OM ONS HEEN H. D. VERTELLINGEN FEUILLETON. HET MEDAILLON VAN LORD STAIR HAARLEM'S DAGBLAD WOF.NPD.AG 10 APRIL 1929 No. 3808 BELGIë EN NEDERLAND. i. Het kan zijn, dat de titel van dit artikel «enige verwondering veroorzaakt bij som mige lezers. België en Nederland! Waar om niet andersom: Nederland en Bel gië? Om redenen van de meest een voudige beleefdheid. Zooals men, spre kend over anderen en zichzelf, die anderen het eerst noemt, met een ander een aeur passeerende dezen laat voorgaan. Dat zijn kleine beleefdheidsvormen van beschaafde menschen. Dus België eri Nederland! Niet uit onderdanigheid, want dat zijn wij niet te genover België (evenmin als tegen een ander land) en dat moeten wij ook niet zijn. En nog veel minder om zoete broodjes te bakken en België te flikflooien, want iemand honig cm den mond smeren is niet naar Neder land sch en aard. Men zegt, dat cr zekere animositeit bestaat tusschen Nederland en België of juister ge zegd, dat Nederlanders én Belgen elkaar niet mogen lijcfen. Het schijnt, dat buren altijd tegenover elkaar een zekeren tegenzin voelen Toen ik nog een schooljongen was, vochten wij in het voorjaar altijd een paar weken lang tegen jongens uit een aangrenzende gemeente die met ons op dezelfde school gingen: ik heb nooit geweten, waarom en ik weet 't nog niet. Misschien om niets, misschien om kleinigheden van opvatting en inzicht, van leefwijs en gewoonte, zooals wij van onze naaste buren in de straat wel zeggen: „Kijk, die gaan uit in een auto! wat een kouwe drukte!" misschien op hetzelfde oogenblik, dat zij van ons zeggen: „daar komt de ban ketbakker voor den derden keer in deze week; wat snoepen die menschen!" Nonsens dingen allebei, want wij weten niet of zij misschien heel ver moeten, waar geen spoor trein komt en hoe kunnen zij weten, of wij geen twee verjaardagen hebben gevierd in één week en op den derden dag bezoek krij gen van familie. Bij volken gaat het soms precies als bij particulieren en als een Nederlander zegt: „ik mag die Belgen eenmaal niet", dan is dat even dwaas als wanneer een Belg zegt: „ik hou niet van de Nederlanders". Maar de stemming wordt er toch niet beter op en wanneer wij aan dezen en zij aan genen kant van de grens elkaar maar flink napra ten, dan ontstaat er op den duur de legende, dat Nederlanders en Belgen niet met elkaar overweg kunnen, zonder dat iemand weet waarom. Ik weet wel dat er toch van weerskanten redenen voor worden aangevoerd, maar wil meteen een poging doen om aan te toonen, hoe onhoudbaar die zijn. Er is inderdaad een schijnoorzaak van traditie. Het geschil van 1830. De groote mogendheden hadden de twee landen onder één bewind gebracht, de Belgen waren daar niet langer van gediend, wij hebben dertig dagen lang met elkaar geoorloogd en toen hebben de Belgen een eigen koningshuis gekregen en zijn de Ne derlanders voort blijven leven, zooals zij vroe ger vóór de samenvoeging gedaan hadden. Koning Willem heeft daarover nog een tijd lang geprotesteerd, maar wij, het nu levende geslacht, hebben daar toch geen rancune meer over! Ik heb hier nog nooit iemand ont moet, die aan de Belgen hun onafhankelijk heid misgunt. Gesteld, dat wij in dien tijd onder een Belgisch Koningshuis bij België waren gevoegd, dan zouden wij zeker hetzelf de hebben gedaan als zij, ons losgerukt en onze onafhankelijkheid hernomen. En de Belgen? Nemen zij ons nu nog kwa lijk, dat zij. honderd jaar geleden een poos onder onze heerschappij hebben gestaan? Daar is immers toch geen reden meer voor. Straks herdenken zij het eeuwfeest van hun ne onafhankelijkheid, dat wij Nederlanders met hen mee kunnen vieren. Dit is de gelegenheid om te gewagen van een troepje Belgen, die zich in het Belgisch Staatsverband niet gelukkig voelen en met een klein clubje Nederlanders willen stich ten wat zij Groot Nederland believen te noemen. Of zij, die Belgen, reden tot ontevredenheid hebben, kunnen wij Neder landers veilig laten rusten. Het is een intern Belgische quaestie, die Vlamingen en Walen samen moeten oplossen en die ons Neder landers niet raakt, omdat geen twee pro cent van ons volk van „Groot Nederland" gediend is. Wij willen daar niet aan, wü ge voelen er niets voor. Hieruit behoeven dus de Belgen geen grief tegen ons te putten. Als het morgen In Nederland tot een volks stemming kwam over deze quaestie, dan zou duidelijk genoeg blijken, hoe onverschillig, ja afwijzend het Nederlandsche volk staat tegenover samenvoeging van Zuid Neder landers met Noord Nederlanders en wan neer niettemin die zaak af en toe hier nog besproken wordt, dan komt dat doordat het klein groepje voorstanders bij ons zulk een grooten mond kan opzetten. Moge het optreden van Borms in Nederland eenig opzien verwekt hebben, op dit oogenblik, nauwelijks een maand later, is het stroovuurtje uitgebrand. Is Borms nog in Nederland? is hij alweer vertrokken? Wij weten het niet en het kan ons niet schelen. Om met den Psalmist, zij het in eenigszins ander verband, te spreken: „men ziet en kent zijn standplaats zelfs niet meer". Er is een tijd geweest, dat bij onze Belgi sche buren als grief tegen ons werd aange voerd, dat wij buiten den oorlog zijn geble ven, terwijl België in den draaikolk is ge raakt. Dit is een quaestie van afgunst, men- schelijk en dus verklaarbaar, maar daarom nog niet logisch. Er hoorde dan ook de be tichting bij, dat wij aan de Duitsche legers stilletjes doortocht over Limburgseh grond gebied hadden verleend. Dit is rechtuit ge logen. Het is een verzinsel van de groep, die in België altijd kwaad spreekt van ons land, de lieden die boottochten organi- seeren naar Ter Neuzen en papiertjes op plakken in ons Limburg. Dat dit gezelschap in België een aanhang zou hebben van eenige beteekenis wil er bij ons niet in. Maar koren op hun molen is de periode gev/eest van de inflatie. Toen de Belgische valuta gedaald was tot bijna niets en heele troepen Noord-Nederlanders de winkels leeg kochten te Antwerpen en Brussel. Dit gebrek aan kieschheld, vroeger helaas duidelijk ge bleken ook in Dultschland, heeft niet alleen de Belgen gehinderd, maar ook alle welden kende Nederlanders, die het misselijk heb ben gevonden, dat hun landgenooten mis bruik maakten van de financieele ellende in een naburigen staat. Wij hebben ons toch ook van een anderen kant doen kennen: toen de Duitsche legers op Antwerpen aanrukten en de wegen zwart waren van vluchtelingen, die in Nederland barmhartige opneming, voedsel en onderdak vonden, ook de elementen die iedere haven stad onveilig maken. Daarop stoffen wij niet. Het was een daad van simpele menschen- liefde, maar- die opweegt tegen het leeg halen der Belgische winkels met behulp van Ne-'erlandsche guldens. Wij in Nederland zijn niet te vinden ge weest voor een verdrag omtrent de Schelde enz., dat voor onze Nederlandsche be langen toch waarlijk al te nadeelig zou zijn geweest. Den buurman helpen, goed, maar niet ten koste van het eigen bestaan. Deze moeilijkheid wacht nog op haar einde. Zij zal dat des te eerder bereiken, wanneer er geen parti pris bestaat van animositeit, die niet aanwezig is. Wat nu te zeggen van de jongste geschie denis, van de publicaties van het Utrechtsch Dagblad? Het schijnt, dat internationale spi onnen hier een vervalsching hebben gepleegd. Van gene zijde wordt het ons verzekerd en wij doen niet liever dan die verzekering aan vaarden. Misschien kunnen de beide Regee ringen door een gemeenschappelijk onder zoek de atmosfeer geheel en al ophelderen, zoodat er vertrouwen komt in de plaats van wantrouwen. Het is aangenaam en van belang, met zijn buren in vrede en vriendschap te leven. Voor beide partijen. Om daartoe het onze bij te dragen zullen wij in een reeks artikel tjes schetsen, hoe het Belgische volk leeft en werkt, door beschrijvingen, door interviews, op allerlei wijze. Puntige hoeken afrondende, ruwe plekken afschavende, zullen wij naar onze krachten medewerken tot beter begrip van eikaars meeningen en wenschen en zoo doende de opmerking onlangs op een vergade ring vernomen, logenstraffen: „als de kranten er niet waren, zouden de geschillen verdwij nen". Juist het tegendeel moet waar zijn, omdat er welmeenende journalisten van weerszijden bestaan, kan na een periode van wantrouwen en misverstand, een tijdvak van vriendschap en waardeering volgen. J. C. P. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regel. llur fa^tt ~nctvu?lr ~1'VLCUAC<UL. *4 HET LAGER ONDERWIJS. /ERGELIJKING TUSSCHEN BIJZONDER EN OPENBAAR ONDERWIJS. Aan het verslag van den toestand van het Lager Onderwijs over 1928, uitgebracht door de Commissie van toezicht, ontleenen wij: In vergelijking met voorafgaande jaren mag 1S28 een betrekkelijk rustig jaar voor het onderwijs te Haarlem genoemd worden. Wel had er nog een groote verschuiving van leerlingen plaats, maar door het openen van nieuwe scholen en het sluiten van oude scholen was overplaatsing onvermijdelijk. Toch blijft het zeer te betreuren, dat zooveel ouders er toe overgaan hun kinderen van school te laten verwisselen. Als zij zeer ge gronde redenen hebben om een andere school voor hun kinderen te kiezen, dan zou het toch gewenscht zijn, dat die overgangen zooveel mogelijk plaats hadden bij het begin van het schooljaar. Tusschentijdsche veran deringen werken altijd storend voor het on derwijs. Het aantal leerlingen nam belangrijk toe. Van 15359 in 1927 klom dit aantal einde 1928 tot 15868, een vermeerdering dus van 509 of ruim 3 pCt. De onderstelling ligt voor de hand, dat de wederinvoering van de 'leer verplichting van het 7de leerjaar voor een groot deel de oorzaak is van het oploopen van het leerlingenaantal, doch wij mogen rekenen, dat ook uit anderen hoofde, onder meer door de toeneming der bevolking, een hoog eindcijfer voor 1928 verkregen wordt. Letten wij op de klassen van het 7de leer jaar, dan zien wij dat zij bij het openbaar onderwijs in 1927 gezamenlijk 638 leerlingen telden en einde 1928 gezamenlijk 648 een geringe stijging dus van 10 leerlingen. Voor de bijzondere scholen is het verschil grooter: in 1927 waren hier 373 leerlingen in de 7de klasse, in 1928 groeide het aantal tot 526, dus een vermeerdering van 153 leerlingen. De totale vermeerdering m de 7de klasse be draagt dus 163. Doch naast de scholieren, welke de 7de klasse bevolken, vallen ook on der de leerverplichting die kinderen, welke wegens hun leeftijd de school nog niet ver laten mogen, doch niet tot de 7de klasse toe gelaten werden. Hun aantal is moeilijk te bepalen, doch dit kan toch niet zoo groot zijn, dat de geheele toeneming der school bevolking, zijnde 509 leerlingen, aan de wer king der leerplichtwet kan worden toege schreven. Het aantal leerlingen, dat einde 1928 open baar onderwijs genoot, bedroeg voor de dag scholen 7674 en voor de vervolgcursussen 473. Van het bijzonder onderwijs ging het aan tal leerlingen in 1928 van 7736 vooruit tot 8194. In vergelijking met een vorig jaar is het aantal leerlingen, dat op de openbare scho len dagonderwijs ontvangt een weinig voor uitgegaan (62 leerlingen) doch in verhou ding tot het bijzonder onderwijs, /dat 458 meer leerlingen telt dan het vorig jaar, is deze vooruitgang gering te achten. Het bijzonder onderwijs overtreft thans, zoo constateert dit verslag, het openbaar onderwijs met 520 leerlingen. JUBILEUM E. J. MüIIPvEN. Den len Mei a.s. zal het 25 jaar geleden zijn, dat de heer E. J. Miihren als Bouwkun dig Opzichter-Teeke naar bij den dienst van Openbare Werken te Haarlem werkzaam gesteld werd. De heer Mühren werd 20 December 1868 te Hoorn geboren. Vóór dat hij in ge meentedienst kwam, was hij op verscheide ne particuliere archi- tectenbureaux werk zaam, onder meer hier ter stede op het bureau van den architect Jb. v. d. Ban. Nadat de heer Mühren 10 jaar als tijdelijk ambtenaar "werkzaam was geweest, werd hij op 1 Januari 1914 in vasten dienst aangesteld en op 1 Januari 1919 bevorderd tot bouw kundige. Gedurende de jaren, dat de heer Mühren voor de gemeente werkzaam is, heeft hij mede de grootste bouwwerken voorbereid en uitgevoerd. Onder meer kwamen, behalve tal van kleinere werken, de volgende omvang rijke bouwwerken onder zijn dagelijksche lei ding tot stand o.a. Bouw Openbaar Slacht huis, Fr. Halsmuseum, H. B. S. 3-j. c. en H. Handelsschool, School voor MULC, School 32/33 aan de Karolingenstraat en de 2de H. B. S. met 5-j. c. aan het Santpoorterplein. De heer Mühren is in de bouwwereld be kend als een zeer bekwaam practisch bouw kundige, onder wiens deskundige leiding de (Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden.) De andere koers door C. G. B. Tegen de groote lange grijze loods schoof de schaduw van de schoorsteenen naar benec-, breeder werd de strook klotsend vuil water tusschen den zwarten scheepswand en de groenige kademuur. Een touw plonsde in 't water, het schip voer. Het schip voer de ruimte van de zee te gemoet, zon speelde over de geelbruine dekken en los woei de rook den hemel in Nijdig pufte een sleepbootje voor den stoo- mcr uit, dan voer een trilling door den ge weldige, de machinekamertelegraaf pinkel de fel, schuimend sloegen de schroeven in het water en in den buik van het schip, waar koper glansde en metalen armen op en neer flitsten was de eentonige zang der machines begonnen. Waar de zee kokend over de hoofden bruis te, wolken van schuim omhoog spatten en mateloos wijd de zon-overgoten golven dein den begroette de stoomer juichend zijn bruid, de vrije, eindelooze zee. En hier, nu de jolige wind in de touwen neuriede, dé boeg steeds verder schoof door het bronsgroen water en de hemel hoog koe- pelde, ontmoetten ze elkaar, wijl hij bij ver gissing op haar dekstoel was gaan zitten. Ze praatten wat. En het schip ging voort, om de Zuid, lan den van zon en palmen tegemoet. Port-Said. De stad, waar straten dood loopen op den woestijn, die ver-weg den hemel raakt, de bazar, waar „made in Germany" als Oos- tersch wordt verkocht, de menschen, die le ven van de mailstoomers en niets kennen dan geld, geld, geld. Port-Said, het Oosten op zijn ergst, maar mooi, boeiend, interes sant voor wie de ziel van het Oosten nog niet kent, trok hen aan. Zij, het vrouwtje, dat trouwen zou gaan met een man, dien ze vijf jaar geleden naar de boot had gebracht, hij de jonge planter die in Assahan zijn geluk zou zoeken, ze hob belden tezaam in een rammelende dure auto door de straten die wit waren van felle zon en zware schaduwen droegen onder zonneschermen en in huizen. Ze werden geloodst naar een danshuis, waar bruine meisjes weerzinwekkend dansten en helsch gilden, waar vuile kerels geld afzetten en schurftige bedelaars hun kapotte handen strekten. Zij nam zijn arm. „Laten we gaan. 'k Hou het hier niet uit". Ze gingen, spraken niet en genoten van het harde licht buiten. Ze waren op de boot, drie uren voor 't vertrek, zagen nu hoe vuil de huizen met hun schreeuwende reclame waren, hoe stoffig en rommelig en banaal Port-Said was. Boven de Roode Zee brandde de zon, de wind was heet, de railing gloeiend. Het bleef warm dien nacht, de djongos sleepten al-maar ijswater aan, men sliep niet en luierde in zijn dekstoel. Irriteerend dreunden de machines, de boot trilde slechts, deinde niet. Ze zaten op het achterdek, waar de vaart van den rusteloos voortjagenden stoomer een beetje tocht bracht, ze probeerden als kin deren vlak bij den vlaggestok op één been te blijven staan op het heen en weer schok kende dek. Zij struikelde, hij ving haar op, ze lachten en dit klonk vreemd over 't dek, waar ieder loom en vervelend was. Zij vertelden elkaar van vroeger, fanta seerden een beetje over de toekomst, zij werd stil, er lag een harde, ietwat droevige trek om haar mond. En toen plots de morgen kwam met wondere opalen glansen in het water en vreemde tinten in de lucht zaten zij er nog zwijgend naast elkaar, terwijl ma trozen rondom het dek schoonspoten. Blauw was de zee als de glanzende diepe hemèl, en blank teekende zich het schuim langs de donkere wanden van het schip, dat voortstoomde naar het Oosten waar over wei nige uren de ronde, palmbegroeide koppen van Poeloe Weh zonden opduiken boven boven den einder en Indië zou liggen, welig, mooi, frisch-groen. Twee dagen geleden hadden ze weer samen gepraat, hadden ze stil den dreun der stam pende machines beluisterd als een melodie, die hen lief was geworden. Maar nu was zij weg; hij zocht haar, den vorigen dag was ze ook al niet aan het diner geweest. Hij "zwierf door de schemerige koele gangen, liep langs de damessalon, speurde de dek ken af, ze was er niet. En zij, zij lag languit op haar bed, had niet geslapen, tobde. Ze sprong op, keek door de patrijspoort naar de lichte lucht en de effen zee. Dan rende ze de gangen door, trap pen op, naar den marconist. Even later zoem de de dynamo, tikte de seinsleutel. Ze werd kalm, heel rustig nu. En dien avond, toen de stoomer lag aan den voet van de oprijzende heuvels en inde Sabangsche winkeltjes olielampen gouden schijn spreidden, leunden ze saam over de railing, starend naar het knipoogende vuur torentje en een Chineesche jonk, die met zijn groote, vreemd-gevormde zeilen de baai binnenkoerste. „Overmorgen" zei hij. „Ja, overmorgen „'t Zou goed zijn als een meisje zooals jij met mij ging." „Jongen", sprak ze zacht, „jongen". Hij, weifelde eerst, legde zijn hand op haar schouder, hij zuchtte. Een gramofoon in een Chineesch winkeltje joelde. Een hond blafte. Stemmen konken op. ,,'t Kan", zei ze dan. ,,'t Kan, ik heb hem getelegrafeerd, ik ga mee met jou." „Meisje". „Jongen." De gramofoon liep krassend af. De stilte viel, alleen de nachtwind huiverde door de palmenkronen. genoemde werken tot groote tevredenheid van zijn Directie werden uitgevoerd. Thans is de a.s. jubilaris als adj.-architect, Chef der afd. Onderhoud, gebouwen, werkzaam. Het zal den heer Mühren, die niet alleen bij zijn superieuren en collega's zeer.gezien is om zijn hunmane karakter eigenschapen, maar ook de algemeene achting geniet van degenen die met hem in aanraking komen, op den dag van zijn jubileum zeker niet aan bewijzen van belangstelling ontbreken. OVER „TESTS", Donderdag 18 April houdt jhr D. J. van Lennep voor het departement Haarlem der Nederlandsche" Maatschappij voor Nijverheid en Handel een lezing met proeven-demon- stratie over: „Eenige grepen uit het tegen woordige geschiktheidsonderzoek", De lezing wordt gehouden in de tuinzaal van Brink- mann. HEROPENING ZAAK KUNSTNIJVERHEID. De heer Conrad Fehn, eigenaar van de zaak in artikelen van kunstnijverheid en sierkunst Barteljorisstraat 33, heeft zijn fi liaal in de Generaal Cronjéstraat 51, dat hij daar al 2 1/2 jaar met succes gedreven heeft, heropend, nadat de winkel en de gevel ge heel verbouwd en gemoderniseerd waren. Hierdoor is de Generaal Cronjéstraat een mooien winkel rijker geworden. De schitterende artikelen van kunstnij verheid en sierkunst, die alle naar eigen ontwerp op het atelier van den heer Fehn vervaardigd worden en die van een goeden smaak getuigen, liggen zoowel in den win kel als in de étalage goed overzichtelijk uit gestald. Zoo zagen we daar mooi gedreven bronzen schotels en andere voorwerpen; Hollandsch, Fransch, Duitsch en Belgisch aardewerk; alle mogelijke fijne leersoorten, zooals portefeuilles, portemonnaies, hand- tasschen enz., artistieke lampen, kostbare ringen en edelsteenen. Men kan hier ver schillende voorwerpen naar eigen keus laten vervaardigen. De heer Fehn, die als een uit stekend vakman bekend staat, levert dan ook sinds eenigen tijd de prijzen voor de zeil wedstrijden van de Haarlemsche Jachtclub. Ter gelegenheid van de heropening zijner zaak ontving hij vele fraaie bloemstukken. (Reeds in een deel van de vorige oplaag opgenomen.) INGEZONDEN MEDEDEELINGEN 60 Cts. per regel. AMSTERDAM UTRECHT Nieuwendijk 225/229 Oude Gracht 151 Naar het Engelsch van CHARLOTTE M. BRAME. 26) Den volgenden dag reed de hertogin naar „De Linden' om juffrouw Grey te vragen een paar weken op het kasteel te willen ko men. Het bleeke gezicht van de zieke werd nog bleeker en enkele minuten was ze niet in staat om te antwoorden. Toen zei ze met 'n onderdrukten snik;Ik ben bang. De hertogin lachte vroolijk. Bang voor wat? Maar haar lach bestierf toen ze den trek van pijn op het bleeke gezicht zag. Gaat u nu zelf maar eens na, zei ze, hoe zenuwachtig en van streek u moet zijn. Waarvoor bent u bang? Juffrouw Grey keek haar aan met een afwezigen blik. Heb ik gezegd dat ik bang was. Hoe goed en vriendelijk van u om me uit te noo- digen. Hoe kan ik u ooit al uw goedheid vergelden? Door weer sterk en gelukkig te worden, zei de hertogin en haar stem klonk zöo on weerstaanbaar, dat juffrouw Grey tegen be ter weten in. toestemde om te komen. Ze had een voorgevoel van naderend gevaar en toch het vooruitzicht bij haai* kind te zijn gaf haar een gevoel, alsof de poorten van den hemel voor haar open gingen Ik kan het me nauwelijks voorstellen zei ze. Het is meer dan lief van u. louter de gedach te eraan, geeft me nieuw leven. De hertogin lachte zonnig. U doet mij ook een groot genoegen. Twee dagen later kwam de auto voor en werd juffrouw Grey geïnstalleerd op het kas teel. Een chaos van gevoelens, van geluk en pijn, beide bestormde haar. Maar toch kwam ze spoedig tot kalmte en zooals de hertogin voorspeld had, ze werd beter en sterker. Ze voelde zich thuis en werkte regelmatig aan het herstel van oude kant, doch de hertogin drong er op aan, dat ze uit zou gaan. Ik hoop dat u zich hier gelukkig gevoelt, juffrouw Grey, zei ze op een morgen en het antwoord was; Ja, het is alsof ik in het pa radijs ben. De bedienden behandelden haar met de grootste onderscheiding; zelfs de hertog ging zoo nu en dan eens met haar praten a!s ze zat te werken. Zoo ging het leven regelmatig zijn gang. Het was op een wannen avond in Augustus de lucht was zwaar van geur van de witte le lies en Jennie wachtte opgeduldig op Charles Nesbitt even buiten het parkhek. De hertog en de hertogin gingen dien avond dineeren op Havcrsham Hall, een buiten op ongeveer vijf mijl afstand. Charlie Nesbitt was den laatsten tijd on geduldig geworden in zijn liefdesbetuigingen. Ik heb ook nooit een kans een avond bij je te zijn. Gaan de hertog en de hertogin nooit eens uit? Jennie was blij geweest, dat ze *n heelen avond vrij zou hebben en had erin toege stemd dat hij komen zou. HOOFDSTUK XXXVTI. Dienzelfden avond zat juffrouw Grey in haar kamer en keek naar den zonsondergang. Voordat Ethel zou uitgaan was ze even bij haar geweest. Ze droeg een japon van witte zijde met een halssnoer van robijnen. Ze praatten even over juweelen en juffrouwGrey vroeg, waarom ze bij de witte japon de fami lie-diamanten niet droeg. Ik heb gelezen over uw familie-diamanten, ze zijn beroemd, nietwaar? Niet allemaal, was het antwoord. Ik geloof enkele. Ik zal ze u op een keer eens alle maal laten zien. Ik ben er een beetje trotsch op, maar eigenlijk zijn ze niet van mij ik heb ze alleen in bruikleen. Bewaart u ze hier? vroeg juffrouw Grey. Ja, in mijn kleedkamer, in een safe, die ingebouwd is in een van de muren. Het is heel veilig, want niemand die het geheim niet kent zou daar een brandkast vermoe den. Nu, goeden nacht, juffrouw Grey. Niet allemaal, was het antwoord. Komt u laat terug, vroeg juffrouw Grey, terwijl de hertogin de kamer verliet. Ik denk van wel, wat het antwoord. Toen ging ze heen en spoedig daarna hoor de juffrouw Grey de zich verwijderende auto. Ze voelde, zich dikwijls onrustig in dit prachtige huis als Ethel weg was, maar dien avond was er wel een heel vreemd gevoel in haar, alsof er een keerpunt zou komen in haar leven, alsof er iets vreeselijks zou gebeu ren. Ze begreep niet wat het kon zijn. Haar geheim was immers veilig. Er scheen niets te zijn dat haar vrees recht vaardigde en toch kon ze het beklemmen de gevoel niet van zich afzetten. Oude her inneringen kwamen bij haar op, herinne ringen aan Inisfail, aan haar vader, aan Lord Stair en Darcy Este. Plotseling werd ze opgeschrikt door een eigenaardig dof geluid; ze ging naar de deur en luisterde; weer hoorde ze. het geluid. Het moest uit de ka mer van Et-hel komen. Het bleef doorgaan; het dof dreunende geluid. Jennie Dane moest in de kamer zijn, maar wat voerde ze uit? Juffrouw Grey ging naar beneden; naai den grooten corridor. Jennie, riep ze zacht. Wat doe je? Geen antwoord, het geluid hield op, een diepe stilte volgde. Ze ging naar de deur van de kamer van de hertogin, maar hoorde niets meer. Misschien heb ik me vergist, dacht ze. Het kwam misschien uit een ander deel van het huis. Nog eens riep ze: „Jennie!", maar weer kwam geen antwoord. Jennie was zeker aan haar avondeten. Ze keerde terug naar haar kamer en ging naar het raam. Juist toen de klok tien uur sloeg zag ze een meisjesgestal te het pad opkomen. Het was Jennie. Waar om was Jennie buiten op dit uur? Toen juffrouw Grey haar lichte voetstap pen in het corridor hoorde, opende ze de deur van haar ltamer en riep haar. Het meisje kwam binnen; er waren sporen van tranen op haar gezicht en juffrouw Grey vroeg vriendelijk: Heb je moeilijkheden, Jennie? Een beetje; ik heb me boos gemaakt, dat is alles. Wil je me niet vertellen wat het is? Iemand haar verdriet te kunnen opbiech ten. was voor Jennie een opluchting. Ze ver telde van den knappen heer uit Londen, die gezegd had zoo graag met haar te willen trouwen en die haar had gevraagd dien avond in het park te komen en alles voor het huwelijk definitief af te spreken, maar dl? zijn belofte niet had gehouden. Ze was boos en geërgerd. Ze had tot bijna tien uur op hem gewacht en had toen naar huis moeten gaan zonder hem te hebben gezien. Juffrouw Grey luisterde met vriendelijke belangstelling. Ben je er zeker van Jennie, zei ze ernstig, dat je verloofde werkelijk Is voor wien hij zich uitgeeft? Daar twijfel ik geen oogenblik aan. In dat geval, zei juffrouw Grey, moet je je niet ongerust maken. Waarschijnlijk heeft iets gewichtigs hem verhinderd te komen, hij zal je morgen wel een brief schrijven, waarin hij zich verontschuldigt. Wanneer ben je weggegaan, Jennie? Direct na acht uur. Dus jij was om ongeveer negen uur niet in de kamer van de hertogin? Neen, waarom vraagt u dat? Omdat ik om negen uur een eigenaar dig geluid in die kamer heb gehoord. U zult het zich verbeeld hebben, Juf frouw Grey. Maar ik zal direct gaan kij ken. Ze ging. Een moment later werd juffrouw Grey opgeschrikt door een doordringenden kreet en na een paar seconden kwam Jennie de kamer binnenrennen. Het is verschrikkelijk, riep ze de safe is opengebroken en de familie-juweelen zijn weg. Wat moet ik beginnen? Weg? was het antwoord, maar dat is on mogelijk. Het is waar. Komt u zelf mee kijken. Haar handen wringend, terwijl haar luide kreten de andere bedienden alarmeerden, ging Jennie juffrouw Grey voor naar de kamer van de hertogin. HOOFDSTUK XXXVIII. De hertog en de hertogin hadden een wet tigen avond gehad. Maar het prettigste uur van al was de terugrit geweest door den stil len zomernacht. Ethel was vermoeid, maar de avondlucht verkwikte haar en vroolijk praatte ze met haar man over het diner en het bal. (Wordt vervolgd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 10