H. D. VERTELLINGEN FLITSEN LÓNGS DE STRAAT. FEUILLETON. Helen's Juweelen HAARTFM'S dagblad DONDERDAG 2 MEI 1923 r Juist wilde Anna het roode lampje, waar bij ze had zitten schemeren, uitdraaien en de intieme gezelligheid van het half-donker laten verdwijnen door het schelle licht van de groote kroon, toen ze haar man hoorde binnenkomen. „Dag Anna!hè, nee!" „Dag Herman.... wat: hè nee?" „Waarom dat groote licht? Laat de sche merlamp nog even aan „Straks komen Marieen Frits!" „Straksstraks.... maar nu zijn we hog even samenhet is zoo gezellig. we hebben nog wel even tijd." „Nu goed, als je graag wilt." Herman zette zich behagelijk op den divan, trok Anna naast zich: „Vind jij dit nu ook niet gezellig? Zoo even knus samen zijn? Na al dien romp slomp van een drukken dag?" „Wacht, ik heb nog theeik zal.. „Nee, blijf nu even zitten.... dat doet me 2oo goed, straks, als die vreemden er zijn, kar ik genoeg theedrinken." „Wat is dat, vreemden? Marie, mijn eigen zuster, die den laalsten tijd heusch niet te veel komten Frits, jou nieuwe collega, die je zélf hier in huis hebt gehaald!" „Dat weet ik weldat weet ik wel! Maar zie je, Anna, juist dat ik er toe ge komen ben, dat te doen, stemt me zoo on gerustAnna! Moest het eigenlijk wel noodig zijn, voor ons, zoo kort getrouwd, en nü al oen huisvriend." .Nogmaals, die je zelf hebt aangehaald!" „Anna, dat deed ikdat deed ik uit angstuit behoefte, om een leegte te vul len, die 's avonds, als wij samen waren, ont stond.... Anna, ik verlang niets liever dan ad een bij jou te zijn, zónder vriend, zónder anderen, maar den laatsten tijd al meer en meer, ga Ik voelen, dat het tusschen ons niet is, zooals het moét....!" „Dwaze jongen, wat haal je je in je hoofd! je beeldt je maar wat inzórg ik niet goed voor je? loopt alles, het huishouden niet. zooals je wilt? Haal ik vreemden in huis? Doe ik dingen, die niet door den beu gel kunnen?" „Nee. dat weet ik welhet is misschien dwaasheid van me! Het is alles, omdat ik zooveel, zoo zielsveel van je houd (Nadruk verboden; anteortrecht roorbebondoo.) Door JOH. G. VAN DOORN. „De Prijs' Ze zaten nóg bij de schemerlamp, Anna, Herman en Marie, toen het dienstmeisje een briefje binnenbracht. Marle sprong op: „Misschien voor mij?" „Ja, juffrouw." „Zoo, zoo? Gaat de correspondentie via Onze brievenbus?" Anna wenkte Herman: „Laat haar maar!" en even later tot Marie: „Als we je soms tegenhouden? Wij hóuden je niet vast hoor! Wij zuilen wel tegen Mama zeggen, dat je hier den heelen avond bent geweest." „Nee, nee! Hij moet vanavond werken, maar ik kan toch niet laat blijven.hij komt. me halen." „Dus eindelijk zullen we hem eens te zien krijgen?" „Zien? Neehij wacht.... ginds!" Anna werd prikkelbaar: „Maar mijn God, Marie, waarom al die 'geheimzinnigheid.... waarom verberg je alles voor ons, voor Mama, voor de wereld, waarom 1" Marie aarzelde. Herman overzag de situ atie: „Zusjes, vechten jullie het maar samen uit ik blijf er buitentot straks." Toen ze alleen waren viel er een angstige stilte. Eindelijk begon Anna: „Nu, Marle, Is het zóó erg?" En blij zich eens te kunnen uiten, tegen iemand, die tenminste trachtte haar te be grijpen, deed Marle de bekentenis van haar liefde, spontaan en eerlijk: „Ik houd van hem! Ik zou niets liever willen, dan aan iedereen kunnen zeggen, tegen iedereen kunnen toejuichen: Dat is de man, waarvan ik houd, waar ik alles, wat in me is, aan toevertrouw, waarvoor ik wil lijden en waarmee Ik gelukkig kan zijn Maar tegelijk weet ik, besef ik, dat noch Mama, noch Papa, noch jullienoch de anderen dat zullen kunnen begrijpen: ik voel, dat jullie vijandig tegenover mijn lief- INGEZONDEN MEDEDEEL1NGEN a 60 CtB psr regel. aar* ®ai U -/j' ffcnj vfylcu'U4u>~t+<r'<i de zullen staan, Ik voel, dat Mama zich een anderen schoonzoon heeft gedachthij is maar een gewone jongen hij is niet uit onze kringen hij zal zich nooit bij ons thuis gevoelenen dóarom, daarom al die geheimzinnigheid, ik wil mijn eerste liefde, mijn eerste spontane liefde niet laten bezoedelen door de menschen, door familie, kennissen,de maatschap- oij.... laat me in mijn geluk, zoolang als het kón." „Hoe lang ken je hem?" „Vandaag juist een half jaar!" „Een half jaar! Een half jaar gelukkig! Ik zou je haast benijden!" „Anna!" „Zeker! Een half jaar geluk, zonder In menging van de buitenwereld zeker, dat is een benijdenswaardige schat, alleen, het is een gevaarlijk geluko ja, de liefde haat de buitenwereld, maar de buiten wereld ziet toch vaak juister, dan de persoon in kwestie zelf!" .Liefde is blindwil je zeggen!" „Zooiets, ja! Je ziet hem natuurlijk „Nee, Anna, Ik zie hem als een mensch van vleesch en bloed, met alle menschelijke fou ten en zwakheden, maar ook met zijn heer lijke deugden en eigenschappen, die mij be koren. waarvoor ik wil vechten, om dat te behouden, ten koste van „Marle, Marie, weet wat je zegten zachter, zusterlijker: „Ik heb ook zoo eens gedachtdenk daaraan." „Juist, Anna. daar denk ik zelfs heel dik wijls aanjij hebt het niet aangedurfd, niet v/aar?" „Gedurfdgedurfd „Waarom dan heb je je eerste verloving verbroken?" Toen ik tot de ontdekking kwam, dat hij niet aan het vertrouwen beantwoordde, dat ik in hem gesteld hadtoen ik zag, dat de p r ij s van mijn liefde zou zijn, een leven van eeuwige vrees, van onwillekeurig wantrouwen. En deze prijs was me te klein. ik heb gebroken'1 „En jehield van hem?" „Tóch ja!" „Dan ben je dus wèl laf geweest, Anna! Als je van hem had gehouden, dan had je moe ten blijven ondanks zijn fouten. Dan had je moeten lijden, zooals ik ook zal moeten, maar duizend maal lieyer dat. dan...." „Nu, wat? Wat, wou je zeggen?" „Doet er niet toe." „Ik wil. dat je 't zegt." „Nu dan, duidend maal liever dat, dan die leugen van jou! „Marieü Hoe durf Jehoewat haal je je in je hoofdje bent dwaas „Ik ben niet blindIk ben niet dat luchtige, dwaze popje, zooals jullie me altijd willen ziendacht Je, dat ik niet voel, hoe jullie verhouding is? Dacht je. dat Ik niet zie, hoe Herman zich blind staart op jou? I-Iij houdt van jemaar durft mij eens te zeggen, dat Jij van hèin houdt, zoo als jij eens van je eersten verloofde hebt ge houden „In Herman heb ik vertrouwen, ik weet, dat hij me nooit bedriegen zalons levën is zoo veilig als de bank, ons leven zal on gemerkt aan de groote massa voorbijgaan ik kan niet meer doen dan mijn plicht „En dat is dus de prijs,van zijn lief dedat veilige, rustige leventjewaar óm, waaróm heb jij hem getrouwd? Nu?.... Nu?" ,Ik dachtik meende.... misschien, als we eenmaal getrouwd warendat ik dan van hem zou kunnen houden Jk geloof je nietje was bangvoor de eenzaamheidvoor de toekomstje móest een veilig nestjeen h ij bood het je maar al te graai aan. Dat raag! Dat duldt de maatscbannij, dat juichen Papa en Mama toe.... dat lijkt allemaal zoo mooi., bah!" „Marielnu is het genoeg... ik laat me niet langer beleedigen door jou, door je opgewonden praatjes! Ga voortaan dan je eigen gang. als je het dan aandurft. Maar onze wegen gaan voortaan gescheiden." „Goed, maar eens zullen we elkaar nog ontmoeten, we zijn er nog niet.... jij niet en ik niet." In het stille straatje baarde de verschij ning van Anna algemeen opzien. En ook Anna bekroop op haar beurt een gevoel van beklemming, niet gewend als zij was aan den strakken eenvoud van die sobere, propere huisjes. Eindelijk, daar was No. 63; ze was nerveus-blij dat ze er was, en toch liep ze er eerst nog even voorbij. Want in haar on derbewustzijn voelde ze, dat nu het moment van de vernedering kwam, dat zij verloren had. Maar tegelijk begreep ze, dat Marie het haar nooit zou laten merken, hoogstaande vrouw als zij -in al haar strijd natuurlijk tóch gebleven was. Toen belde ze. „Anna!" „Marle!" „Mammie, visite?fijn!" Een kleine blozende knillebol huppelde in het portaal tje, maar bleef bij het zien van Anna in stomme bewondering staan. „LIammie is dat nou de Koningin?" „Nee, Janneman, dat is nou tante Anna." Janneman zweegdacht nakeek zijn moeder ongeloovlg aan.schudde eigenwijs zijn hoofdje en hield vol: „En toch is 't de Koningin!" „Geef jij de Koningin dan maar een handje." En zoo was het ijs gebroken. „Eindelijk. Anna?" „Jaeindelijk, Marie „En de reden.. Toen ze rustig zaten en Janneman in het tuintje was gestuurd om te spelen, begon Anna haar relaas: „Ik zei je toen, dat ons leventje zoo veilig was als de bank, dat ik met mijn plicht de liefde van Herman kon beantwoorden hij heeft het heel lang volgehouden, heel langtotde Andere kwamhij heeft nog gestredennu is hij weg zoogenaamd voor zakenmet haar." „Natuurlijk, dat is heel natuui-lijkdat zag ik toén al aankomen, dat kan toch ook niet andersbij een temperament als dat van Hermanik bewonder hem nóg, dat hij het zoo lang heeft volgehouden." Ze zwegen be'den. Eindelijk zei Marie: „Enwat nu?" „Ik kom je raad vragen." „Zeg nu eens eerlijkAnna.... ben je nujaloersch?" Anna zweegze durfde Marle niet aan zien. Het rood steeg tot achter haar ooren. Marie glimlachte vergenoegd: „Nu weet ik genoegnü komt alles in orde, nog één vraag,wat voor vrouw is zij?" „Een jong dingeen typiste, van een zakenvriend, ze heeft hem dat gemaakt, maar „Maar dat gaat wel voorbijdat Is geen vrouw voor Herman, dat spreekt immers van zelf. „Marie, ik begrijp mezelf niet, nooit had ik gedacht, dat ik Jaloersch zou kunnen zijnmaar die laatste weken.... nu be sef ik pas, wat Herman voor me iswat zijn liefde beteekenten steeds, tegelijk, dacht ik ook aan jouw woorden, van toén." „Dus, nu zou je van hem kunnen houden! Zóóver moest het dus komen." „Marie, nu wil ik mijn prijs behalen. Nu wil ik Herman terugwinnenDacht je dm, dat het zou kunnen?" „Wij, vrouwen/kunnen zooveel.... als we liefhebben." Anna keek eens rondhet was alles keurig netjes, schoon, eenvoudig, maar smaakvol. „En heb je ons niet gemisten de ken nissenalles van vroeger?" „O, Anna, laat. ik er over zwijgenna tuurlijk heeft het me moeite aekost, natuur lijk is veel me tegengevallenhij is anders dan wij, en dat blijft men altijd voe lenwe hebben moeten tobben, om rond te komen, hij is ook lang ziek geweest, en zonder werk. maar toch ben ik blij, dat ik doorgezet heb, tóch zou ik niet meer zon- dér hem kunnen, want Op dit oogenblik zwaaide Janneman bin nen, met een steek op van krantenpapier en een groote stok ais zwaard on zij: „Mammie, nu ben ik de Koning!" „Want" vervolgde Marie, „dezen prijs heb ik gewonnen, van hèra, en dat is voor ons toch het hoogste." Anna pinkte een traan weg. Marie be greep. „Moed bondon. Anna. Want misschien dat numisschien!" Toen scheidden de zusters. GEVONDEN DIEREN EN VOORWERPEN. Terug te bekomen bij: De Wilde. A. L. Dyserinc.kstraat 66. bal: Broekman. Sparren- vaat 34, idem; De Vries. Kruistochtstraat 37, bruin hondje; Spunk, Colensostraat 17 rood, handschoen; Snoeks, Damstraat 20 rd., heerenhoed; Bur. van Politie Smedestraat, jongensjas; Lazet. Papaverstraat 6, zwarte kat, te bekomen bij Kennel Fauna; Vlotman, Nagtzaampleln 31. kam in étui; Snoeks, Damstraat 20 rood, lorgnet; Smit, Frans Halsstraat 11. lap stof; Pootjes. Lotterstraat 16, portefeuille; Boeree, Zuidpolderstraat 120 portemonnaie met inhoud: Korthout, Ma- doerastraat 23. idem (ged. Bur. van politie): Pel. Burgwal 60. idem; De Bock, Kleverpark straat 7, idem; Smit, Slachthuisstraat 18 rd. kinderpantoffel; Saixer, Wouwermanstraat 103, rijwielbelastingmerk; v. Herwaarden, K. Spaarne 17, idem. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per rege!. STOFZUIGERHUIS MAERTENS BARTELJORISSTRA AT 16 telefoon 10756 HOBBY VLOERWRIJVERS F 125.- VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1430 VUUR Je zcekt in al je zakken naar luci fers en vindt ze niet je klampt dus een vreemdeling aan en I vraagt of hij er ook een voor je heeft de vreemdeling ont dekt na niet gerin- gen last met zijn ba gage. dat hu er ook geen bij zioh heeft je loopt haastig door tot je iemand ziet. die juist bezag is zijn sigaar aan te steken hij offreert je arijn lucifer, die je door -verkeerde sdvmtech- niek per ongeluk uit blaast Ien leent een bran dende sigaar, die je in je zenuwachtig- ieid in een, plas laa vallen waarop je haastiger wordt en je sigaret moedeloos in ,e koker teruglegt, (Nadruk verboden.) BRANDJE EN SCHOTEN. OP HET TERREIN VAN EEN PETROLEUM- EN BENZINE OPSLAGPLAATS. De branden van: 't Leidsche Stadhuis, theater Flora, Gouda's brandweerkazerne, een rijstpellerij m Rotterdam, 't Paleis voor Volksvlijt, koffiepakhuizen in Amsterdam, Van Reeuwijk's meubelmagazijnen in de Maasstraat, de abdij van Tongerloo, dicht bij de Brabantsche grens, de touwfabriek te Maassluiswaarlijk een respectabel lijstje van groote branden in de laatste maanden. En 't was dus volkomen te begrijpen, dat ve len Woensdagmiddag in Schoten dachten, dat Haarlem ook zijn brand zou krijgen, toen dikke rookwolken opstegen van het terrein van de American Petroleum Company aan het Noorder Buiten Spaarne. Men wist ons zelfs te vertellen, dat de opslagplaats zelve in brand stond, doch gelukkig was dit niet het geval, gelukkig omdat een brand hierin nood zakelJjfcerwijs ernstige gevolgen zou moeten hebbeii, daar er veel benzine en petroleum is opgeslagen en het terrein van de Shell dicht bij ligt. Wat er precies gebeurd Is weet men niet, misschien hebben jongens stilletjes van droog riet en gras een vuurtje gestookt, maar feit is het, dat omstreeks kwart voor twee brand ontdekt werd tusschen drie groote ijzeren tanks op het terrein van de A. P. C. De tanks zijn bekleed met canvas waar over heen mastiek zit, en dit is nu gaan branden, waardoor een geweldige hitte ontstond en donkere rookwolken opstegen, De tanks waren ledig en zelfs nooit ge bruikt geweest, ze konden dus geen kwaad. Maar erger ware bet, wanneer het vuur over geslagen v/as op de ongeveer vijf-en-twintig meter verder liggende loods, waarin benzine en petroleumtanks zich bevinden. De brandweer die omstreeks kwart voor twee gealarmeerd werd en met groot mate riaal uitrukte, zag kans om met twee stralen op de waterleiding het vuur te blusschen. Van de middelste tank is de geheels be kleeding verbrand, van de twee andere tanks slechts een gedeelte. Maar dat het vuur flink gewoed heeft en fel was toonden de balken waarop de tanks lagen en die verkoold wa ren. Ruim een meter opzij van de tanks za gen wij een kleine ronde zwartgeblakerde plek waar klaarblijkelijk een vuurtje is ge stookt, de lucifers lagen er nog bij. Men deelde ons nog mede, dat er een gat was in de afrastering aan de achterzijde van het terrein. En het is toch niet heelemaal in den haak. dat jongens een vuurtje kunnen stoken op een terrein waarop loodsen staan met zulk een brandbaren inhoud als benzine en petro leum. De Lentebode Hij ging door het Vondelpark als een lus tige lentebries, hoewel het motregende en de boomen siepelden. Een paar menschen druilden op een bank je bij mekaar en hij nam met een weidschen armzwaai zijn zwarten flambard van zijn krullig hoofd en kondigde als een heraut aan: „D*r zit lente in de lucht. Hoor me die merel es!" En warempel wat niemand nog gehoord had ergens in een boom boven de ver regende crocusjes zat een merel helder te kwinkeleeren, tegen het gestadige geplas van den neervallenden regen in. Het verslagen kluitje menschen op het bankje herleefde en oogde dankbaar de Her culische gestalte van den lentebode na, die met zijn wapperende krullebos fier in den. wind geheven, verder stevende. Een Amsterdamsch straatjochie kwam hem landerig tegemoet geslenterd, keek verbluft naar de machtige figuur op en zei bewonde rend tegen me: „Kaak es wat een luis van een meneer!" De luis van een meneer knikte hem goed gemutst toe en zei: „Kijk niet zoo somber, joch, en zeg liever: „wat een luis van een weer! D'r zit voorjaar in de lucht". Het joch keek naar den siepelenden regen, naar de natgeregende krullen op den meneer z'n hoofd, wees op z'n eigen smoezelig', door piekharen omlijst voorhoofdje en zei vergoe lijkend tegen mij: „Nou ja De meneer ging stralend verder, terwijl hij met een joligen zwaai zijn natten flambard op zijn natte hoofd flapte en zich schudde als een gigantische poedel, toen een straaltje wintersch koude druppels langs zijn hals neertlkkelde. Een paard, met een elegante, hoewel iet wat druipende amazone beladen, steigerde toen het de agressieve gestalte ontwaarde, en de meneer maakte een paar sussende klokgeluïdjes met zijn tong tegen het dier en kondigde plichtsgetrouw der amazone aan: „Voorjaar in de lucht, juffrouw!" Maar de amazone dacht, dat zoowel de lentebode als de klokgeluïdjes voor haar be stemd waren en reed blozend verder. De meneer gaf zichzelf een ver in het rond weergalmende slag op de dijen, die zijn machtig lichaam schraagden en sloeg dub bel in een bulderend gelach. Een paar natgeregende musschen vlogen schichtig weg. Ook dit maakte mij angstig uit de voeten. Zoo ging de eerste lentebode door het Von delpark en hij geleek een komeet, die een baan van louter licht achter zich laat. En op het oogenblik regent hét niet meer en ruikt het voorjaarsachtig, en tusschen het prille groen van den vlier in het boschje te- genover mijn !">mer zingt een nacMe^aal. W. T. EEN ROMANTISCHE GESCHIEDENIS. JACQUES FUTRELLK. „Dub Je won no? tegenstand bieden ook? en hU werd nog steviger beetgepakt. „Schel daarmee uit, hoor ventje!" „Wel. verdraaid, wat mankeert Jullie In godsnaam!" vroeg de dichter heel ondlch- terlijk .Waarom zei jo niet dadelijk, dat je politie was? Wat moeten jullie?" „Jou!" „Waarom?" 1 !,Zou je dat zelf niet beter kunnen ra den?" Skeets schudde zich even door elkaar om wakker te worden. „Fouilleer hem!" Tevergeefs verhief Skeets zyn stem m een verontwaardigd protest, toen de dikke vingers van detective Balley zijn portefeuille tevoorschijn haalde en de banknoten er in natelde ongeveer tweeduizend dollar. De oogen van detective Cunningham gingen wijd oDen teen hij het geld zag en toen Baily twee kaartjes voor Europa te voorschijn haalde, keken ze elkaar veelbeteekenend aa,!üe vlucht was al voorbereid", concludeer de" Bailey, „en hij heeft nog een mede plichtige". „Wel. allebegon Skeets. „Houd je mond!" BaUey stak de portefeuille In zijn jaszak en hervatte het onderzoek. Een gouden sigarettenkoker! Hij keek er even peinzend naar, dat ding was geld waard. Hij stak hem ook in zijn zak, en vond toeneen dia manten halsketting, keurig ingepakt in vloei papier. De oogen van de twee detectives rolden bijna uit hun kassen. „Dat is 'm niet", merkte Bailey op. „De beschrijving zegt, dat 't een kouseband is van blauw lint, bezet met gouden schildjes met diamanten en robijnen. En er staat iets op ook: Honnie ^swafc ki mallle pans!" Bailey was geweldig trofcsch op zijn Fransch. „Het Is in alle gevalle iets", zei Cunningham nog hijgend van het harde loopen. Toen, tegen Skeets: „waar heb je die ketting van daan gehaald?" „Gekocht", zei de dichter. „Dacht je soms dat ik 'm gestolen had?" „Dat is nou net wat we denken", was het troostrijke antwoord. „Het is de allergewoon ste zaak van de wereld, dat iemand, die net een diamanten ketting gekocht heeft, zich in een heg verbergt, als hij twee detectives ziet aankomen. Skeets deed zijn mond open. „Houd je mond!" „Hij heeft verder niets bij zich", zei Bailey. „Natuurlijk niet. De kouseband ls in dat leege huis". „Dede wat?" waagde Skeets. ,De Kouseband". „Kousebanri?" ..Kouseband. Kouse-se-band!" Toen Heten ze hem weer een eind terug- wandelen naar het leege huls. en voor het eerst van zijn leven had Skeets practisch nut van de rijke woordenschat, waarover hij beschikte. Hij haalde er zonder eenïg vooroordeel en zonder ophouden, de wereld de duivel en de twee detectives bij; en ver vloekte alles, dat maar de moeite van hei vervloeken waard was, met speciale toespe lingen op de politie. De detectives bleven tweemaal eerbiedig en bewonderend stil staan. Hij gebruikte een paar woorden, die ze niet wisten, dat in de dictionnaire stonden en sommige stonden er ook niet in! Er stond een auto voor het leege huis. Skeets zag toevallig het nummer 92188 Toen gingen ze cm het huis heen en hoor den plotseling een ruw: „Wie is daar?" „Baüey en Cunningham. Is er iets ge beurd?" „Niets", antwoordde de derde detective. Fallon, „Ik heb niets gehoord, sedert jullie weg zijn gegaan. Zoo. dus jullie hebben hem gekregen? Nou, ik moet zeggen, dat hij een echt boeventype is, hoor!' Skeets zei niets meer, hij was niet nieuws gierig meer hij bleef alleen maar machi naal toekijken terwijl de drie detectives het huis doorzochten. Ze snuffelden in de kelder en op zolder en het licht van hun elec- trische lantaarn drong door tot in de kleinste hoekjesIn een kamer op de beneden verdieping vonden ze een oude stoel omver liggen en in bet stof op den grond, waar de Havik gevallen was. ontdekten ze sporen van een hevige worsteling. „Ah!" zei Fallor». „Oh!" zei Cunningham. „Uhu!" zei Bailey. „Jullie, waren met zlfn tweeën, hè? Daar zijn we al achter. En jullie hebben hier een beetje gebakkeleid, hè mannetje? M'sséhien en er kwam een schitterend idee bij hem op „misschien heeft die andere vent den kousehand!" In de groote haard ónder een reusachtige marmeren schoorsteenmantel vonden ze een clgarettenstompje. Het was een Regent. Haastig maakten ze Skeets gouden sigaret tenkoker open vol met Regentsi „Tlia!" zei Fallon. „Oho!" zei Cunningham. „Uhu!" bei Balley. Zonder eenige Interesse voor wat ze deden, had de dichter de omgevallen stoel over eind gezet en was er op gaan zitten, met zijn gezicht in zijn handen, vervuld van de somberste gedachtenHelen! Wat zou die van hem denken! Hij was al meer dan een uur te IaatEn over een poosje zouden die Idioten hier hem naar een politie bureau meenemen en dan zou hij haar mis schien kunnen opbellen en alles blootleg gen, en dan zou hij misschien ook zijn vader kunnen bereiken en die zou de zaak wel in orde makenBailey kwam met zijn han den in zijn zijden vlak voor hem staan. „Waar is die kouseband?" vroeg hij. „O, zeur niet!" zei de dichter. „Wie was je medeplichtige?" „Kletspraat!" „Zeg nu maar liever de waarheid. Alle omstandigheden zijn tegen je. Op dat siga- rettenstompje alleen zou je al veroordeeld worden. „Prummel niet!" Skeets had zijn voorraad verstaanbare woorden allang uitgeput. Tien minuten later gingen de drie detec tives terug naar het politiebureau terwijl ze Skeets in triomf met zich meevoerden. Na hun aankomst hielden ze eerst een korte beraadslaging, waarna Skeets door den In specteur achter de lessenaar ondervraagd werd. „Je naam?" „Samuel Keats Gaunt". „Woonplaats?" „Een-en-tachtigste straat". .Heef rijd?" „Zeven en twintig". „Beroep?" „Dichter". „Naam van je vader?" „John Gaunt". „Bedoel je John Gaunt, de kolen „De kolenmagnaat, ja", voltooide Skeets verheugd. Er was iets in den toon van zijn onder vrager, er was iets in de houding van de drie detectives, dat een vaag gevoel van hoop in hem wakker maakte. Het was den eerster keer in zijn leven dat hij blij was omdat zijn vader een millionalr was. De maoht van het geld was toch niet voor de poes! „U ziet nu toch wel In, dat deze heele zaak 'n vergissing is. Ik ben de zoon van een millionair en ik zou dus absoluut geen reden hebben om een kouseband, of wat het is, te stelen. Ik heb een erg dringende afspraak, dus ik zal nu maar gaan". „Dat dacht je net!" snauwde Bailey hem op eens toe. „Jij wou weggaan hè? Jij, de zoon van John Gaunt? Dat is nog een bewijs te meer tegen je! Nou krijgen we pas goed vat op je!" Hij wendde zich tot Cunningham en Fallon „Snap je het niet?" vroeg hij opgewonden. Het komt precies overeen met Dehrer's theorie gestolen kouseband Amerikaan- sche millionair alles twee kaartjes voor Europa vader en zoon klaar om te ver dwijnen! „Zeg" en hij holde nar den man achter de lessenaar „bel jij die man van Scotland Yard eens op, om gauw hier te komen! Zeg hem dat we zijn man hebben!" Hij bracht zijn gezicht vlak bij dat van den dichter. „Jou laten gaan", snotte hij. „Ja we zullen je daar laten gaanl" (Wordt vervolgd.)"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 6