Het honderdjarig bestaan van Toonkunst
HAARLEM'S DAGBLAD
VIERDE BLAD
DOOR J. C. TADEMA
VOORZITTER VAN DE AFDEELING HAARLEM DER MAATSCHAPPIJ TOT
BEVORDERING DER TOONKUNST
De nieuwe Muziekschool aan de Nieuwe
Grachttusschen Kinderhuisvest en
Nassauplein
In het voorjaar van 1829 was na lange en
moeizame voorbereiding onder hoofdleiding
van A. C. G. Vermeulen, praeeeptor aan het
gymnasium te Rotterdam, de Maatschappij
tot bevordering der Toonkunst geboren. Fei
telijk waren reeds eenige jaren te voren plan
nen in de Maatschappij tot Nut van "t Al
gemeen ter sprake gekomen, om een Neder-
landsch Genootschap „Tot bevordering der
Toonkunst" op te richten, doch deze waren
mislukt. Het kan dus geen verwondering ba
ren, dat men het nieuwe gebouw op dezelfde
wijze wenschte in te richten als dat van haar
oudere zuster. In verscheidene plaatsen wa
ren muziekliefhebbers aangezocht en bereid
gevonden om af deelingen in het leven te
roepen en daaronder ock in Haarlem, en zoo
vinden we bij de oprichtingsvergadering der
Maatschappij op 19 April te Amsterdam de
Heeren D. T. Crommelin en P. Bresser als af
gevaardigden uit onze stad aanwezig.
Eerst op 11 Augustus hield onze af deeling
haar constitueerende vergadering, waar aan
stonds een werkplan werd ontworpen. De af-
deeling Haarlem herdenkt derhalve met de
Maatschappij zelve binnenkort haar hon
derdjarig bestaan. Zij heeft gedurende de
afgeloopen eeuw grooten invloed geoefend
op het muziekleven in onze stad en het komt
ons deswege van belang voor om een en an
der hoofdzakelijk uit haar oudere geschiede
nis hier mede te deelen.
Wanneer we de eerste ledenlijst inzien dan
treffen ons terstond de namen van vele oud-
Haarlemsche geslachten en we verkrijgen
den indruk, dat men bij de uitnoodigingen
tot het lidmaatschap ter dege op rang en
stand had gelet. We hebben flteiar enkele als:
Crommelin, Quarles van nwford, van der
Vlugt, Enschedé, Gerlings, Sybrandi, Beets,
Doosjes, te noemen om te doen zien dat de
saamgeroepenen zoo eenigszins de élite van
het toenmalige Haarlem uitmaakten.
Maar er treft ons nog iets anders; we vin
den ook de namen van Derx, Weidner, Schu
mann, Hüne, van der Eijken onder de toege
treden leden, alle die van bekende beroeps
musici in onze stad. En dat was iets geheel
nieuws: muzijkanten en muzykmeesters, zoo
als men hen toen noemde, in ééne vereeni-
ging te samen met muziekliefhebbers, moet
in de oogen van velen compromitteerend
hebben geschenen; want muziek beoefenen
voor zijn brood gold als iets minderwaardigs.
Vermeulen schreef zelf -in een brief aan den
administrateur van onderwijs: „De muzijk
wordt bij ons niet als kunst gewaardeerd, zij
is een loutere vervrolijking, zij dient slechts
tot vermaak, van daar dat men hier te lande
op de toonkunstenaars met een zekere min
achting neder ziet, en dat de burgerstand
bijna ijst op het denkbeeld, dat hun kinderen
muzijkanten zouden worden." En zoo gebeur
de het te Rotterdam, dat, toen een soliste-
dilettante wegens ongesteldheid door een
beroepszangeres moest ven-vangen worden, zij
daarvoor geen honorarium mocht ontvangen,
omdat de dames koristen haar medewerking
niet aan een concert zouden kunnen verlee-
nen, indien een solopartij tegen betaling werd
vervuld. In „deftige" concerten traden vaak
dilettanten op he>; podium en zoo liet Hilde-
brand in zijn Concert als soliste van den
avond Henriette Kegge optreden. Tegen die
minachting van de „muzykanten" nam de
Maatschappij aanstonds stelling; hoezeer
een vereeniging van liefhebbers willende
zijn wat zij feitelijk tot d4en huidigen dag
is gebleven heeft zij van den aanvang af
de medewerking en voorlichting van beroeps
musici gezocht en hun ten slotte een vaste
positie in haar samenstel verleend. Haarlem
bleef daarbij niet achter en zoo benoemde
zij in '38 reeds tot honoraire leden: J". P.
Schumann, organist aan de Groote Kerk, G.
W. Derx. organist aan de doopsgezinde en
sedert 1830 direkteur der na te noemen zang-
vereeniging en J. E. Schmitz, componist.
De eerste vergaderingen werden gewijd aan
de beoordeeling der ontworpen wetten van
de Maatschappij en de samenstelling van de
afdeelingsreglementen, en in October be
sloot men pogingen in het werk te stellen tot
oprichting van een zangschool, waarbij de
heer P. J. Prinsen, de bekende paedagoog, de
vraag opperde „of het niet noodzakelijk en
belangrijk ware. dat men hier in Haarlem
in de gelegenheid werd gesteld om onderwijs
te ontvangen in de Theorie der muzijk". Een
maand later heeft het eerste bestuur, be
staande uit Obermüller, voorzitter, Voorhelm
Schneevoogt, secretaris. Van der Vlugt, pen
ningmeester, Bresser en Crommelin, een ont
werp voor de school gereed, doch het zou
eerst 15 Febr. 1830 worden voor zij met 27
leerlingen werd geopend.
Deze zangschool had niet alleen ten doei
degelijk onderwijs te geven in solfège, muziek
geschiedenis, theorie en koorzang, doch dien
de tevens tot een opleidingscursus voor a.s.
koorleden der zangvereeniging.
Intusschen waren de eerste jaren voor de
jonge maatschappij, evenals voor onze afdee-
ling verre van voorspoedig. De Belgische op
stand en de nasleep van dien, waren niet
bevorderlijk voor de belanfsteking, en men
moet bewondering hebben voor het enthou
siasme en doorzettingsvermogen van de eer
ste bestuurders, die ondanks onverschillig
heid en tegenwerking op hun post bleven.
Het was ontmoedigend werken, het aantal
toegetreden leden nam spoedig af, de zang
school verkreeg weinig nieuwe leerlingen en
de zangvereeniging kon bij gebrek aan man
nenstemmen een euvel dat in 100 jaren
tijds nog nimmer geheel overwonnen is
zeer bezwaarlijk gemengde koren in studie
nemen. Evenals thans bleken heeren-zangers
meer voor medewerking aan een mannen-'
koor don aan een gemengd koor te gevoelen
en de opvolgende besturen hebben zich altijd
veel moeite moeten geven, om leden van de
„Liedertafel" tot steun over te halen. In 1832
ook al een ongelukkig jaar, wegens de
heerschende cholera-epidemie schrijft de
secretaris:
„Wij hebben binnenkort met groot genoe
gen vernomen, dat reeds sedert eenigen tijd
een zanggenootschap uitsluitend uit mannen
bestaat, onder lieden van den fatsoenlijken
burgerkring, met welke niemand onzer leden
zoo dadelijk in betrekking staat, dat dit al
gemeen kon bekend wordenen mogten
wij zoo gelukkig zijn, eenige leden van dit
gezelschap over te haaien ons te ondersteu
nen, dan zouden wij daardoor aanmerkelijk
winnen." Het zanggenootschap, waarop hier
gedoeld wordt was -de liedertafel Zang en
Vriendschap, die een jaar na onze af deeling
is opgericht en dus ook spoedig haar eeuw
feest zal vieren. De pogingen welke reeds in
1832 werden in het werk gestéld zijn vaak
met goeden uitslag bekroond geworden, en
we moeten dankbaar erkennen dat in de
verstreken 99 jaren tallooze leden van de
Liedertafel het voortbestaan onzer Gemeng
de Zangvereeniging hebben mogelijk ge
maakt; de betrekkingen met onze bijna even
oude zuster zijn altijd van vriendschappelij-
ken aard geweest en vooral in tijden dat één
zelfde leider, beide koren onder zijn directie
had werd een zeer groot deel onze mannen
stemmen uit Zang en Vriendschap verkregen.
Dat het onze af deeling ook financieel niet
zoo heel goed ging moge blijken uit het feit,
dat het bestuur besloot zich „een in alle op-
zigten geschikte pianoforte in huurkoop voor
f 400 te verschaffen." Het bedrag was blijk
baar te hoog om zoo maar in eens te betalen.
Nevens de zangen voor de nauw aan elkan
der verbonden zangschool en zangvereeni
ging nam in de eerste jaren onze af deeling
nog heel wat meer ter hand: betere opleiding
van kerkorganisten, opleiding van een
hoornist, „wijl een allerverdienstelijk hoor
nist, die door ligchaamsgebrek de behande
ling van zijn instrument heeft moeten sta
ken" aanmoediging tot het schrijven van Ne-
derlandsche compositiën.
Tot het laatste was de Maatschappij reeds
voorgegaan, doch de afdeeling kon zich met
de door haar uitgeschreven prijsvraag tot
„een compositie van een Cantate op de
Starrenhemel van van Alphen" niet ver
eenigen. Zij vond dit een te zware opgave en
stelde liever eenige opgaven „als liggende
meer in het bereik van jeugdige beoefenaars
der Toondichtkunst" zijnde quartet voor
strijkinstrumenten, vijf of zevenstemmige
harmonie voor blaasinstrumenten enz. een
opsomming van composities welke men blijk
baar wèl binnen dat bereik achtte.
Toen het gelukt was „een geschikt jonge
ling als voorwerp op te sporen" om den
hoorn te beoefenen, ondernam men ook de
opleiding van een contra-bassist, aan wien
hier behoefte bestond en gaf men ook een
stipendium aan „een verdienstelijk jonge
ling (E. Kruseman) om zich te 's-Gravenhage
tot muzykmeester te bekwamen".
De eerste voorzeitter Obermüller werd zeer
spoedig opgevolgd door D. F. Crommelin, die
in '34 den hamer in handen stelde van Baron
F. W. van Styrum. Laatstgenoemde is met
een korte tusschenpooze ruim 20 jaren voor
zitter der afdeeling geweest.
Geregeld waren jaarlijks eenige vergade
ringen gehouden, waartoe alle leden der af
deeling werden opgeroepen. Hoewel het be
stuur steeds vol lust en activiteit de belan
gen der afdeeling en der Maatschappij be
handelde, telkens nieuwe plannen uitdacht
en wijdloopige besprekingen uitlokte over
allerlei muziek-onderwerpen. slonk het aan
tal „comparanten" ter vergadering meer en
meer. Bovendien vonden bestuurderen het
blijkbaar niet aangenaam, dat onder de wei
nige leden, die aan de convocaties gevolg
plachten te geven, sommige in hun oogen,
onbevoegden verschenen en zoo besloot men
„tot de gewone comparitiën der afdeeling
alleen hen op te roepen welke eenig instru
ment behandelen en daardoor de bevoegd
heid hebben", 'n Zeer drastische maatregel,
waartoe men in den tegenwoordigen tijd be
zwaarlijk zou kunnen overgaan.
Aanvankelijk gaf de zangvereeniging nog
geen uitvoeringen van eenige beteekenis. De
leden repeteerden naar eigen studie en te
vens voor de groote uitvoeringen der Maat
schappij waaraan de besten uit alle afdee
lingen meewerkten. Vermeulen was een groot
voorstander van deze uitvoeringen, en hij
achtte ze het beste propaganda-middel voor
de Maatschappij. Die „muzykfeesten" zooals
men ze heette waren vaak zeer grootsch op
gezet en hen, die tegenwoordig klagen over
de steeds grooter wordende bezettingen der
orkesten en geweldigen omvang der koren,
kunnen we misschien eenigermate gerust
stellen met de mededeeling dat het vroeger
nog veel erger was. Het eerste dezer feesten
30 April 1830 te Rotterdam was nog maar
bescheiden, al kwamen vele instrumenta
listen van elders om het orkest te versterken;
natuurlijk alleen voor de eer, want niemand
mocht als „muzykant" meedoen en „de da
me? zouden zich gegèneerd hebben, zich met
deze soort van menschen te mêleeren". Zoo
was de stemming aanvankelijk nog tegen de
beroepsmusici. Maar achter coulissen be
gon men de beste toonkunstenaars in bin
nen- en buitenland aan zich te verbinden.
Men benoemde hen tot leden van verdienste
en vond hen bereid bij het uitschrijven en
de beoordeeling van prijsvragen hun cn-
misbaren steun en medewerking te geven.
Zoo hebben in den loop der jaren mannen
als Hummel, Gade, Mendelssohn, Schumann,
Liszt, Wagner, hun diensten belangeloos ge
geven.
Op het tweedaagsche muziekfeest in 1834
te 's Gravenhage, bezocht op elk der beide
dagen door omstreeks 5000 toehoorders, be
stond het orkest alleen uit 130 (het Concert
gebouworkest telt voltallig nog geen 100
man) en het koor uit 231 leden, en op het
feest in '36 te Amsterdam onder leiding van
van Bree zaten 145 orkestleden en 359 zan
gers op het podium in de Luthersche kerk.
De kroon op deze massauitvoeringen zou
eerst in '79 gezet worden toen te Amsterdam
in het Paleis van Volksvlijt het koor uit 1000
zangers bestond.
Haarlem begon op bescheiden voet. In "38
gaf het een huishoudelijk feest, waar >nder
leiding van W. B. Weidner een deel uit den
Engelenzang van van Bree, en het lied van
de klok van Romburg werden uitgevoerd. In
het laatste trad de secretaris Voorhelm
Schneevoogt ook blies hij fagot als
solist-zanger op en het begeleidende muziek
gezelschap „Kunst en Vermaak" speelde af
zonderlijk een ouverture van Weidner. In
'44 gaf men de geheele Schöpfung van Haydn
met strijkmuziek en piano.
Langzaam aan steeg nu het aantal leden
en het aantal leerlingen der school bedroeg
in 1845 zestig, verdeeld over 3 klassen. Het
jaar 1850 zou voor de afdeeling een zeer be-
zonder worden, want de Maatschappij achtte
haar toen belangrijk genoeg om op 13,
14 en 15 Juni een 3-daagsch muziekfeest
te geven. Daartoe werkte nog iets anders
mede. Groote concei-tzalen bezat men nog
nergens en de kerkbesturen wilden de kerk
gebouwen niet voor wereldsche muziek be
schikbaar stellen. Het Haarlemsche maakte
daarop een gunstige uitzondering en zoo
verkreeg men hier de groote St. Bavokerk
ter uitvoering van het grootsche doel. Het
feest werd zeer breed opgezet, de kosten
werden op het voor dien tijd hooge bedrag
van f 5000 geraamd. Van Bree en Verhulst
Mr. A. C. Waller.
hadden de leiding van een orkest van 145
man. ruim 400 koristen, en 10 zang-solisten,
benevens 5 organisten. Onder de medewer
kenden vinden we de namen van tal van
bekende musici uit dien tijd: Mej. S. van
Have, latere mevrouw Offermans. Bastiaans
den Opvolger van Schuman ais organist, Pot-
devin de nberoemden hoornist, uit de Camera
Obscura wolbekend, en allerlei Haarlemsche
families waren in koor en orkest rijk ver
tegenwoordigd. (Van de familie Enschedé werk
ten zelfs S leden mede). Het programma
vermeldde: le dag wedstrijd van Liederta
felen, afgewisseld door voordrachten op het
orgeL 2e dag mannenkoren, en gemengde
koren afgewisseld door solo voordrachten.
3e dag Elias van Mendelssohn. Als men nu
nog bedenkt dat de wedstrijd ook nog ruim
450 zangers van buiten de stad naar de groo
te kerk had gebracht, die den tweeden dag
gezamelijk zongen, dan kan men zich voor
stellen, wat er in onze St. Bavo moet ge
klonken hebben. Ontvangsten op het stad
huis, optochten met schutterij- en dragon-
dermuziek boden een welkome verpoozing
tusschen al het inspannende muziekgenot,
In de Opr. Haarl. Courant vinden we uitvoe
rige verslagen, van het feest, dat ook door de
opkomst van duizenden toeschouwers een
groot succes was geworden, en in de N. Rot-
terd. Courant eindigt de verslaggever zijn
uitvoerig relaas met de woorden: „Dusdanig
was de afloop van een uitvoering, zoo schoon
als er ooit in ons land was gehoord."
Het zou ons te ver voeren, wanneer we de
geschiedenis der Afdeeling van Jaar tot jaar
gingen vervolgen. Zij bleef na 1850 eenige
jaren op haar toen behaald succes teren, en
de daarop volgende, zijn zeker niet de meest
glorieuse in haar bestaan geweest. Onder
leiding van een af en toe wisselend bestuur,
ging men met kleine up's en down's zoo'n
beetje op de oude wijze voort: zangschool,
zangvereeniging, huishoudelijke uitvoerin
gen, hulp aan veelbelovende jongelieden en
vooral vele besprekingen over Maatschappij-
belangen.
Inmiddels was door het Nutsdepartement
alhier een Volkszangschool opgericht welke
spoedig een groot aantal leerlingen zou trek
ken. In 1852 vragen B. en W. van Haarlem
aan het Toonkunstbestuur „eene opgave van
het alhier bestaande aantal zang- en muziek-
schoolen". De secretaris Schneevoogt zendt
daarop ten antwoord dat het bestuur „geen
kennis draagt, dat behalve de Zangschool
door gemelde Afdeeling opgerigt hier ter
plaatse andere Zang- of Muziekschoolen be
staan" en voegt er aan toe „Kinderen met
buitengewonen aanleg voor de muziek toe
gerust wier ouders de betaling der jaarlijk-
sche contributie schoolgeld; f 6 voor le
den en f 10 voor niet-leden was waarlijk niet
al te hoog) niet mogt convenieeren, kunnen
ook kosteloos onderwezen worden." De brief
aan B. en W. eindigt dan met de volgende
„verblijdende mededeeling, dat door de ijve
rige pogingen van het Haarl. Depart, der
Mij. tot Nut van 't Alg. in den aanvang der
volgende maand een Volksschool zal geopend
worden op welke om te beginnen aan 80 kin
deren, grootendeels uit dezer stads tusschen
school onderwijs in den zang zal worden ge
geven". Schneevoogt was zelf als bestuurder
dezer school aangewezen en het schijnt, dat
een soort toezicht van het Toonkunstbestuur
op deze school is uitgeoefend;althans telken
jare geeft de secretaris aan het gemeente
bestuur van beide scholen, Toonkunst- en
Nutsschool, verslag.
Het ging hier overigens in het midden der
vorige eeuw met de muziek niet al te best.
Er bestonden verscheidene muziekgezelschap
pen, doch ze verkeerden eigenlijk geen van
allen in bloeienden toestand. In '56 richt
het Toonkunstbestuur een uitnooddging tot
alle die gezelschappen tot een samenspre-
king „om te overwegen, welke middelen be
proefd zouden kunnen worden om de muziek
alhier uit haren thans betreurenswaardigen
toestand op te beuren". De samenspreking
laad niet veel succes; er werd druk gerede
neerd, ze dronken een glas, en de zaak die
bleef zooals ze was.
Doch Schneevoogt bleef diligent. Meer en
meer schijnt het plan in hem gerijpt te zijn
een muziekschool, waar ook instrumentaal
W. Robert Sr.
4. K. Tadema.
O. D. Emrik.
Mr. W. Jager Gerlings.
De gebouwen der oude Muziekschool in de
Lange Veer straat.
onderwijs zou worden gegeven in onze stad
op te richten. Er waren enkele goede muziek
onderwijzers hier ter stede, doch zij, die tot
beroeps-musicus wenschten gevormd (e wor
den, moesten hun opleiding elders gaan ha
len. Het schijnt wel of zijn medebestuurders
de zaak niet goed aandurfden en zoo nam
deze ijverige secretaris persoonlijk, op eigen
gezag de maatregelen, welke tot de oprich
ting eener meer uitgebreide school konden
leiden. Hij wil een fonds creëeren, welks dool
hij in 1865 omschrijft en in 'G8 gelukt het
hem een school in het leven te roepen, die
onder bestuurderen der Haarl. afdeeling zal
komen te staan. Zeer bescheiden schrijft hij
in zijn verslag aan de Gemeente van dat
jaar: De zangschool van de afdeeling is in
September opgeheven doch het bestuur is
geslaagd om in plaats van die school een
muziekschool op te richten, welke 1 Nov. is
geopend met 22 leerlingen. Het onderwijs is
opgedragen aan den heer H. van der Eiken."
Deze school werd gehouden in het gebouw
„De gouden Leeuw" in de Zijlstraat. En nog
maals, het volgende schrijft hij aan B. en \V.
„Door de daarstelling eener muziekschool is
de zangschool daarmede vereenigd," Van ciir
Eiken zou de leiding niet lang behouden;
van der Heide, toenmaals ondervoorzitter,
had kennis gemaakt- met een zeer begaafd
jong musicus, toenmaals Privat lehrer in
Bronswijk Leander Schlegel en het bestuur
riep hem naar Haarlem om de directie der
school op zich te nemen. De zangvereeni
ging toen nog onder leiding van Broek-
huysen werd ook al spoedig aan zijn zor
gen toevertrouwd. In 1872 verhuisde de school
naar de Oude Groenmarkt in een perceel, dat
Schneevoogt voor haar had gekocht, en zij
Voorhelm Schneevoogt.
Baron F. W. van Styrum.
L. Schlegel.