij was erg stil geworden.
Intusschen had ik het geheime Spaansch-
Nederlandsche concordaat, waar Italië ten
slotte ook wel in bijten moet, al aardig voor
elkaar. Wij hebben de schilderijenverbroede-
ring niet voor niets hier heen gehaald.
En Willy Sluiter heeft ze ook aardig achter
de mouw, reken maar. Ik snap wel waar 't
om gaat.
We houden nu den Poolschen corridor voe
den terugtocht en Skandinavië sluit er zich
uit eigenbehoud vanzelf bij aan. In den jon
gen Alva zit 'n heel andere geest dan in der
ietwat onsympathieken expeditieven voor
zaat. Dat potje staat al gezellig te koken.
Sanchez is hier niet voor niets.
Aan het dessert kreeg ik 'n Zuid-Ameri-
kaansche offe-rte, cash down, om er meer van
te vertellen, maar het watermerk beviel me
niet. ik gaf het millioen onder tafel lachend
terug. „Pldemide mobsenter", zei ik lachend
en ontweek zoodoende 'n bepaald antwoord.
Dat wordt in die klingen veel gedaan. Gaan
deweg word-Je slim in gezelschap van al die
gladjanussen.
Ik had citroenvla besteld, om 'n beetje 'n
Balcanisch-Mexicaansch tintje aan het me
nu te geven en had ('t ls gemeen, dat weet
ik, maar nou ja), tegen 't dessert 'n zooge
naamd zwaar vervalscht geheim stuk weten
te spuien over 'n After-war-ldee, dat nu te
kook staat, 'n Al-Strand-Friezen Unie!
Dat strekt zich uit van de Poolsche gren
zen tot voorbij den mond van de Seine.
Dan Ls Parijs weliswaar van de zee afge
sloten en draineer ik min of meer den Fran-
schen handel, maar dan komt onze Grand
Lapia met z'n plan: 'n Parijs—Trans-Pyre -
neeën-Barcelona-kauaal voor den dag. Wat
de Spanjaarden, die dan agressief woest
worden, nog meer onzen kant uit doet kij
ken! Ik heb ik ben lid van do Alliance
dat aan mijn linker buurman, Gaston Ana-
tole Déslré de Bombardon, in 't oor gefluis
terd, onder strenge geheimhouding. Hij was
zéér onder den indruk.
Summa summarum. Ik geloof wel, dat de
lui in 't algemeen héél wat tammer zijn ge
worden.
Maar 't zijn toch rare lui. In dc vestiaire
was er bijvoorbeeld weer 'n heibel van be
lang. Er waren verscheidene paraplu's weg,
de ouwe Sing Hap, die met Saint Julien van
pels „verwisseld" had, 'n week geleden, en nu
z'n kans wou waarnemen om dien terug te
gappen, was de laatste, die het trapje af
kwam, maar er was niets dan 'n kleine bon-
depels-vljtje vol motgaten, en torn is 'r r
met mijn regenmantel vandoor g gaan. 't
Zijn eigen aardige menschen.
PIM PERNEL
(Nadruk verboden)