DE HEILIGE BANTENG H. D. VERTELLING BIOGRAPHIEEN IN EEN NOTEDOP Wij bouwen minder op dan wij doen ver dwijnen. Wij nivelleeren veel. Kruit en lood helpen ons daarbij en zoo ruimen wij nog steeds tal van menschen en dieren op, die ons niet aanstaan. Wat de natuurkrachten in den loop der eeuwen in leven lieten, wordt nog geregeld door ons neergelegd. Que voulez-vous? wy hebben, mogelijk tot 1000 jaar vóór onze jaartelling, gedurende een door de wetenschap nog slechts bij be nadering vastgestelde tijdsruimte van dui zenden en tienduizenden eeuwen en ver moedelijk nóg eerder, ons primitief bestaan moeten handhaven in hoofdzaak door jacht en visscherij en eerst later hebben we den nomadenstaf weggeworpen en zijn ook landbouwers geworden. Is het dan een won der dat in ons nog atavistisch sluimert: de Jagerl Be man, die eertijds met knuppel, werp- steen, vuursteenen speerpunt of dito pijl ge wapend, het onwisse oerwoud introk, leeft nog in ons voort. En wat wonder, dat hij jaagt op het beste, het edelste wild! Tot de gewildste jachtbuit is zoodoende van lieverlede het zeldzame wild gaan be- hooren. Een Nederlandsch weidman, die 'n hert of wild zwijn neerlegt, heeft 'n goeien dag en net zoo kan de Indische jager van g3luk spreken, wanneer hij een exemplaar van de, allengs zeldzaam wordende, Javaan- sche oerossen, een banteng, neer weet te leggen. De jacht op deze ontstellend groote, woeste en onverschrokken dieren, is echter Z'">ó gevaarlijk, dat er slechts bekwame j: gers, kerels zonder zenuwen en met een zoo goed als nooit falend schot op uit trekken, o n hen in hun wilde omgeving op te sporen en onder Fchot te krijgen. De streek waar de door de inlandsche be volking gevreesde bantengs nog worden aan getroffen, is voornamelijk de residentie Bantam, en wel meer speciaal de dichte fcosschen, die ten Zuiden van de Salak en Sangaboeana tot het zeestrand van de Zuidkust al golven afdalen tot de blauwe stranden van de Wijnkoop6baai. Daar huist nog in het bijna ondoordring baar struikgewas de zeldzaam geworden fiere banteng, de wilde Javaansche oeros en trekt er heen en weer op de hellingen van het gebergte, schuwt de menschen maar valt ze aan. wanneer de paartijd is aange broken en zc gevaar voor hun jongen vreezen, dan wel wanneer zij aangeschoten en ge wond. doch niet gedood worden. Nu woonde er in die dagen een Europeaan In die streken, die planter van zijn beroep, maar in de eerste plaats en in hart en nie ren een jager, een zoon van Nimrod was. Hooger op in het gebergte stond zijn gast vrije woning en menig Nederlander die van patria uit met 'tf Introductie tot hem kwam. werd er vriendelijk ontvangen en onthaald en kon zich verlustigen in den aanblik der g-oote collectie jachttropeeën, waarmede zijn mooie huis versierd was. Daar hingen reeds verscheidene banteng geweien, met de scherpe horen grimmig ge- spiesd aan de djattlhouten wanden, gevallen door het zeker schot van den bekwamen ach utter. Hij was inmiddels wat ouder geworden en ging slechts zelden meer op jacht uit, liet de kleine kudden rustig voorttelen onder den donkeren woudmantel der hem omringende bergen, legde alleen af en toen een, voor de bevolking gevaarlijk geworden, tijger neer, of doodde 'n babi oetang, die de kampongaan- plantingen me»t zijn gekrulde slagtanden kwam opgraven en vernielen. Maar toch was er één dier, hetwelk hem nooit uit de gedachten bleef. Dat was de wit te banteng, waarover de bevolking slechts fluisterend sprak. Het was een bijna legendarisch beest ge worden, de witte banteng, waarover de ver halen zich verspreidden van Java's meest Westelijken kaap tót aan de grenzen van den Preangor. Naar de mare ging, was het een formidabel groote, krachtige stier, die niet alleen den witten spiegel van zyn aloud ge slacht droeg, doch een lichtkleurige ster voer de tusschen de enorme horens, welke zyn machtigen kop kroonden. En om die witte plek daar, werd hij de witte banteng, de hei lige oerstler van het Bantamsche gebergte, genoemd. Meer dan één had reeds een schot gelost op het beruchte dier, had hem beslopen, als hij rustig graasde op 'n eenzaam gelegen alang alang-veldje. Ja, zy hadden wel eens van die hooge grasveldjes expresseiyk aan gestoken, teneinde op de vruchtbare asch *n sappigen nieuwen weidegrond te doen op groeien, die 'n lokmiddel voor den banteng en zyn harem zou worden. En meer dan eens was hy geraakt ook, had men hem, luide loeiend, zien wegstormen naar het donkere bosch en later bloedsporen gevonden. Maar altyd was hy ontkomen, de Koning des Woudsl En zoo borduurde men verhalen op ver halen, wat hem betrof. Hy was onkwetsbaar, de patriarch. Slechts wanneer men hem in zijn witte kroeshaar tusschen de horens zou rakenkon men hem vellen. Aldus sprak de bevolking en men noemde hem heilig. En hoe vaker er vergeefs op hem geschoten werd, hoe stelliger men gelooven ging in de bovennatuuriyke levenskracht van den wit ten banteng, die immers door de Woudgeesten beschermd werd.» Het spreekt vanzelf, dat die verhalen ook dóór wisten te dringen tot den toewan besar in het groote gastvrUe huis en dat bij hem zoo langzamerhand een hevig verlangen tot rijpheid kwam om zijn collectie jachttro peeën met het machtige gewei van den byna taboe geworden reus te completecren. Allengs werden inlichtingen byeengegaard over de verschyningen van den VrUkogel, den veelbegeerden; plannen werden beraamd, oude. inlandsche Jachtgenooten de rimboe ingezonden om nieuws te vergaren over de gangen van het dier, en op een goeden avond kwamen eindelijk betrouwbare berich ten omtrent zijn verbiyf binnen, werden plannen gemaakt en trok men den volgenden dag zeer vroeg in den morgen het gebergte hi. op zoek naar den witten banteng. By de spaarzame belichting van 'n paar lantarens trok de toewan besar er met een drietal volgelingen op uit en was reeds een aanzieniyk eind geklommen, toen de lanta: rens gedoofd konden worden en de tocht verder bergopwaarts werd voortgezet, bij het weifelend gloren van den schemer in den priUen morgenstond. Ten slotte was het reeds dag geworden, toen men de plaats bereikte, wav. naar het zeggen der berichtgevers, de langgezochte 's morgens drinken kwam. In alle stilte werd verder geloopen, tot men aan een klein weldje kwam. waar een bergstroompje doorheen sprankelde. Aldaar werd halt gehouden. In den woudzoom nam de schutter een goede positie in en wachtte, wachtte geduldig. Het was er betrekkelijk sci! en slechts het schril gekrysch van 'n vo gel of het stoelen en roepen van een paar aapjes hoog In de boomen, was het eenige wat men hoorde. Totdat op een zeker mo ment het sterke geluid van een rund als 'n klaroengeschal door bosch en bergen klonk. Hy was in aantocht. Krakend en brekend door het struikge was trad hij nader, steeds dichte voort stappend door het hooge gras. Maar hy bleef onzichtbaar Nu was er een en al spanning in de kleine groep. Zou hy hen bemerkt hebben? Blijkbaar stond hy weifelend stil. En weder om wachtte men minuten lang, in doodsche stilte. Toen, opeens, spleten de hooge, alang alang halmen op zy, 'n paar heestertjes wer den neergetrapt en daar stond hij, de roze neusgaten wijd opengesperd, de vlijmscherpe lange horens min of meer achterwaarts ge bogen, de kop, de stoere machtige kop met het bijna witte haargekroes hoog opgeheven. Zoo bleef hij staan, zond weer zijn dreunend geloei over het golvende grasweidje, over de djohoseboomen, de lager gelegen boom groepen Toen, 'n scherpe korte knal het schot was gelost. Een seconde later kwam hy aan gerend, daverde de bodem onder de zware hoeven. Als 'n cavaleriecharge stoof hy recht op de plaats aan, waar de rook was opgestegen. Een tweede schot knalde, maar onvervaard, hoewel even wankelend, hernam hy zyn stormloop, roffelden de hoeven over den harden bodem. En voor de schutter zich uit de voeten had kunnen maken, stond hy daar vóór en over hem, de bruine oogen wyd open, de zware kop schuddend. De horens als 'n be dreiging neerzinkend, terwyi uit de neusga ten in wolken de adem dampte Nog één seconde enhy voelde zich opnemen als 'n lichte pluimbal, maar wel wetende, dat hy by het neerkomen door de horens zou worden opgevangen, Het hij zich zydelings neergiyden, kwam neer op de zachte grasvlakte. Nu kwam het einde, dacht hy en nu zou. Maar opnieuw voelde hij de heete adem van den stier over zich heenbrleschen. Het zware dier stootte 'n loeienden kreet uit en wederom schepten de horens hem van den grond op. Nog had hy den tyd en één seconde later liet hy zich met een korten ruk weer weggiyden langs de lauw-warme gladde horens met de moorddadige dolk- scherpe punten. Weer lag hy. de oogen half toe, op het grasveld, tusschen de breede hoeven, wachtend op den genadestoot, of iets anders, misschien 'n verplettering onder die hoeven, dan wel. Weer verliepen een paar seconden, zijn hart klopte sneller en boven en over hem, snoof briesend het groote machtige dier. Zich overgevend aan het lot, misschien ook v/el omdat hy kalm genoeg was gebleven om te kunnen blijven denken, hield hij zich dood, keek slechts steelsgewijs door zyn oog wimpers. En weer verliepen, twee, drie, vijf en meer seconden Hy hield de oogen bijna geheel gesloten. Boven hem snoof nog steeds, maar rustiger nu, de witte banteng, snoof den warmen adem uit en van dichtby, heel dicht bij. Toen, nog eenmaal, donderend en dreu nend, loeide het zegevierend uit de breede borst van zyn vyand, echoënd over de nu allengs door de eerste zonnestralen goud groen overwaasde golvende bosschen, die zich uitstrekten tot heel ver in het Zuiden, waar de zee moest zyn in 'n blaiiwen nevel. De overwinnaar had zijn trlomph genoten, was voldaan, stapte langzaam weg en ver dween onder den groenen mantel der onme telijke Bantamsche wouden. En nadien eerst recht, behield hy den naam van den Heiligen Banteng. wijl immers zelfs te Toewan Besar hem niet had kunnen dooden. PIM PERNEL. Oude lieve juffrouw: „Kan ik den minister van landbouw spreken?" Bode: „Hy heeft het erg druk. Wat wilt U van hem?" Oude lieve juffrouw: „Ik wou 'm es vrage over me geranium die 'et niet doet." Het is niet iedereen, die over politiek kan praten merkt 'een schrijver op. Dat is tenminste een reden tot dankbaar heid. In een wetenschappelijk artikel lees ik, dat rendieren en herten geweien hebben om hun kop tegen stooten te beschermen. Dat is fataal voor die andere theorie, dat zij ze hebben opdat wij er kapstokken van kunnen maken. Hij: „Danst u?" Zij: „Nee, t is maar springen op muziek." Hij„Wat bevalt u daar dan niet van?" Zij„De muziek". Huwelijksmakelaar: „Dus by deze foto's is niets naar uw zin? Dan zal ik u nog één kiek laten zien. Als die U niets zegt kan ik helaas niets voor U doen! Hoe vindt U dit!" Cliënt: „Buitengewoon. Dat is nou net het type wat ik prefereer." H.M.: „Wat denkt u dan van een onderhoud met haar?" Cl.: „Dat zal niet gaan. 't Is myn geschei den vrouw". „Een filmster aldus schryft de redac teur van een Filmtydschrift trouwde on langs voor de eerste maal." Inderdaad. Iedereen moet by het begin beginnen. Een Engelsch blad schreef onlangs: „Gis teren hoorde één onzer redacteuren in Ham Common een nachtegaal. Een ongewoon ver- schynsel voor dezen tyd van 't jaar!" 't Was waarschynhjk een stoutmoedig jong dier, weggeloopen uit het nest om te trachten een engagement bij de radio te krijgen. Raadgeving aan jonggehuwden uit een weekblad: 't Is waarlyk wanhopig zooveel electrische broodroosters jonggehuwden ca deau krijgen. Doch met een weinig vinding rijkheid zijn ze gelukkig makkelijk te ver anderen in muizenvallen. In Amerika laat men de meisjes dikwijls typen op muziek. Naar verluidt zyn veel machines voorgoed bedorven door tranen toen de man van de muziek zoo tactloos was om: „My Honey is over the Ocean" te spelen. „Mevr. H. Is een open boek voor haar echtgenoot", zegt men. „Men heeft geiyk, als men een chèqueboek bedoelt". Volgeling van Einstein: „Maar mijn beste man, dacht je nu heusch dat kogelt een rechte lijn afleggen?" NAAR DEN TREIN BRENGEN. (Naar het Engelsch van Ralph Plummer.) De geheele familie Jansen heeft een week end doorgebracht bij de familie Pieterse en Pieterse heeft nu de Jansens naar den trein gebracht. Pieterse staat op het perron; de familie Jansen is al in den coupé en Pieterse wenscht heimelijk dat de trein nu maar wegreed, want- hij heeft niets meer te zeggen, nadat hy den Pietersens een goede reis en tot weerziens heeft gewenscht. Jansen (steekt zijn hand door het geopen de portierraampje en zegt): „Nou Pieterse; tot ziens. Nog wel bedankt voor de prettige dagen, 't Was allemachtig aardig. Martha en jij hebben je ontzettend veel moeite voor ons gegeven. Jullie komen het maar eens gauw terughalen! Nou, we vertrekken dade lijk. Tot ziens hoor en hou je maar goed!" Pieterse (neemt de geboden hand aan met een eenigszins schuwen blik naar de loco motief en merkt op: „Geen dank, hoor. 't genoegen was aan óns! Adieu hoor. Ja, de trein gaat nu zoo dadeiyk!" Jantje Jansen, oud vijf jaar. Tikt tegen een raampje. „Dag oom Piet! Daag oom Piet! Ik kan u'zien, oom Piet!" Emma Jansen, oud vier jaar: „Moeder, onze Jantje kijkt naar oom Piet door het raampje. Ik wil ook naar oom Piet kijken. Ga weg, Jantje, ik wil ook kijken. Dag Piet. Daag!" Mevrouw Jansen: „Stil Emma. Je mag niet zeggen Piet! Oom Piet!" Pieterse: „Ja, ja, Ik zie jullie wel. Dag kleine ondeugd. Daag! Dag Jansen, dag Marie, 't Beste hoor! Ja, ik zie jullie D&ag!" Pauze. Jansen: „Nou, saluut hoor. Bedankt voor de prettige dagen!" Pieterse: „Adieu, allemaal. Leuk dat we elkaar nog eens weer gezien hebben!" Mevrouw Jansen: „O nee; dat zal niet gaan hoor. Stil dan maar liefje. Om Piet, hier is onze kleine Willy, die heeft nog geen dagzoen van u gehad. Ze huilt er van. Man, laat het raampje even heelemaal haar be neden; dan kan Willy oom Piet nog 'n zoen tje geven. Hier. Zóó! Dag oom Piet!" Pieterse gaat op z'n teenen staan en zoent Willy: „Dag Willy, dag kleine schat. Da, da!" Pauze. Jansen: „Zeg Pieterse. Die trein moest nu eigenlyk al weg zyn, hè?" Pieterse: „Ja, hy is wat laat!" Pauze. Jansen (steekt weer zyn hand door het nu geheel geopende portierraampje): „We kun nen nu ieder oogenblik vertrekken. Piet, nogmaals bedankt voor de prettige dagen!" Pieterse en Jansen schudden elkaar de hand met afgewende, glazige blikken. Uit den coupé: „Ik ook handje aan oom Piet. Dag oom Piet. Weg jy; ik wil óók nog 'n handje geven aan oom Piet. Dag oom Piet....". Handjes uit het portierraampje. Pieterse drukt ze. Pauze. Jansen: „Ik hoor een locomotief. Zeg Pie terse; gaan we nu?" Pieterse: „Neen, dat Is een trein op het andere perron." Jansen: „O". Pauze. Pieterse (met stralend en blik)„Daar ga£n jullie hoor. Daar komt de conducteur om de portieren te sluiten. Dag allemaal. D&ag DAag!" Hy wuift. Koor uit de coupé: „Saluut. Nogmaals dank hoor. We komen gauw terug. Dag oom Piet. Dag! Dag oom PietMoeder, wat zegt de conducteur tegen oom Piet. Moeder de conducteur praat met oom Piet! Waarom schrikt oom Piet zoo?" Pieterse (steekt zyn hoofd door het portier raampje en lacht krampachtig): „Dit is julbe trein niet. We hebben ons vergist. Jullie trem vertrekt pas over anderhalf uur!" Een geniaal idee door JACK WOODFORD. De mooie Ellen Wlnslow stond aan het venster en staarde naar den maalstroom, die la Salie straat, In het hartje van Chicago was. Terwyi zy nonchalant met een gordijn- snoer speelde, was zy in diepe gedachten ver zonken. Hare gedachten wyiden ln het kleine kamertje in Layo Avenue, een benauwd hok je, haar eenigste toevluchtsoord als zy 's avonds moe van haar werk thuis kwam. Misschien dacht zy ook dat het eigenlyk dom van haar was dat zU zich terugtrok van de dikwyis twUfelachtige genoegens waaraan de andere jonge meisjes van het kantoor zich hartstochtelijk overgaven. Haar leven, in deze groote vreemde stad werd als te eenzaam, als zy zich altyd terug trok. en wie weet of zy niet door deel te nemen aan de genoegens van de anderen, eenmaal een eeriyk man met rustige, grijze oogen zou kunnen aantreffen Hier hield ze plotseling op met haar her sens te laten werken, daar zij ontdekte dat zij den man harer droomen meer van „rus tige, grijze oogen" voorzien had. En weer dacht zij aan het raadselachtige bevel dat haar chef. de oude John Vance, aan zijn zoon gegeven had, om „een beetje te passen op dat kind, Ellen Winslow als ik weg ben", en ze verwonderde zich, voor de twintigste maal, wat die schelmsche uitdrukking in zijn vriendeiyke oogen beduidde, want zy was er heel zeker v;\n dat hy iets met dit gezegde bedoelde, en verwonderde zich er over of het iets met haar te maken had- Plotseling werd er gebeld op haar schrijf tafel. Snel greep zy een potlood en notitie boekje en haastte zich naar het kantoor van haar jongen chef Harold Vance. Hy was op het oogenblik alleen heerscher in de groote Trust Compagnie, terwyi zyn vader genood zaakt was weg te reizen om een langdurige kuur te ondergaan voor zyn ondermynde gezondheid. Het belletje had zooiets als een electrische schok door haar lief klein persoontje laten tintelen, die niet alleeen veroorzaakt was door het feit dat gewichtige zaken de naby- heid eischten van de zeer intelligente secre taresse in het kantoor van den chef. Deze werd in nog hoogeren graad veroorzaakt door de gedachte dat zy nu haar werk zou verrich ten in de nabyheid van den jongen Harold Vance, die nu het mannelijk ideaal van hare droomen was geworden, dat zij bewonderde en aanbad, terwijl zy tegeiykcrtijd in doods angst was dat hy hier iets van zou merken. Op hetzelfde oogenblik dat zy zyn privé- kantoor binnentrad, maakte een hevige angst zich van haar meester waarvan zy de reden volstrekt niet begreep. En dit gevoel werd sterker en sterker, een gevoel alsof er iets noodlottigs zou gebeuren; ze wist alleen maar niet wat dat zou zyn. Zij trilde toen ze snel aan het kleine tafel tje naast zijn groote schryftafel ging zitten. De jonge Vance zei kortaf en op een be velenden toon tot haar: „Wilt u stenogra- pheeren wat ik u zal dicteeren, Juffrouw Winslow en nu volgde er de boodschap om een groot aantal aandeelen te overhandigen aan eenige Oosterlingen, als een leening aan de regeering van hun land. „Wilt u dit dadeiyk op de schrijfmachine copieeren, juffrouw Winslow, en 't aan mij brengen om te onderteekenen", beval de jonge chef, met een zeldzamen klank ln zijn stem. Terwyi zij in haar eigen kantoor het document copieerde werd het haar opeens duidelijk waarom er deze vreemde klank in zyn stem was. Hij stond op 't punt om aan een vreemde buitenlandsche regeering mil- lioenen te leenen; de grootste transactie die hy nog ooit gewaagd had! Een waagstuk dat zelfs zyn vader nooit aangedurfd had! Ellen zuchtte gerésigneerd- Wat was hij toch hoog boven haar verheven, wat was hij toch een financieel genie, niettegenstaande zyn jeugd, en wat was hy toch een ideaal mensch in alle opzichten! Maar plotseling, onder het copieeren van het document werd zy weer overvallen door die onverklaarbare angst en voorgevoelens. Eindeüjk was het lange document klaar, en zij ging weer naar het privé-lcantoor van den jongen chef om het gewichtige stuk te overhandigen. Zy drukte het vloeipapier over zyn nog natte onderteekening, en zocht toen in de onderste lade van zyn schryftafel een groote enveloppe. Zy vond er een en een oogenblik later gaf zy met een beleefden glimlach de enveloppe aan de Oosterlingen, die onophou delijk het woord gevoerd hadden, waarop de buitenlandsche heeren afscheid namen en het kantoor verlieten. Het jonge meisje voelde zich plotseling zoo gelukkig ofschoon tegelykertijd erg opge wonden en zenuwachtig, zy keek op haar horloge, schreef een brief op "de macnine. verliet het kantoor, en ging naar haar klein benauwd kamertje in Layo Avenue. Den volgenden dag ontwikkelden de ge beurtenissen zich snel. Toen de jonge Vance dien morgen in zyn kantoor trad was dit niet. met zyn gewone energie. Zijn schouders waren voorovergebogen alsof hy onder een zwaren last gebukt ging. zyn gezicht was doodsbleek en ongeschoren. Hij viel neer in zyn stoel voor zyn schryftafel. begroef zyn hoofd in zyn handen, en snikte alsof zyn hart zou breken. Van de straat, beneden, hoorde hy de PROFESSOR KAMERLINGH ONNES. 1853—192(f couranten-jongens het nieuws uitroepen het nieuws dat het land waaraan hy giste ren millioenen geleend had. den oorlog ver gaard had- Dit nieuws beduidde niets meer of niets minder dan dat de millioenen die Hij geleend had, voor hem niets meer waavd waren dan een lap papier. Over een uur zouden de courantenjongens beneden ln de straat nog een nieuwtje uitroepen. Het nieuwtje van de millioenenleenïng; en de zaak waaraan zijn vader, zyn leven gewijd had zou bedreigd worden met ondergang' Harold Vance stond op. Hy kon het niet langer uithouden om daar te blyven zitten tobben over het vreeselyke hy moest met een menschelyk wezen spreken, anders zou hy gek worden. En met een groote verwondering werd het hem meens duideiyk dat diegene waar hy het meest naar verlangde om de zaak mee te be spreken, de stille sympathieke secretaresse, Ellen Winslow was, die in kamer naast de zyne zat. Terwijl hy zyn hand op de elec trische bel wilde drukken, viel hem een brief in 't oog die aan hem geadresseerd was. Hij opende de enveloppe, en in de uiterste ver bazing las hy: „Hooggeachte heer Vance! „Ik heb gisteren toen u mij binnenriep iets vreeselijks gedaan! Toen u my dicteerde wat ik' zou stenografeeren aangaande die mil- lioenen-leening zag ik heel toevallig dat de wachtende gedelegeerden merkwaardige blikken met elkaar wisselden, terwyl u uwe handteekening er onder schreef. Deze ont dekking wekte een onbestemde, plotselinge angst in my op, dat deze Oosterlingen van plan waren om u te bedriegen. Toen u mij het document overhandigde om het in een enveloppe te doen en te verzegelen, legde ik in plaats er van een onbeduidende circulaire er in. verzegelde de enveloppe en gaf die aan de delegatie. Ik begrijp nu, by rustiger na denken. hoe ontzettend het was van my om dit te doen het is ook mogelijk dat myne fantasie mij een poets heef gespeeld toen ik vond dat de blikken van deze heeren er zoo listig en verraderiyk uitzagen. Tracht mij vergiffenis te geven als u dat mogelijk is- Natuurlijk neem ik aan dat ik myn ontslag heb gekregen, als een gevolg van myn on doordachte handeling." ELLEN WINSLOW. Het was alsof er roode, blauwe en gele vonken voor Harold Vance's oogen dansten. Hy stormde zijn kantoor uit, kreeg het adres van de secretaresse van den kassier en holde naar een auto toe die buiten voor de deur stond. Alle agenten tusschen La Salie straat en Layo Avenue noteerden het nummer van zyn auto toen hy voorby hen joeg! De geslaagde poging van professor Keesom te Leiden om 200 kubieke c.M. vloeibaar he lium af te koelen tot de laagste door profes sor Kamerlingh Onnes 13 October 1921 be reikte temperatuur, naar schatting 0.82 gr. Kelvin, is een recent voorbeeld, hoe de we tenschap voortbouwt op wijlen Kamerlingh Onnes' pionierswerk. Het verschil met On nes' hoogste prestatie van 1921 ligt in de hoeveelheid, deze toch kon die temperatuur slechts in een ruimte van 1 kubieke c.M. ver wezenlijken, waarin het onmogelijk was na tuurkundige instrumenten te brengen tot het doen van proefnemingen. Dat profes sor Keesom hier wel in slaagde bevestigt, dat Onnes' arbeid niet alleen van gelyk men het zou kunnen noemen, wetenschappelijk spor tleven aard was. Hijzelf verkreeg trouwens ook reeds merkwaardige resultaten. De ont sluiting van het gebied in de onmiddellijke nabyheid van het absolute nulpunt toch, openbaarde zooveel nieuwe eigenschappen van de stof, bij lage temperaturen, dat het streven om die temperaturen te bereiken waarlijk niet alleen als streven tot record verbetering behoefde beoefend te worden. Zoo bleek Kamerlingh Onnes, dat, in tegen stelling met wat men verwacht had som mige metalen by de laagste temperaturen al len electrischen weerstand verliezen, gelukte het hem om ln draadklossen een stroom uren lang onverzwakt te laten rondloopen, zonder dat een electro-motorlsche kracht den stroom onderhield. Voor het volvoeren van zijn levenstaak had professor Kamerlingh Onnes een goed inge richt laboratorium noodig. Hij was eerst 28 jaar, toen hy 11 November 1882 het hoog leraarsambt in de proefondervindeiyke na tuurkunde en meteorologie aan de Leidsche universiteit aanvaardde. Hij was in 1853 te Groningen geboren en in 1879 tot doctor in. de wis- en natuurkunde gepromoveerd aan de universiteit van zyn geboortestad, op een proefschrift „Nieuwe bewijzen voor de as wenteling der aarde". In 1878 kwam hy in Delft, hij bleef er tot het jaar '82 als assis tent bij natuurkunde aan de polytechnische hoogeschool. In zy'n inaugureels rede besprak hij „De beteekenis van het quantitatief onderzoek In de natuurkunde". „Door meten tot weten" was zijn devies, het opsporen van dc maat- betrekkingen in de verschijnselen achtte hij van groot belang. Met Lorentz en J. D. van der Waals Sr. bouwde Onnes voort op de theorieën van Bosscha en Maxwell. Van den aanvang van zyn hoogleeraar- schap af begon professor Kamerlingh On nes met de inrichting van zyn laboratorium. Zoo ontstond met ruimen steun van Rijk en particulieren het Leidsche Cryogeen-labora- torium, dat tot voor eenige jaren het eenige ter wereld was, tot het onderzoeken van de eigenschappen van de stof in de laagst be reikbare temperaturen. Dat dit zoo bleef is verwonderlijk, en pleit voor het meesterschap van Kamerlingh Onnes, daar er gelegenheid genoeg was tot navolging, omdat van heinde en verre geleerden by hem practlsch kwamen werken. Thans zijn dergeiyke laboratoria te Toronto en te Charlottenburg. De bybehoo- rende werkplaatsen en instrumentmakerijen maakte de hoogleeraar door zyn persoon- lyke belangstelling tot modelinrichtingen met uitstekend geschoold technisch perso neel, dat hy op verschillende wyzen aan zich en aan het laborium verplichtte. 10 Juli 1908 na een dag van 16 uren ingespannen arbeid, na een nauwgezette en doelbewuste voorbe reiding van jaren slaagde de geleerde er in om het weerspannigste aller permanente gassen het helium te overwinnen, door het in den vloeibaren toestand te doen overgaan. Kamerlingh Onnes had te kampen met een zwakke gezondheid. Het was wyien pro fessor Lorentz, die de bezwaren daarvan zoo veel lichter deed worden, door vrijwillig een gedeelte van Onnes' arbeid als docent over te nemen. In den omgang was de geleerde een zeer beminneiyk mensch. Hy is 22 Fe bruari 1926 gestorven. TOKIO OPGEBOUWD. Men zal rich herinneren dat nauweiyks zes jaar geleden de groote Japansche stad Tokio ontzettend te lyden had door aardbe vingen en zoo goed als geheel vernield werd. Nu is het alweer een reusachtige stad met greote zaken-palelzen van gewapend beton, enorme winkels en een nijvere bevolking. Onmiddellyk na de aardbeving werd met het herbouwen begonnen. De straten, die vernield waren werden nu meteen aanmer- keiyk verbreed om ze geschikt te maken voor het steeds toenemend verkeer. Talrijke pu blieke en kantoorgebouwen zyn herbouwd in steen of gewapend beton, maar de meeste van de nieuwe huizen zyn toch van hout. Houten huizen kunnen spoedig gezet worden en leveren ook niet zooveel gevaar op by aardbevingen. Na de aardbeving verminderde de bevol king van Tokio van 2.478.000 tot één millioen zielen, maar een jaar geleden was het aan tal inwoners alweer 2.039.000. En „gTooler Tokio", waarbij dan de geheele omgeving van de stad wordt gerekend, heeft 4 mil- ioen inwoners!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 18