DE VROOLIJKE
KANT
BIOGRAPHIEEN IN
EEN NOTEDOP
DE ONBEKENDE OPVOLGER.
door ANDRé ADORJAN
(Bijzondere correspondentie.)
IETS OVER SPINNEN.
De spin als ingenieur.
Parijs, April.
Een hoog bejaard stadsdeel ligt daar aan
den linker oever van de Seine, tusschen de
Académie PranQalse en de Place St. Michel.
Mijmerend over een verleden van eeuwen,
spiegelen zijn huizen zich in de beneden
voorbijstroomende rivier. Overoude, bouw
vallige woonhuizen zijn het, die echter op
levendige wijze nog aan de Medicis herinne
ren, aan den Bartholomeusnacht en Hen
drik IV. Hoe hadden zij voor het overige ook
den geheelen wirwar kunnen vergeten, daai
recht er tegenover de kerk St. Germain
TAuxerroLs oprijst, wier klokken dien nacht
het sein gaven voor de uitroeiing van at
Hugenoten. Thans zijn het nog dezelfde
klokken. Al luiden zij een ander lied. De oude
hulzen evenwel vol herinnering, herkennen
de stem en sidderen
Sombere, ongezonde hulzen zijn het. Tas
tend bereikt men de smalle trappen, die dooi
den llbellendans van een flikkerende gasvlam
spaarzaam verlicht, als een spiraal omhoog
traan. In het sousterrain van bijna al deze
gebouwen bevindt zich een boekwinkel: ver
zamelplaats van stof en van klelnoodicn.
In een van deze winkels is ook Anatole
France opgegroeid. Hier is de „Cité des Li-
vres", van wier tinnen zijn intuïtieve geest
eoo ver In de tijden vooruit vermocht te zijn.
Tegenwoordig beerscht het sloopershou-
weel ln deze stadswijk. Het nieuwe Parijs
haalt hier alles neer, gelijk een parvenu, die
zich voor zijn voorgeslacht schaamt. Op den
hoek van de Rue de Nevers, waar de sloop-
lust al bijzonder wild heeft geheerscht, staat
nog ongerept, maar getroffen door het niet
te wijzigen doodvonnis, een zes verdiepingen
hoog, vervallen huurhuis. Nog een nieuwe
eeuw zou er stellig niet veel vat op hebben.
Maar de Parljsche gemeente wil het anders,
ofschoon dit zeldzame gebouw wegens één
enkele kamer een beter lot had verdiend.
Bóven op de vijfde verdieping is dit kamertje
en van beneden gezien, schijnt het scheel
te zijn, het eene oog gericht op de Rue de
Nevers, het andere op de Seine, beneden.
Een wonderlijke huurder nam hier ln het
Jaar 1775 zijn Intrek, een jong ventje, bijna
een kind nog, bleek en zwakjes, nauwelijks
zestien Jaar oud. Hij was schamel en zeer
arm. Nooit zou de concierge hem de gemeu
belde kamer hebben verhuurd, wanneer de
jongeman niet den luitenantsuniform had
gedragen, niet zoo gebiedend had gesproken
en, bovenal, indien de huur niet drie maan
den vooruit was betaald. Ongeveer twee ja
ren woonde de jonge soldaat hier. Bezoekers
zag men nooit 6ij hem. Vrienden had hij
niet, met uitzondering van den antiquair in
het sousterrain, die hem steeds boeken 'een-
de en de drogist in de Rue de Nevers. die
hem de kaarsen borgde, bij wier zuinig licht
hy de geleende boeken kon lezen. In de om
geving fluisterde men elkaar veel toe over
den kleinen luitenant met de smarls borst en
de fonkelende oogen, in wiens kamer het
kaarslicht eerst bjj het aanbreken van de
ochtendschemering uitging. Toen hij van
hier wegtrok, was zUn naam Napoleon
Bona-parte nog maar bij weinigen bekend.
Onder hen bevonden zich de boekhandelaar
en de drogist, die hem, de geschiedkundigen
vooruitloopend, in hun boeken hadden op-
geteekend. Evenwel op de debiteurenzij ie.
Napoleon III liet ter eere van zijn voorva
der ln 1853 een manneren plaat aan dit huls
aanbrengen, die echter gedurende de com
mune weer verwijderd en sindsdien ln .'en
kelder bewaard werd; thans heeft de nuis-
eigenaar haar geschonken aan het ~ia-
valet-museum, daar het gebouw, dat 500 jaar
oud is. nu definitief moet verdwynen.
Ik heb den tegenwoordigen bewoner van
de vroegere Napoleon-kamer bezocht. Grap
pig zou het zUn, dacht ik, wanneer er ook
nu een Jeugdige luitenant van de artillerie
zou wonen. Maar neen, niet de geringste ro
mantische visie is mij van deze plek by ge
bleven. De huurder en stellig de laatste be
woner van de historische kamer heet Pierre
Laplanque. Hü weet zeer goed, dat Napoleon
hier vroeger heeft gewoond. „Ik kan mij le
vendig voorstellen, hoeveel goedkooper dan
lk!" zucht hij. zyn piëteit jegens den grooten
voorganger biyft er toe beperkt, dat hy, of
schoon kern-republikein, twee Emplre-stoe-
len in zyn kamer heeft staan. Verder nog een
klein, yzeren veldbed. Sober, arm, eenvoudig
zooals Napoleon er eens van hield. Pierre
Laplanque heeft geen Mamelukkcn. Als lijf
wacht dient hem een zwarte, Vlaamsche her
dershond, dien hy evenwel, in herinnering
aan Napoleon „Rustem" noemt. Voor het
overige vertoont Laplanque geen enkel punt
van overeenkomst met zijn beroemden voor
ganger. Ik lette op, of hy zyn linkerhand in
de spleet van zyn vest zou loggen. Hij liet
het na. Ook de beroemde lok op zijn voor
hoofd zag ik niet, want zyn haar is kortei
dan kort; om het openhartig te zeggen: de
heer Laplanque Is volmaakt kaal. Van be
roep is hy ambtenaar by het kadaster. En
in dit verband schuilt toch weer een over
eenkomst tusschen hem en Napoleon, die
eveneens veel met omzet van grondbezit had
te maken. Alleen veranderden onder hem
gehee'.e koninkiyken van eigenaar. Omzet
ten, die hy met het zwaard in het grootste
aller kadasters, in de wereldgeschiedenis, re
gistreerde.
In den loop van het gesprek maakte La
planque er absoluut geen geheim van. dat
terwyi Napoleons voornaamste belangstel
ling niet op de kadasters was gericht, hy
wed ^rkeerlg niets voor oorlog over had. In
tegendeel: „Ik heb myn behoefte aan oor
log van 19141918 in ruime mate gedekt!"
In deze vier jaren heeft hy het tot luitenant
gebracht. Dus precies tot den rang, van
waar uit Napoleons carrière eens hier, op
dezelfde plaats, was begonnen. Hoe lang had
de wereldoorlog moeten duren, schoot mij
met sch.lk te binnen, opdat de heer Laplan
que het tot keizer had kunnen brengen!
By na, had ik vergeten, dat een portret van
dqn Empereur aan den wand hangt, tegen
over een van Doumergue. En tusschen beide
portretten in, als een bruggeboog, die twee
tydperken met elkaar verbindt, is een foto
geplakt van Mistinguett in de rol van Ma
dame Sans-Gêne.
„Een clgaret misschien?" vraagt de heer
Laplanque. Maar ik ben geestdriftig niet-
rooker en wijs het voorstel met dank van de
hand. „Caporal!" voegt hy er uitnoodigend
aan toe. Niets komt my natuuriyker voor,
dan dat de late woningopvolger van den
„kleinen korporaal" van alle voortbrengse
len der Fransche tabaksregic juist dit aller
verschrikkelijkste favoriseert, dat den naam
„Caporal" draagt.
„Is U getrouwd?" vraag ik den heer La
planque. „Ja, maar gescheiden," Maar hy
voegt er met zelfironie snel aan toe: .Maak
U niet ongerust, niet uit dynastieke overwe
gingen, om eventueel een Ooslenrijksche
aartshertogin te kunnen trouwen!" Laplan
que is een grappige baas, die graag over
zichzelf lacht. Dat heeft iets bevredigends en
hoe langer ik met hem praat, des te grooter
wordt mijn gerustheid. Tot den laatsten dag
der wereld zou hy in Napoleons maanoka-
mer kunnen slapen, in zyn sfeer kunnen le
ven, zonder dat ooit de groote schaduw hem
zou teisteren, om zyn denkbeelden en zijn
droomen te verstoren. De groote Corsikaan
was steeds ook in zyn droomen wakker en
ook wanneer hy wakker was. droomde hy.
Dat was het wonderlijke aan hem. Laplan
que daarentegen is een normaal mensch.
Gemiddelde. Een ambtenaar by het kadas
ter. Wanneer hij slaapt, dan slaapt hij. En
wanneer hy wakker is, nu, myn hemel, dan
slaapt hy altyd nog een beetje.
Den laatsten opvolger van den gloriery-
ken huurder uit de Rue de Nevers behoeft
men niet te vreezen. Nooit zal hy Europa
omwoelen, verontrusten. Nooit zal hy het tot
keizer brengen. Nooit zal men het huis aan-
wyzen, waarin hij gewoond heeft, Maar hy
zal ook niet in ballingschap sterven. Een
kalme burger zal hy blijven, die geen viieg
kwaad doet en daarom juist verdient, dat
men zyn lof zingt en zyn voorbeeld voor
houdt aan de schoolkinderen. Want zonder
de legioenen van zijns geiyken zou ter we
reld niets bestaan, geen huis en geen admi
nistratie. geen parlementen en geen klan
ten, niets, zelfs, in termynen van eeuwen,
dat wereldwonder niet: Napoleon.
(Nadruk verboden.)
EEN VERRADERLIJKE VAL.
Spinnen in den volksmond: „Spinne-
koppen" behooren tot de griezeligste maar
tevens tot de interessantste dieren. Een spin
inspireerde Hanns Heinz Ewers tot een van
zijn beste, maar tevens een van zijn grieze
ligste schetsen: „Die Spinne".
Doch ook vele natuuronderzoekers hebben
de spin bestudeerd, zonder letterkundige by-
oogmerken en daarby belangwekkende din
gen ontdekt.
wy willen hier het een en ander over
spinnen vei'tellen.
Van de zeshonderd soorten spinnen die in
ons land gevonden worden zyn d^ Kruisspin
en haar onmiddeliyke bloedverwanten de
eenige, die het mooie web spinnen, dat wy
allen kennen en dat bestaat uit vele „spa
ken", die loopen van het middelpunt naar
den omtrek en versterkt worden door een
verbazend lange spiraal, die voortdurend
rondloopt en ze alle verbindt. De zintuigen
der spin zyn zeer scherp: raakt het een of
ander gevleugeld dier per ongeluk in haar
web verward dan merkt zij dit dadeiyk en
zy weet óók meteen, in welk deel van haar
web zy haar slachtoffer moet zoeken.
De kop der spin eindigt in twee uitsteken
de kegelvormige lichamen, die dienst doen
als grijptangen en de kaaksorieten genoemd
worden; het kegelvormige gedeelte van elke
kaaksprlet wordt de basis genoemd en het
omgebogen einde de klauw. Elke klauw is
hard, scherp en gebogen en beweegbaar op
de plaats waar hy vast zit aan de basis, die
voorzien is van een groeve. Langs de randen
van deze groeve staat een rij, de grootte van
het dier in aanmerking genomen: geweldige
tanden. De gryptangen dienen om de prooi
te grijpen, vast te houden en dood te maken.
Dit laatste geschiedt door raiddel van een
snelwerkend vergif dat, in het slachtoffer
wordt gespoten uit een opening aan het uit
einde van de tang. Hierdoor Is het begrij-
peiyk dat een vlieg, die door een spin gevan
gen is, bijna onmiddelhjk gedood wordt. Dat
dit werkeiyk het geval is wordt bewezen
door het feit dat de vlieg, als men haar da-
deiyk losmaakt en het web om haar heen
verwy'dert, toch reeds dood is. Dit is echter
niet het geval als het slachtoffer een an
dere spin Is.
De vloeibare draden, waarvan het, web
geweven wordt, komen uit de spinwratten
aan het eind van het lichaam. Het zyn kegel
vormige uitsteeksels, waarvan het aantal by
verschillende soorten verschilt. Deze uit
steeksels zy'n omringd door een zwarten
ring, die waarschynlyk den stroom van het
vloeiende splnvocht regelt en ook geheel kan
doen ophouden, want het is bekend dat
spinnen al hun spinwratten tegelijk kunnen
gebruiken of slechts één gedeeltelijk, juist
zooals zy dat willen.
Wanneer wy voor een web van een Kruis
spin staan zullen wy opmerken, dat het ge-
heele verwonderhjke maaksel is opgehangen
aan een min of meer horizontale draad die
loopt van den eenen tak naar den anderen
en de voornaamste moeilykheid voor den
kleinen Ingenieur is de draad over de tus-
schenrulmte te spannen. De spin bereikt nu
haar doel op een zeer eenvoudige manier. Zij
klimt naar het eind van een twygje, dat zich
aan de windzyde bevindt van de opening,
die zij wil overbruggen. Daar viert zij een
eind zyde uit, dat door den wind naar den
overkant geblazen wordt en zich vasthecht
aan een takje aan den overkant. Door er
aan te trekken onderzoekt de spin of de aan
hechting goed is en dan loopt ze er over
heen, onderwyl een tweede draad uitvie-
rende, om de eerste te versterken. Een of
twee dergelijke draden worden onder de eer
ste naar den overkant geworpen en andere
min of meer verticale draden worden er
doorheen gevlochten om ze met elkaar te
verbinden en ze strak te maken. Andere
draden worden uitgevierd uit de uiteinden,
om vastgemaakt te worden aan naburige
twygjes en bladeren, om zóó het netwerk
stevig te maken; uit een punt, dicht by het
midden, worden de bovenste en benedenste
draden nu weer verbonden. Halverwege deze
verticale Ujn begint zy de spaker van haar
wiel te maken, die vastgemaakt worden op
ongeveer gelijke afstanden van elkaar, totdat
zij stralen uitgespannen heeft in alle rich
tingen. Wanneer het wiel voltooid Is begint
de spin het in een net te veranderen, door
ln de rondte te loopen volgens een steeds
grooter wordende spiraal, ondertusschm een
by zonder soort draad uitvierende. Deze bij
zondere draad is op zeer korte tusscheu-
ruimten bezet met microscopisch kleine bol
letjes van vloeibare gom. Het zyn vooral deze
bolletjes die het net veranderen in een val,
want de gevleugelde insecten blyven er aan
kleven.
Er bestaan nog verschillende andere vor
men van webben. Men denke aan het stevig
fabrikaat dat de Huisspin maakt in hoekjes
en gaatjes van het huis en als „spinrag" be
kend staat. Het geeft aan een kamer een
aanzien van verwaarloozing en onzindelijk
heid. De zindelijke huisvrouw denkt er niet
altyd aan, wanneer zy over dezen last klaagt,
dat de vriendelijke spin haar een genoegen
tracht te doen door haar van de vliegen
plaag te bevrijden. Kijk eens nauwkeurig
naar het nest voor gy het verwoest met een
ragebol, dan zult ge de kunstig vervaardigde
schuilplaats zien, waarin de spin zich ver
borgen houdt, klaar om haar prooi op zoo'n
stevige wyze te grijpen, dat ontsnappen niet
meer mogelyk is.
De Valdeurspin haalt een "bromvlieg door de
valdeur in haar nest.
Een interessant lid der Spinnen-famllie is
de Britsche Valdeurspin.
Deze maakt haar val op de volgende wyze.
zy begint met haar ontzagiyke kaken een
gat in hét zand te graven. Dit werk neemt
eenige uren in beslag en wordt meestal te
gen den avond begonnen. Zoodra de kuil on
geveer 3 cM. diep is, voert de spin den bin
nenkant met zyde en doet dit bouwwerk
eenige centimeters boven den grond verrij-
zen. zyn de einden goed bevestigd aan den
grond of aan het gras dan klimt de spin
omlaag en daarna weer naar boven, nadat
zy een mondjevol zand van den bodem heeft
genomen. Nu steekt zy haar lange kaken
door het bovengrondsche gedeelte heen en
buigt ze omlaag, duwt het zand door de
zijden stof heen, de korreltjes aan de eenigs-
zins kleverige draden bevestigend. Zoo gaat
zy door, totdat het geheele bovengrondsche
gedeelte „verzand" is en dezelfde kleur heeft
als de grond. Daarna maakt zy „telefoon
draden", een geheel net, van den „val" naar
haar nest beneden.
Nu kan zij gaan rustan, maar eerst be
vestigt zij haar spinwratten aan de draden
en houdt die vast met de klauwen; dan valt
zy ln slaap. Wanneer zy .boven opgebeld"
wordt, by voorbeeld door een villeg die volko
men argeloos op den val is gaa^n zitten, (want
het dier kan door den oncioorschynenden
wand niet heen zien) klimt zy statig omhoog,
tot. zy de juiste plaats bereikf; heeft, waar de
prooi zit. Dan opent de spin haar verschrik-
keüjke kaken, de punten er van worden
rechthoekig tege.n den wand vac. den val
aangezet en bliksemsnel in den kop der vlieg
gedreven. Daarna wordt de vlieg door de val
deur naar binnen getrokken.
En nu komt het verwonderlijkste.
De spin gaat de vlieg niet dadelyk uitzui
gen; zij hangt, het slachtoffer eerst in haar
nest op en toont daarna baar voorzorg, door
snel omhoog te klimmen om de scheur in den
wand van den val, waardoor de vlieg naar
binnen is gehaald, te herstellen. Dit herstel
len gaat op de meest deskundige manier. De
spin trekt met haar sninwratten de randen
van de scheur naar elkaar toe en naait de
opening dan netjes dicht op een wyze die
bewondering wekt..
De val is in den paartijd ook de toegang
voor de mannetjes-spin. Hij maakt niét. veel
complimenten, maai- baant zich doodeen
voudig een weg door het „deksel" van den
val, waarin hy dan natuurlijk «en ferme
scheur maakt. Het wyfje neemt hem dat op
dat oogenblik niet kwalijk en vergunt hem,
drie of vier maanden bij haar te blyven.
Maar dan neemt zij wraak op den brutalen
indringer door hem óók zonder compli
menten zoo schoon mogelijk op te eten!
Natuurlijk hebben de spinnen ook haar
vyanden. Zoo is er bijvoorbeeld een bepaald
soort wespen de Tornadowesp waarvan
de moederwesp op jacht gaat. Als zy een
geschikte spin gevonden heeft, steekt zy
deze ln haar zenuwstreng om haar te ver
lammen. Dan hangt zy haar op een veilig
plaatsje in den oksel van een plantensten
gel en gaat een kuil graven. Daarheen sleept
zij dan haar slachtoffer en legt er een ei by.
De larve die hieruit komt, vindt nu een vol
doende hoeveelheid voedsel.
Een inbreker stal onlangs een kanarie, een
smoking en een hoeveelheid lint. Hy wilde
waarschynlyk ergens als goochelaar op
treden-
Meisjes gaan tegenwoordig veel te vroeg
aan het tooneel, zegt een criticus. Ja, en
sommigen bly'ven er veel te laat.
Jongeling (ten einde raad, tot bioscoop-
portier): Hebt u hier ook misschien een
meisje met een anderen jongen zien binnen
gaan, dat er uitzag alsof ze op mij had ge
wacht?
Myn vrouw Is altyd ontevreden. Als ik
"s avonds uitga, speelt ze de beleedigde,
En als je thuis blyft?
Dan speelt ze piano.
Mevrouw (tot nieuwe dienstbode): Ik heb
er geen bezwaar tegen dat je aanstaande
hier komt. maar ik wil hem toch liever niet
te veel hier zien.
Dienstbode: O, nee, mevrouw, daar is geen
kans op. Ik verwissel dikwyis van aan
staande.
Mevrouw: Wy ontbijten om 8 uur.
Nieuwe dienstbode: Goed mevrouw; maar
als lk misschien nog niet beneden moclit
zyn, wacht u dan niet op mij!
ROBERT FRUIN.
1823—1899
Thomas Frewin was de grootvader van
Robert Fruin. Hy was een Engelsche mo=
lenaa.r, die uit broodzorgen in het laatst der
achttiende eeuw naar Rotterdam was over
gestoken. Diens zoon Robert was apotheker
en de vader van onzen grooten historicus,
die 14 November 1823 in de Maasstad gébo
ren werd. De jonge Robert had de zwygzame
natuur van zijn vaderen, op de Latynsche
school ging hy zijn eigen gang. Toevallig
kreeg hy een boek in handen van den Duit-
scher Heeren, stichter van de historische
school der 19e eeuw. De lezing daarvan is
van grooten invloed geweest op zyn ontwik
keling.
In September 1842 kwam Robert Fruin al3
achttienjarig student aan de Leidsche üni-
vesiteit, hy vormde er met zyn broer J. A.
Fruin en Opzoomer een clubje, waarin ster
ker geestelyk leven bloeide dan het onder-
wys aan de Universiteit in die dagen be
zielde. In 1845 stierf Fruin's vader en dat
bracht den student tot grooter zelfstandig
heid. Zyn teruggetrokkenheid week, men be
noemde hem tot praeses van het studenten
corps. zyn overleg, zyn consequentie bracht
hem tot aanzien onder zyn kameraden. Eind
1847 promoveerde hy toi doctoi in de lette
ren op een proefschrift op Egyptelogisch
gebied. Hy ging naar Utrecht en volgde er
Donders' colleges over physiologie, tiok er
profyt van den omgang met prof. Opzoo
mer. Nieuwe denkbeelden in de wijsbegeerte
brachten hem tot historiestudie. In 1849 sol
liciteerde hy naar het leeraarsambt in Ge
schiedenis aan het Leidsche Gymnasium ala
opvolger van prof. M. de Vries. Meer dan eeu
sollicitatie was niet noodig om hem te be
noemen. Fruin ontwikkelde zich verder on
der invloed van den historicus Leopold
Ranke. In 1857 kwam hy met zyn bekende
studie „Tien jaren uit de tachtig jarigen
oorlog", beschrijvende den tijd van 1588 tot
1598, in 1858 en '59 volgden studies over Hu-
go de Groot en Maria van Reigersbergh en
„Het voorspel van den Tachtigjarigen oor
log".
Na 1353 volgt een opleving van academisch,
leven aan de Hoogescbool van Leiden, ver
schillende profesoren bereidden groote wer
ken voor. Prof. De Vries, de man van „De
Vries en Te Winkel", wilde zich gcJieel aan
de taal wyden, de hoogleeraarsplaats voor
geschiedenis viel open en men koos op 20
Februari 1860 Fruin vóór R. C. Bakhuizen
van den Brink, die ook in aanmerking
kwam. Hij aanvaardde het ambt met een
rede over de onpartydigheid van den ge-
schiedschry ver.
In 1871 maakte Fruin, die zeer gehecht
was aan zyn Leidsche en Rolterdamsehe om
geving, zijn eerste en eenige groote reis naar
het buitenland. Oude steden-geschiedenis
sen van Holland, „Een Hollandsche stad in
de middeleeuwen (Leiden)", verschenen.
Fruin volgde prof. Scholten te Leiden op
als rector-magnificus voor het jaar 1877/78.
In 1893 is hy afgetreden wegens het be
reiken van den zeventigjarigen iecftyd, 29
Januari 1899 ls hy te Leiden gestorven.
Fruin is wel eens te weinig gloed en ver
beeldingskracht verweten, maar in zijn
bronnenstudie en zyn onpartydigheid is hij
door geen der negentiende eeuwsche histo
rici geëvenaard, zyn „Verspreide Geschrif
ten" zyn uitgegeven door prof. P. J. Blok, P.
L. Muller èn S. Muller Fzn.
Moeder: Wat ls er, Marietje?
Marietje: Ik vind dat koekje dat u my ge
geven hebt, niet lekker.
Moeder: Est het dan niet op!
Marietje: Maar ik heb het al opgegeten!
Kapper: Morgen meneer. Uw gezicht komt
my bekend voor. Of ik moet u vroeger al
eens gezien hebben óf anders iemand dia
veel op u Ujkt.
Nieuwe klant: Wel, Ik heb u vroeger nooit
gezien of anders heb ik iemand anders,
die veel op u lijkt, vroeger nooit gezien!
Britsche Valdeurspin, mannetje. drie en eert
halj maal vergroot