OM ONS HEEN
H. D. VERTELLINGEN
FEUILLETON.
HET MEDAILLON VAN
LORD STAIR
HAARLEM'S DAGBLAD
WOF.NPD.AG 10 APRIL 1929
No. 3808
BELGIë EN NEDERLAND.
i.
Het kan zijn, dat de titel van dit artikel
«enige verwondering veroorzaakt bij som
mige lezers. België en Nederland! Waar
om niet andersom: Nederland en Bel
gië? Om redenen van de meest een
voudige beleefdheid. Zooals men, spre
kend over anderen en zichzelf, die anderen
het eerst noemt, met een ander een aeur
passeerende dezen laat voorgaan. Dat zijn
kleine beleefdheidsvormen van beschaafde
menschen. Dus België eri Nederland! Niet uit
onderdanigheid, want dat zijn wij niet te
genover België (evenmin als tegen een ander
land) en dat moeten wij ook niet zijn. En
nog veel minder om zoete broodjes te bakken
en België te flikflooien, want iemand honig
cm den mond smeren is niet naar Neder
land sch en aard.
Men zegt, dat cr zekere animositeit bestaat
tusschen Nederland en België of juister ge
zegd, dat Nederlanders én Belgen elkaar niet
mogen lijcfen. Het schijnt, dat buren altijd
tegenover elkaar een zekeren tegenzin voelen
Toen ik nog een schooljongen was, vochten
wij in het voorjaar altijd een paar weken
lang tegen jongens uit een aangrenzende
gemeente die met ons op dezelfde school
gingen: ik heb nooit geweten, waarom en ik
weet 't nog niet. Misschien om niets, misschien
om kleinigheden van opvatting en inzicht,
van leefwijs en gewoonte, zooals wij van onze
naaste buren in de straat wel zeggen: „Kijk,
die gaan uit in een auto! wat een kouwe
drukte!" misschien op hetzelfde oogenblik,
dat zij van ons zeggen: „daar komt de ban
ketbakker voor den derden keer in deze
week; wat snoepen die menschen!" Nonsens
dingen allebei, want wij weten niet of zij
misschien heel ver moeten, waar geen spoor
trein komt en hoe kunnen zij weten, of wij
geen twee verjaardagen hebben gevierd in
één week en op den derden dag bezoek krij
gen van familie.
Bij volken gaat het soms precies als bij
particulieren en als een Nederlander zegt:
„ik mag die Belgen eenmaal niet", dan is dat
even dwaas als wanneer een Belg zegt: „ik
hou niet van de Nederlanders". Maar de
stemming wordt er toch niet beter op en
wanneer wij aan dezen en zij aan genen
kant van de grens elkaar maar flink napra
ten, dan ontstaat er op den duur de legende,
dat Nederlanders en Belgen niet met elkaar
overweg kunnen, zonder dat iemand weet
waarom.
Ik weet wel dat er toch van weerskanten
redenen voor worden aangevoerd, maar wil
meteen een poging doen om aan te toonen,
hoe onhoudbaar die zijn. Er is inderdaad een
schijnoorzaak van traditie. Het geschil van
1830. De groote mogendheden hadden de
twee landen onder één bewind gebracht, de
Belgen waren daar niet langer van gediend,
wij hebben dertig dagen lang met elkaar
geoorloogd en toen hebben de Belgen een
eigen koningshuis gekregen en zijn de Ne
derlanders voort blijven leven, zooals zij vroe
ger vóór de samenvoeging gedaan hadden.
Koning Willem heeft daarover nog een tijd
lang geprotesteerd, maar wij, het nu levende
geslacht, hebben daar toch geen rancune
meer over! Ik heb hier nog nooit iemand ont
moet, die aan de Belgen hun onafhankelijk
heid misgunt. Gesteld, dat wij in dien tijd
onder een Belgisch Koningshuis bij België
waren gevoegd, dan zouden wij zeker hetzelf
de hebben gedaan als zij, ons losgerukt en
onze onafhankelijkheid hernomen.
En de Belgen? Nemen zij ons nu nog kwa
lijk, dat zij. honderd jaar geleden een poos
onder onze heerschappij hebben gestaan?
Daar is immers toch geen reden meer voor.
Straks herdenken zij het eeuwfeest van hun
ne onafhankelijkheid, dat wij Nederlanders
met hen mee kunnen vieren.
Dit is de gelegenheid om te gewagen van
een troepje Belgen, die zich in het Belgisch
Staatsverband niet gelukkig voelen en met
een klein clubje Nederlanders willen stich
ten wat zij Groot Nederland believen
te noemen. Of zij, die Belgen, reden tot
ontevredenheid hebben, kunnen wij Neder
landers veilig laten rusten. Het is een intern
Belgische quaestie, die Vlamingen en Walen
samen moeten oplossen en die ons Neder
landers niet raakt, omdat geen twee pro
cent van ons volk van „Groot Nederland"
gediend is. Wij willen daar niet aan, wü ge
voelen er niets voor. Hieruit behoeven dus
de Belgen geen grief tegen ons te putten.
Als het morgen In Nederland tot een volks
stemming kwam over deze quaestie, dan zou
duidelijk genoeg blijken, hoe onverschillig,
ja afwijzend het Nederlandsche volk staat
tegenover samenvoeging van Zuid Neder
landers met Noord Nederlanders en wan
neer niettemin die zaak af en toe hier nog
besproken wordt, dan komt dat doordat het
klein groepje voorstanders bij ons zulk een
grooten mond kan opzetten.
Moge het optreden van Borms in Nederland
eenig opzien verwekt hebben, op dit
oogenblik, nauwelijks een maand later, is het
stroovuurtje uitgebrand. Is Borms nog in
Nederland? is hij alweer vertrokken? Wij
weten het niet en het kan ons niet schelen.
Om met den Psalmist, zij het in eenigszins
ander verband, te spreken: „men ziet en
kent zijn standplaats zelfs niet meer".
Er is een tijd geweest, dat bij onze Belgi
sche buren als grief tegen ons werd aange
voerd, dat wij buiten den oorlog zijn geble
ven, terwijl België in den draaikolk is ge
raakt. Dit is een quaestie van afgunst, men-
schelijk en dus verklaarbaar, maar daarom
nog niet logisch. Er hoorde dan ook de be
tichting bij, dat wij aan de Duitsche legers
stilletjes doortocht over Limburgseh grond
gebied hadden verleend. Dit is rechtuit ge
logen. Het is een verzinsel van de groep,
die in België altijd kwaad spreekt van
ons land, de lieden die boottochten organi-
seeren naar Ter Neuzen en papiertjes op
plakken in ons Limburg. Dat dit gezelschap
in België een aanhang zou hebben van eenige
beteekenis wil er bij ons niet in.
Maar koren op hun molen is de periode
gev/eest van de inflatie. Toen de Belgische
valuta gedaald was tot bijna niets en heele
troepen Noord-Nederlanders de winkels leeg
kochten te Antwerpen en Brussel. Dit gebrek
aan kieschheld, vroeger helaas duidelijk ge
bleken ook in Dultschland, heeft niet alleen
de Belgen gehinderd, maar ook alle welden
kende Nederlanders, die het misselijk heb
ben gevonden, dat hun landgenooten mis
bruik maakten van de financieele ellende in
een naburigen staat.
Wij hebben ons toch ook van een anderen
kant doen kennen: toen de Duitsche legers
op Antwerpen aanrukten en de wegen zwart
waren van vluchtelingen, die in Nederland
barmhartige opneming, voedsel en onderdak
vonden, ook de elementen die iedere haven
stad onveilig maken. Daarop stoffen wij niet.
Het was een daad van simpele menschen-
liefde, maar- die opweegt tegen het leeg
halen der Belgische winkels met behulp van
Ne-'erlandsche guldens.
Wij in Nederland zijn niet te vinden ge
weest voor een verdrag omtrent de Schelde
enz., dat voor onze Nederlandsche be
langen toch waarlijk al te nadeelig zou zijn
geweest. Den buurman helpen, goed, maar
niet ten koste van het eigen bestaan. Deze
moeilijkheid wacht nog op haar einde. Zij
zal dat des te eerder bereiken, wanneer er
geen parti pris bestaat van animositeit, die
niet aanwezig is.
Wat nu te zeggen van de jongste geschie
denis, van de publicaties van het Utrechtsch
Dagblad? Het schijnt, dat internationale spi
onnen hier een vervalsching hebben gepleegd.
Van gene zijde wordt het ons verzekerd en
wij doen niet liever dan die verzekering aan
vaarden. Misschien kunnen de beide Regee
ringen door een gemeenschappelijk onder
zoek de atmosfeer geheel en al ophelderen,
zoodat er vertrouwen komt in de plaats van
wantrouwen.
Het is aangenaam en van belang, met zijn
buren in vrede en vriendschap te leven.
Voor beide partijen. Om daartoe het onze
bij te dragen zullen wij in een reeks artikel
tjes schetsen, hoe het Belgische volk leeft en
werkt, door beschrijvingen, door interviews,
op allerlei wijze. Puntige hoeken afrondende,
ruwe plekken afschavende, zullen wij naar
onze krachten medewerken tot beter begrip
van eikaars meeningen en wenschen en zoo
doende de opmerking onlangs op een vergade
ring vernomen, logenstraffen: „als de kranten
er niet waren, zouden de geschillen verdwij
nen". Juist het tegendeel moet waar zijn,
omdat er welmeenende journalisten van
weerszijden bestaan, kan na een periode van
wantrouwen en misverstand, een tijdvak van
vriendschap en waardeering volgen.
J. C. P.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cts. per regel.
llur fa^tt
~nctvu?lr ~1'VLCUAC<UL. *4
HET LAGER ONDERWIJS.
/ERGELIJKING TUSSCHEN BIJZONDER
EN OPENBAAR ONDERWIJS.
Aan het verslag van den toestand van het
Lager Onderwijs over 1928, uitgebracht door
de Commissie van toezicht, ontleenen wij:
In vergelijking met voorafgaande jaren
mag 1S28 een betrekkelijk rustig jaar voor
het onderwijs te Haarlem genoemd worden.
Wel had er nog een groote verschuiving
van leerlingen plaats, maar door het openen
van nieuwe scholen en het sluiten van oude
scholen was overplaatsing onvermijdelijk.
Toch blijft het zeer te betreuren, dat zooveel
ouders er toe overgaan hun kinderen van
school te laten verwisselen. Als zij zeer ge
gronde redenen hebben om een andere
school voor hun kinderen te kiezen, dan zou
het toch gewenscht zijn, dat die overgangen
zooveel mogelijk plaats hadden bij het begin
van het schooljaar. Tusschentijdsche veran
deringen werken altijd storend voor het on
derwijs.
Het aantal leerlingen nam belangrijk toe.
Van 15359 in 1927 klom dit aantal einde 1928
tot 15868, een vermeerdering dus van 509 of
ruim 3 pCt. De onderstelling ligt voor de
hand, dat de wederinvoering van de 'leer
verplichting van het 7de leerjaar voor een
groot deel de oorzaak is van het oploopen
van het leerlingenaantal, doch wij mogen
rekenen, dat ook uit anderen hoofde, onder
meer door de toeneming der bevolking, een
hoog eindcijfer voor 1928 verkregen wordt.
Letten wij op de klassen van het 7de leer
jaar, dan zien wij dat zij bij het openbaar
onderwijs in 1927 gezamenlijk 638 leerlingen
telden en einde 1928 gezamenlijk 648 een
geringe stijging dus van 10 leerlingen. Voor
de bijzondere scholen is het verschil grooter:
in 1927 waren hier 373 leerlingen in de 7de
klasse, in 1928 groeide het aantal tot 526,
dus een vermeerdering van 153 leerlingen.
De totale vermeerdering m de 7de klasse be
draagt dus 163. Doch naast de scholieren,
welke de 7de klasse bevolken, vallen ook on
der de leerverplichting die kinderen, welke
wegens hun leeftijd de school nog niet ver
laten mogen, doch niet tot de 7de klasse toe
gelaten werden. Hun aantal is moeilijk te
bepalen, doch dit kan toch niet zoo groot
zijn, dat de geheele toeneming der school
bevolking, zijnde 509 leerlingen, aan de wer
king der leerplichtwet kan worden toege
schreven.
Het aantal leerlingen, dat einde 1928 open
baar onderwijs genoot, bedroeg voor de dag
scholen 7674 en voor de vervolgcursussen
473.
Van het bijzonder onderwijs ging het aan
tal leerlingen in 1928 van 7736 vooruit tot
8194.
In vergelijking met een vorig jaar is het
aantal leerlingen, dat op de openbare scho
len dagonderwijs ontvangt een weinig voor
uitgegaan (62 leerlingen) doch in verhou
ding tot het bijzonder onderwijs, /dat 458
meer leerlingen telt dan het vorig jaar, is
deze vooruitgang gering te achten.
Het bijzonder onderwijs overtreft thans,
zoo constateert dit verslag, het openbaar
onderwijs met 520 leerlingen.
JUBILEUM E. J. MüIIPvEN.
Den len Mei a.s. zal
het 25 jaar geleden
zijn, dat de heer E. J.
Miihren als Bouwkun
dig Opzichter-Teeke
naar bij den dienst
van Openbare Werken
te Haarlem werkzaam
gesteld werd.
De heer Mühren
werd 20 December
1868 te Hoorn geboren.
Vóór dat hij in ge
meentedienst kwam,
was hij op verscheide
ne particuliere archi-
tectenbureaux werk
zaam, onder meer hier
ter stede op het bureau van den architect
Jb. v. d. Ban.
Nadat de heer Mühren 10 jaar als tijdelijk
ambtenaar "werkzaam was geweest, werd hij
op 1 Januari 1914 in vasten dienst aangesteld
en op 1 Januari 1919 bevorderd tot bouw
kundige.
Gedurende de jaren, dat de heer Mühren
voor de gemeente werkzaam is, heeft hij
mede de grootste bouwwerken voorbereid en
uitgevoerd. Onder meer kwamen, behalve tal
van kleinere werken, de volgende omvang
rijke bouwwerken onder zijn dagelijksche lei
ding tot stand o.a. Bouw Openbaar Slacht
huis, Fr. Halsmuseum, H. B. S. 3-j. c. en
H. Handelsschool, School voor MULC, School
32/33 aan de Karolingenstraat en de 2de H.
B. S. met 5-j. c. aan het Santpoorterplein.
De heer Mühren is in de bouwwereld be
kend als een zeer bekwaam practisch bouw
kundige, onder wiens deskundige leiding de
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden.)
De andere koers
door C. G. B.
Tegen de groote lange grijze loods schoof
de schaduw van de schoorsteenen naar benec-,
breeder werd de strook klotsend vuil water
tusschen den zwarten scheepswand en de
groenige kademuur. Een touw plonsde in 't
water, het schip voer.
Het schip voer de ruimte van de zee te
gemoet, zon speelde over de geelbruine
dekken en los woei de rook den hemel in
Nijdig pufte een sleepbootje voor den stoo-
mcr uit, dan voer een trilling door den ge
weldige, de machinekamertelegraaf pinkel
de fel, schuimend sloegen de schroeven in
het water en in den buik van het schip, waar
koper glansde en metalen armen op en neer
flitsten was de eentonige zang der machines
begonnen.
Waar de zee kokend over de hoofden bruis
te, wolken van schuim omhoog spatten en
mateloos wijd de zon-overgoten golven dein
den begroette de stoomer juichend zijn
bruid, de vrije, eindelooze zee.
En hier, nu de jolige wind in de touwen
neuriede, dé boeg steeds verder schoof door
het bronsgroen water en de hemel hoog koe-
pelde, ontmoetten ze elkaar, wijl hij bij ver
gissing op haar dekstoel was gaan zitten. Ze
praatten wat.
En het schip ging voort, om de Zuid, lan
den van zon en palmen tegemoet.
Port-Said.
De stad, waar straten dood loopen op den
woestijn, die ver-weg den hemel raakt, de
bazar, waar „made in Germany" als Oos-
tersch wordt verkocht, de menschen, die le
ven van de mailstoomers en niets kennen
dan geld, geld, geld. Port-Said, het Oosten
op zijn ergst, maar mooi, boeiend, interes
sant voor wie de ziel van het Oosten nog
niet kent, trok hen aan.
Zij, het vrouwtje, dat trouwen zou gaan
met een man, dien ze vijf jaar geleden naar
de boot had gebracht, hij de jonge planter
die in Assahan zijn geluk zou zoeken, ze hob
belden tezaam in een rammelende dure
auto door de straten die wit waren van felle
zon en zware schaduwen droegen onder
zonneschermen en in huizen. Ze werden
geloodst naar een danshuis, waar bruine
meisjes weerzinwekkend dansten en helsch
gilden, waar vuile kerels geld afzetten en
schurftige bedelaars hun kapotte handen
strekten.
Zij nam zijn arm.
„Laten we gaan. 'k Hou het hier niet uit".
Ze gingen, spraken niet en genoten van
het harde licht buiten. Ze waren op de boot,
drie uren voor 't vertrek, zagen nu hoe vuil
de huizen met hun schreeuwende reclame
waren, hoe stoffig en rommelig en banaal
Port-Said was.
Boven de Roode Zee brandde de zon, de
wind was heet, de railing gloeiend.
Het bleef warm dien nacht, de djongos
sleepten al-maar ijswater aan, men sliep
niet en luierde in zijn dekstoel.
Irriteerend dreunden de machines, de boot
trilde slechts, deinde niet.
Ze zaten op het achterdek, waar de vaart
van den rusteloos voortjagenden stoomer een
beetje tocht bracht, ze probeerden als kin
deren vlak bij den vlaggestok op één been te
blijven staan op het heen en weer schok
kende dek. Zij struikelde, hij ving haar op, ze
lachten en dit klonk vreemd over 't dek,
waar ieder loom en vervelend was.
Zij vertelden elkaar van vroeger, fanta
seerden een beetje over de toekomst, zij werd
stil, er lag een harde, ietwat droevige trek
om haar mond. En toen plots de morgen
kwam met wondere opalen glansen in het
water en vreemde tinten in de lucht zaten zij
er nog zwijgend naast elkaar, terwijl ma
trozen rondom het dek schoonspoten.
Blauw was de zee als de glanzende diepe
hemèl, en blank teekende zich het schuim
langs de donkere wanden van het schip, dat
voortstoomde naar het Oosten waar over wei
nige uren de ronde, palmbegroeide koppen
van Poeloe Weh zonden opduiken boven
boven den einder en Indië zou liggen, welig,
mooi, frisch-groen.
Twee dagen geleden hadden ze weer samen
gepraat, hadden ze stil den dreun der stam
pende machines beluisterd als een melodie,
die hen lief was geworden. Maar nu was zij
weg; hij zocht haar, den vorigen dag was
ze ook al niet aan het diner geweest. Hij
"zwierf door de schemerige koele gangen,
liep langs de damessalon, speurde de dek
ken af, ze was er niet.
En zij, zij lag languit op haar bed, had
niet geslapen, tobde. Ze sprong op, keek door
de patrijspoort naar de lichte lucht en de
effen zee. Dan rende ze de gangen door, trap
pen op, naar den marconist. Even later zoem
de de dynamo, tikte de seinsleutel.
Ze werd kalm, heel rustig nu.
En dien avond, toen de stoomer lag aan
den voet van de oprijzende heuvels en inde
Sabangsche winkeltjes olielampen gouden
schijn spreidden, leunden ze saam over de
railing, starend naar het knipoogende vuur
torentje en een Chineesche jonk, die met
zijn groote, vreemd-gevormde zeilen de baai
binnenkoerste.
„Overmorgen" zei hij.
„Ja, overmorgen
„'t Zou goed zijn als een meisje zooals jij
met mij ging."
„Jongen", sprak ze zacht, „jongen".
Hij, weifelde eerst, legde zijn hand op haar
schouder, hij zuchtte. Een gramofoon in een
Chineesch winkeltje joelde. Een hond
blafte. Stemmen konken op.
,,'t Kan", zei ze dan. ,,'t Kan, ik heb hem
getelegrafeerd, ik ga mee met jou."
„Meisje".
„Jongen."
De gramofoon liep krassend af. De stilte
viel, alleen de nachtwind huiverde door de
palmenkronen.
genoemde werken tot groote tevredenheid
van zijn Directie werden uitgevoerd. Thans is
de a.s. jubilaris als adj.-architect, Chef der
afd. Onderhoud, gebouwen, werkzaam.
Het zal den heer Mühren, die niet alleen
bij zijn superieuren en collega's zeer.gezien
is om zijn hunmane karakter eigenschapen,
maar ook de algemeene achting geniet van
degenen die met hem in aanraking komen,
op den dag van zijn jubileum zeker niet aan
bewijzen van belangstelling ontbreken.
OVER „TESTS",
Donderdag 18 April houdt jhr D. J. van
Lennep voor het departement Haarlem der
Nederlandsche" Maatschappij voor Nijverheid
en Handel een lezing met proeven-demon-
stratie over: „Eenige grepen uit het tegen
woordige geschiktheidsonderzoek", De lezing
wordt gehouden in de tuinzaal van Brink-
mann.
HEROPENING ZAAK KUNSTNIJVERHEID.
De heer Conrad Fehn, eigenaar van de
zaak in artikelen van kunstnijverheid en
sierkunst Barteljorisstraat 33, heeft zijn fi
liaal in de Generaal Cronjéstraat 51, dat hij
daar al 2 1/2 jaar met succes gedreven heeft,
heropend, nadat de winkel en de gevel ge
heel verbouwd en gemoderniseerd waren.
Hierdoor is de Generaal Cronjéstraat een
mooien winkel rijker geworden.
De schitterende artikelen van kunstnij
verheid en sierkunst, die alle naar eigen
ontwerp op het atelier van den heer Fehn
vervaardigd worden en die van een goeden
smaak getuigen, liggen zoowel in den win
kel als in de étalage goed overzichtelijk uit
gestald. Zoo zagen we daar mooi gedreven
bronzen schotels en andere voorwerpen;
Hollandsch, Fransch, Duitsch en Belgisch
aardewerk; alle mogelijke fijne leersoorten,
zooals portefeuilles, portemonnaies, hand-
tasschen enz., artistieke lampen, kostbare
ringen en edelsteenen. Men kan hier ver
schillende voorwerpen naar eigen keus laten
vervaardigen. De heer Fehn, die als een uit
stekend vakman bekend staat, levert dan
ook sinds eenigen tijd de prijzen voor de zeil
wedstrijden van de Haarlemsche Jachtclub.
Ter gelegenheid van de heropening zijner
zaak ontving hij vele fraaie bloemstukken.
(Reeds in een deel van de vorige oplaag
opgenomen.)
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN 60 Cts.
per regel.
AMSTERDAM UTRECHT
Nieuwendijk 225/229 Oude Gracht 151
Naar het Engelsch van
CHARLOTTE M. BRAME.
26)
Den volgenden dag reed de hertogin naar
„De Linden' om juffrouw Grey te vragen
een paar weken op het kasteel te willen ko
men.
Het bleeke gezicht van de zieke werd nog
bleeker en enkele minuten was ze niet in
staat om te antwoorden.
Toen zei ze met 'n onderdrukten snik;Ik ben
bang.
De hertogin lachte vroolijk. Bang voor
wat? Maar haar lach bestierf toen ze den
trek van pijn op het bleeke gezicht zag.
Gaat u nu zelf maar eens na, zei ze, hoe
zenuwachtig en van streek u moet zijn.
Waarvoor bent u bang?
Juffrouw Grey keek haar aan met een
afwezigen blik.
Heb ik gezegd dat ik bang was. Hoe
goed en vriendelijk van u om me uit te noo-
digen. Hoe kan ik u ooit al uw goedheid
vergelden?
Door weer sterk en gelukkig te worden,
zei de hertogin en haar stem klonk zöo on
weerstaanbaar, dat juffrouw Grey tegen be
ter weten in. toestemde om te komen. Ze
had een voorgevoel van naderend gevaar en
toch het vooruitzicht bij haai* kind te zijn
gaf haar een gevoel, alsof de poorten van
den hemel voor haar open gingen Ik kan
het me nauwelijks voorstellen zei ze. Het is
meer dan lief van u. louter de gedach
te eraan, geeft me nieuw leven.
De hertogin lachte zonnig.
U doet mij ook een groot genoegen.
Twee dagen later kwam de auto voor en
werd juffrouw Grey geïnstalleerd op het kas
teel. Een chaos van gevoelens, van geluk en
pijn, beide bestormde haar. Maar toch kwam
ze spoedig tot kalmte en zooals de hertogin
voorspeld had, ze werd beter en sterker. Ze
voelde zich thuis en werkte regelmatig aan
het herstel van oude kant, doch de hertogin
drong er op aan, dat ze uit zou gaan.
Ik hoop dat u zich hier gelukkig gevoelt,
juffrouw Grey, zei ze op een morgen en het
antwoord was; Ja, het is alsof ik in het pa
radijs ben.
De bedienden behandelden haar met de
grootste onderscheiding; zelfs de hertog ging
zoo nu en dan eens met haar praten a!s ze
zat te werken. Zoo ging het leven regelmatig
zijn gang.
Het was op een wannen avond in Augustus
de lucht was zwaar van geur van de witte le
lies en Jennie wachtte opgeduldig op Charles
Nesbitt even buiten het parkhek. De hertog
en de hertogin gingen dien avond dineeren
op Havcrsham Hall, een buiten op ongeveer
vijf mijl afstand.
Charlie Nesbitt was den laatsten tijd on
geduldig geworden in zijn liefdesbetuigingen.
Ik heb ook nooit een kans een avond bij
je te zijn. Gaan de hertog en de hertogin
nooit eens uit?
Jennie was blij geweest, dat ze *n heelen
avond vrij zou hebben en had erin toege
stemd dat hij komen zou.
HOOFDSTUK XXXVTI.
Dienzelfden avond zat juffrouw Grey in
haar kamer en keek naar den zonsondergang.
Voordat Ethel zou uitgaan was ze even bij
haar geweest. Ze droeg een japon van witte
zijde met een halssnoer van robijnen. Ze
praatten even over juweelen en juffrouwGrey
vroeg, waarom ze bij de witte japon de fami
lie-diamanten niet droeg. Ik heb gelezen over
uw familie-diamanten, ze zijn beroemd,
nietwaar?
Niet allemaal, was het antwoord. Ik geloof
enkele. Ik zal ze u op een keer eens alle
maal laten zien. Ik ben er een beetje trotsch
op, maar eigenlijk zijn ze niet van mij ik
heb ze alleen in bruikleen.
Bewaart u ze hier? vroeg juffrouw
Grey.
Ja, in mijn kleedkamer, in een safe, die
ingebouwd is in een van de muren. Het is
heel veilig, want niemand die het geheim
niet kent zou daar een brandkast vermoe
den. Nu, goeden nacht, juffrouw Grey.
Niet allemaal, was het antwoord.
Komt u laat terug, vroeg juffrouw Grey,
terwijl de hertogin de kamer verliet.
Ik denk van wel, wat het antwoord.
Toen ging ze heen en spoedig daarna hoor
de juffrouw Grey de zich verwijderende
auto.
Ze voelde, zich dikwijls onrustig in dit
prachtige huis als Ethel weg was, maar dien
avond was er wel een heel vreemd gevoel in
haar, alsof er een keerpunt zou komen in
haar leven, alsof er iets vreeselijks zou gebeu
ren. Ze begreep niet wat het kon zijn. Haar
geheim was immers veilig.
Er scheen niets te zijn dat haar vrees recht
vaardigde en toch kon ze het beklemmen
de gevoel niet van zich afzetten. Oude her
inneringen kwamen bij haar op, herinne
ringen aan Inisfail, aan haar vader, aan
Lord Stair en Darcy Este. Plotseling werd ze
opgeschrikt door een eigenaardig dof geluid;
ze ging naar de deur en luisterde; weer
hoorde ze. het geluid. Het moest uit de ka
mer van Et-hel komen.
Het bleef doorgaan; het dof dreunende
geluid. Jennie Dane moest in de kamer zijn,
maar wat voerde ze uit?
Juffrouw Grey ging naar beneden; naai
den grooten corridor.
Jennie, riep ze zacht. Wat doe je?
Geen antwoord, het geluid hield op, een
diepe stilte volgde. Ze ging naar de deur
van de kamer van de hertogin, maar hoorde
niets meer.
Misschien heb ik me vergist, dacht ze. Het
kwam misschien uit een ander deel van het
huis.
Nog eens riep ze: „Jennie!", maar weer
kwam geen antwoord. Jennie was zeker aan
haar avondeten. Ze keerde terug naar haar
kamer en ging naar het raam. Juist toen de
klok tien uur sloeg zag ze een meisjesgestal
te het pad opkomen. Het was Jennie. Waar
om was Jennie buiten op dit uur?
Toen juffrouw Grey haar lichte voetstap
pen in het corridor hoorde, opende ze de
deur van haar ltamer en riep haar. Het
meisje kwam binnen; er waren sporen van
tranen op haar gezicht en juffrouw Grey
vroeg vriendelijk: Heb je moeilijkheden,
Jennie?
Een beetje; ik heb me boos gemaakt,
dat is alles.
Wil je me niet vertellen wat het is?
Iemand haar verdriet te kunnen opbiech
ten. was voor Jennie een opluchting. Ze ver
telde van den knappen heer uit Londen, die
gezegd had zoo graag met haar te willen
trouwen en die haar had gevraagd dien
avond in het park te komen en alles voor het
huwelijk definitief af te spreken, maar dl?
zijn belofte niet had gehouden. Ze was boos
en geërgerd. Ze had tot bijna tien uur op
hem gewacht en had toen naar huis moeten
gaan zonder hem te hebben gezien.
Juffrouw Grey luisterde met vriendelijke
belangstelling. Ben je er zeker van Jennie,
zei ze ernstig, dat je verloofde werkelijk Is
voor wien hij zich uitgeeft?
Daar twijfel ik geen oogenblik aan.
In dat geval, zei juffrouw Grey, moet je
je niet ongerust maken. Waarschijnlijk heeft
iets gewichtigs hem verhinderd te komen,
hij zal je morgen wel een brief schrijven,
waarin hij zich verontschuldigt. Wanneer
ben je weggegaan, Jennie?
Direct na acht uur.
Dus jij was om ongeveer negen uur niet
in de kamer van de hertogin?
Neen, waarom vraagt u dat?
Omdat ik om negen uur een eigenaar
dig geluid in die kamer heb gehoord.
U zult het zich verbeeld hebben, Juf
frouw Grey. Maar ik zal direct gaan kij
ken.
Ze ging. Een moment later werd juffrouw
Grey opgeschrikt door een doordringenden
kreet en na een paar seconden kwam Jennie
de kamer binnenrennen.
Het is verschrikkelijk, riep ze de safe
is opengebroken en de familie-juweelen zijn
weg. Wat moet ik beginnen?
Weg? was het antwoord, maar dat is on
mogelijk.
Het is waar. Komt u zelf mee kijken.
Haar handen wringend, terwijl haar luide
kreten de andere bedienden alarmeerden,
ging Jennie juffrouw Grey voor naar de
kamer van de hertogin.
HOOFDSTUK XXXVIII.
De hertog en de hertogin hadden een wet
tigen avond gehad. Maar het prettigste uur
van al was de terugrit geweest door den stil
len zomernacht. Ethel was vermoeid, maar
de avondlucht verkwikte haar en vroolijk
praatte ze met haar man over het diner en
het bal.
(Wordt vervolgd.