H. D. VERTELLING PROPHETIES DE M- MICHEL- één der knapste ruiters uit de filmwereld. %px~ 41 De cowboy, eeuwig ën altijd hetzelfde, hooit of te nimmer zonder zijn breed geran- den hoed, zijn fraaie pistolen, zijn schaaps velletjes, zijn paard; steeds dapper en on vervaard, steeds gereed om met een keurigen sprong in 't zadel te wippen, steeds bezitter van een vrij en nobel hart en bijna nooit cowboy, nooit koeiendrijver. Cowboyfilms zijn heel merkwaardig. Van de vijftig hebben er negen-en-veertig het zelfde scenario behoudens dan enkele kleine verschillen. De cowboy hij mag Tom Mix of Buck Jones, Eddy Polo of Hoot Gibson, Fred Thompson of Ken Maynard heeten daagt kort na de ouverture op, moet den ouden sheriff helpen om een bende veedieven op te vangen, trekt een onverschillig gezicht, ontdekt buiten in o»m tuintje of binnen aan de waschtobbe een aardig meisje, veert als een duiveltje uit een doosje op zijn paard en draaft weg. Tweede scène: de veedieven met stoppelbaarden, kleine oogen, groote revol vers en geschminkte lidteekens drijven het vee naar de bergen, hun aanvoerder tracht des sheriffs lieve dochter te „krijgen", zij wil niet, zij heeft slapelooze nachten om, en droomt van, haar cowboy. Vervolgens ontstaat een wilde jacht, voor de dorpskroeg vecht de cowboy met de vee dieven, revolvers knallen, de paarden ga- loppeeren, de bergen In. Intusschen rooft de aanvoerder der schurken het meisje weg, doet er althans pogingen toe. Maar op 't cri- tieke moment wint de cowboy de race te paard of op een wagen die één voor één al zijn wielen verliest, grijpt den aanvoerder, boeit hem, bedwingt de andere schurken die hun lippen stuk bijten van woede, met zijn revolver; de cowboy zwaait zijn hoed ai, slaat zijn arm om het meisje heen en des cowboys paard legt teeder zijn kop tegen den hals van de merrie van het meisje. Onder wijl is de cowboy ettelijke malen gevangen geweest, vond zijn paard verstandig als het is alleen den weg naar huls, heeft een der filmtitels met het woordje: „Verraad" stippeltje, stippeltje, stippeltje, de zaal in spanning gebracht en klapt men ten slotte bij het dubbele happy end". En toch zijn cowboyfilms in verschillende opzichten merkwaardig, t Is nu een keer fa taal dat men steeds weer eenzelfde scenario neemt, dat er bijna nooit eens verandering komt in de geschiedenis en je zou gaan den ken dat het cowboyleven zonder romantiek en vrij eentonig is. Maar toen William Fox cowboyfilms als massaproduct g'ng vervaar digen, toen sommige scènes wej voor twee cf drie verschillende films gebruikt werden, werd het cowboy-scenario als melkkoetje mishandeld en finaal uitgebuit. Tot het pu bliek er genoeg van kreeg. Fox Tom Mix en Buck Jones, twee goede krachten in dit gen re, afdankte en Universal begon met cow boyfilms van een betere soort te maken, wel met In hoofdzaak eenzelfde scenario, maar toch ook met andere wendingen, nieuwe trucs en soms met een totaal oorspronkelijk, frisch, rdeuw, boeiend gegeven. Fred Thomp son, die volgens ons, beter dan Tom Mix speelde en paard reed, is jammer genoeg overleden, Ken Maynard toont vaak nieuwe kunststukjes, Hoot Gibson daagt nog een en kele keer op en Eddy Polo is, gelukkig, schier vergeten. Maar er is nog iets anders In cowboyfilms, wat vele middelmatige rolprenten van drie hoekgevalletjes, miskende meisjes, cnan- tage-plegende schurken en goedige millio- nairs missen, iets, dat deze films telkens weer, ondanks alles aantrekkelijk doet zijn, dat is de spanning en de vaak heel goede wijze waarop zoo'n cowboyfilm opgeno men is. Al ken Je de geheele geschiedenis, al weet je dat er toch een gelukkig einde aan de film komt, de spanning in de laatste acte is sterk, de onvermijdelijke race is opwindend, pakt het publiek. En de foto van een cow boyfilm munt veelal uit door juiste beeld keuze, door goede belichting, door het_ ra- zend-knappe opnemen van de ren-seênes. Niet zelden zagen wij beeldreeksen van opge dreven kudden runderen die filmisch mooi waren, de wijze waarop de operateur sfeer weet te scheppen in zijn beelden is veelal prijzenswaard. Cowboyfilms, ze ljjden niet aan de zoete lijke sentimentaliteit van heel wat Hoily- woodsche rolprenten, ze zijn, hoe banaal soms ook, spannend, boelend, frisch. En dat is veel waard. Doch fataal is het, dat oor spronkelijke scenario's voor cowboyfilms zeer, zeer schaarsch zijn. C. G. B. Shakespeare had langer moeten leven. Waarom? Zijn complete werken waren af toen hJj stierf 1 Sommige kruiswoord-raadsels zijn veel te moeilijk! Welk meisje zal bij voorbeeld ooit op het idéé komen dat met „iets dat aan den vinger gedragen wordt" een vingerhoed wordt bedoeld? T okkie door HANS DE LA RIVE BOX Tokkie was werkelijk geen kwade kerel, al leen soms een beetje driftig. Zooals hij het verlaten pleintje kwam opsienteren, met zijn nanden in de zakken van zijn versleten pan talon. maakte hij zelfs een tamelijk gunsti- gen indruk. Hij had een blozend, vriendelijk gezicht en mooie bruine oogen. Zijn pet stond een weinig scheef, uit gewoonte waarschijn lijk, en daar hij zich de luxe had kunnen veroorlooven een zware acht cents sigaar te koopen. bungelde deze nonchalant uit zijn linker mondhoek. Juist de linker, omdat daar zoo'n prettige holte van een vroeger getrok ken kies was. Tokkie was vijf en twintig Jaar en een van die menschen, die steeds graag een ander zien werken. Het zonnetje scheen vriendelijk en verwarmde het gevoegelijke pleintje. Er stonden wat huisjes in een vierkant, maar het was er doodstil. Tokkie was heelemaal alleen. De rook van de sigaar kringelde naar den blauwen hemel en Tokkie voelde zich geluk kig. Zijn handen wrongen zich nog wanner In zijn zakken en hij verdraaide zijn stevige body met welbehagen ln zijn dunne kleeren. Juist toen hij trek kreeg in een borrel en naar het cafétje van Klomp wilde slenteren, werd zijn aandacht getrokken door een zwart voorwerp, dvt. zich enkele meters ver der over de keien bewoog. Het was een wel gedane poes. met een donker huidje en een witte vlek op haar neus. De kat sloop on hoorbaar voort en brak dit sluipproces tel kens af, door Ineen te zakken en doodstil te wachten. „Dat muisje moet een staartje hebben!" dacht Tokkie heel logisch, en hij richtte zijn blikken voorbij de poes. Er trippelde een vo geltje op de keien, een grijs, nietig vogeltje, dat waarschijnlijk wel een musch zou we zen. Tokkie's kennis van de vogelwereld was nu niet bijzonder ontwikkeld. Het doel van de poes was begrijpelijk. Zij loerde op het niets kwaads vermoedende vo- gelijn. Zij schoof telkens enkele decimeters op haar donzig buikje naar het lekkere kluifje, en haar groene spleetoogen hadden slechts één doel! Tokkie hield zich doodstil en was nieuws gierig hoe het af zou loopen. Hij begon zoo waar in zich zelf te philosofeeren! Stel je nou eens even voor. dat hij dat arme vogeltje was en dat er ondieren bestonden die hem op zoo'n vreeselijke manier zouden kunnen be springen. Kijk, daar sloop de kat weer een eindjeZe was nu geen meter meer van haar slachtoffertje af. Was hij, Tokkie. nou verplicht om dat vogeltje te waarschuwen? Moest hij een steen nemen en deze naar de kat gooien? Moest hij een schreeuw geven of opspringen? Daar sloop de poes al weer een stukjeEn het vogeltje trippelde maar door, heel vroolijk en af en toe in de bemoste steenspleten pikkend. Gek, dat had hij feite lijk nog nooit opgemerkt, dat zoo'n muschje niet liep, maar sprong! De poes dook in elkaar en zette haar ach- terpooten schrap. Tokkie hield ziln adem ln en stond als versteend. Zoo dadelijkHij werd er bijna benauwd van. Het leek wel een filmWat een snanning! Moest hij nou lawaai maken?.... Nee, de poes scheen nog niet te durven! Zij begon weer heel voorzichtig verder te schuifelen, geraffineerd langzaam en zonder eenig geluld. Hé dat stomme vogeltje begon heel eigenwijs te tjil pen. Ja, dan was het zeker een musch. Stel je voor dacht Tokkie weer, dat ik die musch ben; Dat ik van niks weet, en plot seling een 'klauw ln mijn nek voel. Je zou er van gaan rillen, alleen al bij de gedachte. Je zou je niet eens kunnen verdedigen, zoo var. achteren aangevallen! Moest hij nou die valsctie kat een por geven? Als hij die musch zou zijnen onver wachtBrHU huiverde er van. En opeens kreeg hij twee ingevingen, die hem deden schrikken. Juist toen hij van plan was, om een schreeuw te geven, om de musch te redden van een wissen dood. dacht hij" aan den vorigen avond, toen hij met Arend had gevochten In het kerksteegje. hoe hy toen, net als de poes, Arend van achteren was aan gevallen. en hem leelijk toegetakeld had. HU had nog juist kunnen weghollen, toen er een agent op het iawaai af kwam. Tokkie knipperde met de oogen en opende zijn mond reeds. Nog steeds lag de kat op de loer. Het muschje was nu vlak bU haar beul. Maar op het moment, dat Tokkie zUn longen vol lucht zoog. om de bewuste kreet te kunnen geven, kreeg hU het vage en on- pleizierige vermoeden, dat er Iemand achter hem stond! ..KssssJdeed hij en sorong op. te gelijk met de armen zwaaiend. Doch een ijzeren hand trok hem aan zijn kraag terug En toen de musch wc2fladderde en Tokkie haastig omkeek, staarde hij in het strenge gezicht van den agent. EEN PROFEET UIT DE 16de EEUW. Wij hebben de vorige week het een en an der over „HetRaadsel van Barbados" ont leend aan bet boek „Oddities" van den En- gelschen oud-zeeofficier Rupert T. Gould. In datzelfde boek wordt ook veel verhaald van een voorspellar uit de 16e eeuw, waarvan wij hier het een en ander willen terugver tellen. Deze profeet heette Michael Nostradamus (een verlafcijnschte vorm van Michel Nótre- dame) en hij werd geboren te St. Rémy, ln Provence, op den 14en December 1503. Er wordt gezegd, dat hij van Joodsche afkomst was. Hij behaalde zijn medischen graad te MonipeÜier in 1529, vestigde zich te Salon, by Aix en kreeg spoedig den naam van een der knapste geneeskundigen van zijn tijd. Toen hij ongeveer 50 jaar was, begon hij voorspellingen te doen, die hU nog nlst on middellijk publiceerde om begrUpelijke re denen. Hij goot zyn voorspellingen in den vorm van berUmde quatrljnen en voegde ze in stellen van honderd bij elkaar. De eer ste dier honderdtallen publiceerde hy ln 1555 Dank zij het treffend en bijna onmiddellijk „uitkomen" van een voorspelling ln het eer ste honderdtal, had zUn publicatie dadeiyk veel succes. Eenlge van zijn voorspellingen zijn inder daad met merkwaardige Juistheid uitgeko men. Ziehier een paar voorbeelden. Op 10 Juli 1559 werd Koning Hendrik n, van Frankryk, gedood in een tournooi in een gevecht met Montgomery, een Schuisch edelman, kapitein van de garde van den ko ning. Montgomery's lans drong door de spij len van des konings gouden vizier en m hei oog van den koning. Deze gebeurtenis was reeds door Nostrada mus in 1555 voorspeld in een vierregelig vers: waarin hij o.a. zeide: .De Jonge leeuw zal den ouden overwinnen ln een duel op het oorlogsveld; in een gouden kool zullen de oogen sterven". Nostradamus voorspelde ook de ter dood brenging van Karei I van Engeland in 1649 en den grooten brand te Londen ln 1666. „Sé- nat de Londres mettront a mort leur Roy" (de Londensche Senaat zal zUn Koning ter dood brengen) schreef hU en Londen zou worden „brulé par foudres" (door bliksem verbrand). Maar over al deze dingen kan nog getwist worden. Eén voorspelling evenwel staat boven alle andere, omdat zij zoo volkomen werd ver vuld. In zijn 9e honderdtal kwam de volgende voorspelling voor: „Le lys Dauffois portera dans Nancl Jusoues en Flandres electeur de l'Empire; Neufve obturée au crand Montmorency. 3ars lieux prouvés délivré a clere peyne". L S NOSTRADAMVS. Rcu Mi (5- cotrigtu fur U uppie Imprimie u Ly on i'sr Bêneift RigJtid.IfóS. isrf 'D c y Titelpagina van een uitgave van 1605 der i>oorspelllngen van Nostradamus, met zijn. portret. Het komt hier rooral aan op de laatste twee regels eu daarvan weer vooral op de laatste twee woorden: „er zal een o.euwe gevangenis zijn voor den grooten Montmo rency die, niet op de gewone plaats, aan pu blieke bestraffing imere peyne) zal worden prijsgegeven." Hoe kwam deze voorspelling uit? LodewUk XIII, de eerste die na Nostrada mus' dood den titel van Dauphin iDauffois* had gedragen, deed op 24 September 1633 zijn intocht in Nancy aan het hoofd van r'jn troepen. Twee Jaar later trok LoJr.wijk Vlaanderen binnen, waar hU het beleg sioag voor Leuven. Op 30 October 1632 werd Henri, tweede hertog van Montmorency, onthoofd te Tou louse. omdat hU rebellie gepleegd had tegen den Koning van Frankryk. Vóór zyn terecht stelling werd hy opgesloten in de nieuwe ge- gevangenis van het Stadhuis en de terecht stelling geschiedde niet op de gewooniyk daarvoor gebruikte plaats, maar op de bin nenplaats van die gevangenis. En nu komt het allertreffendste. Om den hoogen rang van Montmorency werd deze niet door den beu! onthoofd, maar door een gewoon soldaat, die daarvoor door het lot werd aangewezen. De naam van dezen soldaat was. Clcrepcyncl Vader: Weet jtf, k'-'ne jongen* te.reelit- ;cni-n. die hun raltgeJd niet in bun «paju-pot doen? Veelbelovende zoon: J«, ln de bioae.oop. (Dsr Gftmütliche Sachse.) HAARLEMMER HALLETJES EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE Sebastiaan Nietsdoener verkeert in moeilijkheden. Waarom hy uit den Haag ge vlucht was. De tooverforomle: „het blijft maar koud." Hoe moeiiyk het is de waarheid te zeggen. Waarom een gewonnen wedden schap een groot verlies beteekenen kan. Het zou een beleediging wezen voor het geheugen van onze lezers, wanneer ik veron derstelde, dat zy mijn neef Sebastiaan Niets doener vergeten hebben. Indertijd is in deze rubriek in kleuren en geuren meegedeeld, hoe Sebastiaan op zekeren aag een aardig vermogen erfde van gierige ooms, die hy ternauwernood kende; zy zouden er ook niet aan gedacht hebben, hun neef te laten er ven, maar juist hun gierigheid werd hun ver derf. Op zekeren dag wilden zy zichzelf eens tracteeren, kochten bedorven vleesch omdat zy voor goede waar den prijs niet verkozen te betalen en stierven aan de gevolgen. Zoo erfde Sebastiaan onverwacht en ik weet, hoe hy het noociig had. Sedert dien tijd leefde hij gemakkelijk in den Haag en hoefde niets meer uit te voeren, hetgeen overigens weinig verandering in zijn leven bracht, want van zyn jeugd af had hy toch al weinig sympathie voor noesten viyt 'n ge regeld werk gehad. Maar hij kon nu zijn le ven wat ruimer inrichten en daarin schoot hij niet te kort. Het was dan ook met een bezorgd gemoed, dat wij eergisteren een telegram ontvingen: „Zou gaarne wegens moeiiykhe- den een dag of drie bij u komen doorbren gen. Sein of ik ontvangen kan worden. Se bastiaan." „Komst gaarne verwacht", seinde mijn vrouw, die altijd een zwak voor haar neef gehad heeft, terug en toen ik thuis kwam was zy er vol van en bestormde my met vra gen. „Wat zouden dat voor moeilijkheden kunnen wezen? Financieele?" „Ik weet het niet", zei ik. „Of andere misschien", opperde ze. bij wij ze van alleenspraak, maar toch zoo, dat zij er een antwoord op verwachtte. „Ik wéét het niet", zei ik weer. „Jij zegt maar: „ik weet het niet, ik weot hei niet en ik maak mij ongerust." „Lieve vrouw", zei ik op mijn meest be- darenden toon, „er zyn in het leven veel moeilykheden op allerlei gebied, als ik daar een lijst van moest maken zou dat in de honderden loopen. Maak je voorlcoplg geen zorg. Het helpt toch niet. Als hy komt zal hij er ons alles wel van vertellen." Ik zag dat zij daarmee niet tevreden was. „Hoe is 't mogelijk, dat je daar zoo kalm ou der blyven kunt! Wie weet wat ze den goeicn jongen hebben aangedaan!." „Hoor eens, vrouw", zei ik, „ik weet niet wie je met die „ze" bedoelt, maar ik weet wel, dat iedere goeie jongen ln de wereld ervoor zorgen moet, dat hij niet in moeilijk heden komt!" ,.jy hebt gemakkeiyk praten", zei ze. „Een he.eleboel onaangename dingen worden je door de menschen aangedaan, zonder dat je daar iets aan doen kunt." „De ervaring leert anders", was mijn ant woord. „De meeste menschen hebben hun meeste moeilykheden aan zichzelf te wyten." „Je bent hard en onbarmhartig", zei ze en met deze vlek op mijn karakter gingen we ter ruste en sliep ik in weerwil van Sebas- tiaan's moeilykheden, rustig en kalm tot aan den morgen. Mijn vrouw klaagde over hoofdpyn. Ze had blykbaar slecht geslapen. Het duurde niet lang, of Sebastiaan ver scheen. Zóó rampzalig was hy niet, of hy had het keurigste toilet gemaakt, dat van een Hagenaar in goeden doen te verwachten is. Met een costuum near den laatsten snit, een ultra moderne das en een paar onberis pelijke handschoenen had hy zyn rampza ligheid omhuld. „Vertel gauw", zei myn vrouw, toen hy nauwelijks gezeten was. „Wat bedoelt u?" vroeg hU „Van die moeilykheden natuuriyk." „O", zei hy en haalde voorzichtig zyn pan talon op, dat er geen knieën in komen zou den. „Nu ik gelukkig uit den Haag weg ben, is het ergste voorby." „Schuldeischers?'" vroeg !k streng. „O nee, myn financiën zyn in orde." „Je. bent toch niet geviucht7" vroeg niyn vrouw tragisch. „Dat wel een beetje", zei hy rustig. „Maar Sebastiaan. „Maak u niet ongerust, het is heelemaal niet ernstig", zei hij eindelyk, blykbaar on der den indruk van onze verschrikte ge zichten. „Er valt, een pak van myn hart", zei mUn vrouw en ging zitten. Ik verzette m'ij tegen de aanvechting om hem wat onvriendehjks te zeggen, presenteerde bem een sigaar en zei, wel een beetje kortaf: „Steek op en van wal." „Maar man", zei myn vrouw, want zoo zyn vrouwen. Al maken zij zich ongerust en een beetje boos, toch willen zy niet, dat een an der een beetje stellig spreekt. „Het komt allemaal omdat ik de waarheid gesproken heb." „Op het verkeerde oogenblik zeker". „Maar man zei myn vrouw weer. „Hoor eens hier, Sebastiaan", zei ik zoo rustig als ik maar kon. „Als jy aan Je fami lie onrustbarende telegrammen stuurt en daarna aankomt alsof er geen vuiltje aan de lucht is dan heb ik het recht om te eüchen dat JU niet langer de vouwen in je pantalon zit te st.reelen, maar flink weg zegt wat er gebeurd ls. Heb je wat met de po litie of met de justitie uit te staan?" „Bewaar me, nee!" „Heb je een klap gehad?" „Evenmin". „Dan blijven er nog maar honderd an dere mogehjkheden over. Vertel op en talm niet langer. Anders kun je wat my betreft wel weer naar Den Haag teruggaan!" „Maar man", zei mijn vrouw voor de derde maal. Maar Sebastiaan, begrypende dat het nu ernst was geworden, sloeg zyn eene keu rige been over zyn andere, trok eens aan zyn sigaar, zette een tevreden gezicht, want het was myn beste merk en begon. „Het Is zoowat veertien dagen geleden, dat ik aan myn vrinden een huiselijk dinétje had aangeboden op myn kamers, wy zaten nog wat na te praten en het gesprek kwam op waarheid spreken. U weet: daar ben ik altyd een groote voorstander van ge weest „Ja zeker. Sebastiaan", zei mijn vrouw, met een schuinschen blik op my die beteekende: durf dat eens tegenspreken. Ik deed er het zwygen toe en toen onze neef dat opmerkte, zette hy zyn verhaal voort: „De vrienden waren van oordeel, dat het onmogelyk is, voor een mensch in de maatschappij, om altyd en onder alle om standigheden de volle waarheid te zeggen". „Hce heeten die vrinden?" vroeg mijn vrouw en hield aldus onnoodig het verhaal op. „Wat doet er dat nu toe? We kennen die heeren toch niet". „Juist daarom", zei mijn vrouw. ,Xaat ons zeggen Jansen. Pietersen en Y7il- lemsen", zei ik. „Ga door, Sebastiaan". „Ze waren het met hun drieen zoo eens, dat ik zei: „dat ls een akelig beginsel. Ik spreek altyd de waarheid en daar blijf ik by. „Bravo", zei myn vrouw. „Als de wyn is in den man, dan is de wijs heid ln de kan", zei ik. Mijn vrouw keek mU verontwaardigd aan, maar Sebastiaan boog het hoofd en ging voort, maar een beetje minder zeker van "zyn zaak: „Jansen was de felste van de drie. Hy zei: „JU zegt, dat je altyd de volle waarheid spreekt. Goed, ik ga een weddenschap met je aan. Binnen veertien dagen zul je drie maal de waarheid niet gesproken hebben". „Uitstekend", zei myn vrouw. „Dwaze weddenschap", zei ik. „We praatten verder over de manier waaroo de waddenschap iou worden Ingericht. Lk moest het bewys leveren in tegenwoordigheid van minstens een van myn vrienden; als de gelegenheid gunstig was, zou die zeggen: „het biy'ft maar koud!" en dan moest ik aan- toonen, dat ik de volle waarheid durfde zeg gen. .Dn hoe is dat afgeloopen?", vroeg myn vrouw nieuwsgierig. .Dat is gemakkelijk te begrijpen", zei ik. ..HU" is ln moeilykheden. Dus heeft hy de weddenschap gewonnen". ,Mooi", zei mijn vrouw. Sebastiaan keek beurtelings naar ons beiden, putte teen moed uit een fllnken haal aan zijn sigaar en ging verder: „U moet v/eten, dat Ik ln de laatste drie maanden werk aan een ministerie. Als vo lontair, want lk was boven den leeftyd om op de gewone manier te beginnen". ,Dat vind ik nu eens echt prettig, om te hooren", zei myn vrouw. „Dat niets doen is toch ook niet goed voor een flinken man. En je hebt daar toch zeker wel vooruitzich ten om later een gesalarieerde betrekking te krygen?" „Gehad", zei Sebastiaan met een bleek lachje. „Ik ben er niet meer". „Wat Jammer", zei myn vrouw teleurge steld. .Dn waarom ben je er niet gebleven?" „Dat komt van het waarheid spreken. Op een middag even vóór den tijd van sluiten, komt Jansen my aan 't Ministerie afhalen, om voor tafel een flinke wandeling te doen. Juist was myn chef. een hoofdcommies in de kamer, die mij werk gaf voor den vol genden dag. „Meneer Nietsdoener", zei hy, „hier heeft u een paar aanteekeningen voor 'n brief. Wil u die !n den gebruikelijken vorm gieten? U doet dat werk graag niet waar?" „Het blijft maar koud", zei Jansen tot my en de hoofdcommies keek hem aan, alsof hy gek geworden was. Ik werd koud en heet, want ik had vaak genoeg aan myn vrienden verteld, dat lk het werk op het ministerie zoo verschrikkelijk saai vond. En nu werd ik op eens door Jansen gesommeerd om de waarheid te zeggen! Maar ik verman de my en zei tot dien hoofdcommies: v „Nee. meneer". „Wat nee?" vroeg de hoofdcommies. „Ik doe dat werk heelemaal niet graag". „Niet meneer?" „Nee meneer". „Waarom is u hier dan, meneer?", vroeg de hoofdcommies sarcastisch. „Omdat ik my anders verveel." „Dus u stelt geen belang ln uw werk? U vindt misschien dat werk beneden uw waarde? U vindt het onbeteekenend?" „Niet beneden myn waarde. Maar wel on beteekenend." „Ook dat van uw collega's zeker? En ook myn werk?" „Ja meneer." Ik' zag dat hij op het punt stond uit te barsten, maar hy hield zich ln. „Ik geloof", zei hy na een korte stilte, „dat ik beter doe dit werk niet meer van u te verlangen. Het is prettig dat u volontair ls, ik maak u dus niet broodeloos." „Ik feliciteer je", zei Jansen toen hy weg was. „Je hebt dezen keer gewonnen." Maar ik was niet ln de stemming om daar van te genieten. Op het ministerie behoefde ik niet meer terug te komen. En op een an der ministerie zouden ze my niet meer ne men. Drie dagen later kwam Pietersen my af halen in myn pension. Ik vroeg bem met mij koffie te drinken Het koffiemaal was niet best. Het brood oudbakken, het koud vleesch taai en de koffie slap. Ik moest te genover Pietersen excuses maken. Juist toen wy wildon weggaan kwam de eigenares van het pension binnen om my een paar brieven te brengen en vroeg om een praatje te ma ken: „Heeft het de heeren gesmaakt?" „Het blijft maar koud", zei Pietersen en zij keek hem aan, alsof hU haar voor de gek hield. Maar lk mo?st de waarheid spreken en zei met den moed der wanhoop: „Nee. mevrouw." .Diet?" vroeg ze en verschoot van kleur. „Mag ik weten wat er aan mankeerde?" „Het brood was oudbakken, de koffie slap en het vleesch taai." „Meneer", zei ze, „dat neem lk u kwaiyk. Niet dat u aanmerking maakt, dat ben ik gewend, maar dat u het doet ln het blJzUn van een derde, dat vind ik bcleedigend. Het is maar beter dat lk u de kamers opzeg. De kolonel van hierboven neemt ze dadeiyk over." Pietersen feliciteerde mij, toen zU met een rood hoofd vertrokken was. ,Je hebt Jc voor den tweeden keer kranig gehouden", zei hij. Maar ik was mijn mooie kamers kwyt, die lk niet te duur had. En waar zou ik ze terug vinden?" Een paar dagen later, in het restaurant waar wy 's middags met ons vieren eten. vroeg Jansen, die in ziln vryen tlid schetsen °n v°*-Halen voor kranten en tijdschriften schrijft: „heb Je myn laatste schets „Drie voor Een" ln den Haagschen Koerier gelezen?" Nu hadden WUlemsen en lk even te voren over de schets gesproken en tot elkaar ge zegd. dat wy die zoo onbeteekenend vonden. Juist v/ou ik op Jansens vraag een ontwij kend antwoord geven, toen Wlllemsen mij de vreeseiyke woorden toefluisterde: „Het büjifc maar koud". Met den moed van de wanhoop gaf lk du* Jansen ten antwoord: „Ja, ik heb die schets gelezen". „En hoe vond Je die?" met een lachje vol goede verwachting. „Onbeteekenend". „Onbeteekenend?" vroeg Jansen en liet van verwondering zyn vork vallen. „Bevalt mijn letterkundig werk Je niet?" „Om Je de waarheid te zeggen vind lk er niet veel aan". Jansen was woedend en liep na een woor denwisseling die voortdurend heftiger werd, vóór het dessert weg. .Je hebt de weddenschao gewonnen", vol den de twee andere vrienden. „Maar ik ben miin werk. mijn kamers en een van mijn vrienden kwyt, juist dien lk het meest mag ïyden". M'jn vrouw zei medeiydend: .Arme Jon gen!" Ik zei: „roekeloos". Sebastiaan zei: „daarom had lk voor een noosje behoefte aan een andere omgeving. Maar o, wat Is waarheid spreken moeilijk!" Daar deden mijn vrouw en ik, dezen keer eensgezind, het zwygen toe. FTDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 17