BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD INDISCH TOONEEL. DE GROOTE INBRAAK IN HET SMIDSSLOP. ZATERDAG 11 MEI 1929 VIJFDE BLAD Ankh-Ka-Nasha. HET EEUWIG-JONGE SOCIALE DRAMA, IN 3 ZIELVOLLE BEDRIJVEN. Calcutta, 17 AprlL Op een warmen avond reden we er heen In een rammelende taxi. De chauffeur, een man met een reuzen-tulband en lange ar men, die hij bij iederen „stop" in de hoogte stak, begreep eerst niets van onze plannen: naar een Indisch theater te gaan in een obscuur Indisch straatje, hoewel het het „grootste Indische Theater" van Calcutta beweert te zijn en bovenstaande prachtige advertentie in de krant zet. De ingang was moeilijk te vinden, maar door een nauw, donker straatje, waar kleine Indische winkeltjes de lucht van bedorven zoetigheden verspreidden, belandden we op een binnenplaatsje. Rechts waren achter kanten van hooge huizen, een schutting met bamboes en afgedankte tooneelcoulissen, een troep oude ijzeren stoeltjes en een scheef ge zakte omnibus zonder ruit. Links waren drie nauwe deurtjes, die tot de eigenlijke zaal toegang gaven. De grond was modderig, met groote pla„,n vuil water. En dit geheel werd zwak bestraald door het licht uit het ticket hokje, waar één man zich nauwelijks in kon wringen. Daar was het echter een gedrang en gevecht van honderd zweetende Inlan ders om een plaats. Dikke baboe's, de gelet terden van Calcutta en meest klerken op kantoren stonden luidkeels tegen elkaar te schreeuwen, Mohammedanen met den fez, in keurige getailleerde jassen, een enkele Ja panner en dan het schellinkjespubliek, een mengsel van alle mogelijke rassen, godsdien sten en beroepen. Dit alles golfde als een warme, sirih kauwende stroom door de drie nauwe deurtjes naar binnen. De zaal was werkelijk enorm groot, hoog en vuil, waar de warmte van weken was blijven hangen, zoo dat je eerst tijd noodig had om te acclima- tiseeren! We zaten fauteuil d'orchestre, twee rijen bankjes achter de muziek, met pluche overtrokken wat akelig prikkerig was met die warmte. Op knieën was niet gerekend, trouwens ieder rechtgeaard Indiër kruist on middellijk zijn beenen onder zich. Het „or- chestre" had zijn beenen voor zich op het tooneel uitgestrekt. Daar was ten eerste de oude man met de fluit, die soms wat achter aan kwam, ten tweede de man met het or geltje, die wij beneden in de diepte vermoed den, want heel af en toe kwam zijn hoofd te zien en dan ten derde: de dirigent. Een merkwaardig man. Hij bespeelde voortdu rend de trommels, het voornaamste zoo een tonige deel van de muziek, beheerschte zijn orkest, souffleerde tegelijkertijd de spelers, gaf die duidelijke werken omtrent het zingen en dansen en zette zoo nu en dan een an dere gekleurde glasplaat voor de lamp die het „voetlicht" was. De muziek. Het wachten werd verkort door af en toe een ruzie in de zaal, die dadelijk ophield omdat het publiek van twee hoog alles over schreeuwde. Maar toch, plotseling, met een harden trommelslag, begon het stuk. Het publiek praatte lustig door, ergens in de zaal huilde een baby hartverscheurend en een man achter me kruiste zijn beenen onder zich, schraapte zijn keel en produ ceerde een grooten straal roode sirih. Twaalf Chorus-girls kwamen op. Het decor (alles geschilderd) stelde een tempel voor van een kilometer diepte. De meisjes hadden haar handen gevouwen, lange wijde rokken en de sarih, (de doek die alle vrouwen als kleedingstuk dragen) hing er in plooien over heen. Zwart lang haar, witte gezichten met fel roode lippen en zware zwarte wenkbrau wen, de punt tusschen de wenkbrauwen (Hindoeteeken) blauw. De grootste stor.d in het midden en aan de kanten twee kleine kindertjes van een jaar of acht. Ze zongen schel en hoog, ieder een anderen toon en een andere maat, maar allemaal denzelfden dreun. De grootste zong, het koor viel tel kens in en bewoog onderhand het lichaam een beetje, de rokken zwaaiden op en toon den alle enkelringen. die rinkelden op de maat van de muziek. Plotseling stopte alles als een kapots film, het publiek brak los in luide toejuichingen, de meisjes „salamden" en verdwenen. Naast ons was een koopman gaan zitten. Een dikke kerel, met een knap bruin ge zicht, groote diamanten in zijn ooren en den gelen tulband op van de marwaris, de rijk sten der stad. Die gaf wat uitleg: dit was de inleiding tot de drie zielvolle bedrijven die komen gingen. Very clever, these boys, is n't it? Boys? Ja boys, alles was mannen en jongens, slechts twee vrouwen speelden erin mee, die kwamen later: de verleidster en de verlaten vrouw. Die boys kamen allemaal uit Rajputana. Ze dragen de sarih ook anders dan de vrouwen hier uit de streek. Maar onaertusschen was het stuk doorge gaan. Een vader en een moeder in een rose sarih met een echt mannengezicht en een groc-stem, praatten over hun zoon die getrouwd was. De vader was een goede man, wat bleek uit het feit dat hij een arme be diende, die zich vol grijze asch had gesmeerd, geld gaf. Op een duidelijke wenk van de mu ziek begon die te zingen, het publiek over schreeuwde hem echter en slechts het op en neer gaan van beide armen, een actie als van een trekpop, toonde aan dat de aria nog niet ten einde was. Een trommelslag: alles stopte, een ander decor. Het publiek kalmeerde, zat in span ning te luisteren naar den slechten vriend die den zoon overhaalt mee naar een cabaret te gaan. De zoon is een jongen met een zeer blank gezicht, terwijl de rest allemaal grijs geschminkt is, zonder rouge of iets. De slech te vriend is verwaand en heel dik en hij is ge spannen in een gestreept overhemd dat hem tot zijn knieën reikt. Het tooneel is de hall van een paleis, vol pilaren in perspectief, met Indische beelden en olifanten bij den doorgang naar de volgende zaal. Op den voorgrond het eenige echte dat met iedere Vader en dochter. acte op het tooneel verscheen: twee vergulde stoelen en een verguld tafeltje. Ze deden goeden dienst: ze bezweken bijna onder het gewicht van den slechten vriend, de verleid ster zat er gezellig dicht naast den zoon op in het café en ze steunden de verlaten, ge broken vrouw Even voor het einde van leder tooneel (en er waren wel zeven tooneelen in een acte) kwam een knecht ze weghalen, wat den goeden gang van zaken echter absoluut niet stoorde. Want vlug moest alles achter elkaar, en het geheel liep dan ook met een geweldige vaart van stapel. Décor na décor zakte naar beneden: tempels met uitzicht op de zee en blauwe bergen, waar op de ballustrade twee blanke vrouwen in sluiertjes gehuld gezeten waren, met ro- zenslingers omkranst, rozen in de lucht, ro zen aan den kant (die kwamen bijna op ieder doek voor) verder eindeloos veel zalen met pilaren en bogen, een tuin met een fon tein en oud-Indische afgodsbeelden enz. enz. Aardig was wel het café, waar de dikke slechte vriend den goeden zoon bracht om hem aan de slechte vrouw (de eerste echte vrouw die optrad) te koppelen. Het tooneel was diep, met veel kussens op den grond, een soort harem. Toen kwam de muziek op in een wild Balkan-pak, slecht geschminkt en bovendien was er één mank, wat bij ons nooit voorkomt op het tooneel. Ze acteerden niet slecht overigens. De slechte vrouw schoof nu dichter naar den goeden zoon toe en de groote verleidingsacte begon onder luide aan moedigingen van het publiek. Af en toe klom eens iemand op zijn stoel, die dan door zijn vriendjes weer naar beneden getrokken werd onder groote hilariteit. De slechte vrouw was gc| childerd als een pop, vol diamanten, een enorme schitte rende speld op haar linkerschouder die de "rih bü elkaar hield en gehuld in een nrachtig groen .iet zilver weefsel, ver sierd met spiegeltjes en schitterende stee- nen. Natuurlijk werd de goede jongen op het vergulde stoeltje verblind door zoo veel glinsterende lief talligheid en ze ver lieten samen het too neel, de slechte dik ke vriend maakte een knik naar het publiek als een koorddanser na een moeilijken toer, het scherm zak te weer onder luide toejuichingen en het was pauze. De koelte buiten was zeer denkbeeldig, want de groote schouwburgzaal liep heele- maal leeg in het kleine binnenplaatsje, waar een ongeloofelijk gedrang ontstond van op gewonden, schreeuwende inlanders. We von den een vrij rustig plaatsje achter een kogel- fleschjesman die een stalletje had opgesla gen Nen in minder dan geen tijd uitverkocht was. Vlak bij ons stond een Mohammedaan met zijn zoontje, een kleine jongen met een zilveren fez en lakmolières en zijn dochter tje, een grappig poppetje met een fel rood harembroekje, een kanten jurkje, een gou den hoed en diamanten in de neusvleugels. Om de beurt dronken ze van het schoteltje waar pa limonade op schonk. Daarna gingen ze zoet hand in hand staan, tot langzamer hand de menschen weer naar hun plaats te rug gingen. De rest van het stuk liep In een nog veel vlotter tempo. Telkens kwamen de „chorus- girls" weer op. De stemming bij het publiek ,J)e Verleidster". zat er wel in, de dikke heer naast ons zei, dat het het beste was wat hij ooit gezien had. De muziek werd luider, de trommels klonken in een vlugger tempo, de fluit kon nauwelijks meekomen. De vader van den zoon-op-'t-slechte-pad vervloekte hem. Hij liep heen en weer, een mes zwaaiend, brul lend, het publiek hitste hem op. Tusschen de coulissen stond iedereen te kijken die daar achter zijn werk had, het dochtertje van den dirigent liep zelfs heelemaal het tooneel op en stond naar vader te kijken, die druk bezig was met de trommels. Dan likte ze aan haar vingertje en streek vergenoegd over de rozen van het decor, waar noch de heftig acteeren- de man op de planken, noch het publiek iets ongewoons in vond. Toen zakte er plotseling een touwladder naar beneden midden op het tooneel. De ver laten vrouw kwam troost zoeken bij haar vader, beiden negeerden de touwladder die men waarschijnlijk te voeg had laten zakken. Ze gingen bij de deur staan luisteren of de slechte man nog niet thuis kwam. Ze luister den zoo lang dat die ondertusschen op zijn gemak de touwladder af kon klimmen en rond keek of er iemand in de buurt was. Hij zay niemand, dus het ontmoeten van beide partijen was een groote verrassing. Wat zou de ontknooping zijn? Een verzoening tus schen man en vrouw? De bekeering van de verleidster in een volgende acte? Er gebeur de dit: De vrouw viel met een slag plat op den grond, de moeder kwam op het tooneel loopen en ging op haar knieën liggen klagen, de zoon boog zich over beiden, de vader met het mes over hen allen. De muziek hield op, bliksemlicht verlichtte deze onbewegelijke Romeinsche groep, de dirigent gaf onder ademlooze spanning een harden slag op de trommel, het gordijn zakte langzaam.... Finish. Alles Is ln een paar minuten gebeurd, ter wijl van de toekomst, of ze elkaar hielden, van den dood van den slechten vriend die het publiek toch wel verdiend had, óf de vader echt toeprikte, óf de vrouw, de slechte vrouw vergaf met het edelmoedige gebaar, ons zoo goed uit de bioscoop bekend, van nog veel andere mogelijkheden meer werd ons niets, niets bekend. Welk Westersch publiek zou er ooit genoe gen nemen met een film of tooneelstuk dat tot slot had een wassenbeeldengroep? En dat het publiek toch welgemoed en absoluut vol daan over den loop naar huis trekt, is voor ons misschien wel het onbegrijpelijkste van deze wonderlijke Indische theatervoorstel ling. C. G.v. d. W. BERNARD SHAW IN DEN SPIEGEL VAN EIGEN WOORDEN Ik verveel me door feestdagen, luxe en geld. Ik ben nooit opgevoed geworden. Ik her inner me vier schooldagen, waarop ik me geweldig heb ingespannen. Iedereen schaam de zich voor me. Ik schreef eens een artikel in de Fransche taal en ik vernam van een Parijzenaar, dat ik een nieuwe taal had uit gevonden. De lieden, die niets meer te doen hebben dan aan hun eigen geluk te denken, zijn volkomen ellendig. Ik ga niet in een schouwburg, om stukken te begrijpen. Ik ga niet, om mij daarover te verheugen. Ik haat stukken, die ik ge- grijp, omdat ze niet als het leven zijn, dat niemand meer begrijpt. Al mijn groote stukken zijn In den spoor trein geschreven, als ik Londen ontvlucht te. Een oud spreekwoord zegt, dat een man, die vroeger voor zijn veertigste jaar nog niet verliefd is geweest, goed doet het dan ook niet meer te worden. Ik heb sinds langen tijd ontdekt, dat dit spreekwoord op andere dingen van toepassing is. Bijv. op het schrij ven van tooneelstukken. LAGE PERRONS. Tusschen de Engelsche graafschappen Lancashire en Yorkshire bestaat wedijver op velerlei gebied, zoowel op zakenterrein als op dat van sport. Tot nu toe konden ze in Yorkshire altijd nog zeggen: „Wij hebben een station met het langste perron van het geheele land". Dit perron was 1692 voet lang. Maar nu heeft Lancashire er een van2238 voet! Dit is het perron tusschen de Victoria en Exchange stations, te Manchester, dat on langs geopend is. Dit perron is het langste, niet alleen van Engeland, maar van geheel Europa. Er kunnen drie treinen achter elkaar langs staan en voor het bouwen er van rijn drie jaren noodig geweest. En als de twee stations, die nu door dit perron verbonden worden, als één worden beschouwd, zou Waterloo- station te Londen, nu het grootste station van Engeland, voor dat van Manchester moeten onderdoen. „7j Moet zeggen dat je d'r netje» uitziet!" „Ja, 'k heb eindelijk een* een goeie kleermaker gevonden." „Wie U bet?" „De costanmnaasster raa m'n zuster.* (Bueo Humor.) (Voor een waarde van één en een kwart millloen ontvreemd.) Het is gek, maar lk had er 'n soort van voorgevoel van, dat er wat gebeuren zou. U zult zeggen: dat is idioot, maar tóch is het zoo. Toen ik dat las van die groote in braak in dat hotel in Londen, waar ze voor zes ton opschik en juweelen hadden ge moerd, kreeg ik zoo het gevoel: Pim Per nel, oppassen is de boodschap! En nu zal men weer zeggen, dat dat belachelijk is, want dat mijn eenvoudige gedoetje boven de bokkingrookerlj vermoedelijk wel niet op de lijst, der groote attracties van de' internatio nale gentlemen-inbrekers zal staan? Och, wat zal ik daarop antwoorden. Ik haal er mijn schouders voor op. Maar kort en goed: het ls toch maar ge beurd! En nu heb ik den rechercheur bij mij gehad en moest ik wel alles haarfijn en precies op geven wat ik had uitgevoerd. Het ls héél vervelend geweest. Hij nam mij 'n soort kruisverhoor af; zoo heet dat, meen ik. En al dadelijk zag ik dat hij mij absoluut niet vertrouwde. „Waar was u den avond vóór de In braak?" begon hij. Ik dacht: wat heeft dat er nu mee te maken? Maar hij bleef me al maar aan kijken. Ik zeg: „Ik ben in de Boekhorststraat geweest, heb daar m'n gewone Zaterdag- avondsche vuile partij gespeeld, met eene Knierps en Jan van den Berg. Prima lui. alle twee, Knierps z'n moeder was eene „En wat hebt u daarna gedaan?" vroeg hij vrij bits. Ik zeg: „Toen naar huis en daar heb ik me den tijd gekort met 'n appel en 'n goed boek." „Verder?!" zei hij op z'n Bouwmeesters. Hij was erg kortaf, gaf je telkens 'n schrikje, maar dat hoort zoo schijnt het. Ik zeg: „Toen heb ik m'n radlateur uit geblazen, de poes binnengehaald, lk heb 'r haar schoteltje melk gegeven met 'n piezeltje warm water d'r door. m'n oak op den stoel gelegd, m'n boord uit. m'n overhemd óók op den stoel vanzelf, toen m'n borstrok en m'n camizooltje uit entoen met per missie even(ik dacht: ik zal je al dat gevraag en gewroet in iemands zieleleven wel afleeren)maar toen werd hij kwaad en zei: „Allang goed, meneer En wat hebt n den volgenden middag gedaan? U is om half- twee uitgegaan." „Ben ergens gaan adressen schrijven, post zegels plakken, 't is altijd meegenomen wat?" „Tot boe laat?" snerote hij weer ('n nare vent; gaf je van lieverlede 't gevoel, dat je toch zelf ook niet heelemaal vrij uitging, dat je kwaad had gedaan). „Tot halfzes", zeg ik. ..en toen ben lk met de trom no or huis gegaan." „Maar u is toch pas halfzeven uw deur binnengekomen. Hoe zit dat?" Ik zeg: „Effen prakkizeeren, hoor. Dat wéét ik zoo nauw niet." „Denk u maar 's goed na. Waar w&art gij tusschen 17 uur en 18 uur 30?I" zegt de lamme vent. Toen voelde lk. dat ik *n kleur kreeg. Het was ontzettend vervelend. ..Ik ben er aan de Promenade afgestapt", zeg ik. „Ver-dür?" baste hij weer. „Ja, toen was er 'n dame. die me vroeg waar de Renbaanstraat was en of ik 's soms een e'nrfte op weg wou helpen. Ik zeg: ja wel. dame „Was dat 'n oudere dame?" „Niet zoo héél oudmaar ja, toch wel op 'n zekeren leeftijd", zeg ik. „Ik weet er alles van. Zegt u *t nu maar", bromt hij weer met die diepe doodgravers- bas. „Ik denk zoo tusschen de 18 en 20, 'n soortement juffie, dacht ik". (Hij wist *t nu toch immers al.) „Hm!" zei de inspecteur. „En is u nog even blijven uitrusten of zoo?" „Nee, zéker niet", zeg ik, en ik kreeg *n kleur als 'n pioen. „Hm!" zei hij weer en schreef het op. (Bepaald 'n nieuwsgierige, enge man met al die strikvragen.) Ten slotte moest ik hem zeggen, hoe lk dacht dat het gebeurd was. Hij had 'n loupe en allerlei dingen om afdrukken te maken en 'n kiektoestel, deed nogal knap en slim. Ik zeg: „Gaat u nog voetafdrukken ma ken?" maar hij antwoordde niet, liep de bokkingrookerlj door, ging op 't achter plaatsje, waar m'n zomersche broek en al m'n zes zakdoeken hingen, vroeg of die gaten al in dat groengeruite lef doek je wa ren vóórdat ze gewasschen waren, bekeek het hok van den ekster van mijn buur vrouw, rook aan de afvoerpijp, telde de steentjes van de rollaag, vroeg ineens, diep in m'n oogen kijkend, waar het Noord- Westen was, hoe laat de zon van het kip penhok weg was, hoe buurvrouw haar eerste man heette, en ging toen zitten na denken. Ik liet 'm kalm denken. Opeens sprong hij op en zei, snel sprekend: „Het is 'n jonge man met Engelsche zolen, clean shaven, slank, blond, hij is rechts, had slobkousen aan, heeft niet gerookt onder het werk, was chic gekleed en de inbraak heeft na zonsondergang plaats gehad. Waar was u?" „Aan den overkant, m'n vaste pandoer avondje", zei ik, ofschoon lk het wel 'n beetje vervelend vond om er voor uit te komen, hoewel het nette lui zijn. „Dat klopt", zei hij, vriendelijker nu. Want ik had nog geen enkelen keer gejokt, wat op zichzelf betrekkelijk weer 'n mee valler was. „Wij zullen nu de schade opnemen", zei hij. „Komt het alles in de krant?" zeg ik. „Want ik houd er niet van, dat ze ten slotte alles haarfijn weten wat je hebt en wat je niet hebt; ik ben heelemaal niet voor dat kran ten geschrijf überhaupt". „Alleen de eindcijfers", zei hij. „Nou" zeg ik, „dat vind ik wel leuk, als het 'n beekje in de papleren gaat loopen!" Dat had i wel 's meer gehoord van groote co- médie. nes en rolprentstaartsterren of hoe die menschen dan heeten. die dan maar flink wat opgeven. Ja, zoo zijn de meeste men schen nu eenmaal. En ik dacht: als hij me de waarde vraagt dan doe ik er 'n schepje op; dat staat wat voornamer. „We zullen In t keukentje beginnen**, zei hij. „Goed", zeg lk. „ga maar mee. maar lk eerst 't raam even openzetten, anders tocht het zoo en 't ls toch altijd frisscher ook. (We hadden lan<e«5 v^ad en daar doet ze altijd veel le veel slu bij en spruitjes; het rook er vehement-^0"1"1'' rrrT TWO-»- won«r bUn?\) Ik zeg: „schrijf maar op. Eén zéér groote, spiksplinternieuwe stoffer". Hij keek me 'a aan. „Schrijf maar op!" zeg ik: Eén stedelijk purificatievat met hengsels, gaaf. lè&t Queen Anne". „Wat is dat voor 'n voorwerp", vroeg hij. „Bij Christie gekocht", zeg lk, zonder er verder op in te gaan. „Prof. Martin was er gek op. Schrijf u maar op! Eén vroeg- Gotisch zeepbakje, achterzijde onversierd, geteekend P., (toegeschreven aan Pyn- acker). Daar moet u fl. 1000 voor zetten, voor het purificatievat kunnen wij fl. 5000 rekenen. Eén stoof met vier gaten compleet, het vijfde is geleidelijk verdwenen. Ame- landsch oer-kerfsnee, geteekend J. Jansen? unicum, leuk ding, hè, fl. 800. Gestileerde kop, Barok, zuiver barok, „voor den huls heer" in goud, één oor gelijmd, niet getee kend, fl. 100. En nu zijn wij hier gereed. Dati hij de dweil heeft laten liggen, njnar sponsen en een prima geutboendertje hee'ft meegeno men, is om de justitie op een dwaalspoor te brengen. Ook mijn collectie versche schar liet hij onaangeroerd om dergelijke rede nen." „Kan wel zijn!" zei hij, diep nadenkend. „Halt", zei ik. „Zou ik haast vergeten. Dat heeft hij óók ingepikt., 'n oud-Makkumsohe gatepetiel. zooals ze ln Haarlem zeceen, ver giettest, glazure verte, groen geglanzuurd zeeeen de mariniers, familie verte zeegen Kleykamn en Fred. Muller. *n Incunabel en, wat on den nrimalren. den oudsten vorm wijst, absoluut onn-ef'^ee'-d. Daar moeten we tien mille voor aankalken." „Nu de salon!" zei hij. Ik bracht hem in mlln Tusculnm. Alle door mii e'ppnfemaakte sehllderilen had hij maar Uefc-f l«t«»n boucpn. „Vreemd toch!" zei de Inspecteur. Ik zei maar niets. Uit de kast, 'n behaneen muurkast, ontbrak 'n 7ii snok. .Mot uit zei ik, maar hij wou er niet aan, haalde z'n schouders op; geen joviale, geen aardige man. „Ik mis helaas 'n familie verte spaarvar ken, overgang Tang-periode, maar er loopt ook iets Ming-achtigs door. Disons fl. 7500." Mijn familieportretten waren gedeeltelijk verdwenen. Gerrit Pernel, zelfportret, was weg. Ik zeg „daar moeten we tot mijn spijt duizend pond voor rekenen"; dan was mijn oud-tante Liesje Pernel weg! „Hebben ze altijd voor 'n Gainsborough gehouden", zeg lk", „schrijf maar op fl. 80.000. En Plmelius Pernel, de gevierde Mennlst, 'n zeer milde predikant: zeg maar 'n krats, zeg maar fl. 2000". „Daar zijn twee petroleumstellen weg en 'n spoelkom van de kast, 'n zuiver witte spoel kom. Mevrouw Kröller had er, zeggen ze, Lanooy nog acht mille voor geboden. Mot regen heet het stuk. Laten we het op 8 mille houden". „Goed", zei hij. We kwamen in de bibliotheek. Hij had de veertig jaargangen van Eigen Haard; twee planken Aarde en hare Volken, de complete gedichten van ten Kate, den completen Enkhuyzer Almanak. „Hoe gedraag ik mij in gezelschap?", „Ieder z'n eigen bommen maker" (Russisch), „het Bargoensch als om gangstaal in 6 dagen" en „Hoe kweekt men struisvogels?" eenvoudig gegapt. Twee kar touwen van het voorplein van de oude have- zathe van ons geslacht, ze waren weg. Veer tien antimakassars van tante Juli en 'n sprei waar ze 'n kwarteeuw aan gehaakt had (in haar slaap haakte ze rustig door) werden later op het plaatsje teruggevonden helaas. In mijn slaapkamertje, waar mijn schut terijsabel met de bloedvlekken er nog op, boven mijn bed hing, was nu 'n leeg plaatsje op het behang. „Bij Christie 's kijken later, die komt wel terecht als Zwaard van Potem- kin of zoo iets", zei listig de Inspecteur. „Zet maar 'n ton!" zeg ik. „Ben je geR? pardon; ik meen dat ls te veel", zei de Inspecteur, ,,'n riks hoogstens!" „Dik ln orde, lk kijk niet op 'n paar cen ten". zeg ik. „Ennehóe staat het met dc Juwee len?" vroeg hij. Ik meende, dat hij zoo'n beetje glimlachte enkijk. dat kan ik nu niet Ponri hébben, dus ik zeg: „Nu moet je 's goed luisteren, m'n goeie man. Ik hecht niet aan die ouwe Juweelen. En nu mag je me gelooven, of niet, lk keek er nooit naar om. Dus begin nu later geen aardigheidjes over valsche opgaven en al die snorrepljperij meer, maar ik weet héüsch niet, of ik de ouwe kroon-, pardon familie bijoux nog heb, ofdat ik ze zoo lang zamerhand heb weggegeven, aan nichtjes en zoo„H'm" zei de inspecteur, keek me weer met zoo'n echten valschen hyena- blik aan. Hij gelóófde me niet! „Ja ja", zeg ik, ook even nijdig wordend, „zoo bèn lk nou. In elk gevaler waren twee bijoux, die nog al.... hoe zal lk het zeggen? nog al prijzig waren. We hadden de parure van tante Euzebia, die in 1600 bij Nieuwpoortenfin, van 'n oer-oud- oud-oud-tante. Dat waren smaragden met vuurstecnen ondergrond, met kwarts-kar bonkels in zwarten diamant en guirlande, hebt u dat: en guirlande?" „Ja", zei hij. „Gesloten met een Monte- cuculi van briljanten. Daar is indertijd Ik zeg i n d e r t U d let wel, 400.000 ducatcn voor geboden, let wel, in dien tijd. Daar moeten we wel 'n half miljoen voor schrij ven". „Ik mis", zei lk, „m'n zwabber en m'n pen (na mijn dood allicht slordig wat waard) maar n' importe. we nemen alleen het essentieele (ik had pech, want ik zag, dat hij niet wist wat essentieel was). „Nog even in mijn ordenkastje" kijken" zeg Ik. „Dacht lk het n'et. t Is niet om de waarde m'n beste vrind, maar Je mist die dingen toch later, als Je ouder wordt" HU knikte even. Ik geloof dat hij wel 'n beetje méér geloof in mij begon te stellen. Er clne iets warms van hem uit. „Enfin zeg lk: „Ik mis m'n Groene Com-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 15