H. D. VERTELLING
PROPHETIES
DE M- MICHEL-
één der knapste ruiters uit
de filmwereld.
%px~
41
De cowboy, eeuwig ën altijd hetzelfde,
hooit of te nimmer zonder zijn breed geran-
den hoed, zijn fraaie pistolen, zijn schaaps
velletjes, zijn paard; steeds dapper en on
vervaard, steeds gereed om met een keurigen
sprong in 't zadel te wippen, steeds bezitter
van een vrij en nobel hart en bijna nooit
cowboy, nooit koeiendrijver.
Cowboyfilms zijn heel merkwaardig. Van
de vijftig hebben er negen-en-veertig het
zelfde scenario behoudens dan enkele kleine
verschillen.
De cowboy hij mag Tom Mix of Buck
Jones, Eddy Polo of Hoot Gibson, Fred
Thompson of Ken Maynard heeten daagt
kort na de ouverture op, moet den ouden
sheriff helpen om een bende veedieven op
te vangen, trekt een onverschillig gezicht,
ontdekt buiten in o»m tuintje of binnen aan
de waschtobbe een aardig meisje, veert als
een duiveltje uit een doosje op zijn paard en
draaft weg. Tweede scène: de veedieven met
stoppelbaarden, kleine oogen, groote revol
vers en geschminkte lidteekens drijven het
vee naar de bergen, hun aanvoerder tracht
des sheriffs lieve dochter te „krijgen", zij
wil niet, zij heeft slapelooze nachten om, en
droomt van, haar cowboy.
Vervolgens ontstaat een wilde jacht, voor
de dorpskroeg vecht de cowboy met de vee
dieven, revolvers knallen, de paarden ga-
loppeeren, de bergen In. Intusschen rooft de
aanvoerder der schurken het meisje weg,
doet er althans pogingen toe. Maar op 't cri-
tieke moment wint de cowboy de race te
paard of op een wagen die één voor één al
zijn wielen verliest, grijpt den aanvoerder,
boeit hem, bedwingt de andere schurken die
hun lippen stuk bijten van woede, met zijn
revolver; de cowboy zwaait zijn hoed ai,
slaat zijn arm om het meisje heen en des
cowboys paard legt teeder zijn kop tegen den
hals van de merrie van het meisje. Onder
wijl is de cowboy ettelijke malen gevangen
geweest, vond zijn paard verstandig als
het is alleen den weg naar huls, heeft een
der filmtitels met het woordje: „Verraad"
stippeltje, stippeltje, stippeltje, de zaal in
spanning gebracht en klapt men ten slotte
bij het dubbele happy end".
En toch zijn cowboyfilms in verschillende
opzichten merkwaardig, t Is nu een keer fa
taal dat men steeds weer eenzelfde scenario
neemt, dat er bijna nooit eens verandering
komt in de geschiedenis en je zou gaan den
ken dat het cowboyleven zonder romantiek
en vrij eentonig is. Maar toen William Fox
cowboyfilms als massaproduct g'ng vervaar
digen, toen sommige scènes wej voor twee cf
drie verschillende films gebruikt werden,
werd het cowboy-scenario als melkkoetje
mishandeld en finaal uitgebuit. Tot het pu
bliek er genoeg van kreeg. Fox Tom Mix en
Buck Jones, twee goede krachten in dit gen
re, afdankte en Universal begon met cow
boyfilms van een betere soort te maken, wel
met In hoofdzaak eenzelfde scenario, maar
toch ook met andere wendingen, nieuwe
trucs en soms met een totaal oorspronkelijk,
frisch, rdeuw, boeiend gegeven. Fred Thomp
son, die volgens ons, beter dan Tom Mix
speelde en paard reed, is jammer genoeg
overleden, Ken Maynard toont vaak nieuwe
kunststukjes, Hoot Gibson daagt nog een en
kele keer op en Eddy Polo is, gelukkig, schier
vergeten.
Maar er is nog iets anders In cowboyfilms,
wat vele middelmatige rolprenten van drie
hoekgevalletjes, miskende meisjes, cnan-
tage-plegende schurken en goedige millio-
nairs missen, iets, dat deze films telkens
weer, ondanks alles aantrekkelijk doet zijn,
dat is de spanning en de vaak heel goede
wijze waarop zoo'n cowboyfilm opgeno
men is.
Al ken Je de geheele geschiedenis, al weet
je dat er toch een gelukkig einde aan de
film komt, de spanning in de laatste acte is
sterk, de onvermijdelijke race is opwindend,
pakt het publiek. En de foto van een cow
boyfilm munt veelal uit door juiste beeld
keuze, door goede belichting, door het_ ra-
zend-knappe opnemen van de ren-seênes.
Niet zelden zagen wij beeldreeksen van opge
dreven kudden runderen die filmisch mooi
waren, de wijze waarop de operateur sfeer
weet te scheppen in zijn beelden is veelal
prijzenswaard.
Cowboyfilms, ze ljjden niet aan de zoete
lijke sentimentaliteit van heel wat Hoily-
woodsche rolprenten, ze zijn, hoe banaal
soms ook, spannend, boelend, frisch. En dat
is veel waard. Doch fataal is het, dat oor
spronkelijke scenario's voor cowboyfilms zeer,
zeer schaarsch zijn.
C. G. B.
Shakespeare had langer moeten leven.
Waarom? Zijn complete werken waren
af toen hJj stierf 1
Sommige kruiswoord-raadsels zijn veel te
moeilijk! Welk meisje zal bij voorbeeld ooit
op het idéé komen dat met „iets dat aan den
vinger gedragen wordt" een vingerhoed
wordt bedoeld?
T okkie
door HANS DE LA RIVE BOX
Tokkie was werkelijk geen kwade kerel, al
leen soms een beetje driftig. Zooals hij het
verlaten pleintje kwam opsienteren, met zijn
nanden in de zakken van zijn versleten pan
talon. maakte hij zelfs een tamelijk gunsti-
gen indruk. Hij had een blozend, vriendelijk
gezicht en mooie bruine oogen. Zijn pet stond
een weinig scheef, uit gewoonte waarschijn
lijk, en daar hij zich de luxe had kunnen
veroorlooven een zware acht cents sigaar te
koopen. bungelde deze nonchalant uit zijn
linker mondhoek. Juist de linker, omdat daar
zoo'n prettige holte van een vroeger getrok
ken kies was.
Tokkie was vijf en twintig Jaar en een van
die menschen, die steeds graag een ander
zien werken. Het zonnetje scheen vriendelijk
en verwarmde het gevoegelijke pleintje. Er
stonden wat huisjes in een vierkant, maar
het was er doodstil. Tokkie was heelemaal
alleen.
De rook van de sigaar kringelde naar den
blauwen hemel en Tokkie voelde zich geluk
kig. Zijn handen wrongen zich nog wanner
In zijn zakken en hij verdraaide zijn stevige
body met welbehagen ln zijn dunne kleeren.
Juist toen hij trek kreeg in een borrel en
naar het cafétje van Klomp wilde slenteren,
werd zijn aandacht getrokken door een
zwart voorwerp, dvt. zich enkele meters ver
der over de keien bewoog. Het was een wel
gedane poes. met een donker huidje en een
witte vlek op haar neus. De kat sloop on
hoorbaar voort en brak dit sluipproces tel
kens af, door Ineen te zakken en doodstil te
wachten.
„Dat muisje moet een staartje hebben!"
dacht Tokkie heel logisch, en hij richtte zijn
blikken voorbij de poes. Er trippelde een vo
geltje op de keien, een grijs, nietig vogeltje,
dat waarschijnlijk wel een musch zou we
zen. Tokkie's kennis van de vogelwereld was
nu niet bijzonder ontwikkeld.
Het doel van de poes was begrijpelijk. Zij
loerde op het niets kwaads vermoedende vo-
gelijn. Zij schoof telkens enkele decimeters
op haar donzig buikje naar het lekkere
kluifje, en haar groene spleetoogen hadden
slechts één doel!
Tokkie hield zich doodstil en was nieuws
gierig hoe het af zou loopen. Hij begon zoo
waar in zich zelf te philosofeeren! Stel je nou
eens even voor. dat hij dat arme vogeltje was
en dat er ondieren bestonden die hem op
zoo'n vreeselijke manier zouden kunnen be
springen. Kijk, daar sloop de kat weer een
eindjeZe was nu geen meter meer van
haar slachtoffertje af. Was hij, Tokkie. nou
verplicht om dat vogeltje te waarschuwen?
Moest hij een steen nemen en deze naar de
kat gooien? Moest hij een schreeuw geven of
opspringen? Daar sloop de poes al weer een
stukjeEn het vogeltje trippelde maar
door, heel vroolijk en af en toe in de bemoste
steenspleten pikkend. Gek, dat had hij feite
lijk nog nooit opgemerkt, dat zoo'n muschje
niet liep, maar sprong!
De poes dook in elkaar en zette haar ach-
terpooten schrap. Tokkie hield ziln adem ln
en stond als versteend. Zoo dadelijkHij
werd er bijna benauwd van. Het leek wel
een filmWat een snanning! Moest hij
nou lawaai maken?.... Nee, de poes scheen
nog niet te durven! Zij begon weer heel
voorzichtig verder te schuifelen, geraffineerd
langzaam en zonder eenig geluld. Hé dat
stomme vogeltje begon heel eigenwijs te tjil
pen. Ja, dan was het zeker een musch.
Stel je voor dacht Tokkie weer, dat ik
die musch ben; Dat ik van niks weet, en plot
seling een 'klauw ln mijn nek voel. Je zou
er van gaan rillen, alleen al bij de gedachte.
Je zou je niet eens kunnen verdedigen, zoo
var. achteren aangevallen! Moest hij nou die
valsctie kat een por geven?
Als hij die musch zou zijnen onver
wachtBrHU huiverde er van. En
opeens kreeg hij twee ingevingen, die hem
deden schrikken. Juist toen hij van plan
was, om een schreeuw te geven, om de musch
te redden van een wissen dood. dacht hij" aan
den vorigen avond, toen hij met Arend had
gevochten In het kerksteegje. hoe hy toen,
net als de poes, Arend van achteren was aan
gevallen. en hem leelijk toegetakeld had. HU
had nog juist kunnen weghollen, toen er
een agent op het iawaai af kwam.
Tokkie knipperde met de oogen en opende
zijn mond reeds. Nog steeds lag de kat op
de loer. Het muschje was nu vlak bU haar
beul. Maar op het moment, dat Tokkie zUn
longen vol lucht zoog. om de bewuste kreet
te kunnen geven, kreeg hU het vage en on-
pleizierige vermoeden, dat er Iemand achter
hem stond!
..KssssJdeed hij en sorong op. te
gelijk met de armen zwaaiend. Doch een
ijzeren hand trok hem aan zijn kraag terug
En toen de musch wc2fladderde en Tokkie
haastig omkeek, staarde hij in het strenge
gezicht van den agent.
EEN PROFEET UIT DE
16de EEUW.
Wij hebben de vorige week het een en an
der over „HetRaadsel van Barbados" ont
leend aan bet boek „Oddities" van den En-
gelschen oud-zeeofficier Rupert T. Gould.
In datzelfde boek wordt ook veel verhaald
van een voorspellar uit de 16e eeuw, waarvan
wij hier het een en ander willen terugver
tellen.
Deze profeet heette Michael Nostradamus
(een verlafcijnschte vorm van Michel Nótre-
dame) en hij werd geboren te St. Rémy, ln
Provence, op den 14en December 1503. Er
wordt gezegd, dat hij van Joodsche afkomst
was. Hij behaalde zijn medischen graad te
MonipeÜier in 1529, vestigde zich te Salon,
by Aix en kreeg spoedig den naam van een
der knapste geneeskundigen van zijn tijd.
Toen hij ongeveer 50 jaar was, begon hij
voorspellingen te doen, die hU nog nlst on
middellijk publiceerde om begrUpelijke re
denen. Hij goot zyn voorspellingen in den
vorm van berUmde quatrljnen en voegde ze
in stellen van honderd bij elkaar. De eer
ste dier honderdtallen publiceerde hy ln 1555
Dank zij het treffend en bijna onmiddellijk
„uitkomen" van een voorspelling ln het eer
ste honderdtal, had zUn publicatie dadeiyk
veel succes.
Eenlge van zijn voorspellingen zijn inder
daad met merkwaardige Juistheid uitgeko
men.
Ziehier een paar voorbeelden.
Op 10 Juli 1559 werd Koning Hendrik n,
van Frankryk, gedood in een tournooi in een
gevecht met Montgomery, een Schuisch
edelman, kapitein van de garde van den ko
ning. Montgomery's lans drong door de spij
len van des konings gouden vizier en m hei
oog van den koning.
Deze gebeurtenis was reeds door Nostrada
mus in 1555 voorspeld in een vierregelig vers:
waarin hij o.a. zeide: .De Jonge leeuw zal
den ouden overwinnen ln een duel op het
oorlogsveld; in een gouden kool zullen de
oogen sterven".
Nostradamus voorspelde ook de ter dood
brenging van Karei I van Engeland in 1649
en den grooten brand te Londen ln 1666. „Sé-
nat de Londres mettront a mort leur Roy"
(de Londensche Senaat zal zUn Koning ter
dood brengen) schreef hU en Londen zou
worden „brulé par foudres" (door bliksem
verbrand).
Maar over al deze dingen kan nog getwist
worden.
Eén voorspelling evenwel staat boven alle
andere, omdat zij zoo volkomen werd ver
vuld.
In zijn 9e honderdtal kwam de volgende
voorspelling voor:
„Le lys Dauffois portera dans Nancl
Jusoues en Flandres electeur de l'Empire;
Neufve obturée au crand Montmorency.
3ars lieux prouvés délivré a clere peyne".
L S
NOSTRADAMVS.
Rcu Mi (5- cotrigtu fur U uppie Imprimie
u Ly on i'sr Bêneift RigJtid.IfóS.
isrf 'D c y
Titelpagina van een uitgave van 1605 der
i>oorspelllngen van Nostradamus, met zijn.
portret.
Het komt hier rooral aan op de laatste
twee regels eu daarvan weer vooral op de
laatste twee woorden: „er zal een o.euwe
gevangenis zijn voor den grooten Montmo
rency die, niet op de gewone plaats, aan pu
blieke bestraffing imere peyne) zal worden
prijsgegeven."
Hoe kwam deze voorspelling uit?
LodewUk XIII, de eerste die na Nostrada
mus' dood den titel van Dauphin iDauffois*
had gedragen, deed op 24 September 1633
zijn intocht in Nancy aan het hoofd van r'jn
troepen. Twee Jaar later trok LoJr.wijk
Vlaanderen binnen, waar hU het beleg sioag
voor Leuven.
Op 30 October 1632 werd Henri, tweede
hertog van Montmorency, onthoofd te Tou
louse. omdat hU rebellie gepleegd had tegen
den Koning van Frankryk. Vóór zyn terecht
stelling werd hy opgesloten in de nieuwe ge-
gevangenis van het Stadhuis en de terecht
stelling geschiedde niet op de gewooniyk
daarvoor gebruikte plaats, maar op de bin
nenplaats van die gevangenis.
En nu komt het allertreffendste.
Om den hoogen rang van Montmorency
werd deze niet door den beu! onthoofd, maar
door een gewoon soldaat, die daarvoor door
het lot werd aangewezen.
De naam van dezen soldaat was.
Clcrepcyncl
Vader: Weet jtf, k'-'ne jongen* te.reelit-
;cni-n. die hun raltgeJd niet in bun «paju-pot doen?
Veelbelovende zoon: J«, ln de bioae.oop.
(Dsr Gftmütliche Sachse.)
HAARLEMMER HALLETJES
EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE
Sebastiaan Nietsdoener verkeert in
moeilijkheden.
Waarom hy uit den Haag ge
vlucht was.
De tooverforomle: „het blijft
maar koud."
Hoe moeiiyk het is de waarheid
te zeggen.
Waarom een gewonnen wedden
schap een groot verlies beteekenen
kan.
Het zou een beleediging wezen voor het
geheugen van onze lezers, wanneer ik veron
derstelde, dat zy mijn neef Sebastiaan Niets
doener vergeten hebben. Indertijd is in deze
rubriek in kleuren en geuren meegedeeld,
hoe Sebastiaan op zekeren aag een aardig
vermogen erfde van gierige ooms, die hy
ternauwernood kende; zy zouden er ook niet
aan gedacht hebben, hun neef te laten er
ven, maar juist hun gierigheid werd hun ver
derf. Op zekeren dag wilden zy zichzelf eens
tracteeren, kochten bedorven vleesch omdat
zy voor goede waar den prijs niet verkozen
te betalen en stierven aan de gevolgen.
Zoo erfde Sebastiaan onverwacht en ik
weet, hoe hy het noociig had. Sedert dien
tijd leefde hij gemakkelijk in den Haag en
hoefde niets meer uit te voeren, hetgeen
overigens weinig verandering in zijn leven
bracht, want van zyn jeugd af had hy toch
al weinig sympathie voor noesten viyt 'n ge
regeld werk gehad. Maar hij kon nu zijn le
ven wat ruimer inrichten en daarin schoot hij
niet te kort. Het was dan ook met een bezorgd
gemoed, dat wij eergisteren een telegram
ontvingen: „Zou gaarne wegens moeiiykhe-
den een dag of drie bij u komen doorbren
gen. Sein of ik ontvangen kan worden. Se
bastiaan."
„Komst gaarne verwacht", seinde mijn
vrouw, die altijd een zwak voor haar neef
gehad heeft, terug en toen ik thuis kwam
was zy er vol van en bestormde my met vra
gen. „Wat zouden dat voor moeilijkheden
kunnen wezen? Financieele?"
„Ik weet het niet", zei ik.
„Of andere misschien", opperde ze. bij wij
ze van alleenspraak, maar toch zoo, dat zij
er een antwoord op verwachtte.
„Ik wéét het niet", zei ik weer.
„Jij zegt maar: „ik weet het niet, ik weot
hei niet en ik maak mij ongerust."
„Lieve vrouw", zei ik op mijn meest be-
darenden toon, „er zyn in het leven veel
moeilykheden op allerlei gebied, als ik daar
een lijst van moest maken zou dat in de
honderden loopen. Maak je voorlcoplg geen
zorg. Het helpt toch niet. Als hy komt zal
hij er ons alles wel van vertellen."
Ik zag dat zij daarmee niet tevreden was.
„Hoe is 't mogelijk, dat je daar zoo kalm ou
der blyven kunt! Wie weet wat ze den goeicn
jongen hebben aangedaan!."
„Hoor eens, vrouw", zei ik, „ik weet niet
wie je met die „ze" bedoelt, maar ik weet
wel, dat iedere goeie jongen ln de wereld
ervoor zorgen moet, dat hij niet in moeilijk
heden komt!"
,.jy hebt gemakkeiyk praten", zei ze. „Een
he.eleboel onaangename dingen worden je
door de menschen aangedaan, zonder dat je
daar iets aan doen kunt."
„De ervaring leert anders", was mijn ant
woord. „De meeste menschen hebben hun
meeste moeilykheden aan zichzelf te wyten."
„Je bent hard en onbarmhartig", zei ze
en met deze vlek op mijn karakter gingen we
ter ruste en sliep ik in weerwil van Sebas-
tiaan's moeilykheden, rustig en kalm tot
aan den morgen. Mijn vrouw klaagde over
hoofdpyn. Ze had blykbaar slecht geslapen.
Het duurde niet lang, of Sebastiaan ver
scheen. Zóó rampzalig was hy niet, of hy
had het keurigste toilet gemaakt, dat van
een Hagenaar in goeden doen te verwachten
is. Met een costuum near den laatsten snit,
een ultra moderne das en een paar onberis
pelijke handschoenen had hy zyn rampza
ligheid omhuld.
„Vertel gauw", zei myn vrouw, toen hy
nauwelijks gezeten was.
„Wat bedoelt u?" vroeg hU
„Van die moeilykheden natuuriyk."
„O", zei hy en haalde voorzichtig zyn pan
talon op, dat er geen knieën in komen zou
den. „Nu ik gelukkig uit den Haag weg ben,
is het ergste voorby."
„Schuldeischers?'" vroeg !k streng.
„O nee, myn financiën zyn in orde."
„Je. bent toch niet geviucht7" vroeg niyn
vrouw tragisch.
„Dat wel een beetje", zei hy rustig.
„Maar Sebastiaan.
„Maak u niet ongerust, het is heelemaal
niet ernstig", zei hij eindelyk, blykbaar on
der den indruk van onze verschrikte ge
zichten.
„Er valt, een pak van myn hart", zei mUn
vrouw en ging zitten. Ik verzette m'ij tegen
de aanvechting om hem wat onvriendehjks
te zeggen, presenteerde bem een sigaar en
zei, wel een beetje kortaf: „Steek op en van
wal."
„Maar man", zei myn vrouw, want zoo zyn
vrouwen. Al maken zij zich ongerust en een
beetje boos, toch willen zy niet, dat een an
der een beetje stellig spreekt.
„Het komt allemaal omdat ik de waarheid
gesproken heb."
„Op het verkeerde oogenblik zeker".
„Maar man zei myn vrouw weer.
„Hoor eens hier, Sebastiaan", zei ik zoo
rustig als ik maar kon. „Als jy aan Je fami
lie onrustbarende telegrammen stuurt en
daarna aankomt alsof er geen vuiltje aan
de lucht is dan heb ik het recht om te
eüchen dat JU niet langer de vouwen in je
pantalon zit te st.reelen, maar flink weg zegt
wat er gebeurd ls. Heb je wat met de po
litie of met de justitie uit te staan?"
„Bewaar me, nee!"
„Heb je een klap gehad?"
„Evenmin".
„Dan blijven er nog maar honderd an
dere mogehjkheden over. Vertel op en talm
niet langer. Anders kun je wat my betreft
wel weer naar Den Haag teruggaan!"
„Maar man", zei mijn vrouw voor de derde
maal. Maar Sebastiaan, begrypende dat het
nu ernst was geworden, sloeg zyn eene keu
rige been over zyn andere, trok eens aan
zyn sigaar, zette een tevreden gezicht, want
het was myn beste merk en begon.
„Het Is zoowat veertien dagen geleden,
dat ik aan myn vrinden een huiselijk
dinétje had aangeboden op myn kamers, wy
zaten nog wat na te praten en het gesprek
kwam op waarheid spreken. U weet: daar
ben ik altyd een groote voorstander van ge
weest
„Ja zeker. Sebastiaan", zei mijn vrouw, met
een schuinschen blik op my die beteekende:
durf dat eens tegenspreken.
Ik deed er het zwygen toe en toen onze
neef dat opmerkte, zette hy zyn verhaal
voort: „De vrienden waren van oordeel, dat
het onmogelyk is, voor een mensch in de
maatschappij, om altyd en onder alle om
standigheden de volle waarheid te zeggen".
„Hce heeten die vrinden?" vroeg mijn
vrouw en hield aldus onnoodig het verhaal
op.
„Wat doet er dat nu toe? We kennen die
heeren toch niet".
„Juist daarom", zei mijn vrouw.
,Xaat ons zeggen Jansen. Pietersen en Y7il-
lemsen", zei ik. „Ga door, Sebastiaan".
„Ze waren het met hun drieen zoo eens,
dat ik zei: „dat ls een akelig beginsel. Ik
spreek altyd de waarheid en daar blijf ik
by.
„Bravo", zei myn vrouw.
„Als de wyn is in den man, dan is de wijs
heid ln de kan", zei ik.
Mijn vrouw keek mU verontwaardigd aan,
maar Sebastiaan boog het hoofd en ging
voort, maar een beetje minder zeker van "zyn
zaak:
„Jansen was de felste van de drie. Hy zei:
„JU zegt, dat je altyd de volle waarheid
spreekt. Goed, ik ga een weddenschap met
je aan. Binnen veertien dagen zul je drie
maal de waarheid niet gesproken hebben".
„Uitstekend", zei myn vrouw.
„Dwaze weddenschap", zei ik.
„We praatten verder over de manier waaroo
de waddenschap iou worden Ingericht. Lk
moest het bewys leveren in tegenwoordigheid
van minstens een van myn vrienden; als de
gelegenheid gunstig was, zou die zeggen: „het
biy'ft maar koud!" en dan moest ik aan-
toonen, dat ik de volle waarheid durfde zeg
gen.
.Dn hoe is dat afgeloopen?", vroeg myn
vrouw nieuwsgierig.
.Dat is gemakkelijk te begrijpen", zei
ik. ..HU" is ln moeilykheden. Dus heeft hy de
weddenschap gewonnen".
,Mooi", zei mijn vrouw.
Sebastiaan keek beurtelings naar ons
beiden, putte teen moed uit een fllnken haal
aan zijn sigaar en ging verder:
„U moet v/eten, dat Ik ln de laatste drie
maanden werk aan een ministerie. Als vo
lontair, want lk was boven den leeftyd om
op de gewone manier te beginnen".
,Dat vind ik nu eens echt prettig, om te
hooren", zei myn vrouw. „Dat niets doen is
toch ook niet goed voor een flinken man.
En je hebt daar toch zeker wel vooruitzich
ten om later een gesalarieerde betrekking
te krygen?"
„Gehad", zei Sebastiaan met een bleek
lachje. „Ik ben er niet meer".
„Wat Jammer", zei myn vrouw teleurge
steld. .Dn waarom ben je er niet gebleven?"
„Dat komt van het waarheid spreken. Op
een middag even vóór den tijd van sluiten,
komt Jansen my aan 't Ministerie afhalen,
om voor tafel een flinke wandeling te doen.
Juist was myn chef. een hoofdcommies in
de kamer, die mij werk gaf voor den vol
genden dag. „Meneer Nietsdoener", zei hy,
„hier heeft u een paar aanteekeningen voor 'n
brief. Wil u die !n den gebruikelijken vorm
gieten? U doet dat werk graag niet waar?"
„Het blijft maar koud", zei Jansen tot
my en de hoofdcommies keek hem aan,
alsof hy gek geworden was. Ik werd koud en
heet, want ik had vaak genoeg aan myn
vrienden verteld, dat lk het werk op het
ministerie zoo verschrikkelijk saai vond. En
nu werd ik op eens door Jansen gesommeerd
om de waarheid te zeggen! Maar ik verman
de my en zei tot dien hoofdcommies: v
„Nee. meneer".
„Wat nee?" vroeg de hoofdcommies.
„Ik doe dat werk heelemaal niet graag".
„Niet meneer?"
„Nee meneer".
„Waarom is u hier dan, meneer?", vroeg
de hoofdcommies sarcastisch.
„Omdat ik my anders verveel."
„Dus u stelt geen belang ln uw werk? U
vindt misschien dat werk beneden uw
waarde? U vindt het onbeteekenend?"
„Niet beneden myn waarde. Maar wel on
beteekenend."
„Ook dat van uw collega's zeker? En
ook myn werk?"
„Ja meneer."
Ik' zag dat hij op het punt stond uit te
barsten, maar hy hield zich ln.
„Ik geloof", zei hy na een korte stilte, „dat
ik beter doe dit werk niet meer van u te
verlangen. Het is prettig dat u volontair ls,
ik maak u dus niet broodeloos."
„Ik feliciteer je", zei Jansen toen hy weg
was. „Je hebt dezen keer gewonnen."
Maar ik was niet ln de stemming om daar
van te genieten. Op het ministerie behoefde
ik niet meer terug te komen. En op een an
der ministerie zouden ze my niet meer ne
men.
Drie dagen later kwam Pietersen my af
halen in myn pension. Ik vroeg bem met
mij koffie te drinken Het koffiemaal was
niet best. Het brood oudbakken, het koud
vleesch taai en de koffie slap. Ik moest te
genover Pietersen excuses maken. Juist toen
wy wildon weggaan kwam de eigenares van
het pension binnen om my een paar brieven
te brengen en vroeg om een praatje te ma
ken: „Heeft het de heeren gesmaakt?"
„Het blijft maar koud", zei Pietersen en
zij keek hem aan, alsof hU haar voor de gek
hield. Maar lk mo?st de waarheid spreken
en zei met den moed der wanhoop:
„Nee. mevrouw."
.Diet?" vroeg ze en verschoot van kleur.
„Mag ik weten wat er aan mankeerde?"
„Het brood was oudbakken, de koffie slap
en het vleesch taai."
„Meneer", zei ze, „dat neem lk u kwaiyk.
Niet dat u aanmerking maakt, dat ben ik
gewend, maar dat u het doet ln het blJzUn
van een derde, dat vind ik bcleedigend. Het
is maar beter dat lk u de kamers opzeg. De
kolonel van hierboven neemt ze dadeiyk
over."
Pietersen feliciteerde mij, toen zU met een
rood hoofd vertrokken was. ,Je hebt Jc voor
den tweeden keer kranig gehouden", zei hij.
Maar ik was mijn mooie kamers kwyt, die lk
niet te duur had. En waar zou ik ze terug
vinden?"
Een paar dagen later, in het restaurant
waar wy 's middags met ons vieren eten.
vroeg Jansen, die in ziln vryen tlid schetsen
°n v°*-Halen voor kranten en tijdschriften
schrijft: „heb Je myn laatste schets „Drie
voor Een" ln den Haagschen Koerier gelezen?"
Nu hadden WUlemsen en lk even te voren
over de schets gesproken en tot elkaar ge
zegd. dat wy die zoo onbeteekenend vonden.
Juist v/ou ik op Jansens vraag een ontwij
kend antwoord geven, toen Wlllemsen mij de
vreeseiyke woorden toefluisterde: „Het büjifc
maar koud".
Met den moed van de wanhoop gaf lk du*
Jansen ten antwoord:
„Ja, ik heb die schets gelezen".
„En hoe vond Je die?" met een lachje vol
goede verwachting.
„Onbeteekenend".
„Onbeteekenend?" vroeg Jansen en liet
van verwondering zyn vork vallen. „Bevalt
mijn letterkundig werk Je niet?"
„Om Je de waarheid te zeggen vind lk er
niet veel aan".
Jansen was woedend en liep na een woor
denwisseling die voortdurend heftiger werd,
vóór het dessert weg.
.Je hebt de weddenschao gewonnen", vol
den de twee andere vrienden. „Maar ik ben
miin werk. mijn kamers en een van mijn
vrienden kwyt, juist dien lk het meest mag
ïyden".
M'jn vrouw zei medeiydend: .Arme Jon
gen!"
Ik zei: „roekeloos".
Sebastiaan zei: „daarom had lk voor een
noosje behoefte aan een andere omgeving.
Maar o, wat Is waarheid spreken moeilijk!"
Daar deden mijn vrouw en ik, dezen keer
eensgezind, het zwygen toe.
FTDELIO.