'j^DtCI»{yil«jAI>TE OIVVOjlM W 1? BVÏl.DE lEBC)^ VAhj ^ADCIÏ©^ dood i.D-*TIEVt^sc,,< VEDTAAED CCOD EVi; M\ IJHEI)-KEEEEI^. Hfortc In hond van het voorafgaande). De held van dit verhaal, Sfc. Ives. bijge naamd de Spion van Napoleon, was ln Mel 1813 als krijgsgevangene in handen der Engelschen gevallen. Met lotgenoofcen eat hU opgesloten m het kasteel Edinburg dat tot gevangenis was Ingericht. Doordc St. Ives van geboorte een edelman maar in het gevangenenkamp slechts eer gewoon soldaat de Engelsche taal machtig was. werd bij dcor de bewakers mesrma'-en ais tolk gebruikt, waardoor hij verschillende voordeel en boven d 9 andere gevangenen genoot. De gevangenen mochten voorwerper, van huisvlijt maken die door de bevol king gekccht werden. Onder de koopsters was een meisje van 18 of 19 Jaar. die de aandacht van St. Ives trok. Het meisje Flora genaamd, betoonde haar deelneming in zijn lot. Van een zaakwaarnemer ontvangt St Ives een pakje bankbiljetten, hem door een bloedverwant geschonken, om zUn ont vluchting mogelyk te maken. Met andere gevangenen heeft hU een tunnel gegraven en met behulp van een touw weten St. Ives en enkele vrienden uit de vesting te ontsnappen. Inderdaad gelukt het hem zich schuil te houden in het kippenhok van Flora Later helpt het meisje hem bi) zijn vlucht Als veedrijver vermomd trekt hij weg. na een hartelijk afscheid van Flora genomen te hebben. Hij kwam. na veel moeilijkheden over wonnen te hebben, bij zijn oom. die hem tot erfgenaam maakte. Toen moest St. Iver evenwel weer vluchten, omdat zijn neef hem weer aan de gerechtsdienaren, wilde overleveren, om daardoor wraak te nemen over zijn onterving. Nu wordt St. Ives weer opnieuw voort gedreven door zijn achtervolgers. Ik voelde dat mijn ellende niet lang meer kon duren. De koude en de regen hadden mij licht ln het hoofd gemaakt, ook was het mij niet meer mogelijk te onderscheiden of het zelfverwijt dan wel honger was. die aan mijn ingewanden knaagde. Verstijfd, met een leeg gevoel in maag en hoofd, duizelig wankelend verliet ik den steen, waarop mijn boetvaardig lichaam had gerust en sleepte mij naar den grooten weg. Ik keek links en rechts om mij te overtuigen dat geen po litieagenten in de buurt waren en ontdekte op twee geweerschoten afstands een mijlpaal met een witte vlek erop een stuk bedrukt papier. Afschuwelijke gedachte! Zou dat papier den prijs vermelden, die op het hoofd van Champdivers was gezet? Nu, in ieder ge val moest ik weten hoe men mij had beschre ven! Ik maakte mijzelf wijs dat de nieuws gierigheid mij dreef, maar het was niet an ders dan laaghartige vrees. Ik had gedurende den nacht koude rillingen langs mijn rug gevoeld maar zij hadden niets te beteeke- nen gehad, vergeleken bij die, welke ik voel de, terwijl ik op dat stuk papier afging. „BUITENGEWONE LUCHTREIS met den reuzenballon „LUNARDr. Professor Byfleld, de wereldberoemde lucht reiziger heeft de eer de hooggeëerde inwoners van Edinburg en omstreken bekend te ma ken...." enz. De schok deed mij het gelaat In de han den verbergen en ik barstte in een zenuw achtig lachen uit dat met een snik eindigde. Ik lachte en snikte dat mijn oververmoeid lichaam schokte. En ik liep dwars door de velden ln een toestand van uitgelatenheid, die even teugelloos als ongegrond was. Een maal stond ik plotseling stil om mij te ver wonderen over het geluid van mijn eigen stem. Men zal het bijna onbegrijpelijk vin den, dat ik den weg vond naar de mij door Flora aangewezen plaats. Maar men kon hem onmogelijk missen, men zag uit de verte den door haar aangeduiden heuvel voor zich en behoefde er slechts regelrecht heen te loopen. Ik bleef op ongeveer vijftig meter van de aangewezen plek heen en weer loo pen. Ik kon haar van daar zien aankomen, zonder zelf gezien te worden. Ik telde mijn schreden. Zoodra ik stilstond, rilde ik en mijn honger werd bijna ondragelijk. Ik keek op mijn horloge: tien minuten over achten! Dwaas, die ik was, op haar komst te reke nen! Zij was immers door spionnen omringd! Daar viel een steen, een voetstap naderde mijn hart bonsde van vreugde. Zij was het! Zij kwam, en de aarde was weer met bloemen bedekt, 't Was of de godin, wier naam zij droeg, zelve voor mij verscheen. En inderdaad, van dat oogenblik af hield het op niet regenen. Flora! Arme Anne! Ik heb zeer veel dienst van die sjaal gehad, zeide ik. Ge zijt uitgehongerd! Ja. dat is waar, he"aas. Dat dacht ik wel. Kijk eens wat ik heb meegebracht. ZU had een grijzen doek om het hoofd en de schouders en daaronder uit bracht zjj een mandje te voorschijn. Ik denk, dat de pasteitjes nog warm z!Jn. Ze zijn direct uit den oven in het ser vet. gekomen en daarin blijven ze warm. Wij gingen tezamen naar de steengroeve. Ik was haar innig dankbaar voor haar lief derijke voorzorgen. In die dagen wist ik nog niet. dat de vrouwen, als bij instinct, den man dien zij liefhebben en die ln nood ver keert, in de allereerste plaats wenschen te voeden. Wij spreidden het servet over een grooten steen uit en legden daarop de meegebrachte schatten: pasteitjes, brood, hardgekookte eieren, een flesch melk en een klein fleschje likeur. Terwijl wij de tafel dekten kwamen onze handen telkeps met elkander in aan raking. Wij speelden huishoudinkje, het was het eerste ontbijt in onze wittebroodsweken Ik ben wel uitgehongerd, zeide ik, maar ik raak geen stuk aan, indien gij den maal tijd niet met. me deelt. Gebruikt u suiker en melk? vroeg ik schertsend. Wij zaten dicht naast, elkaar, haar wang tegen den mijnen: ik voelde een vochtig krulletje van heur haar tegen mijn lippen en drukte er een kus op en vele dagen bng was het de herinnering aan dien kus, die mij troostte ln mijn eenzaamheid. En thans nog denk ik eraan. Maar vertel me toch hoe ge het hebt aangelegd aan uw bewakers te ontkomen, zeide ik. Zij legde het koekje neer, waaraan zij ge knabbeld had, om zich den schijn te geven dat zij ac. Janette, dat is de melkmeid, heeft me haar rok en haar doek geleend en haar schoenen ook. Zij gaat om zes uur melken en ik ben in haar p.aats gegaan. Le mu: kwam mij goed te pas. Ze zijn afschuwelijk. Ja, dat zijn ze. Chevenix Neen, ik meen die kleeren. En die arme koeien H-t in«cHnH-. dor rijorer, t<; dikwijls be wonderenswaardig, zeide ik. Laten we hopen, ua„ zij ue aaiiuu....!, <.u*-cu üe....on van owee betaalde detectives en twee politie-agenten. Neen, ik geloof dat ze eerder op de hulp van tante zullen moeten rekenen, antwoord de Flora, met een allerliefsten schalkschen glimlach, die even spoedig verdween, als hij gekomen was. toen een paar dikke boerenvrouwen voorbij kwamen. Zij zagen ons ongetwijfeld, ja, zij staarden ons aan en prevelden iets, terwijl zij voorbijgingen. Zij denken, dat we hier een pic-nic heb ben gehouden, zeide ik. Maar zij schenen niets verwonderd. Gij. met dien doek om 't hoofd moest toch eigen lijk de aandacht trekken. Zoo van terzijde hebben ze mij mis schien voor een vrouw gehouden, zeide ik Mijn beenen konden ze niet zien. Die waren achter den steen verborgen. Maar aan een pic-nic hebben ze zeker niet gedacht, hernam mijn verstandige Flo ra. Daarvoor is het geen weer en ook zeker niet de tijd. Wederom hoorden we voetstappen nade ren. Ditmaal was het een boer, een oude man ln een schaapherdersdeken gehuld, en een muts op het hoofd, die nat was van de mist. Hij bleef even voor ons staan, knikte en leunde op zijn stok. Geen mooi weertje van morgen, zeldc hU, komt u uit Leadburn? De vlucht per luchtschip. Maar laat ons geen tijd verliezen, Anne, vervolgde ze. Uw vervolgers zijn zoo talrijk en zoo dichtbij. O, wees toch wat ernstigerl 't Is of ik mijnheer Romaine hoor. Om mijnentwil, Anne. Ze vouwde de handen en ik nam ze in de mijne en kuste ze. Li eling, zeide ik, voordat het weer op heldert Het is toch reeds opgehelderd We moeten toch nog een beetje wach ten. Voordat het is opgehelderd moet ik het dal uit zijn en op den weg. welken de vee drijvers volgen. Kunt ge mij dien misschien aanwijzen? Ze maakte een barer handen vrij, en bracht uit het lijfje van haar Japon een pakje te voorschijn. Het waren mijn bank biljetten. - Goede hemel, zeide ik. Bijna had ik het geld vergeten. Zult ge dan nooit verstandig worden? zeide ze met een zucht. Ze had het geld zorgvuldig in een zakje van geoliede zijde genaaid. Ik voelde de warmte van haren boezem, terwijl 11c het in de hand hield en zag dat de naam Anne met roode zijde er op geborduurd was en daaron der een stljgerende leeuw een naboot sing van het stuk waardeloos speelgoed, dat ik voor haar had vervaardigd lang, lang geleden scheen het mij toe. ik droeg het steeds bij mij, zeide ze blozend. Ik stak het pakje ln mijn zak en viel voor haar op de knieën. Flora, mijn engel, mijn bruid! St! riep ze op zijde springend. Zware voetstappen naderden. Ik had nog Juist tijd den sjaal over mijn hoofd te wer pen en weer op mijn steen plaate te nemen, Neen, uit Peeples, antwoorde ik den deken vaster om mij heen trekkende om mijn baltoilet te verbergen. Peeples, herhaalde hij, Peepleszoo ver ben ik nog nooit gkomen. Ik heb er wel eens over gedacht, maar daar ik niet zeker was of het er mij zou bevallen, ben ik er lie ver niet heengegaan. Ik zou u raden niet te lang meer te wachten, anders zou het kun nen gebeuren, dat u te laat komt. Ik ben zelf ook laat. HU ging verder. Wat bedoelde hij? Wij luisterden naar zUn. schreden. Voordat het geluid ervan was weggestorven, sprong ik op, Flora's hand grUpend. Luister? Wat is dat? Me dunkt, dat zijn muzikanten Drie seconden lang keken Flora en ik elkander aan, zwijgend, verwonderd, vra gend Toen snelde zU naar den weg en keek den heuvel af. We moeten maken dat we weg komen. Anne! Er komen nog meer menschen. Wij lieten de overblijfselen van ons ontbUt staan, namen elkander bU de hand en spoed den ons voort ln noordehjke richting. Wei nige meters verder nam het pad een einde en bevonden we ons op de helling. Plotse ling stonden we stiL Aan onze voeten strekte zich een groene weide uit en daarop bevonden zich twee, drie hondei'd menschen. Boven deze menigte zweefde niet alleen de muziek der blaas instrumenten, die wij hadden vernomen, maar tevens een voorwerp van omvang er, vorm herinnerende aan den geest, die uit de kruik van den visscher opsteeg zooais in de Duizend en één Nacht wordt verhaald Het was de luchtballon van Byfleld, de reu zenballon Lunardi, die gevuld werd. De drommel hale Byfleld? riep ik uit, Wie is dat, Byfleld? vroeg Flora. Een luchtreiziger, lieveling, een grimmig mensch, en dat is waarschijnlijk de reden waarom hij een grijs en blauw gestreepten luchtballon bezit en een troep muzikanten heeft besteld, juist op het uur, dat ik voor mijn vlucht heb bestemd, 't Is alsof het noodlot dien man op mijn weg heeft gewor pen, zeide ik. Maar misschien Op hetzelfde oogenblik uitte Flora een kreet van schrik en mij omwendende, ont dekte ik majoor Chevenix en Ronald. De knaap trad op ons toe, zonder mUn bui ging te beantwoorden, en legde zijn hand op Flora's arm. Gij gaat onmiddellijk mee naar huis, zeide hij. Neen, zeker niet, zeide ik zijn schouder aanrakende. Het schouwspel zal binnen tien minuten voorbij zijn en zoo lang wacht zij nog. —St. Ives! riep hij toornig uit, ik waar schuw u ,dat ge hier, ten aanschouwe van al die menschen, mij niet dwingt een scène te maken. Man, hebt ge mijn zuster niet reeds genoeg gecompromitteerd! Me dunkt dat gij, die uw zuster laat be waken en daarin wordt geholpen door een majoor, uw zuster veel meer hebt gecompro mitteerd. Neem dus dat woord liever niet op de lippen in tegenwoordigheid van ande ren, bewaar het voor huishoudelijk gebruik. Daar uw zuster zoo weinig medegevoel vindt voor hetgeen haar zoo na aan het hart ligt, is het vergeefelijk dat zij zelve handelt. Majoor Chevenix is een vriend onzer familie, zeide de knaap maar hij bloosde ter wijl hij het zeide. Uwer familie? herhaalde ik. Zoo? Heeft uw tante zijn hulp ingeroepen? Neen, neen, mijn goede Ronald, die bewering kunt ge niet volhouden. En daar ge uw zuster beleedigt, mijnheer, zult u daarvoor gestraft worden, eindigde ik op hoogen toon. Pardon, zeide de majoor tusschenbeide tredend, Ronald heeft terecht opgemerkt, dat dit niet de meest geschikte plaats voor een twist is. Ik heb de politie aan den voet van den heuvel gezien en het rijtuig van uw neef staat op den weg. Het spoor van juf- lrouw Gilchrist hebben wij gevolgd en daar wij vermoedden dat zij naar de steengroeve was gegaan, sloegen wij den kortsten weg daarheen in. Zie! riep hij plotseling uit. Ik keek in de aangewezen richting. In derdaad verscheen op den top van den heu vel een in het grijs gekleede gestalte. Zij was geen vijfhonderd meter van ons verwij derd. Zij werd op den voet gevolgd door mijn vriend in het laken vest en het paar kwam langzaam naar ons toe. Mijne heer en, zeide ik, ik ben u, geloof ik, dank schuldig. Uw handelwijze was goed gemeend Wij hadden het welzijn van mejuffrouw Gilchrist op het oog, antwoordde de majoor stijf. Gauw, St. Ives, haast u. haast u! riep Ronald op eens. Loop dat kleine pad af en dan om den hoek der steengroevewe zullen u niet tegenhouden. Haast u! Dank u, mijn vriend. Ik heb reeds een ander plan. Flora, vervolgde ik haar hand vattend, wij moeten thans scheiden. In de volgende vijf minten kan veel gebeuren. Houdt u dapper, geliefde, uw gedachten zul len mij vergezellen, totdat ik tot u terugkeer. Ja, waarheen gij ook gaat, Anne, over al volgt u mijn liefde. Ik blijf eeuwig de uwe wat er ook gebeuren moge. Ga en God be hoede u, Anne. Ik zag dat haar boezem hijgde en zij keek den majoor in het gelaat, blozend be schaamd over haar bekentenis, maar tevens triomfantelijk. Haast u! riepen rij en haar broeder te gelijkertijd. Ik kuste tot afscheid hare hand en snelde den heuvel af. Ik hoorde iemand achter mij roepen en omkijkende zag ik mijn achtervolgers, drie in geta.1 thans, behalve miin zwaarlijvige neef. Zij veranderden van richting toen zij mij over een beek zagen springen en mijn schreden naar de dichte menigte in de afge zette ruimte zagen richten. Een slaperige, dikke kerel zat op een drievoet aan den in gang, met een schotel zes stuiverstukken en een papier voor zich. Blijkbaar nam hij het geld in ontvangst. Hier wordt niet gewisseld, zeide hij, uit zijn dommeling ontwakend en naar een pak je rose entree-kaartjes grijpend. Is niet noodig! antwoordde ik mijn geld ln den schotel werpend; ik rukte hem het kaartje uit de hand en vloog door den in gang. Voordat ik mij onder de menigte drong, keek ik eerst nog even om mij heen. De man met het laken vest was thans de voor ste en was op het punt over de beek te sprin gen. Vlak achter hem liep de roodharige schel men eindelijk ver weg mijn neef, die een anderen, minder moeilijken weg had in geslagen. De kassier leunde met den rug te gen het hek en keek mij verbijsterd na. On getwijfeld deden mijn bloot hoofd, mijn bal toilet, mijn verlakte schoenen hem mij voor een nachtelijken pretmaker houden, die pas in den vroegen morgen het drinkgelag had verlaten en nog niet nuchter was. Dit ver moeden bracht mij op een goed denkbeeld; ik deed alsof ik dronken wasj wel wetende dat het volk voor een dronken man toege vend is en uit den weg gaat. Ik hikte en zong en wankelde, en zwaaide nu tegen den een dan tegen den ander aanbonzende, telkens om excuus vragend, en zoo drong ik door de menigte heen, die mij lachend voortduwde. Zij hadden juist eenige opwekking noodig en ik kwam net van pas met mijn uitgelaten vroolijkheid, want zij waren doorweekt van den regen, hadden natte koude voeten en nooit werd een publieke vermakelijkheid met minder belangstelling gadsgeslagen. Welis waar regende het niet meer, de zon was door de wolken gedrongen maar zij die een para plu bij zich hadden, wilden die niet dicht doen en zij hielden haar op met de eigen aardige koppigheid, die de van natuur toege vende menschen ontwapent. Is 't ding bijna vol, Jack? Ja, dat moet wel. Hij gaat er nu dadelijk van door, hè? - Ja, waarschijnlijk. Is dat niet de zesde keer, dat je hem hebt zien opstijgen? Ja, ik geloof 't wel. Dat waren de vragen en antwoorden die Ik hoorde en de toon, waarop zij werden uitgesproken deed veel meer denken aan de begrafenis van Byfield dan aan een glorie rijke daad. Byfield zelf zat reeds in den mand en boog zich over den rand, terwijl zijn lever kleurig en lichtblauw gestreepte ballon zachtkens boven zijn hoofd heen en weer zweefde. Hij hield het oog op de voorberei dende maatregelen, maar zijn blik was pein zend misschien berekende hij het bedrag der entree's. Toen ik hem bereikte, waren zijn helpers bezig de gaspijp weg te nemen en de Lunardi schommelde aan de touwen, welke haar nog met de aarde verbonden. Een grappenmaker duwde mij tot vlak onder den mand. En opeens klonk een stem, die mij deed omkijken. Ducie, Kerel ben Jij het! Speelmakker uit mijn Jeugd, steun van mijn ouderdom, hoe maak je. het? Het was de reus Dalmahoy. Hij hing aan een der touwen en deed zoo gewichtig alsof de opstijging der ballon geheel alleen van hem afhing en onbeschrijfelijk verwaand. Neem me niet kwalijk dat ik je geen hand geef. ik kan niet loslaten. Je moet we ten, dat we den heelen nacht bij de wijn- flesch hebben gezettcn. Bij field gaat ons verlaten om zich naar sferen, die nog door geen menschelijke vosten zijn betreden, te begevenBij field is een dapper man Eén snede met dit mes en de verbinding met de aarde is verbroken Bij field, onze we- derzijdsche vriend doorklieft het luchtruim! Maar hij zal tot ons terugkeeren, o twijfel niet aan deze waarheid, hij zal tot ons terug keeren en dan dost hij 't zelfde weer. Dalmahoy eindigde zijn hoogdravende re de met de weinig toepasselijke nabootsing van een posthoorn, en opziende zag ik hoofd en schouders van Byfield. Mijn kleeding en houding deden hem ver moeden dat ook ik dronken was en hij riep: Ga naar huis. Ducie. Ik heb waarachtig genosg aan één zoo'n dom geboren ezel als Dalmahoy! Jullie bederft de heele voorstel ling. Byfleld! riep ik. Ik ben niet dronken. Laat gauw een touwladder naar beneden, gauw! Ik geef je honderd guinjes als je mij meeneemt! Ik zag den man in het grijs achter de menigte die tien man dik stond. En ge wilt nog beweren, dat ge niet dronken zijt? riep hij. Me dunkt dat is dui delijk. Ga weg, of houdt ten minste uw mond ik wil een speech houden. Dames en hee- ren! Ik liet hem mijn zakje bankbiljetten zien. Hier is het geld, man! Heb medelijden. De politie is mij op de hielen Hoort, hoort! riep Dalmahoy. Uw aandacht bewijst dat gij doordron gen zijt van het gewicht der gebeurtenis Ik spreidde de bankbiljetten uit onder zijn oogen, hij aarzelfde, maar hervatte toen met vaster stem: Een eenzaam reiziger.... Twee honderd! riep ik. Twee honderd eenzame reizigers.... De man begon de denkbeelden te verwar ren. Ik ben geen redenaaralle duivels.. Er kwam beweging in de vast opeenge pakte menigte. Smijt den dronken kerel eruit! riep er een. Het volgend oogenblik hoorde ik mijn neef vloeken en razen om zich een doortocht te banen, ik zag zijn bezweet, rood gelaat.... toen liet Byfield bliksemsnel een ladder neer, als een kat klauterde ik naar boven. Snijdt de touwen door! Houdt hem, houdt hem! riep mijn neef. Laat de ballon niet gaan! Het is Champdi vers, de moordenaar! Hakt de touwen door! schreeuwde By field mét een vloek en tot mijn onbeschrij felijke vreugde zag ik dat Dalmahoy zijn plicht deed. Een hand pakte mijn hiel beet, ik schopte onder het bulderend gelach der toeschouwers, ik voelde dat de schop het ge bit van mijn vijand had getroffen en op waarts steeg de ballon. Ik klom over den rand en bevond mij ln veiligheid. Ik keek naar beneden en ik wilde Alain een hartelijk vaarwel toeroepen, maar het gezicht van die honderd naar boven gerichte blikken, deed mij verstommen. Het gevaar lag daar, onder mij, ik zag de woedende ge baren, ik las, zoo duidelijk alsof het gedrukt was, liet onheil dat mij bedreigd had en ik voelde dat ik bleek werd. Mijn neef zou trou wens niet naar mijn afscheidsgroet geluisterd hebben, want mijn schop: ha,d den politie agent tegen hem doen vallen, tezamen waren zij op den grond gerold, hy lag, als' een zwemmer, met uitgespreide armen en den neus in het slijk. HOOFDSTUK XIIL De Luchtreis. Dat alles zag ik ln een oogenblik, laten wé zeggen in drie seconden. De menigte onder ons werd kleiner en kleiner, plotseling uitte een vrouw een doordringenden kreet, toen volgde een oogenblik van ademlooze stilte. En toen een algemeen geschreeuw. Wat duivel beteekent dat nu weer? zeide Byfield, en keek over den rand. Groote he mel, het is Dalmahoy! En zoo was het. Onder ons, aan het uit einde van een touw, hing die ongelukkige dwaas tusschen hemel en aarde. Hij had eersc het touw waarbij hij stond doorgesne den en daar de anderen nog niet gereed wa ren, het neg vastgehouden en het zelfde vcor de zekerheid tweemaal om zijn pols geslagen. Natuurlijk was hij door den schok in de hoogte gespronken en in plaats van zich los te maken, mee de lucht in gegaan. Thans klemde hij zich met beide handen vast aan het touw en werd meegenomen de hoogte in. Het anker! riep Byfield. Dalmahoy's touw was onder aan den mand bevestigd, zoodat wij ei- niet bij kon den komen om heifc op te hijschen. Wij maakten daarom het anker los om dat hem toe te werpen en riepen: Houd je vast! Houd je vast. Grijp als je kunt het ankerJe breekt je nek, wan neer je loslaat! Hij zwaaide heen en weer en wij zagen een va angst verwrongen bleek gelaat. We wierpen nu het anker ln de richting waar hij zich bevond in de hoop dat hij het zou kunnen grijpen. Den eersten keer zweef de hij er voorbij als de slinger van een klok greep er met de eene hand naar, zonder het te pakken, kwam terug, greep er weer naar, maar weer te vergeefs. Bij den derden keer bonsde hij er legen aan, sloeg een arm er om heen, liet het touw los en een twee drie hadden we hem boven. Wij trokken hem binnen boord. Hij was bleek, maar zijn spraakvermogen was nog volmaakt ln orde. Ik most u wel zeer om excuus vragen dat was een heele domme streek van me, ja meer dan dom en het zou nog een onple zierig einde hebben kunnen nemenja, een klein slokje zal me goed doen, 't is alleen maar voor den schrik. Hij nam de aangeboden cognacflesch, maar bracht haar niet aan den mond, zijn arm was als verstijfd. Hij valt flauw! riep ik. Flauw vallen? ben je gek, Ducie? Maar wat is dat? Hij keek over mijn schouder en ik hoorde thans achter mij een stem, niet de stem van Byfield die uit de wolken scheen te komen. U bsnt getuige, meneer Byfield Men most nu bsdenken, dat ik sinds zes dagen in een toestand van voortdurend ge vaar had geleefd, onafgebroken waren mijn zenuwen strak gespannen gsv/esst en het was dus geen wonder, en ik hoop dat nie-, mand mij een verwijt van za! maken, dat ik thai sidderde als een kompasnaald- (Wordt vervolgd.*

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 18