'j^DtCI»{yil«jAI>TE OIVVOjlM W
1? BVÏl.DE lEBC)^ VAhj ^ADCIÏ©^
dood i.D-*TIEVt^sc,,<
VEDTAAED CCOD EVi; M\ IJHEI)-KEEEEI^.
Hfortc In hond van het voorafgaande).
De held van dit verhaal, Sfc. Ives. bijge
naamd de Spion van Napoleon, was ln
Mel 1813 als krijgsgevangene in handen
der Engelschen gevallen. Met lotgenoofcen
eat hU opgesloten m het kasteel Edinburg
dat tot gevangenis was Ingericht. Doordc
St. Ives van geboorte een edelman
maar in het gevangenenkamp slechts eer
gewoon soldaat de Engelsche taal
machtig was. werd bij dcor de bewakers
mesrma'-en ais tolk gebruikt, waardoor hij
verschillende voordeel en boven d 9 andere
gevangenen genoot.
De gevangenen mochten voorwerper,
van huisvlijt maken die door de bevol
king gekccht werden. Onder de koopsters
was een meisje van 18 of 19 Jaar. die de
aandacht van St. Ives trok. Het meisje
Flora genaamd, betoonde haar deelneming
in zijn lot.
Van een zaakwaarnemer ontvangt St
Ives een pakje bankbiljetten, hem door
een bloedverwant geschonken, om zUn ont
vluchting mogelyk te maken.
Met andere gevangenen heeft hU een
tunnel gegraven en met behulp van een
touw weten St. Ives en enkele vrienden
uit de vesting te ontsnappen.
Inderdaad gelukt het hem zich schuil
te houden in het kippenhok van Flora
Later helpt het meisje hem bi) zijn vlucht
Als veedrijver vermomd trekt hij weg. na
een hartelijk afscheid van Flora genomen
te hebben.
Hij kwam. na veel moeilijkheden over
wonnen te hebben, bij zijn oom. die hem
tot erfgenaam maakte. Toen moest St. Iver
evenwel weer vluchten, omdat zijn neef
hem weer aan de gerechtsdienaren, wilde
overleveren, om daardoor wraak te nemen
over zijn onterving.
Nu wordt St. Ives weer opnieuw voort
gedreven door zijn achtervolgers.
Ik voelde dat mijn ellende niet lang meer
kon duren. De koude en de regen hadden
mij licht ln het hoofd gemaakt, ook was het
mij niet meer mogelijk te onderscheiden of
het zelfverwijt dan wel honger was. die aan
mijn ingewanden knaagde. Verstijfd, met
een leeg gevoel in maag en hoofd, duizelig
wankelend verliet ik den steen, waarop mijn
boetvaardig lichaam had gerust en sleepte
mij naar den grooten weg. Ik keek links en
rechts om mij te overtuigen dat geen po
litieagenten in de buurt waren en ontdekte
op twee geweerschoten afstands een mijlpaal
met een witte vlek erop een stuk bedrukt
papier. Afschuwelijke gedachte! Zou dat
papier den prijs vermelden, die op het hoofd
van Champdivers was gezet? Nu, in ieder ge
val moest ik weten hoe men mij had beschre
ven! Ik maakte mijzelf wijs dat de nieuws
gierigheid mij dreef, maar het was niet an
ders dan laaghartige vrees. Ik had gedurende
den nacht koude rillingen langs mijn rug
gevoeld maar zij hadden niets te beteeke-
nen gehad, vergeleken bij die, welke ik voel
de, terwijl ik op dat stuk papier afging.
„BUITENGEWONE LUCHTREIS
met den reuzenballon
„LUNARDr.
Professor Byfleld, de wereldberoemde lucht
reiziger heeft de eer de hooggeëerde inwoners
van Edinburg en omstreken bekend te ma
ken...." enz.
De schok deed mij het gelaat In de han
den verbergen en ik barstte in een zenuw
achtig lachen uit dat met een snik eindigde.
Ik lachte en snikte dat mijn oververmoeid
lichaam schokte. En ik liep dwars door de
velden ln een toestand van uitgelatenheid,
die even teugelloos als ongegrond was. Een
maal stond ik plotseling stil om mij te ver
wonderen over het geluid van mijn eigen
stem. Men zal het bijna onbegrijpelijk vin
den, dat ik den weg vond naar de mij door
Flora aangewezen plaats. Maar men kon
hem onmogelijk missen, men zag uit de verte
den door haar aangeduiden heuvel voor zich
en behoefde er slechts regelrecht heen te
loopen. Ik bleef op ongeveer vijftig meter
van de aangewezen plek heen en weer loo
pen. Ik kon haar van daar zien aankomen,
zonder zelf gezien te worden. Ik telde mijn
schreden. Zoodra ik stilstond, rilde ik en
mijn honger werd bijna ondragelijk. Ik keek
op mijn horloge: tien minuten over achten!
Dwaas, die ik was, op haar komst te reke
nen! Zij was immers door spionnen omringd!
Daar viel een steen, een voetstap naderde
mijn hart bonsde van vreugde. Zij was
het! Zij kwam, en de aarde was weer met
bloemen bedekt, 't Was of de godin, wier
naam zij droeg, zelve voor mij verscheen. En
inderdaad, van dat oogenblik af hield het op
niet regenen.
Flora!
Arme Anne!
Ik heb zeer veel dienst van die sjaal
gehad, zeide ik.
Ge zijt uitgehongerd!
Ja. dat is waar, he"aas.
Dat dacht ik wel. Kijk eens wat ik heb
meegebracht.
ZU had een grijzen doek om het hoofd en
de schouders en daaronder uit bracht zjj een
mandje te voorschijn.
Ik denk, dat de pasteitjes nog warm
z!Jn. Ze zijn direct uit den oven in het ser
vet. gekomen en daarin blijven ze warm.
Wij gingen tezamen naar de steengroeve.
Ik was haar innig dankbaar voor haar lief
derijke voorzorgen. In die dagen wist ik nog
niet. dat de vrouwen, als bij instinct, den
man dien zij liefhebben en die ln nood ver
keert, in de allereerste plaats wenschen te
voeden.
Wij spreidden het servet over een grooten
steen uit en legden daarop de meegebrachte
schatten: pasteitjes, brood, hardgekookte
eieren, een flesch melk en een klein fleschje
likeur. Terwijl wij de tafel dekten kwamen
onze handen telkeps met elkander in aan
raking. Wij speelden huishoudinkje, het was
het eerste ontbijt in onze wittebroodsweken
Ik ben wel uitgehongerd, zeide ik, maar
ik raak geen stuk aan, indien gij den maal
tijd niet met. me deelt. Gebruikt u suiker en
melk? vroeg ik schertsend.
Wij zaten dicht naast, elkaar, haar wang
tegen den mijnen: ik voelde een vochtig
krulletje van heur haar tegen mijn lippen
en drukte er een kus op en vele dagen
bng was het de herinnering aan dien kus,
die mij troostte ln mijn eenzaamheid. En
thans nog denk ik eraan.
Maar vertel me toch hoe ge het hebt
aangelegd aan uw bewakers te ontkomen,
zeide ik.
Zij legde het koekje neer, waaraan zij ge
knabbeld had, om zich den schijn te geven
dat zij ac.
Janette, dat is de melkmeid, heeft me
haar rok en haar doek geleend en haar
schoenen ook. Zij gaat om zes uur melken
en ik ben in haar p.aats gegaan. Le mu:
kwam mij goed te pas. Ze zijn afschuwelijk.
Ja, dat zijn ze. Chevenix
Neen, ik meen die kleeren. En die arme
koeien
H-t in«cHnH-. dor rijorer, t<; dikwijls be
wonderenswaardig, zeide ik. Laten we hopen,
ua„ zij ue aaiiuu....!, <.u*-cu üe....on van owee
betaalde detectives en twee politie-agenten.
Neen, ik geloof dat ze eerder op de hulp
van tante zullen moeten rekenen, antwoord
de Flora, met een allerliefsten schalkschen
glimlach, die even spoedig verdween, als hij
gekomen was.
toen een paar dikke boerenvrouwen voorbij
kwamen. Zij zagen ons ongetwijfeld, ja, zij
staarden ons aan en prevelden iets, terwijl
zij voorbijgingen.
Zij denken, dat we hier een pic-nic heb
ben gehouden, zeide ik.
Maar zij schenen niets verwonderd. Gij.
met dien doek om 't hoofd moest toch eigen
lijk de aandacht trekken.
Zoo van terzijde hebben ze mij mis
schien voor een vrouw gehouden, zeide ik
Mijn beenen konden ze niet zien. Die waren
achter den steen verborgen.
Maar aan een pic-nic hebben ze zeker
niet gedacht, hernam mijn verstandige Flo
ra. Daarvoor is het geen weer en ook zeker
niet de tijd.
Wederom hoorden we voetstappen nade
ren. Ditmaal was het een boer, een oude man
ln een schaapherdersdeken gehuld, en een
muts op het hoofd, die nat was van de mist.
Hij bleef even voor ons staan, knikte en
leunde op zijn stok.
Geen mooi weertje van morgen, zeldc
hU, komt u uit Leadburn?
De vlucht per luchtschip.
Maar laat ons geen tijd verliezen, Anne,
vervolgde ze. Uw vervolgers zijn zoo talrijk
en zoo dichtbij. O, wees toch wat ernstigerl
't Is of ik mijnheer Romaine hoor.
Om mijnentwil, Anne.
Ze vouwde de handen en ik nam ze in de
mijne en kuste ze.
Li eling, zeide ik, voordat het weer op
heldert
Het is toch reeds opgehelderd
We moeten toch nog een beetje wach
ten. Voordat het is opgehelderd moet ik het
dal uit zijn en op den weg. welken de vee
drijvers volgen. Kunt ge mij dien misschien
aanwijzen?
Ze maakte een barer handen vrij, en
bracht uit het lijfje van haar Japon een
pakje te voorschijn. Het waren mijn bank
biljetten.
- Goede hemel, zeide ik. Bijna had ik het
geld vergeten.
Zult ge dan nooit verstandig worden?
zeide ze met een zucht.
Ze had het geld zorgvuldig in een zakje
van geoliede zijde genaaid. Ik voelde de
warmte van haren boezem, terwijl 11c het in
de hand hield en zag dat de naam Anne met
roode zijde er op geborduurd was en daaron
der een stljgerende leeuw een naboot
sing van het stuk waardeloos speelgoed, dat
ik voor haar had vervaardigd lang, lang
geleden scheen het mij toe.
ik droeg het steeds bij mij, zeide ze
blozend.
Ik stak het pakje ln mijn zak en viel voor
haar op de knieën.
Flora, mijn engel, mijn bruid!
St! riep ze op zijde springend.
Zware voetstappen naderden. Ik had nog
Juist tijd den sjaal over mijn hoofd te wer
pen en weer op mijn steen plaate te nemen,
Neen, uit Peeples, antwoorde ik den
deken vaster om mij heen trekkende om mijn
baltoilet te verbergen.
Peeples, herhaalde hij, Peepleszoo
ver ben ik nog nooit gkomen. Ik heb er wel
eens over gedacht, maar daar ik niet zeker
was of het er mij zou bevallen, ben ik er lie
ver niet heengegaan. Ik zou u raden niet te
lang meer te wachten, anders zou het kun
nen gebeuren, dat u te laat komt. Ik ben zelf
ook laat.
HU ging verder. Wat bedoelde hij? Wij
luisterden naar zUn. schreden. Voordat het
geluid ervan was weggestorven, sprong ik op,
Flora's hand grUpend.
Luister? Wat is dat?
Me dunkt, dat zijn muzikanten
Drie seconden lang keken Flora en ik
elkander aan, zwijgend, verwonderd, vra
gend Toen snelde zU naar den weg en keek
den heuvel af.
We moeten maken dat we weg komen.
Anne! Er komen nog meer menschen.
Wij lieten de overblijfselen van ons ontbUt
staan, namen elkander bU de hand en spoed
den ons voort ln noordehjke richting. Wei
nige meters verder nam het pad een einde
en bevonden we ons op de helling. Plotse
ling stonden we stiL
Aan onze voeten strekte zich een groene
weide uit en daarop bevonden zich twee, drie
hondei'd menschen. Boven deze menigte
zweefde niet alleen de muziek der blaas
instrumenten, die wij hadden vernomen,
maar tevens een voorwerp van omvang er,
vorm herinnerende aan den geest, die uit de
kruik van den visscher opsteeg zooais in
de Duizend en één Nacht wordt verhaald
Het was de luchtballon van Byfleld, de reu
zenballon Lunardi, die gevuld werd.
De drommel hale Byfleld? riep ik uit,
Wie is dat, Byfleld? vroeg Flora.
Een luchtreiziger, lieveling, een grimmig
mensch, en dat is waarschijnlijk de reden
waarom hij een grijs en blauw gestreepten
luchtballon bezit en een troep muzikanten
heeft besteld, juist op het uur, dat ik voor
mijn vlucht heb bestemd, 't Is alsof het
noodlot dien man op mijn weg heeft gewor
pen, zeide ik. Maar misschien
Op hetzelfde oogenblik uitte Flora een
kreet van schrik en mij omwendende, ont
dekte ik majoor Chevenix en Ronald.
De knaap trad op ons toe, zonder mUn bui
ging te beantwoorden, en legde zijn hand op
Flora's arm.
Gij gaat onmiddellijk mee naar huis,
zeide hij.
Neen, zeker niet, zeide ik zijn schouder
aanrakende. Het schouwspel zal binnen tien
minuten voorbij zijn en zoo lang wacht zij
nog.
—St. Ives! riep hij toornig uit, ik waar
schuw u ,dat ge hier, ten aanschouwe van al
die menschen, mij niet dwingt een scène te
maken. Man, hebt ge mijn zuster niet reeds
genoeg gecompromitteerd!
Me dunkt dat gij, die uw zuster laat be
waken en daarin wordt geholpen door een
majoor, uw zuster veel meer hebt gecompro
mitteerd. Neem dus dat woord liever niet
op de lippen in tegenwoordigheid van ande
ren, bewaar het voor huishoudelijk gebruik.
Daar uw zuster zoo weinig medegevoel vindt
voor hetgeen haar zoo na aan het hart ligt,
is het vergeefelijk dat zij zelve handelt.
Majoor Chevenix is een vriend onzer
familie, zeide de knaap maar hij bloosde ter
wijl hij het zeide.
Uwer familie? herhaalde ik. Zoo? Heeft
uw tante zijn hulp ingeroepen? Neen, neen,
mijn goede Ronald, die bewering kunt ge niet
volhouden. En daar ge uw zuster beleedigt,
mijnheer, zult u daarvoor gestraft worden,
eindigde ik op hoogen toon.
Pardon, zeide de majoor tusschenbeide
tredend, Ronald heeft terecht opgemerkt,
dat dit niet de meest geschikte plaats voor
een twist is. Ik heb de politie aan den voet
van den heuvel gezien en het rijtuig van uw
neef staat op den weg. Het spoor van juf-
lrouw Gilchrist hebben wij gevolgd en daar
wij vermoedden dat zij naar de steengroeve
was gegaan, sloegen wij den kortsten weg
daarheen in. Zie! riep hij plotseling uit.
Ik keek in de aangewezen richting. In
derdaad verscheen op den top van den heu
vel een in het grijs gekleede gestalte. Zij
was geen vijfhonderd meter van ons verwij
derd. Zij werd op den voet gevolgd door mijn
vriend in het laken vest en het paar kwam
langzaam naar ons toe.
Mijne heer en, zeide ik, ik ben u, geloof
ik, dank schuldig. Uw handelwijze was goed
gemeend
Wij hadden het welzijn van mejuffrouw
Gilchrist op het oog, antwoordde de majoor
stijf.
Gauw, St. Ives, haast u. haast u! riep
Ronald op eens. Loop dat kleine pad af en
dan om den hoek der steengroevewe
zullen u niet tegenhouden. Haast u!
Dank u, mijn vriend. Ik heb reeds een
ander plan. Flora, vervolgde ik haar hand
vattend, wij moeten thans scheiden. In de
volgende vijf minten kan veel gebeuren.
Houdt u dapper, geliefde, uw gedachten zul
len mij vergezellen, totdat ik tot u terugkeer.
Ja, waarheen gij ook gaat, Anne, over
al volgt u mijn liefde. Ik blijf eeuwig de uwe
wat er ook gebeuren moge. Ga en God be
hoede u, Anne.
Ik zag dat haar boezem hijgde en zij keek
den majoor in het gelaat, blozend be
schaamd over haar bekentenis, maar tevens
triomfantelijk.
Haast u! riepen rij en haar broeder te
gelijkertijd.
Ik kuste tot afscheid hare hand en snelde
den heuvel af.
Ik hoorde iemand achter mij roepen en
omkijkende zag ik mijn achtervolgers, drie
in geta.1 thans, behalve miin zwaarlijvige
neef. Zij veranderden van richting toen zij
mij over een beek zagen springen en mijn
schreden naar de dichte menigte in de afge
zette ruimte zagen richten. Een slaperige,
dikke kerel zat op een drievoet aan den in
gang, met een schotel zes stuiverstukken en
een papier voor zich. Blijkbaar nam hij het
geld in ontvangst.
Hier wordt niet gewisseld, zeide hij, uit
zijn dommeling ontwakend en naar een pak
je rose entree-kaartjes grijpend.
Is niet noodig! antwoordde ik mijn geld
ln den schotel werpend; ik rukte hem het
kaartje uit de hand en vloog door den in
gang.
Voordat ik mij onder de menigte drong,
keek ik eerst nog even om mij heen. De
man met het laken vest was thans de voor
ste en was op het punt over de beek te sprin
gen. Vlak achter hem liep de roodharige
schel men eindelijk ver weg mijn neef, die
een anderen, minder moeilijken weg had in
geslagen. De kassier leunde met den rug te
gen het hek en keek mij verbijsterd na. On
getwijfeld deden mijn bloot hoofd, mijn bal
toilet, mijn verlakte schoenen hem mij voor
een nachtelijken pretmaker houden, die pas
in den vroegen morgen het drinkgelag had
verlaten en nog niet nuchter was. Dit ver
moeden bracht mij op een goed denkbeeld;
ik deed alsof ik dronken wasj wel wetende
dat het volk voor een dronken man toege
vend is en uit den weg gaat. Ik hikte en zong
en wankelde, en zwaaide nu tegen den een
dan tegen den ander aanbonzende, telkens
om excuus vragend, en zoo drong ik door de
menigte heen, die mij lachend voortduwde.
Zij hadden juist eenige opwekking noodig
en ik kwam net van pas met mijn uitgelaten
vroolijkheid, want zij waren doorweekt van
den regen, hadden natte koude voeten en
nooit werd een publieke vermakelijkheid met
minder belangstelling gadsgeslagen. Welis
waar regende het niet meer, de zon was door
de wolken gedrongen maar zij die een para
plu bij zich hadden, wilden die niet dicht
doen en zij hielden haar op met de eigen
aardige koppigheid, die de van natuur toege
vende menschen ontwapent.
Is 't ding bijna vol, Jack?
Ja, dat moet wel.
Hij gaat er nu dadelijk van door, hè?
- Ja, waarschijnlijk.
Is dat niet de zesde keer, dat je hem
hebt zien opstijgen?
Ja, ik geloof 't wel.
Dat waren de vragen en antwoorden die
Ik hoorde en de toon, waarop zij werden
uitgesproken deed veel meer denken aan de
begrafenis van Byfield dan aan een glorie
rijke daad.
Byfield zelf zat reeds in den mand en
boog zich over den rand, terwijl zijn lever
kleurig en lichtblauw gestreepte ballon
zachtkens boven zijn hoofd heen en weer
zweefde. Hij hield het oog op de voorberei
dende maatregelen, maar zijn blik was pein
zend misschien berekende hij het bedrag
der entree's. Toen ik hem bereikte, waren
zijn helpers bezig de gaspijp weg te nemen
en de Lunardi schommelde aan de touwen,
welke haar nog met de aarde verbonden. Een
grappenmaker duwde mij tot vlak onder den
mand.
En opeens klonk een stem, die mij deed
omkijken.
Ducie, Kerel ben Jij het! Speelmakker
uit mijn Jeugd, steun van mijn ouderdom,
hoe maak je. het?
Het was de reus Dalmahoy. Hij hing aan
een der touwen en deed zoo gewichtig alsof
de opstijging der ballon geheel alleen van
hem afhing en onbeschrijfelijk verwaand.
Neem me niet kwalijk dat ik je geen
hand geef. ik kan niet loslaten. Je moet we
ten, dat we den heelen nacht bij de wijn-
flesch hebben gezettcn. Bij field gaat ons
verlaten om zich naar sferen, die nog door
geen menschelijke vosten zijn betreden, te
begevenBij field is een dapper man
Eén snede met dit mes en de verbinding met
de aarde is verbroken Bij field, onze we-
derzijdsche vriend doorklieft het luchtruim!
Maar hij zal tot ons terugkeeren, o twijfel
niet aan deze waarheid, hij zal tot ons terug
keeren en dan dost hij 't zelfde weer.
Dalmahoy eindigde zijn hoogdravende re
de met de weinig toepasselijke nabootsing
van een posthoorn, en opziende zag ik hoofd
en schouders van Byfield.
Mijn kleeding en houding deden hem ver
moeden dat ook ik dronken was en hij riep:
Ga naar huis. Ducie. Ik heb waarachtig
genosg aan één zoo'n dom geboren ezel als
Dalmahoy! Jullie bederft de heele voorstel
ling.
Byfleld! riep ik. Ik ben niet dronken.
Laat gauw een touwladder naar beneden,
gauw! Ik geef je honderd guinjes als je mij
meeneemt!
Ik zag den man in het grijs achter de
menigte die tien man dik stond.
En ge wilt nog beweren, dat ge niet
dronken zijt? riep hij. Me dunkt dat is dui
delijk. Ga weg, of houdt ten minste uw mond
ik wil een speech houden. Dames en hee-
ren!
Ik liet hem mijn zakje bankbiljetten zien.
Hier is het geld, man! Heb medelijden.
De politie is mij op de hielen
Hoort, hoort! riep Dalmahoy.
Uw aandacht bewijst dat gij doordron
gen zijt van het gewicht der gebeurtenis
Ik spreidde de bankbiljetten uit onder zijn
oogen, hij aarzelfde, maar hervatte toen met
vaster stem:
Een eenzaam reiziger....
Twee honderd! riep ik.
Twee honderd eenzame reizigers....
De man begon de denkbeelden te verwar
ren.
Ik ben geen redenaaralle duivels..
Er kwam beweging in de vast opeenge
pakte menigte.
Smijt den dronken kerel eruit! riep er
een.
Het volgend oogenblik hoorde ik mijn neef
vloeken en razen om zich een doortocht te
banen, ik zag zijn bezweet, rood gelaat....
toen liet Byfield bliksemsnel een ladder neer,
als een kat klauterde ik naar boven.
Snijdt de touwen door!
Houdt hem, houdt hem! riep mijn neef.
Laat de ballon niet gaan! Het is Champdi
vers, de moordenaar!
Hakt de touwen door! schreeuwde By
field mét een vloek en tot mijn onbeschrij
felijke vreugde zag ik dat Dalmahoy zijn
plicht deed. Een hand pakte mijn hiel beet,
ik schopte onder het bulderend gelach der
toeschouwers, ik voelde dat de schop het ge
bit van mijn vijand had getroffen en op
waarts steeg de ballon. Ik klom over den
rand en bevond mij ln veiligheid.
Ik keek naar beneden en ik wilde Alain
een hartelijk vaarwel toeroepen, maar het
gezicht van die honderd naar boven gerichte
blikken, deed mij verstommen. Het gevaar
lag daar, onder mij, ik zag de woedende ge
baren, ik las, zoo duidelijk alsof het gedrukt
was, liet onheil dat mij bedreigd had en ik
voelde dat ik bleek werd. Mijn neef zou trou
wens niet naar mijn afscheidsgroet geluisterd
hebben, want mijn schop: ha,d den politie
agent tegen hem doen vallen, tezamen waren
zij op den grond gerold, hy lag, als' een
zwemmer, met uitgespreide armen en den
neus in het slijk.
HOOFDSTUK XIIL
De Luchtreis.
Dat alles zag ik ln een oogenblik, laten wé
zeggen in drie seconden. De menigte onder
ons werd kleiner en kleiner, plotseling uitte
een vrouw een doordringenden kreet, toen
volgde een oogenblik van ademlooze stilte.
En toen een algemeen geschreeuw.
Wat duivel beteekent dat nu weer? zeide
Byfield, en keek over den rand. Groote he
mel, het is Dalmahoy!
En zoo was het. Onder ons, aan het uit
einde van een touw, hing die ongelukkige
dwaas tusschen hemel en aarde. Hij had
eersc het touw waarbij hij stond doorgesne
den en daar de anderen nog niet gereed wa
ren, het neg vastgehouden en het zelfde vcor
de zekerheid tweemaal om zijn pols geslagen.
Natuurlijk was hij door den schok in de
hoogte gespronken en in plaats van zich los
te maken, mee de lucht in gegaan. Thans
klemde hij zich met beide handen vast aan
het touw en werd meegenomen de hoogte in.
Het anker! riep Byfield.
Dalmahoy's touw was onder aan den
mand bevestigd, zoodat wij ei- niet bij kon
den komen om heifc op te hijschen. Wij
maakten daarom het anker los om dat hem
toe te werpen en riepen:
Houd je vast! Houd je vast. Grijp als je
kunt het ankerJe breekt je nek, wan
neer je loslaat!
Hij zwaaide heen en weer en wij zagen een
va angst verwrongen bleek gelaat.
We wierpen nu het anker ln de richting
waar hij zich bevond in de hoop dat hij het
zou kunnen grijpen. Den eersten keer zweef
de hij er voorbij als de slinger van een klok
greep er met de eene hand naar, zonder het
te pakken, kwam terug, greep er weer naar,
maar weer te vergeefs. Bij den derden keer
bonsde hij er legen aan, sloeg een arm er
om heen, liet het touw los en een twee drie
hadden we hem boven.
Wij trokken hem binnen boord. Hij was
bleek, maar zijn spraakvermogen was nog
volmaakt ln orde.
Ik most u wel zeer om excuus vragen
dat was een heele domme streek van me, ja
meer dan dom en het zou nog een onple
zierig einde hebben kunnen nemenja,
een klein slokje zal me goed doen, 't is alleen
maar voor den schrik.
Hij nam de aangeboden cognacflesch,
maar bracht haar niet aan den mond, zijn
arm was als verstijfd.
Hij valt flauw! riep ik.
Flauw vallen? ben je gek, Ducie? Maar
wat is dat?
Hij keek over mijn schouder en ik hoorde
thans achter mij een stem, niet de stem van
Byfield die uit de wolken scheen te komen.
U bsnt getuige, meneer Byfield
Men most nu bsdenken, dat ik sinds zes
dagen in een toestand van voortdurend ge
vaar had geleefd, onafgebroken waren mijn
zenuwen strak gespannen gsv/esst en het
was dus geen wonder, en ik hoop dat nie-,
mand mij een verwijt van za! maken, dat
ik thai sidderde als een kompasnaald-
(Wordt vervolgd.*