H. D. VERTELLINGEN
FLITSEN
FEUILLETON.
HET MEDAILLON VAN
LORD STAIR
HAARLEM'S DAGBLAD
DONDERDAG 18 APRIL 1929
(Nadruk vorbodenj auteurirecht voorbehouden.)
door
RUDYARD KIPLING.
Lispeth
Ze was de dochter van Lonoo en zijn vrouw
Jadek. Op een keer mislukte hun maïsoogst,
en twee beren brachten een nacht door in
hun eenige opiumveld, en dus werden ze
Christenen en brachten hun baby naar het
missiehuis om haar te laten doopen. De
kapelaan van Kotgarh noemde haar Eliza
beth en ze vereenvoudigden het tot
Lispeth.
Een paar jaar later was er een cholera-
cpidemie In het Kotgarhdal en Lonoo en
Jadek bezweken eraan, en LLspeth werd
hall' kamenier, half aangenomen kind van
de vrouw van den kapelaan van Kotgarh.
Of het Christendom zoo'n goeden invloed
had op Lispeth, of dat haar eigen heiden-
sche goden het ook wel hadden kunnen
klaarspelen, weet ik niet; maar ze werd een
mooi meisje. En als een inlandsch meisje
werkelijk mooi is, dan is het de moeite
waard om een reis van vijftig mijl te ma
ken en* haar te bewonderen. Lispeth had
een bijna klassiek gezicht één van die
gezichten, die men zoo dikwijls op schilde
rijen en zoo zelden in werkelijkheid ziet.
Ze had een mooie, matte teint en was, voor
een inlandsche, heel groot. Ze had prach
tige oogen, en als ze niet altijd gekleed was
geweest in de afgrijselijke bedrukte katoen
tjes, die zendelingen en kapelaans voor het
loppunt van Christelijke schoonheid houden
zou je haar voor een Romeinsche Diana
hebben aangezien.
Lispeth was een volgzaam Christen, en ze
bleef Christen, toen ze ouder werd iets,
dat weinig inlandsche meisjes overkomt.
Haar eigen stamgenooten haatten haar,
omdat zij, zooals ze zeiden, een blanke was
geworden en zich iederen dag waschte; en de
vrouw van den kapelaan wist eigenlijk niet
wat ze met haar moest beginnen. Het is een
onmogelijkheid om een statige Romeinsche
Godin aan het vatenwasschen te zetten. Ze
speelde met de kinderen en volgde de Zon
dagsschool, en las alle boeken in het huis,
en werd steeds mooier, zooals elke sprook
jes-prinses. De vrouw van den kapelaan zei,
dat het meisje ergens in Simla een betrek
king als verpleegster „of zooiets" moest zoe
ken. Maar Lispeth had geen zin om verpleeg
ster te worden. Ze vond het erg goed zoo.
Als er in Kotgarh reizigers kwamen
het gebeurde niet dikwijls dan sloot
Lispeth zich in haar kamer op, uit angst
dat ze haar mee zouden nemen naar Simla,
de onbekende wereld in.
Op een dag, een paar maanden nadat ze
zeventien was geworden, ging Lispeth een
wandeling maken. Ze wandelde niet zooals
blanken in Indië dat doen anderhalve mijl
naar een mooi plekje bulten de stad en met
de auto terug. Zij legde op een middag tus-
schen de dertig en veertig mijl af. Dezen keer
kwam ze pas terug, toen het al pikdonker
was en ze kwam het stelle rotspad naar het
missiehuis af met iets zwaars In haar armen.
De vrouw van den kapelaan zat in de salon
te dutten, toen Lispeth moe en hijgend met
haar last naar binnen stapte. Lispeth legde
hem op de sofa en zei kalmpjes: „Dit is
onijn echtgenoot. Ik heb hem op den weg naar
Bagi gevonden. Hij is gewond. Ik zal hem
verplegen, en als hij beter is moet de kape
laan ons trouwen".
Dit was de eerste keer, dat Lispeth haar
opvattingen omtrent het huwelijksprobleem
ten beste gaf, en de vrouw van den kapelaan
gaf een gil van ontzetting. Maar de man op
de sofa had al spoedig haar aandacht. Het
was een jonge Engelschman, en hij had een
diepe hoofdwond. Lispeth zei, dat ze hem
aan den voet van een heuvel had gevonden,
en hem meegenomen had. Hij ademde zwaar
en was bewusteloos.
Hij werd naar bed gebracht en de kape
laan verbond hem; Lispeth stond buiten
de deur te wachten in geval hij haar hulp
-noodig mocht hebben. Ze deelde den Kape
laan mee, dat dit de man was, die zij wensch-
te te trouwen, en de kapelaan en zijn vrouw
onderhielden haar lang over haar oxxbehoor-
3ijk gedrag. Lispeth luisterde kalm en her
haalde toen haar mededeeling. Er is heel wat
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cent»
per regel.
voor noodig om Oostersche instincten uit te
wisschen.
Maar Lispeth zag niet in waarom zij haar ge
voelens voor zich zou houclen. En ze dacht er
niet aan om zich te laten wegsturen. Zij zou
den Engelschman verplegen tot hij gezond
genoeg was om met haar te trouwen.
Na een dag of veertien was de Engelsch
man in zooverre hersteld, dat hij de kapelaan
en zijn vrouw en Lispeth vooral Lispeth
voor hun vriendelijkheid kon bedanken.
Hij reisde voor zijn genoegen, zei hij het
woord „globetrotter" was toen nog niet be
kend en was naar Kotgarh gekomen om
tusschen de heuvels planten te zoeken en
vlinders te vangen Hij kende niemand. Hij
veronderstelde dat hij naar beneden moest
zijn gevallen toén hij zich vooroverbukte om
een varen, die op een vooruitstekende rots
punt groeide, te plukken. Hij zou naar Simla
terug gaan zoodra hij wat sterker was. De
lust tot bergen beklimmen was hem ver
gaan.
Zijn herstel naderde langzaam en hij
haastte zich niet met weggaan. Lispeth had
geweigerd verder de adviezen van den kape
laan of zijn vrouw aan te hooren; en dus
sprak de kapelaansvrouw er met den En
gelschman over en vertelde hem, hoe het met
Lispeth's hart gesteld was. Hij lachte harte
lijk, en zei dat het heel aardig en roman
tisch was, maar dat hij al verloofd was. Maar
hij zou haar sparen. En dat deed hij. Maar
hij vond het lang niet onaangenaam om met
Lispeth te praten en met Lispeth te wan
delen, en haar een beetje te vleien, en een
beetje met haar te flirten, toen hij zoo ver
was, dat hij spoedig weg zou kunnen gaan.
Het beteekende niets voor hem, en de heele
wereld voor Lispeth. Ze was heel gelukkig,
zoolang hij er was, want zij had iemand
gevonden van wien ze kon houden.
Daar Lispeth toch nog lang geen blanke
was, deed zij geen moeite om haar gevoelens
te verbergen, en de Engelschman vond dat
nogal grappig. Toen hij wegging ging
Lispeth met hem mee tot Markunda. De
kapelaansvrouw, die een goede Christen was
en niets van scènes en hartstochtelijke huil
buien moest hebben, had met den Engelsch
man afgesproken, dat hij tegen Lispeth zou
zeggen dat hij terug zou komen om met haar
te trouwen. „Ze is nog maar een kind, zei
ik vrees In haar hart een helden", zei de
kapelaansvrouw. En dus beloofde de Engelsch
man, met zijn arm om Lispeth's middel, haar
dat hij terug zou komen om met haar te
trouwen, en Lispeth liet hem die belofte
tellcenS en telkens weer herhalen. Ze bleef
snikkend achter even buiten Markunda en
keek hem na, tot hij uit het oog verdwenen
was.
Toen droogde ze haar tranen en ging weer
naar Kotgarh, en zei tegen de kapelaans-
vrouw: „Hij heeft me beloofd, dat hij terug
zou komen. Hij is teruggegaan naar zijn eigen
menschen om het hun te vertellen". En de
kapelaansvrouw troostte Lispeth en zei: „Hij
komt terug". Na twee maanden begon
Lispeth ongeduldig te worden en dé kape
laansvrouw zei, dat hij heel ver weg over
de zee, naar Engeland was gegaan. Ze wist
waar Engeland was, want ze had aardrijks
kunde geleerd, maar ze had er natuurlijk
geen idee van wat een zee was. Dio was te
ver af. Er was een oude wereldkaart m hius.
Lispeth had ermee gespeeld, toen ze jong was
Ze zocht hem weer op en zat er iederen avond
oo te turen, en huilde In haar eentje om
dat ze niet wist waar haar Engelschman
Ze wist niets van afstanden of van stoom-
booten, dus haar berekeningen waren een
beetje verward. Het zou ook bovendien niets
gegeven hebben, als ze goed waren geweest;
want de Engelschman dacht er niet aan
om naar Indië terug te gaan om met een in
landsch meisje te trouwen. Hij vergat haar
totaal. Later schreef hij een boek over Indie.
Maar Lispeth's naam kwam er zelfs niet in
voor.
Na drie maanden begon Lispeth lederen
dag naar Markunda te gaan om te zien of
haar Engelschman er nog niet aan kwam.
Dat troostte haar een beetje en de kape
laansvrouw dacht, dat ze over haar „schan
dalige heidensche dwaasheid" heen begon
te komen. Nog een poosje later troostten
haar zelfs de wandelingen niet meer, en ze
begon humeurig te worden. De kapelaans-
vrouw vond, dat nu de tijd gekomen was
om haar op de hoogte te brengen van den
waren staat van zaken dat de Engelsch
man alleen maar beloofd had om met haar
te trouwen om haar niet van streek te
maken dat hij er niets van gemeend had,
en dat het verkeerd en slecht van haar was
om te denken, dat een Engelschman met
haar zou trouwen, die bovendien nog ver
loofd v/as met een meisje uit zijn eigen
land. Lispeth zei, dat dat alles onmogelijk
waar kon zijn, omdat hij had gezegd, dat hij
haar liefhad en omdat de kapelaansvrouw
haar met haar eigen lippen verzekerd had
dat hij terug kwam.
„Maar hoe kan het niet waar zijn wat u
alle twee zei?" vroeg Lispeth.
„We zeiden het om je te sparen, kind," zei
de kapelaansvrouw.
„Dus jullie hebben tegen me gelogen?" zei
Lispeth, „hij ook?"
De kapelaansvrouw boog het hoofd en zei
niets. LLspeth zei ook een poos lang niets;
toen ging ze naar het dorp en kwam terug
in de kleeren van een inlandsch meisje
afschuwelijk vuil, maar zonder neus- en
oorringen. Heur haar hing in een lange
vlecht op haar rug.
„Ik ga naar mijn eigen volk terug," zei
ze. „Lispeth is dood. Ik ben de dochter van
Jadek de dochter van een heiden en een
heidin. Jullie bent leugenaars, allemaal."
Toen de kapelaansvrouw was bekomen van
den schrik, die de mededeeling, dat Lispeth
tot haar eigen Goden teruggekeerd was,
haar gegeven had, was het meisje verdwenen
en ze kwam nooit terug.
Ze hing haar nieuwe Goden aan met een
hartstochtelijken ijver, alsof ze den verloren
tijd in wilde halen; na korten tijd trouwde
ze met een houthakker, die haar volgens de
heerschende gewoonten dagelijks afranselde,
en haar schoonheid verdween al spoedig.
„Men kan nooit weten wat voor streken
die inlanders achter de mouw hebben", zei
de kapelaansvrouw, „en ik geloof, dat Lis
peth in haar hax*t altijd ongeloovig is ge
weest." Hetgeen geen compliment is aan het
adres van de Engelsche kerk, die haar op
den jeugdigen leeftijd van vijf weken in
haar hoede had genomen.
Lispeth was heel oud toen zij stierf. Ze Is
altijd vloeiend Engelsch blijven spreken, en
als ze erg dronken was vertelde ze het ver
haal van haar eerste liefdesgeschiedenis
wel eens.
En dan kon men zich nauwelijks Inden
ken, dat dat verschrompelde, tanige wezen
ooit „mooie Lispeth van Kotgarh" was ge
weest.
TEGEN ONDERWIJS.
VERSNIPPERING.
TAAK DER OUDERCOMMISSIES DOOR
KL. DE VRIES GESCHETST.
De eenigen tijd geleden wegens de koude
uitgestelde openbare vergadering van de ver-
eeniging „Volksonderwijs" in het gebouw van
den Protestantenbond te Haarlem-Noord
waar de heer Klaas de Vries, secretaris van
het hoofdbestuur van „Volksonderwijs", lid
van Provinciale Staten en van den Gemeen
teraad van Amsterdam zou spreken over „De
Openbare School en de Oudercommissies",
werd thans Woensdagavond gehouden.
In zijn inleiding zette de voorzitter van
Volksonderwijs te Haarlem, mr. L. G. van
Dam, uiteen hoe het onderwerp bijzonder
urgent is, omdat de gemeenteraad onlangs
besloot tot den bouw van openbare scholen
in dit stadsdeel en het de tijd is van in
schrijving der nieuwe leerlingen.
De heer Klaas de Vries begon zijn betoog
mer de opmerking, dat de onderwijs-pacifi-
catie van 1920 Volksonderwijs teleurgesteld
heeft in haar bij de bevordering daar
van gekoesterde verwachtingen.
Hij concludeerde, dat er tegen het open
baar onderwijs geen enkel bezwaar is in te
brengen, aangezien de openbare school op
leidt tot alle christelijke en maatschappe
lijke deugden.
De heer De Vries bestreed ten sterkste
het gevolg van de splitsing, de verdeeldheid,
en zette uiteen, dat het de taak van Volks
onderwijs is, de voortreffelijkheid van de
openbare school in het licht te stellen. Den
werkelijk gemoedsbezwaarden wil hij hun
eigen school niet ontzeggen.
Maar is het niet onduldbaar dat, waar
er door bevolkingstoename tusschen 1920 en
1924 160 nieuwe scholen met 1200 onder
wijzers nopdig waren, er 1151 kwamen met
4500 onderwijzers? Ons onderwijs is daarbij
duurder en slechter dan dat in het buiten
land.
Dit is geen voldoen an de behoeften van
gemoedsbezwaarden. In Friesland vindt men
op een afstand van 2200 Meter vijf schooltjes
van allerlei richtingen. Er is een jacht cm
zoo gauw mogelijk binnen te zijn met zijn
aantal voor er wetswijziging komt.
Spr. schetste de moeilijkheden waarmee de
openbare SQhool en zij, die haar besturen,
hebben te kampen vooral in kleine plaatsen,
die een regelmatig medisch schooltoezicht
een toezicht op de leerplicht eenvoudig
tegenwerken. In het buitenland is zooiets
onbekend en het onderwijs trekt er profijt
van.
VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1474
MELK
ze is blijkbaar beneden be
zig en dan kan ze hem
toch niet hooren
en als hij niets andei's
krijgt, zal hij tenslotte
toch weer met die melk ge
noegen moeten nemen
waar Is die flesch nou
vredesnaam gebleven?
nee, hij is niet op
grond gevallen
zich ongerust te maken
en het smaakt tenslotte
toch ook niet kwaad.
(Nadruk verboden.)
Door het huidige moeras zullen wij heen-
moeten, was sprekers conclusie. Volksonder
wijs vertrouwt, dat er verbetering zal ko
men.
In dit verband besprak de heer De Vries
de taak der oudercommissies, en waarom
aan haar arbeid alle steun moet worden ge
geven. De oudercommissies vormen de scha
kel tusschen gemeentebestuur en ouders,
maar Volksonderwijs wenscht ze wettelijk
meer invloed toe te kennen. Met eenige voor
beelden toonde spreker de noodzaak daar
van aan.
De heer De Ruyter deelde bij de discus
sie een ervaring mede, die hem had geleerd,
dat het bijzonder onderwijs uit de leerplicht
wet groot nut heeft weten te trekken, om
dat het deze niet handhaafde zooals de
openbare.
Nadat de heer De Vries nog eenige toe
lichting had gegeven sloot mr. Van Dam met
een propagandawoord de vergadering, die
vrij druk bezocht was.
PROPAGANDA-AVOND VRIJZINNIGE
CHRISTELIJKE JEUGDCENTRALE.
Woensdag hield de V. C. J. C. een propa
ganda-avond in de aula van heit Kennemer
Lyceum.
Jos Riekerk liet allen het kamplied zin
gen, waarna dr. C. Spoelder het woord nam
om te spreken over kamp en kampleven-
Het genot van kampeeren, aldus dr. Spoel
der, is het vrij zijn van banden en con
ventie.
Het leven van de jeugd thuis en op'school
is vol van allerlei onaangename dingen of
lastige plichten, die aan ons knagen, beleefd
zijn, netjes eten, werken voor vakken, waar
we niet van houden, voor leeraren voor wie
we niets voelen, bedankbriefjes schrijven,
bezoeken afleggen enz. enz.
In het kamp krijgt de jeugd tijd om tot
plicht te hebben al die plichten niet na te
komen.
Daarom is er in het kamp geen anarchie.
Voor de conventie komt het zich in dienst
stellen van de kampgemeenschap. Wie in een
kamp een rol wil spelen, wie komt om te
dwepen, wordt gevoelig op zijn plaats gezet
Spreker zou een kamp willen noemen een
gemeenschap van jonge menschen, die alle
maatschappelijke beuzelingen, alle druk
kende moeilijke plichten op zij hebben gezet,
die in een eerlijke en simpele samenleving
met en voor elkaar, buiten, ver van jachten
en drukte, hun levensvreugde uiten.
Hoe werkt nu het kampleven?
In de eerste plaats uit het zich in een
eigenaardige, dolle uitgelatenheid, een zucht
om de normale verhoudingen onderstboven
te gooien. Ten tweede in een zoeken, om eer
lijk tegen elkaar te zijn en met elkaar te
spreken over dingen, waar men anders niet
zoo over spreekt. De rust, de natuur wekken
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Ct6, per regel.
STOFZUIGERHUIS MAERTENS
BARTELJORJSSTRA AT 16
TELEFOON 10756
HOBBY VLOERWRIJVERS F 125-
stemmingen bij ons op, waar we in ons ge
wone leve'n niet aan toe komen.
Zoo ontstaat in ieder kamp als van zelf
een diepe, ernstige ondergrond.
Voor spreker persoonlijk is het van belang,
dat die ernst in goede banen wordt geleid.
Samenvattende zegt spr. dat het kample
ven brengt: gezondheid met lepels vol naar
lichaam en geest; het opent den geest voor
diepere vragen, met de kans op bevrediging.
De geestige rede van dr. Spoelder werd
luid toegejuicht.
Voor de paUze werden nog enkele volks
dansen uitgevoerd. Na de pauze toonden een
serie lantaarnplaatjes het kampleven in
zijn verschillende vormen. Enkele „Kamplui"
demonstreerden dit op het tooneel met zang
en dans en voordrachten en met het lied
„Wij danken u, wij groeten u", gingen de
bezoekers voldaan huiswaarts.
GEVONDEN VOORWERPEN EN DIEREN.
Terug te bekomen bij: Schaap, Zijlweg
146, armband; Bur- v. Politie, Smedestraat,
boekje (met obligaties), bal; v. d. fiteeg,
Roosveldstraat 24, kerkboekje; v. Leirsum,
Nassaulaan lOrood, tennisbal; Spronk, Juli-
anapark 50 rood, étui met schrijf behoeften;
Vonk, Eikenstraat 9, handschoen; Kennel
Fauna: kat (wit) gebracht door Donselaar,
Parklaan 62; kat (grijs) gebracht door:
Siliakus, KI. Heiligland 9a; Klooster Spaarn-
wouderstraat 100, ketting; Fabel, Damast
straat 29, haarkam; Bijster, Colensostraat
33, zwarte kat; Demmers, Pieter Kiess,traat 5,
kassendek; Ferwerda, Kleverparkweg 115,
lantaarn; Siegerist, Dahliastraat 36, idem;
Bur, v. Politie, Smedestraat, damesmantel;
Fortgens, Bakenessergracht 13, meelzak;
Koestra, M. v. Heemskerkstr. 75, portemon-
naie met inhoud; Oets, Oosterstraat 4, idem;
Hovenier, Heerensingel J29c idem; Bur. v.
Politie, Smedestraat, ideijn; Blom, Kruis
tochtstraat 1, idem; Roelofs, Bisschop Otto-
straat 32, pet; Bur. v. Politie, Smedestraat,
idem; Haus. Brouwersstraat 144 pakje met
inhoud; Wassenaar v. Oosten de Bruijn-
str. 79, rozenkrans; Melder, Cederstraat 20,
rijwielbelastingmerk; Kortehaas, Bet je
Wolfstraat 1, idem; Hondekoop, Schelde-
straat 30, rozenkrans; Gil jou, M. v. Heems-
kei'kstraat 36, ring; Mai'kesteijn, Gen. de la
Reijstraat 11, schoen; Boogaard, Langedijk-
straat 32, taschje; Booms, Leidschestraat 55,
pakje tabak; v. Vijl, Ten Katestr. 7 (Heem
stede), kindervest.
33)
Naar liet Engelsch van
CHARLOTTE M. BRAME.
Het is (fames Berxtley, de man die on
ze juweelen heeft gestolen.
Jenney viel op haar knieën.
Dat kan niet waar zijn, riep ze snik-
kexid.
ITet is' helaas maar al te waar. De ju
weelen zijn allemaal gevonden. Vanmorgen
ontvingen wij van den detective dit por
tret vuix den dief. Ik zal den hertog laten
komen.
Fulke, zei ze, toen haar man binnen
kwam, dat is wel heel merkwaardig!
Jenny kent James Bentley!
Hij beloofde me te trouwen en hij ver
liet me, snikte het meisje. Zij vertelde daar
op, hoe alles zich had toegedragen en de
hertog begreep langzamerhand het verloop
van de geschiedenis.
Dit verklaart alles, zei hij tenslotte.
Deze Nesbitt kwam met het doel de juweelen
tc stelen en hij gebruikte het meisje als zijn
werktuig.
Dan is juffrouw Grey onschuldxg viel
tie hertogin hem in de rede.
Neen, zij ontving toch een gedeelte van
den buit. Vertel me eens. wendde hij zich tot
liet meisje. Heb je ooit juffrouw Grey, en
den man samen gezien?
Neen, zei Jenny Juffrouw Grey heeft
hem nooit gezien.
Misschien gebeurde het zonder dat jij
het wist, zei de hertog. Heb je nooit nei
ging gehad om argwaan te koesteren tegen
dezen man? Waarom heb je ons nooit iets
hiervan verteld?
Omdat, antwoordde Jenny, haar oogen
vol txanen, omdat ik nooit heb gedacht,
dat hij iets met den diefstal te maken kon
hebben.
Begrijp je nu hoe hij je naar buiten
heeft gelokt? Terwijl jij op hem stond ts
wachten buiten het parkhek heeft hij zijn
slag geslagen.
Ik heb het vaste voltrouwen dat dit alles
de onschuld van juffrouw Grey zal bewijzen,
zei de hertogin, maar de hertog antwoordde:
lk denk eerder dat het haar schuld onweer
legbaar zal vaststellen. Het zou spoedig blij
ken wie van hen gelijk had.
HOOFDSTUK XLVII.
Tegen den middag bereikte mr. Barton
Oakcliff. De hertogin wasvin het park, maar
toen hij den auto van den detective voor het
huis zag stilhouden, kwam hij snel op hem
toe.
Mr. Barton vtelde zich heel gewichtig en
wees op de sterke cassette waarin zich de
jxxweelen bevonden. De gestolen juweelen,
xixylord, zei hij.
De hertog uitte woorden van oprechten
dank.
Ik zou graag willen dat de hertogin ook
tegenwoordig was bij het opexxen van de
cassette. Laat die in de witte salon bren
gen, dan zal ik haar vragen daar te komen.
Intusschen vertelde de hex'tog den detec
tive wat hij van Jemxey Dane had gehoord.
De detective luisterde vei'baasd en spijtig toe,
zijn oogen verlorexx hun uitdrukking van
triomfantelijke scherpzinnigheid. Een tijd
lang zweeg hij eindelijk zei hij-; Ik
moet eerlijk bekennen, dat ik een verkeerd
spoor heb gevolgd. Ik heb altijd gedacht dat
die juffrouw Grey de ziel en spil was van
het complot
Dat denk ik nog, zei de hertog. zij
moet ongetwijfeld de medeplichtige zijn-ge
weest van Bexxtley.
Het eenige wat ik niet begrijp is, dat hij
zich de moeite heeft getroost, die comedie
met Jenney te spelen, terwijl hij een bond-
genoote als juffrouw Grfey in het kasteel
had.
Dat komt mij ook zoo onbegrijpelijk
voor.
Misschien wilt u een glas sherry gebrui
ken, mr. Barton. En dan verwachten wij v
in de salon.
De witte salon was een vaxi de mooiste ver
trekken op Oakcliff, drié groote ranxen ga
ven uitzicht op het prachtige grasveld. De
kamer was gemeubeld in wit en goud en de
zoxx scheen over de schilderijen en beelden,
kostbare decoraties en kunstvoorwerpen. Het
was of het heele vertrek gedrenkt was in
amberkleurig licht.
Ethel had hier al eenigen tijd ge
wacht toen haar echtgenoot en haar vader
en kort daarop mr. Barton binnenkwam.
Het is zeker buitengewoon dat de ju
weelen zich nog allemaal in het bezit vaxi
den dief bevonden, zei mr. Barton.
De buit was te kostbaar om nu .al ver
kocht te kunnen worden, denk ik. Uw ach-
teiwolging was te actief, antwoordde'de her
tog.
Toen kwamen ze allexx om de tafel, de her-
togin naast haar vader, de hertog en Barton
tegenover hen. Niemand spx-ak, terwijl Bar
ton het kistje opende. Hij xxanx de ëtui's er
oeix voor een uit, opende ze en vergeleek den
ixxhoud met de lijst. Spoedig was de tafel
half bedekt niet sclilttex-ende glanzende
edelsteenen, opalen, paarlen, safieren en de
beroemde Neath diamanten.
Plotseling uitte mr. Barton een kreet van
verrassing! Hij hield in zijn hand een klein
pakje in wit papier, waarop de woorden ge
schreven waren: „Voor mijn dochter Ethel,
als zij oud genoeg zal zijn om haar vader's
gezicht te herkennen."
Barton overhandigde het den hertog. Het
was het papier waarover Ethel gesproken
had. De hertog gaf het pakje aan zijn vrouw,
die het ontroerd bekeek. Toen het geopend
werd, uitten allen een kreet van verbazing.
Daar lag schitterend in het zonlicht het
in diamanten gezette portret van lord Stair,
bevestigd aan een gouden ketting: Ethe!
hield het in haar hand en staarde ernaar als
in een droom.
Papa! bracht zij er met moeite uit.
kijk eens!
Was het andere dan niet gestolen?
Dat blijkt van niet, stamelde Ethel
maar hoe is dat mogelijk?
Toen zei Loi-d Stair met een stem heesch
van aandoening: Er zijn twee pox-tretten
Ethel, een gaf ik aan je moeder, een aan jou.
Ethel verliet de kamer en kwam eenige
oogenblikken later terug met het tweede
medaillon. Ze legde ze naast elkaar, met be
vende handen.
Vader zei ze, wat kan dat beteekenen?
Ze zijn nu allebei hier.
Lord Stair nam ze beide in zijn handen
en ging er mee naar het raam.
De hemel alleen weet wat dit beteekent
Ethel, zei hij plechtig.
Het mijne werd hier gebracht door
mr. Barton, zei de hertogin. Dat weet ik
zeker, omdat het in het papier zat gewik
keld.
Dan, zei de hertog ernstig, dan is 't dui
delijk, dat het xxiedaillon dat in den koffer
van juffrouw Grey werd gevonden, niet xiit
onze safe was gestolen.
Neen, in onze safe lag het andere, dat
met het papier erom..
Lox-d Stair viel hem in de rede.
Als dat niet het jbuwe was, Ethel, van
wie is het dan?
De uitdrukking op zijn gezicht verried een
angstig vermoedexx
HOOFDSTUK XLVHI.
U gaf een medaillon aan mij en aan
moeder, zei de hex-togin langzaam de groo
te vraag is nu: Wat heeft zij er mee gedaan?
Wat is er gewox-den van haar eigen medailloxx
papa? U moet dit weten!
De herinnering aan dien ongelvkldgen
tijd leefde in hem. Hoe weinig aandacht had
hij geschonken aan wat zij deed en wat
zij droeg, ofschoon hij haar met heel zijn
ziel lief had!
U moet het weten papa, hei-haalde Ethel
droeg ze het hare of had ze het weggebor
gen, net als ik het mijne?
Neexi, ze droeg het, antwoordde hij
ik herinner me dat ik haar er mee gezien
heb.
Was het bij haar andere juweelen bij
haar dood?
Dat herinner ik me niet. Al haar juwee
len heb jij later gekregen, precies zooals zij
ze had achtergelaten.
Ik weet alleen zeker dat het medaillon
daar niet bij was.
Dan zullen we moeten uitvinden, waar
het poi'tret zich bevond, toen je moeder stierf
Ethel. Dan pas kunnen we beginnen te on-
dex"zoeken hoe het in dien koffer vaxx die on
gelukkige vrouw verborgen kon zijn.
.(Wordt vexvolgd.)