Cadum Zeep
miss Holland
H. D. VERTELLINGEN
n nieuwe^*"
mantel
openbaart het èeheim
harer schoonheid
Société Cadum Belèe Fre3enksplein52 Amsterdam
REMINGTON
FEUILLETON.
Helen's Juweelen
HAARLEM'S DAGBLAD
VRIJDAG 10 MEI 1929
(N*drak ver boden j auteursrecht r oorbehouden.)
Het noodwapen van Sergeant Ralley
Door J. L.
Dat de strijd tusschen Ralley, den sergeant
der grcnsjagers en Billy, den beruchten, al
gemeen gcvreesden veedief, tenslotte toch
nog in een paar minuten beslist zou worden
In een herberg aan den rand der wildernis,
had niemand verwacht. Ralley had wel ge
zworen, dat hij niet eerder zou rusten voor
dat hij den bandiet dood of levend in handen
zou hebben, maar onder den indruk van het
feit, dat hij al langer dan een maand te
vergeefs had getracht die „rust" te bereiken
met geen ander resultaat dan een schot door
zijn hoed van een onbekend gebleven schut
ter, begon de publieke opinie langzamerhand
aan te nemen, dat de veedief zijn tegenstan
der te slim af was. Men wist trouwens, dat
hij door ettelijke spionnen in dien strijd werd
ib ij gestaan. Want hoewel Billy en zijn „ad
judant", Blis, die zeker ook een half dozijn
moorden op zijn geweten had, er geen vaste
benden op na hielden, maar alleen, bij
groote operaties zich de medewerking ver
zekerden van een aantal zwervende bandie
ten, waren er toch lieden genoeg, die er
een eer in stelden den man te waarschuwen
a!s er gevaar dreigde en hem op de hoogte
te houden met de manoeuvres der grens
politie.
Op een avond der beslissing zaten in de
k'eine houten kroeg van Keyne een drietal
slampampers te disputeeren over het geval.
Men kon het niet eens worden. Keyne zelf
was van meening, dat Ralley een beste kans
had, maar zijn drie gasten bestreden hem
dit, hoewel niet allen met dezelfde over
tuiging.
,,'k Weet het niet", hield de kroegbaas vol.
„De schele" was zijn populaire bijnaam,
-waarop hij geen recht had. Keyne kon
slechts met één oog naar zijn flesschen
kijken, het andere had hij ingeboet bij een
geschil van meening met zijn klanten.
Keyne hield een glas, dat hij juist met
een groezeligen doek had trachten schoon te
•maken, tegen het licht van een slecht
brandende petroleumlamp en herhaalde met
eenigen nadruk, maar zonder opwinding: ,,'k
weet 't niet".
„Ik zeg je", barstte er een uit, „dat deze
kwajongen nog wel 's een vuile pijp tabak
•kan rooken. Je mot niet g^ooven, dat ie Bill
kan nemen zooals ie de „Pijper" heeft ge-
tracteerd. Vast niet. Je kan van Bill zeggen
•wat je wil, maar d'r is geen beter revolver
in deze streek en ^oor zoo'n grensj,ager draait
ie z'n hand niet om. Let es op wat lk je
zeg: dat kost 'm z'n nek".
De herbergier zette het glas weg, dat naar
zijn genoegen scheen te zijn en nam een
tweede onder handen. Maar zijn antwoord
was klaar, al verliep er een kleine pauze:
,,'k Weet 't niet".
De andere disputant werd driftig en liet
een p,aar geëmotionneerde vloeken rollen.
„Het schijnt, dat jij een vriendje bent
van de politie!"
Toen richtte het eene oog van den her
bergier zich op het roode gezicht van den
man, die 't voor den veedief had opgenomen,
imaar in z'n blik lag geen ergernis, alleen
wat verbazing.
„Met de politie", zei Keyne, „dat weet Je
wel beter. Maar Bill is een schurk, 'n ge-
meene veedief en hoe eerder de man hier
verdwijnt hoe beter. En mag ik jou es wat
vragen: „ben jij een vriendje van Bill?"
„Hij heeft mij nooit wat gedaan", consta
teerde de ander ontwijkend.
„Nou, mij ook niet, maar 't is een schurk".
„En geen mensch durft 'm an", treiterde
de man met het roode gezicht.
Toen richtte het ééne oog van Keyne zich
weer op het glas en na een kleine pauze
klonk het antwoord prompt: „Weet ik niet".
Misschien zou deze discussie nog een uur
hebben geduurd. Maar er kwam een eind aan,
want de deur werd plotseling geopend en
er trad een nieuwe gast binnen: John Ralley
de sergeant der grensjagers. Een athleten-
figuur, op z'n glad, gebronsd gezicht de
vastberadenheid, welke mannen eigen is, die
gewend zijn met gevaar om te gaan ,als een
Ikok met vuur.
John Ralley had zich door een paar stout
moedige ondernemingen snel een reputatie
verworven, welke hem een goede carrière
beloofde. Zijn benijders beweerden, dat hij
INGEZONDEN MEDEDEEL1NGEN a 60 Cts.
per regel.
2)AtybC
a^T 7%/Uf 'S fylaïtaxA.
puur geluk had gehad en zijn hoofd spoedig
zou stooten. Zijn vrienden hielden hem voor
onoverwinnelijk. Zoo overdrijven afgunst en
vriendschap gewoonlijk.
„Heb je iets voor me te eten, Keyne?"
vroeg Ralley, die in een hoek van de her
berg op een stoel zondqr leuning plaats
nam.
Keyne knikte. Naar het menu werd niet
gevraagd. Dat was eiken dag ongeveer het
zelfde. Wie bij Keyne at wist, dat hij soep,
vleesch en brood zou krijgen.
De grens jager beval zijn paard in de aan
dacht van den herbergier aan, die door de
deur achter het „buffet" verdween, om zijn
orders te geven aan zijn personeel: zijn vrouw
en zijn knecht. Daarop viel er een broeiende
stilte.
John Ralley rolde zich een sigaret en de
andere mannen tuurden naar hun brande-
wijnglas.
Toen Keyne terug kwam, vroeg de grens-
jager onverwacht: „Heb je Bill hier gezien,
Keyne?"
„Hier niet", was het antwoord.
„In de buurt dan?"
„Nee, ook niet".
„Ik wel, zei dezelfde slampamper, die met
Keyne in debat was geweest.
Ralley keek den man even aan, maar
antwoordde niet.
„Ik wèl", herhaalde de ander.
„Zoo verleden jaar zeker", spotte de
grensjager.
„Nee gisteren!" klonk 't uittartend te
rug.
Wat er toen gebeurde veranderde in min
der dan één minuut de situatie. Twee man
nen met zware baarden kwamen de herberg
binnen. De een droeg op den rug een licht
gevulde zak dien hij in een hoek gooide.
Daarna deeed hij een paar passen in de
richting van de tafel, waar de andere reeds
had plaats genomen.
De grensjager had de vreemdelingen scherp
opgenomen en richtte zich langzaam op,
maar op 't zelfde oogenblik zag hij een re
volver op zich gericht en even later stak
hij zijn handen omhoog, omdat de grootste
der beide vreemdelingen dit uitdrukkelijk
vroeg.
De andere beduidde de gasten, dat hun
aanwezigheid niet langer op prijs werd ge
steld. Zwijgend verlieten zij de herberg.
De vreemdeling, die zich speciaal met Ral
ley had bezig gehouden, naderde den grens
jager langzaam.
„Zoo ventje ,wou jij Bill vangennou
hier is Bill, je hebt nou een goeie kans".
En tot zijn makker: „Och Blis neem 'em
zijn revolver af en wat ie meer bij zich heeft,
want die dingen heeft ie verder niet meer
noodig."
De met Blis aangesprokene had zich snel
in het bezit gesteld van de wapens van .den
grensjager.
„Zoo ben jij nou die beroemde Ralley.... ja,
lk kende je wel, ik had al van je gehoord. Jij
bent er aleen op uitgetrokken, om Bill te
vangen.... nou je bent een dapper Icereltje
hoor".
De grensjager stond onbewegelijk met de
handen naar boven. In zijn stem klonk niet
de minste vrees, toen hij zei: „Ik herkende
je niet gauw genoeg met je baarddat is
jammer."
„Héél Jammer", spotte de bandiet, ter
wijl hij de valsche baard afnam, zonder den
grensjager een moment uit het oog te ver
liezen.
„Enfin, ik heb je dan eindelijk. Ik moet je
zeggen, dat 't mij ook langzamerhand be
gon te vervelen. Jij bent net als 't ongedier
te, niet gevaarlijk maar vervelend.Het eenige
wat jou zieke hersens noodig hebben, is een
stuk lood maar stel je gerust.dat krijg
je."
De sarcastische trek op de gem eene tro
nie van den veedief had nu plaats ge
maakt voor een uitdrukking van bestiale
woede, haat en valschheid. Het besluit van
dien man stond vast. Even nam hij met een
vluggen blik de situatie op als een roofdier,
dat op het pimt staat zijn sprong te nemen.
Langzaam naderde hij den grensjager, den
zwaren revolver ietwat opgeheven.
Even wendde hij het hoofd om naar zijn
„adjudant", die den herbergier bewaakte.
Toen veranderde in één seconde opnieuw
de situatie. Twee schoten klonken snel achter
elkaar en direct daarop nog een.
Bill strompelde vloekend naar de tafel,
om steun te zoeken. Het laatste schot kwam
van Blis, die in de verwarring van het
oogenblik met onzekere hand op den her
bergier had geschoten. De kogel verbrijzelde
alleen wat glaswerk.
"„Die hond heeft op me geschoten, steunde
Bill met' een flauwe beweging In de rich
ting van Keyne. Tevergeefs zochten zijn
handen steun, hij wankelde, sloeg met de
armen om zich heen en viel met een doffen
smak tegen den grond.
Blis sprong naar voren. Toen klonk het
laatste schot. Ditmaal had Keyne geschoten
en raak, want de bandiet zakte terstond in
elkaar.
De grensjager bleef nog een oogenblik te
gen den muur staan, terwijl hij de armen
langzaam liet zakken. Keyne bewoog zich
evenmin. Alleen Bill, de onoverwinnelijke
veedief, scheen zich te willen verzetten tegen
em onzichtbaren tegenstander. Eenige
oogenblikken later werd alles stil.
De grensjager naderde de beide bandieten
en boog zich over him lichamen.
Het onderzoek duurde niet lang.
„We kunnen ze wegbrengen Keyne", zei de
sergeant kalm, „ze zijn niet meer gevaarlijk".
„Ik snap 't niet", zei Keyne, „ik snap 't
niet".
„Wat snap je niet?"
„Wie schoot het eerst?"
„Ik", antwoorde Ralley glimlachend.
„Jij?" Keyne schudde het hoofd.
„Ja of dacht je, dat m'n grootmoeder het
gedaan heeft".
„Maar.... ze hadden jou toch je revolver af
genomen!"
„Behalve deze".
Ralley wees naar zijn breeden, leeren gor
del. Keyne keek er naar en zag, dat in het
midden en aan den binnenkant van dien
gordel een tamelijk platte metalen doos be
vestigd was. Lii daarin was een speciaal voor
dit doel geconstrueerde revolver gemon
teerd, waarvan de korte loop maar even door
de voorzijde van de doos stak.
„En"
„Zoo!" zei de grensjager en liet zijn dui
men zien, aan elk waarvan een dun, sterk
koord met een lus was bevestigd. De andere
einden var. het koord waren verbonden aan
den trekker van het wapen.
JDus je trok aan die touwtjes?"
„Dat is ook een wonder als je daarmee wat
raakt".
De grensjager haalde zijn schouders op.
„Een beetje oefening Keyne. 'k Heb het ding
naar mijn aanwijzingen zoo laten maken en
het bevalt me goed".
„Wie 't niet weet, ziet het niet", oordeelde
de herbergier en in zijn stem klonk waardee
ring voor de uitvinding.
„Waar zullen we die kerels laten", vroeg
Ralley, die zich weer in het bezit had ge
steld van zijn gewonen revolver.
„Och", zei de herbergier, „ik zal den knecht
roepen. Die kan ze wel voor vannacht in een
hok leggen. En dan zal ik vragen, of je eten
klaar is."
STADSZENDING.
Zaterdagavond 8 uur hoopt de Vereeni-
ging voor de Stadszending en Evangelisatie
haar openluchtbijeenkomsten te beginnen.
Door B. en W. is toestemming verleend, om
op verschillende plaatsen in de stad deze
bijeenkomsten te houden, te beginnen a.s.
Zaterdagavond op de Oude Gracht en ver
der iederen Dinsdagavond in den Hout bij
de Paviljoenslaan.
EXAMENS KRANKZINNIGENVERPLEGING
Deze examens zijn voortgezet met de can-
didaten uit Sarepta Bethesda te Haarlem.
De uitslag is als volgt; Eerste examen 7 can-
didaten; afgewezen 1, geslaagd: G. Buding,
H. Ferwerda, A. J. v. Gelder, A. v. d. Meer,
C. G. Stegelitz, H. Timmerman, geb. Meije-
rink.
Tweede examen, geslaagd: J. Brandwijk,
A. Bruyne, H. J. Deetman, D. v. Dullemen, T.
Roeda, A. E. Schreuder.
Aanvullingsexamen, geslaagd: H. J. Deet
man.
en BIJZONDER ONDERWIJS.
B. en W. van Haarlem brengen ter open
bare kennis dat de Raad der gemeente op
2 Mei jJ. heeft besloten medewerking te
verleenen tot de stichting door het RK.
Parochiaal Kerkbestuur van „St. Bavo" te
Haarlem (Rijksstraatweg) van een bijzondere
school voor gewoon lager onderwijs op een
terrein achter de R.K. kerk, ten Noorden van
de Jan Gijzenvaart en ten Westen van den
Rijksstraatweg. Verder dat ieder ingezetene,
alsmede het adresseerend schoolbestuur bin
nen 30 vrije dagen van genoemd besluit bij
Gedeputeerde Staten dezer Provincie in be
roep kunnen komen en dat gedurende dien
termijn alle bescheiden, op deze beslissing
betrekking hebbende, kosteloos voor een
ieder ter inzage liggen ter secretarie der ge
meente (5e Afdeeling).
BULLETIN DE L'ALLIANCE FRAN e AI SE.
Het Bulletin de l'AUiance Frangaise van
Mei bevat eenige mededeelingen over de
Cours de Vacances van de Alliance Frangai
se en verder het eerste gedeelte van een ar
tikel van Hugues Lapaire, waarin hij zijn in
drukken geeft van een reis door Tsjecho-
Slowakije.
Voorts een uitvoerige chronique drama-
tique van Albert-Emile Sorel en het gewone
bulletin bibliographique.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regel
It OCOVnsbt*
ottV
Een hard stuk zeep.
dat tot het laatste
vliesje éebruikt
kan worden
25
ct
SCHRIJFMACHINEHAND EL
ZIJLSTRAAT 90 HAARLEM TEL. 11161
Officieel Agent der N.V.
Schrijfmachine Mij.
Nieuwe modellen voorradig
Reis-Machine»
Eerst
kijken
AMSTERDAM
Nieuwendijk 225/229
UTRECHT
Oude Gracht 151
EEN ROMANTISCHE GESCHIEDENIS,
door
JAQUES FUTRELLE.
13)'
Zoo was de toestand om drie uur in den
middag van den dag, die volgde op Skeets'
arrestatie.
John Gaunt was in zijn kamer bezig dat
van een axtra avondblad voor zich, editie
van een extra avondblad voor zich, toen
Skeets zelf op hooge pooten binnen kwam
zeilen, terwijl zijn poëtische oogen woedend
door zijn hoofd volden. Zijn vader draaide
zich om in zijn stoel en keek hem minachtend
aan.
„Ik heb juist getelefoneerd met Brokaw
Hamilton", begon John Gaunt, zonder eenige
inleiding.
„Dat kan me niks schelen", donderde
Skeets. „Ik wou over heel iets anders platen.
Je hebt me vannacht den heelen nacht in die
cel laten zitten, en
„Nou, nou, Sammy, hou je jas nou maar
aan. Ik
„Alsjeblieft geen Sammy, vader".
„Samuel, dan". Het was een geweldige con
cessie.
„En laat ie boord cn zoo nou maar zitten,
terwijl lk met je praat. Ik heb juist getele
foneerd
„U had een borg kunnen stollen, en...\
„lk heb juist getelefoneerd met Brokaw
Hamilton", 'herhaalde John Gaunt koppig.
„Hij heeft me een kolensjouwer genoemd.
Een kolensjouwer! Begrijp je dat?"
„U lyrd ecu borg kunnen stellen..
„H:j zei, dat hij zijn dochter verboden had
om met jou te trouwen, omdat hij nooit zou
willen, dat zijn dochter trouwde met den
zoon van een kolensjouwer. Dat was ik".
,,'U had f-'en borg
„Nou, Sammy
„Alsjeblieft geen Sammy, vader!"
„Neem me niet kwalijk - Samuel. Hij
noemde jou den zoon van een kolensjouwer!"
„U had een
„Met andere woorden, je bent niet goed
genoeg voor dien vuurtoren van een doch
ter van hem, met haar wipneus! Jij! snap je
dat? We zijn niet goed genoeg!"
„U had een borgSteeds dat zelfde
zinnetje, eentonig en koppig, als het breken
van woeste golven op een stuk rots.
„En nou is het aan ons jou en mij
het is iets dat we aan ons zelf verschuldigd
zijn om hem voor zijn onbeschaamdheid be
taald te zeiten. Niet goed genoeg! Een kolen
sjouwer! Wij niet goed genoeg! Nu, Sammy!"
„Geen Sammy, alsjeblieft, vader!"
„Samuel!" verbeterde John Gaunt zich zelf.
„Keats, de Gaunts hebben hun schulden al
tijd betaald: en deze zullen we ook betalen".
Hij leunde terug in zijn bureaustoel en keek
den dichter onderzoekend aan. „Je moet goed
beseffen. Sammy, Keats!, dat jij op een dag
de bezitter zult zijn van een paar millioen
dollar, tenminsteJe zou ze zeker wel
graag willen hebben, hè?"
„U had er tenminste een paar van kunnen
gebruiken om een borg
„Of", vervolgde John Gaunt rustig, „of zou
je liever willen, dat ik die millioenen geef
om een fonds te stichten om staande boor
den en pyjama's te koopen voor de bewoners
van de Fidje-eilanden? Ik meen het ernstig,
hoor!"
„U had eeni
..Hamilton zegt, dat wij niet goed genoeg
zijn. Je kan die millioenen maar op een
manier krijgen en dat is, door met Helen
Hamilton te trouwen!"
Het opstandige hart van den woedenden
dichter begon van vreugde te kloppen met
een snelheid die hem misschien in de stra
ten van New York weer een bekeuring zou
hebben doen oploopen. Helen! Had hij goed
gehoord? Gaf zijn vader nu zijn toestem
ming tot een huwelijk, waartegen hij eerst
zoo heftig had geprotesteerd?
„Vader!" Het was het eenige, dat hij kon
uitbrengen.
„Geen woord! Ik luister toch niet! Dat is
mijn voorstel. Je kunt het aannemen of
weigeren. Jij trouwt met Helen Hamilton en
krijgt mijn millioenen, en misschien nog wel
een paar van -hem erbij; als je het niet
doet, dan fuif ik alle inlanders van de
Fidje-eilanden op pyjama's en staande
boorden. Wij waren niet goed genoeg hè? En
ik ben een kolensjouwer, hè? En jij bent de
zoon van een kolensjouwer, hè? Nou, wij
zullen eens een beetje kolensjouwersbloed in
zijn familie brengen en kijken, hoe hij dan
piept!"
„Bedoelt u, dat ik nu toch met Helen mag
trouwen?" Skeets' stem trilde van ontroe
ring.
„Mag?" brulde John Gaunt. „Wel verdraaid
je moet! En je komt nou niet weer met be
zwaren aansleepen. denk erom! Het kan me
niet schelen hoe of waar. maar het gebeurt
en gauw ook nog. Hij zal ervan lus
ten!"
Alle bitterheid, die het pas doorstane leed
in zijn hart had doen ontstaan, verdween;
en alleen een groote vreugde bleef over.
„Ik ik weet niet, hoe ik u moet be
danken", stamelde hijen hij ging weg, met
een gevoel alsof hij met zijn hoofd tus
schen de wolken liep.
Een Eugclsch-uitziend persoon, genaamd
Dextre, was in de gang van den grooten
wolkenkrabber in ernstig gesprek gewikkeld
met twee andere mannen, toen Skeets langs
hen naar buiten ging.
„Dat is de zoon", zei hij. „Die moet Je niet
hebben. We moeten den vader hebben. Hij
mag geen stap verzetten, of één van jullie
moet er als de kippen bij zijn. Misschien
zullen we zelfs zijn huis moeten doorzoeken.
Hij weet vast en zeker, waar de kouseband
zit en hij is de eenige, die het weet. Hij weet
waar 't ding is geweest en hij weet, waar hij
nu is. Maar we moeten hem op heeterdaad
betrappen. Zoo doen we het bij Scotland
Yard",
Half verborgen achter èeri geweldigen
stapel kranten met vetgedrukte opschriften,
zat Brokaw Hamilton aan het groote bureau
in zijn kamer, kalm in de opstandige oogen
van zijn dochter te staren. Hij had haar be
volen direct bij hem te komen.
„Dit is een buitengewoon ongelukkige
kwestie jeweest, Helen", begon hij ten
slotte op ernstige toon.
„Ja, dat zou ik ook zeggen", stemde ze
verontwaardigd toe. „Hebt u die kiek van me
in één van de kranten gezien? Met een hoed
van verleden j,aar op? En met een open
mond? Ik zie er uit als een visch op het
droge!"
„Het is werkelijk buitengewoon vervelend,
dat ze jou er niet buiten gelaten hebben.
Het is" eh. hij wees naar de kranten,
„zeer onaangenaam voor moeder en mij, dat
er zoo'n misbaar van gemaakt wordt. Ik
vrees, dat het onmogelijk is om er een einde
aan te maken, en het eenige, wat we doen
kunnen is, jou een poosje te doen verdwij
nen".
„U bedoelt naar Newport gaan? Zoo vroeg
al?"
„Nee, niet naar Newport of naar Bar Har-
baai of naar Narragansett of naar Lenx
zelfs niet naar Europa. Morgen gaan moeder
en jij met één of twee dienstmeis
jes naar het één of ander rustige zee
plaatsje, waar niemand ooit van géhoord
heeft, en daar moeten jullie blijven, tot
dat al dat lawaai afgeloopen is".
Helen keek hem aan, in 't minst niet van
haar stuk gebracht.
„Ik weet al, wat u bedoelt", zei ze: „het
één of andere kleine gat waarwaar
Nou, vooruit dan maar! Mijn hart is toch
gebroken. Ik geloof niet, dat het er veel toe
doet, hè?"
„Je moet nergens je adres achterlaten, ver
volgde haar vader, zonder op haar woorden
te letten. „Je moet zelfs je naam veranderen".
Helen keek hem verbaasd aan.
„Begrijp je me? Je moet een anderen
naam aannemen en die gebruiken, tot je
weer in New York terug komt".
Helen's hart mag gebroken geweest zijn
ik weet het heusch niet maar ik weet
wel, dat haar oogen plotseling begonnen te
glanzen, en dat haar mond begon te glim
lachen: en ze sloeg haar handen verrukt
in elkaar. Misschien was haar hart wel wer
kelijk gebroken, ik herhaal het, maar ze was
een onconventioneel meisje en ze drukte
misschien haar gevoelens op onconventio-
neele wijze uit.
„O, paps, wat oerleuk! Ik ga me Cicely-
Cicely ik-weet-niet-wat noemen. Ik heb al
tijd het land gehad aan Helen! Helen! Dat
is nou net een naam voor zoo'n wurm met
van die lange, dunne stelten en stijl haar.
Cicely! Dat klinkt heel wat beter, vind. je
niet?"
Brokaw Hamilton vond het verstandiger
den steek onder water te negeeren.
(Wordt vervolgd.).