H. D. VERTELLINGEN
FLITSEN
LÓNGS DE STRAAT.
FEUILLETON.
Helen's Juweelen
HAARTFM'S dagblad
DONDERDAG 2 MEI 1923
r Juist wilde Anna het roode lampje, waar
bij ze had zitten schemeren, uitdraaien en
de intieme gezelligheid van het half-donker
laten verdwijnen door het schelle licht van
de groote kroon, toen ze haar man hoorde
binnenkomen.
„Dag Anna!hè, nee!"
„Dag Herman.... wat: hè nee?"
„Waarom dat groote licht? Laat de sche
merlamp nog even aan
„Straks komen Marieen Frits!"
„Straksstraks.... maar nu zijn we
hog even samenhet is zoo gezellig.
we hebben nog wel even tijd."
„Nu goed, als je graag wilt."
Herman zette zich behagelijk op den
divan, trok Anna naast zich:
„Vind jij dit nu ook niet gezellig? Zoo
even knus samen zijn? Na al dien romp
slomp van een drukken dag?"
„Wacht, ik heb nog theeik zal..
„Nee, blijf nu even zitten.... dat doet me
2oo goed, straks, als die vreemden er zijn,
kar ik genoeg theedrinken."
„Wat is dat, vreemden? Marie, mijn eigen
zuster, die den laalsten tijd heusch niet te
veel komten Frits, jou nieuwe collega,
die je zélf hier in huis hebt gehaald!"
„Dat weet ik weldat weet ik wel!
Maar zie je, Anna, juist dat ik er toe ge
komen ben, dat te doen, stemt me zoo on
gerustAnna! Moest het eigenlijk wel
noodig zijn, voor ons, zoo kort getrouwd, en
nü al oen huisvriend."
.Nogmaals, die je zelf hebt aangehaald!"
„Anna, dat deed ikdat deed ik uit
angstuit behoefte, om een leegte te vul
len, die 's avonds, als wij samen waren, ont
stond.... Anna, ik verlang niets liever dan
ad een bij jou te zijn, zónder vriend, zónder
anderen, maar den laatsten tijd al meer en
meer, ga Ik voelen, dat het tusschen ons
niet is, zooals het moét....!"
„Dwaze jongen, wat haal je je in je hoofd!
je beeldt je maar wat inzórg ik niet
goed voor je? loopt alles, het huishouden
niet. zooals je wilt? Haal ik vreemden in
huis? Doe ik dingen, die niet door den beu
gel kunnen?"
„Nee. dat weet ik welhet is misschien
dwaasheid van me! Het is alles, omdat ik
zooveel, zoo zielsveel van je houd
(Nadruk verboden; anteortrecht roorbebondoo.)
Door JOH. G. VAN DOORN.
„De Prijs'
Ze zaten nóg bij de schemerlamp, Anna,
Herman en Marie, toen het dienstmeisje
een briefje binnenbracht. Marle sprong op:
„Misschien voor mij?"
„Ja, juffrouw."
„Zoo, zoo? Gaat de correspondentie via
Onze brievenbus?"
Anna wenkte Herman: „Laat haar maar!"
en even later tot Marie: „Als we je soms
tegenhouden? Wij hóuden je niet vast hoor!
Wij zuilen wel tegen Mama zeggen, dat je
hier den heelen avond bent geweest."
„Nee, nee! Hij moet vanavond werken,
maar ik kan toch niet laat blijven.hij
komt. me halen."
„Dus eindelijk zullen we hem eens te zien
krijgen?"
„Zien? Neehij wacht.... ginds!"
Anna werd prikkelbaar:
„Maar mijn God, Marie, waarom al die
'geheimzinnigheid.... waarom verberg je
alles voor ons, voor Mama, voor de wereld,
waarom 1"
Marie aarzelde. Herman overzag de situ
atie: „Zusjes, vechten jullie het maar samen
uit ik blijf er buitentot straks."
Toen ze alleen waren viel er een angstige
stilte. Eindelijk begon Anna:
„Nu, Marle, Is het zóó erg?"
En blij zich eens te kunnen uiten, tegen
iemand, die tenminste trachtte haar te be
grijpen, deed Marle de bekentenis van haar
liefde, spontaan en eerlijk:
„Ik houd van hem! Ik zou niets liever
willen, dan aan iedereen kunnen zeggen,
tegen iedereen kunnen toejuichen: Dat is de
man, waarvan ik houd, waar ik alles, wat in
me is, aan toevertrouw, waarvoor ik wil
lijden en waarmee Ik gelukkig kan zijn
Maar tegelijk weet ik, besef ik, dat noch
Mama, noch Papa, noch jullienoch de
anderen dat zullen kunnen begrijpen: ik
voel, dat jullie vijandig tegenover mijn lief-
INGEZONDEN MEDEDEEL1NGEN
a 60 CtB psr regel.
aar*
®ai U -/j' ffcnj vfylcu'U4u>~t+<r'<i
de zullen staan, Ik voel, dat Mama zich een
anderen schoonzoon heeft gedachthij
is maar een gewone jongen hij is niet uit
onze kringen hij zal zich nooit
bij ons thuis gevoelenen dóarom,
daarom al die geheimzinnigheid, ik wil mijn
eerste liefde, mijn eerste spontane liefde
niet laten bezoedelen door de menschen,
door familie, kennissen,de maatschap-
oij.... laat me in mijn geluk, zoolang als
het kón."
„Hoe lang ken je hem?"
„Vandaag juist een half jaar!"
„Een half jaar! Een half jaar gelukkig!
Ik zou je haast benijden!"
„Anna!"
„Zeker! Een half jaar geluk, zonder In
menging van de buitenwereld zeker, dat
is een benijdenswaardige schat, alleen, het
is een gevaarlijk geluko ja, de liefde
haat de buitenwereld, maar de buiten
wereld ziet toch vaak juister, dan de persoon
in kwestie zelf!"
.Liefde is blindwil je zeggen!"
„Zooiets, ja! Je ziet hem natuurlijk
„Nee, Anna, Ik zie hem als een mensch van
vleesch en bloed, met alle menschelijke fou
ten en zwakheden, maar ook met zijn heer
lijke deugden en eigenschappen, die mij be
koren. waarvoor ik wil vechten, om dat te
behouden, ten koste van
„Marle, Marie, weet wat je zegten
zachter, zusterlijker: „Ik heb ook zoo eens
gedachtdenk daaraan."
„Juist, Anna. daar denk ik zelfs heel dik
wijls aanjij hebt het niet aangedurfd,
niet v/aar?"
„Gedurfdgedurfd
„Waarom dan heb je je eerste verloving
verbroken?"
Toen ik tot de ontdekking kwam, dat
hij niet aan het vertrouwen beantwoordde,
dat ik in hem gesteld hadtoen ik zag,
dat de p r ij s van mijn liefde zou zijn, een
leven van eeuwige vrees, van onwillekeurig
wantrouwen. En deze prijs was me te klein.
ik heb gebroken'1
„En jehield van hem?"
„Tóch ja!"
„Dan ben je dus wèl laf geweest, Anna! Als
je van hem had gehouden, dan had je moe
ten blijven ondanks zijn fouten. Dan had je
moeten lijden, zooals ik ook zal moeten,
maar duizend maal lieyer dat. dan...."
„Nu, wat? Wat, wou je zeggen?"
„Doet er niet toe."
„Ik wil. dat je 't zegt."
„Nu dan, duidend maal liever dat, dan die
leugen van jou!
„Marieü Hoe durf Jehoewat haal
je je in je hoofdje bent dwaas
„Ik ben niet blindIk ben niet dat
luchtige, dwaze popje, zooals jullie me altijd
willen ziendacht Je, dat ik niet voel,
hoe jullie verhouding is? Dacht je. dat Ik
niet zie, hoe Herman zich blind staart op
jou? I-Iij houdt van jemaar durft mij
eens te zeggen, dat Jij van hèin houdt, zoo
als jij eens van je eersten verloofde hebt ge
houden
„In Herman heb ik vertrouwen, ik weet,
dat hij me nooit bedriegen zalons levën
is zoo veilig als de bank, ons leven zal on
gemerkt aan de groote massa voorbijgaan
ik kan niet meer doen dan mijn plicht
„En dat is dus de prijs,van zijn lief
dedat veilige, rustige leventjewaar
óm, waaróm heb jij hem getrouwd?
Nu?.... Nu?"
,Ik dachtik meende.... misschien,
als we eenmaal getrouwd warendat ik
dan van hem zou kunnen houden
Jk geloof je nietje was bangvoor
de eenzaamheidvoor de toekomstje
móest een veilig nestjeen h ij bood het
je maar al te graai aan. Dat raag! Dat duldt
de maatscbannij, dat juichen Papa en Mama
toe.... dat lijkt allemaal zoo mooi., bah!"
„Marielnu is het genoeg... ik laat
me niet langer beleedigen door jou, door je
opgewonden praatjes! Ga voortaan dan je
eigen gang. als je het dan aandurft. Maar
onze wegen gaan voortaan gescheiden."
„Goed, maar eens zullen we elkaar nog
ontmoeten, we zijn er nog niet.... jij niet
en ik niet."
In het stille straatje baarde de verschij
ning van Anna algemeen opzien. En ook
Anna bekroop op haar beurt een gevoel van
beklemming, niet gewend als zij was aan den
strakken eenvoud van die sobere, propere
huisjes. Eindelijk, daar was No. 63; ze was
nerveus-blij dat ze er was, en toch liep ze
er eerst nog even voorbij. Want in haar on
derbewustzijn voelde ze, dat nu het moment
van de vernedering kwam, dat zij verloren
had. Maar tegelijk begreep ze, dat Marie het
haar nooit zou laten merken, hoogstaande
vrouw als zij -in al haar strijd natuurlijk
tóch gebleven was. Toen belde ze.
„Anna!"
„Marle!"
„Mammie, visite?fijn!" Een kleine
blozende knillebol huppelde in het portaal
tje, maar bleef bij het zien van Anna in
stomme bewondering staan.
„LIammie is dat nou de Koningin?"
„Nee, Janneman, dat is nou tante Anna."
Janneman zweegdacht nakeek
zijn moeder ongeloovlg aan.schudde
eigenwijs zijn hoofdje en hield vol:
„En toch is 't de Koningin!"
„Geef jij de Koningin dan maar een
handje."
En zoo was het ijs gebroken.
„Eindelijk. Anna?"
„Jaeindelijk, Marie
„En de reden..
Toen ze rustig zaten en Janneman in het
tuintje was gestuurd om te spelen, begon
Anna haar relaas:
„Ik zei je toen, dat ons leventje zoo veilig
was als de bank, dat ik met mijn plicht de
liefde van Herman kon beantwoorden
hij heeft het heel lang volgehouden, heel
langtotde Andere kwamhij
heeft nog gestredennu is hij weg
zoogenaamd voor zakenmet haar."
„Natuurlijk, dat is heel natuui-lijkdat
zag ik toén al aankomen, dat kan toch ook
niet andersbij een temperament als dat
van Hermanik bewonder hem nóg, dat
hij het zoo lang heeft volgehouden."
Ze zwegen be'den. Eindelijk zei Marie:
„Enwat nu?"
„Ik kom je raad vragen."
„Zeg nu eens eerlijkAnna.... ben je
nujaloersch?"
Anna zweegze durfde Marle niet aan
zien. Het rood steeg tot achter haar ooren.
Marie glimlachte vergenoegd:
„Nu weet ik genoegnü komt alles in
orde, nog één vraag,wat voor vrouw
is zij?"
„Een jong dingeen typiste, van een
zakenvriend, ze heeft hem dat gemaakt,
maar
„Maar dat gaat wel voorbijdat Is
geen vrouw voor Herman, dat spreekt
immers van zelf.
„Marie, ik begrijp mezelf niet, nooit had
ik gedacht, dat ik Jaloersch zou kunnen
zijnmaar die laatste weken.... nu be
sef ik pas, wat Herman voor me iswat
zijn liefde beteekenten steeds, tegelijk,
dacht ik ook aan jouw woorden, van toén."
„Dus, nu zou je van hem kunnen houden!
Zóóver moest het dus komen."
„Marie, nu wil ik mijn prijs behalen. Nu
wil ik Herman terugwinnenDacht je
dm, dat het zou kunnen?"
„Wij, vrouwen/kunnen zooveel.... als we
liefhebben."
Anna keek eens rondhet was alles
keurig netjes, schoon, eenvoudig, maar
smaakvol.
„En heb je ons niet gemisten de ken
nissenalles van vroeger?"
„O, Anna, laat. ik er over zwijgenna
tuurlijk heeft het me moeite aekost, natuur
lijk is veel me tegengevallenhij is
anders dan wij, en dat blijft men altijd voe
lenwe hebben moeten tobben, om rond
te komen, hij is ook lang ziek geweest, en
zonder werk. maar toch ben ik blij, dat ik
doorgezet heb, tóch zou ik niet meer zon-
dér hem kunnen, want
Op dit oogenblik zwaaide Janneman bin
nen, met een steek op van krantenpapier en
een groote stok ais zwaard on zij:
„Mammie, nu ben ik de Koning!"
„Want" vervolgde Marie, „dezen prijs
heb ik gewonnen, van hèra, en dat is voor
ons toch het hoogste."
Anna pinkte een traan weg. Marie be
greep.
„Moed bondon. Anna. Want misschien dat
numisschien!"
Toen scheidden de zusters.
GEVONDEN DIEREN EN VOORWERPEN.
Terug te bekomen bij: De Wilde. A. L.
Dyserinc.kstraat 66. bal: Broekman. Sparren-
vaat 34, idem; De Vries. Kruistochtstraat
37, bruin hondje; Spunk, Colensostraat 17
rood, handschoen; Snoeks, Damstraat 20 rd.,
heerenhoed; Bur. van Politie Smedestraat,
jongensjas; Lazet. Papaverstraat 6, zwarte
kat, te bekomen bij Kennel Fauna; Vlotman,
Nagtzaampleln 31. kam in étui; Snoeks,
Damstraat 20 rood, lorgnet; Smit, Frans
Halsstraat 11. lap stof; Pootjes. Lotterstraat
16, portefeuille; Boeree, Zuidpolderstraat 120
portemonnaie met inhoud: Korthout, Ma-
doerastraat 23. idem (ged. Bur. van politie):
Pel. Burgwal 60. idem; De Bock, Kleverpark
straat 7, idem; Smit, Slachthuisstraat 18 rd.
kinderpantoffel; Saixer, Wouwermanstraat
103, rijwielbelastingmerk; v. Herwaarden, K.
Spaarne 17, idem.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cts. per rege!.
STOFZUIGERHUIS MAERTENS
BARTELJORISSTRA AT 16
telefoon 10756
HOBBY VLOERWRIJVERS F 125.-
VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1430
VUUR
Je zcekt in al je
zakken naar luci
fers en vindt ze niet
je klampt dus een
vreemdeling aan en I
vraagt of hij er ook
een voor je heeft
de vreemdeling ont
dekt na niet gerin-
gen last met zijn ba
gage. dat hu er ook
geen bij zioh heeft
je loopt haastig door
tot je iemand ziet.
die juist bezag is zijn
sigaar aan te steken
hij offreert je arijn
lucifer, die je door
-verkeerde sdvmtech-
niek per ongeluk uit
blaast
Ien leent een bran
dende sigaar, die je
in je zenuwachtig-
ieid in een, plas laa
vallen
waarop je
haastiger wordt en je
sigaret moedeloos in
,e koker teruglegt,
(Nadruk verboden.)
BRANDJE EN SCHOTEN.
OP HET TERREIN VAN EEN
PETROLEUM- EN BENZINE
OPSLAGPLAATS.
De branden van: 't Leidsche Stadhuis,
theater Flora, Gouda's brandweerkazerne,
een rijstpellerij m Rotterdam, 't Paleis voor
Volksvlijt, koffiepakhuizen in Amsterdam,
Van Reeuwijk's meubelmagazijnen in de
Maasstraat, de abdij van Tongerloo, dicht
bij de Brabantsche grens, de touwfabriek te
Maassluiswaarlijk een respectabel lijstje
van groote branden in de laatste maanden.
En 't was dus volkomen te begrijpen, dat ve
len Woensdagmiddag in Schoten dachten,
dat Haarlem ook zijn brand zou krijgen, toen
dikke rookwolken opstegen van het terrein
van de American Petroleum Company aan
het Noorder Buiten Spaarne. Men wist ons
zelfs te vertellen, dat de opslagplaats zelve in
brand stond, doch gelukkig was dit niet het
geval, gelukkig omdat een brand hierin nood
zakelJjfcerwijs ernstige gevolgen zou moeten
hebbeii, daar er veel benzine en petroleum is
opgeslagen en het terrein van de Shell dicht
bij ligt.
Wat er precies gebeurd Is weet men niet,
misschien hebben jongens stilletjes van
droog riet en gras een vuurtje gestookt, maar
feit is het, dat omstreeks kwart voor twee
brand ontdekt werd tusschen drie groote
ijzeren tanks op het terrein van de A. P. C.
De tanks zijn bekleed met canvas waar over
heen mastiek zit, en dit is nu gaan branden,
waardoor een geweldige hitte ontstond en
donkere rookwolken opstegen,
De tanks waren ledig en zelfs nooit ge
bruikt geweest, ze konden dus geen kwaad.
Maar erger ware bet, wanneer het vuur over
geslagen v/as op de ongeveer vijf-en-twintig
meter verder liggende loods, waarin benzine
en petroleumtanks zich bevinden.
De brandweer die omstreeks kwart voor
twee gealarmeerd werd en met groot mate
riaal uitrukte, zag kans om met twee stralen
op de waterleiding het vuur te blusschen.
Van de middelste tank is de geheels be
kleeding verbrand, van de twee andere tanks
slechts een gedeelte. Maar dat het vuur flink
gewoed heeft en fel was toonden de balken
waarop de tanks lagen en die verkoold wa
ren. Ruim een meter opzij van de tanks za
gen wij een kleine ronde zwartgeblakerde
plek waar klaarblijkelijk een vuurtje is ge
stookt, de lucifers lagen er nog bij. Men
deelde ons nog mede, dat er een gat was in
de afrastering aan de achterzijde van het
terrein.
En het is toch niet heelemaal in den haak.
dat jongens een vuurtje kunnen stoken op
een terrein waarop loodsen staan met zulk
een brandbaren inhoud als benzine en petro
leum.
De Lentebode
Hij ging door het Vondelpark als een lus
tige lentebries, hoewel het motregende en de
boomen siepelden.
Een paar menschen druilden op een bank
je bij mekaar en hij nam met een weidschen
armzwaai zijn zwarten flambard van zijn
krullig hoofd en kondigde als een heraut
aan:
„D*r zit lente in de lucht. Hoor me die
merel es!"
En warempel wat niemand nog gehoord
had ergens in een boom boven de ver
regende crocusjes zat een merel helder te
kwinkeleeren, tegen het gestadige geplas van
den neervallenden regen in.
Het verslagen kluitje menschen op het
bankje herleefde en oogde dankbaar de Her
culische gestalte van den lentebode na, die
met zijn wapperende krullebos fier in den.
wind geheven, verder stevende.
Een Amsterdamsch straatjochie kwam hem
landerig tegemoet geslenterd, keek verbluft
naar de machtige figuur op en zei bewonde
rend tegen me:
„Kaak es wat een luis van een meneer!"
De luis van een meneer knikte hem goed
gemutst toe en zei:
„Kijk niet zoo somber, joch, en zeg liever:
„wat een luis van een weer! D'r zit voorjaar
in de lucht".
Het joch keek naar den siepelenden regen,
naar de natgeregende krullen op den meneer
z'n hoofd, wees op z'n eigen smoezelig', door
piekharen omlijst voorhoofdje en zei vergoe
lijkend tegen mij: „Nou ja
De meneer ging stralend verder, terwijl hij
met een joligen zwaai zijn natten flambard
op zijn natte hoofd flapte en zich schudde
als een gigantische poedel, toen een straaltje
wintersch koude druppels langs zijn hals
neertlkkelde.
Een paard, met een elegante, hoewel iet
wat druipende amazone beladen, steigerde
toen het de agressieve gestalte ontwaarde,
en de meneer maakte een paar sussende
klokgeluïdjes met zijn tong tegen het dier
en kondigde plichtsgetrouw der amazone
aan: „Voorjaar in de lucht, juffrouw!"
Maar de amazone dacht, dat zoowel de
lentebode als de klokgeluïdjes voor haar be
stemd waren en reed blozend verder.
De meneer gaf zichzelf een ver in het rond
weergalmende slag op de dijen, die zijn
machtig lichaam schraagden en sloeg dub
bel in een bulderend gelach.
Een paar natgeregende musschen vlogen
schichtig weg. Ook dit maakte mij angstig
uit de voeten.
Zoo ging de eerste lentebode door het Von
delpark en hij geleek een komeet, die een
baan van louter licht achter zich laat.
En op het oogenblik regent hét niet meer
en ruikt het voorjaarsachtig, en tusschen het
prille groen van den vlier in het boschje te-
genover mijn !">mer zingt een nacMe^aal.
W. T.
EEN ROMANTISCHE GESCHIEDENIS.
JACQUES FUTRELLK.
„Dub Je won no? tegenstand bieden ook?
en hU werd nog steviger beetgepakt. „Schel
daarmee uit, hoor ventje!"
„Wel. verdraaid, wat mankeert Jullie In
godsnaam!" vroeg de dichter heel ondlch-
terlijk .Waarom zei jo niet dadelijk, dat je
politie was? Wat moeten jullie?"
„Jou!"
„Waarom?"
1 !,Zou je dat zelf niet beter kunnen ra
den?"
Skeets schudde zich even door elkaar om
wakker te worden.
„Fouilleer hem!"
Tevergeefs verhief Skeets zyn stem m
een verontwaardigd protest, toen de dikke
vingers van detective Balley zijn portefeuille
tevoorschijn haalde en de banknoten er in
natelde ongeveer tweeduizend dollar. De
oogen van detective Cunningham gingen wijd
oDen teen hij het geld zag en toen Baily
twee kaartjes voor Europa te voorschijn
haalde, keken ze elkaar veelbeteekenend
aa,!üe vlucht was al voorbereid", concludeer
de" Bailey, „en hij heeft nog een mede
plichtige".
„Wel. allebegon Skeets.
„Houd je mond!"
BaUey stak de portefeuille In zijn jaszak
en hervatte het onderzoek. Een gouden
sigarettenkoker! Hij keek er even peinzend
naar, dat ding was geld waard. Hij stak hem
ook in zijn zak, en vond toeneen dia
manten halsketting, keurig ingepakt in vloei
papier. De oogen van de twee detectives
rolden bijna uit hun kassen.
„Dat is 'm niet", merkte Bailey op. „De
beschrijving zegt, dat 't een kouseband is
van blauw lint, bezet met gouden schildjes
met diamanten en robijnen. En er staat iets
op ook: Honnie ^swafc ki mallle pans!" Bailey
was geweldig trofcsch op zijn Fransch.
„Het Is in alle gevalle iets", zei Cunningham
nog hijgend van het harde loopen. Toen,
tegen Skeets: „waar heb je die ketting van
daan gehaald?"
„Gekocht", zei de dichter. „Dacht je soms
dat ik 'm gestolen had?"
„Dat is nou net wat we denken", was het
troostrijke antwoord. „Het is de allergewoon
ste zaak van de wereld, dat iemand, die net
een diamanten ketting gekocht heeft, zich
in een heg verbergt, als hij twee detectives
ziet aankomen. Skeets deed zijn mond open.
„Houd je mond!"
„Hij heeft verder niets bij zich", zei
Bailey.
„Natuurlijk niet. De kouseband ls in dat
leege huis".
„Dede wat?" waagde Skeets.
,De Kouseband".
„Kousebanri?"
..Kouseband. Kouse-se-band!"
Toen Heten ze hem weer een eind terug-
wandelen naar het leege huls. en voor het
eerst van zijn leven had Skeets practisch
nut van de rijke woordenschat, waarover
hij beschikte. Hij haalde er zonder eenïg
vooroordeel en zonder ophouden, de wereld
de duivel en de twee detectives bij; en ver
vloekte alles, dat maar de moeite van hei
vervloeken waard was, met speciale toespe
lingen op de politie. De detectives bleven
tweemaal eerbiedig en bewonderend stil
staan. Hij gebruikte een paar woorden, die
ze niet wisten, dat in de dictionnaire
stonden en sommige stonden er ook niet
in!
Er stond een auto voor het leege huis.
Skeets zag toevallig het nummer 92188
Toen gingen ze cm het huis heen en hoor
den plotseling een ruw: „Wie is daar?"
„Baüey en Cunningham. Is er iets ge
beurd?"
„Niets", antwoordde de derde detective.
Fallon, „Ik heb niets gehoord, sedert jullie
weg zijn gegaan. Zoo. dus jullie hebben
hem gekregen? Nou, ik moet zeggen, dat hij
een echt boeventype is, hoor!'
Skeets zei niets meer, hij was niet nieuws
gierig meer hij bleef alleen maar machi
naal toekijken terwijl de drie detectives het
huis doorzochten. Ze snuffelden in de kelder
en op zolder en het licht van hun elec-
trische lantaarn drong door tot in de kleinste
hoekjesIn een kamer op de beneden
verdieping vonden ze een oude stoel omver
liggen en in bet stof op den grond, waar
de Havik gevallen was. ontdekten ze sporen
van een hevige worsteling.
„Ah!" zei Fallor».
„Oh!" zei Cunningham.
„Uhu!" zei Bailey.
„Jullie, waren met zlfn tweeën, hè? Daar
zijn we al achter. En jullie hebben hier een
beetje gebakkeleid, hè mannetje? M'sséhien
en er kwam een schitterend idee bij hem
op „misschien heeft die andere vent den
kousehand!"
In de groote haard ónder een reusachtige
marmeren schoorsteenmantel vonden ze een
clgarettenstompje. Het was een Regent.
Haastig maakten ze Skeets gouden sigaret
tenkoker open vol met Regentsi
„Tlia!" zei Fallon.
„Oho!" zei Cunningham.
„Uhu!" bei Balley.
Zonder eenige Interesse voor wat ze deden,
had de dichter de omgevallen stoel over
eind gezet en was er op gaan zitten, met
zijn gezicht in zijn handen, vervuld van
de somberste gedachtenHelen! Wat zou
die van hem denken! Hij was al meer dan
een uur te IaatEn over een poosje
zouden die Idioten hier hem naar een politie
bureau meenemen en dan zou hij haar mis
schien kunnen opbellen en alles blootleg
gen, en dan zou hij misschien ook zijn vader
kunnen bereiken en die zou de zaak wel in
orde makenBailey kwam met zijn han
den in zijn zijden vlak voor hem staan.
„Waar is die kouseband?" vroeg hij.
„O, zeur niet!" zei de dichter.
„Wie was je medeplichtige?"
„Kletspraat!"
„Zeg nu maar liever de waarheid. Alle
omstandigheden zijn tegen je. Op dat siga-
rettenstompje alleen zou je al veroordeeld
worden.
„Prummel niet!" Skeets had zijn voorraad
verstaanbare woorden allang uitgeput.
Tien minuten later gingen de drie detec
tives terug naar het politiebureau terwijl
ze Skeets in triomf met zich meevoerden. Na
hun aankomst hielden ze eerst een korte
beraadslaging, waarna Skeets door den In
specteur achter de lessenaar ondervraagd
werd.
„Je naam?"
„Samuel Keats Gaunt".
„Woonplaats?"
„Een-en-tachtigste straat".
.Heef rijd?"
„Zeven en twintig".
„Beroep?"
„Dichter".
„Naam van je vader?"
„John Gaunt".
„Bedoel je John Gaunt, de kolen
„De kolenmagnaat, ja", voltooide Skeets
verheugd.
Er was iets in den toon van zijn onder
vrager, er was iets in de houding van de
drie detectives, dat een vaag gevoel van
hoop in hem wakker maakte. Het was den
eerster keer in zijn leven dat hij blij was
omdat zijn vader een millionalr was. De
maoht van het geld was toch niet voor de
poes!
„U ziet nu toch wel In, dat deze heele
zaak 'n vergissing is. Ik ben de zoon van een
millionair en ik zou dus absoluut geen reden
hebben om een kouseband, of wat het is, te
stelen. Ik heb een erg dringende afspraak,
dus ik zal nu maar gaan".
„Dat dacht je net!" snauwde Bailey hem
op eens toe. „Jij wou weggaan hè? Jij, de
zoon van John Gaunt? Dat is nog een bewijs
te meer tegen je! Nou krijgen we pas goed
vat op je!"
Hij wendde zich tot Cunningham en Fallon
„Snap je het niet?" vroeg hij opgewonden.
Het komt precies overeen met Dehrer's
theorie gestolen kouseband Amerikaan-
sche millionair alles twee kaartjes voor
Europa vader en zoon klaar om te ver
dwijnen! „Zeg" en hij holde nar den man
achter de lessenaar „bel jij die man van
Scotland Yard eens op, om gauw hier te
komen! Zeg hem dat we zijn man hebben!"
Hij bracht zijn gezicht vlak bij dat van den
dichter. „Jou laten gaan", snotte hij. „Ja
we zullen je daar laten gaanl"
(Wordt vervolgd.)"