DE HEILIGE BANTENG
H. D. VERTELLING
BIOGRAPHIEEN IN
EEN NOTEDOP
Wij bouwen minder op dan wij doen ver
dwijnen. Wij nivelleeren veel. Kruit en lood
helpen ons daarbij en zoo ruimen wij nog
steeds tal van menschen en dieren op, die
ons niet aanstaan. Wat de natuurkrachten
in den loop der eeuwen in leven lieten,
wordt nog geregeld door ons neergelegd.
Que voulez-vous? wy hebben, mogelijk tot
1000 jaar vóór onze jaartelling, gedurende
een door de wetenschap nog slechts bij be
nadering vastgestelde tijdsruimte van dui
zenden en tienduizenden eeuwen en ver
moedelijk nóg eerder, ons primitief bestaan
moeten handhaven in hoofdzaak door jacht
en visscherij en eerst later hebben we den
nomadenstaf weggeworpen en zijn ook
landbouwers geworden. Is het dan een won
der dat in ons nog atavistisch sluimert: de
Jagerl
Be man, die eertijds met knuppel, werp-
steen, vuursteenen speerpunt of dito pijl ge
wapend, het onwisse oerwoud introk, leeft
nog in ons voort. En wat wonder, dat hij
jaagt op het beste, het edelste wild!
Tot de gewildste jachtbuit is zoodoende
van lieverlede het zeldzame wild gaan be-
hooren. Een Nederlandsch weidman, die 'n
hert of wild zwijn neerlegt, heeft 'n goeien
dag en net zoo kan de Indische jager van
g3luk spreken, wanneer hij een exemplaar
van de, allengs zeldzaam wordende, Javaan-
sche oerossen, een banteng, neer weet te
leggen.
De jacht op deze ontstellend groote,
woeste en onverschrokken dieren, is echter
Z'">ó gevaarlijk, dat er slechts bekwame
j: gers, kerels zonder zenuwen en met een zoo
goed als nooit falend schot op uit trekken,
o n hen in hun wilde omgeving op te sporen
en onder Fchot te krijgen.
De streek waar de door de inlandsche be
volking gevreesde bantengs nog worden aan
getroffen, is voornamelijk de residentie
Bantam, en wel meer speciaal de dichte
fcosschen, die ten Zuiden van de Salak en
Sangaboeana tot het zeestrand van de
Zuidkust al golven afdalen tot de blauwe
stranden van de Wijnkoop6baai.
Daar huist nog in het bijna ondoordring
baar struikgewas de zeldzaam geworden
fiere banteng, de wilde Javaansche oeros
en trekt er heen en weer op de hellingen
van het gebergte, schuwt de menschen maar
valt ze aan. wanneer de paartijd is aange
broken en zc gevaar voor hun jongen vreezen,
dan wel wanneer zij aangeschoten en ge
wond. doch niet gedood worden.
Nu woonde er in die dagen een Europeaan
In die streken, die planter van zijn beroep,
maar in de eerste plaats en in hart en nie
ren een jager, een zoon van Nimrod was.
Hooger op in het gebergte stond zijn gast
vrije woning en menig Nederlander die van
patria uit met 'tf Introductie tot hem kwam.
werd er vriendelijk ontvangen en onthaald
en kon zich verlustigen in den aanblik der
g-oote collectie jachttropeeën, waarmede zijn
mooie huis versierd was.
Daar hingen reeds verscheidene banteng
geweien, met de scherpe horen grimmig ge-
spiesd aan de djattlhouten wanden, gevallen
door het zeker schot van den bekwamen
ach utter.
Hij was inmiddels wat ouder geworden en
ging slechts zelden meer op jacht uit, liet
de kleine kudden rustig voorttelen onder den
donkeren woudmantel der hem omringende
bergen, legde alleen af en toen een, voor de
bevolking gevaarlijk geworden, tijger neer, of
doodde 'n babi oetang, die de kampongaan-
plantingen me»t zijn gekrulde slagtanden
kwam opgraven en vernielen.
Maar toch was er één dier, hetwelk hem
nooit uit de gedachten bleef. Dat was de
wit te banteng, waarover de bevolking slechts
fluisterend sprak.
Het was een bijna legendarisch beest ge
worden, de witte banteng, waarover de ver
halen zich verspreidden van Java's meest
Westelijken kaap tót aan de grenzen van den
Preangor. Naar de mare ging, was het een
formidabel groote, krachtige stier, die niet
alleen den witten spiegel van zyn aloud ge
slacht droeg, doch een lichtkleurige ster voer
de tusschen de enorme horens, welke zyn
machtigen kop kroonden. En om die witte
plek daar, werd hij de witte banteng, de hei
lige oerstler van het Bantamsche gebergte,
genoemd.
Meer dan één had reeds een schot gelost
op het beruchte dier, had hem beslopen, als
hij rustig graasde op 'n eenzaam gelegen
alang alang-veldje. Ja, zy hadden wel eens
van die hooge grasveldjes expresseiyk aan
gestoken, teneinde op de vruchtbare asch *n
sappigen nieuwen weidegrond te doen op
groeien, die 'n lokmiddel voor den banteng
en zyn harem zou worden. En meer dan
eens was hy geraakt ook, had men hem, luide
loeiend, zien wegstormen naar het donkere
bosch en later bloedsporen gevonden. Maar
altyd was hy ontkomen, de Koning des
Woudsl
En zoo borduurde men verhalen op ver
halen, wat hem betrof. Hy was onkwetsbaar,
de patriarch. Slechts wanneer men hem in
zijn witte kroeshaar tusschen de horens zou
rakenkon men hem vellen. Aldus sprak de
bevolking en men noemde hem heilig. En
hoe vaker er vergeefs op hem geschoten
werd, hoe stelliger men gelooven ging in de
bovennatuuriyke levenskracht van den wit
ten banteng, die immers door de Woudgeesten
beschermd werd.»
Het spreekt vanzelf, dat die verhalen ook
dóór wisten te dringen tot den toewan besar
in het groote gastvrUe huis en dat bij hem
zoo langzamerhand een hevig verlangen tot
rijpheid kwam om zijn collectie jachttro
peeën met het machtige gewei van den byna
taboe geworden reus te completecren.
Allengs werden inlichtingen byeengegaard
over de verschyningen van den VrUkogel,
den veelbegeerden; plannen werden beraamd,
oude. inlandsche Jachtgenooten de rimboe
ingezonden om nieuws te vergaren over de
gangen van het dier, en op een goeden
avond kwamen eindelijk betrouwbare berich
ten omtrent zijn verbiyf binnen, werden
plannen gemaakt en trok men den volgenden
dag zeer vroeg in den morgen het gebergte
hi. op zoek naar den witten banteng.
By de spaarzame belichting van 'n paar
lantarens trok de toewan besar er met een
drietal volgelingen op uit en was reeds een
aanzieniyk eind geklommen, toen de lanta:
rens gedoofd konden worden en de tocht
verder bergopwaarts werd voortgezet, bij
het weifelend gloren van den schemer in den
priUen morgenstond.
Ten slotte was het reeds dag geworden,
toen men de plaats bereikte, wav. naar het
zeggen der berichtgevers, de langgezochte
's morgens drinken kwam.
In alle stilte werd verder geloopen, tot
men aan een klein weldje kwam. waar een
bergstroompje doorheen sprankelde. Aldaar
werd halt gehouden. In den woudzoom nam
de schutter een goede positie in en wachtte,
wachtte geduldig. Het was er betrekkelijk
sci! en slechts het schril gekrysch van 'n vo
gel of het stoelen en roepen van een paar
aapjes hoog In de boomen, was het eenige
wat men hoorde. Totdat op een zeker mo
ment het sterke geluid van een rund als 'n
klaroengeschal door bosch en bergen klonk.
Hy was in aantocht.
Krakend en brekend door het struikge
was trad hij nader, steeds dichte voort
stappend door het hooge gras. Maar hy
bleef onzichtbaar
Nu was er een en al spanning in de kleine
groep. Zou hy hen bemerkt hebben?
Blijkbaar stond hy weifelend stil. En weder
om wachtte men minuten lang, in doodsche
stilte.
Toen, opeens, spleten de hooge, alang
alang halmen op zy, 'n paar heestertjes wer
den neergetrapt en daar stond hij, de roze
neusgaten wijd opengesperd, de vlijmscherpe
lange horens min of meer achterwaarts ge
bogen, de kop, de stoere machtige kop met
het bijna witte haargekroes hoog opgeheven.
Zoo bleef hij staan, zond weer zijn dreunend
geloei over het golvende grasweidje, over de
djohoseboomen, de lager gelegen boom
groepen
Toen, 'n scherpe korte knal het schot
was gelost. Een seconde later kwam hy aan
gerend, daverde de bodem onder de zware
hoeven.
Als 'n cavaleriecharge stoof hy recht op
de plaats aan, waar de rook was opgestegen.
Een tweede schot knalde, maar onvervaard,
hoewel even wankelend, hernam hy zyn
stormloop, roffelden de hoeven over den
harden bodem.
En voor de schutter zich uit de voeten
had kunnen maken, stond hy daar vóór en
over hem, de bruine oogen wyd open, de
zware kop schuddend. De horens als 'n be
dreiging neerzinkend, terwyi uit de neusga
ten in wolken de adem dampte
Nog één seconde enhy voelde zich
opnemen als 'n lichte pluimbal, maar wel
wetende, dat hy by het neerkomen door de
horens zou worden opgevangen, Het hij zich
zydelings neergiyden, kwam neer op de
zachte grasvlakte.
Nu kwam het einde, dacht hy en nu zou.
Maar opnieuw voelde hij de heete adem
van den stier over zich heenbrleschen.
Het zware dier stootte 'n loeienden kreet
uit en wederom schepten de horens hem van
den grond op. Nog had hy den tyd en één
seconde later liet hy zich met een korten
ruk weer weggiyden langs de lauw-warme
gladde horens met de moorddadige dolk-
scherpe punten. Weer lag hy. de oogen half
toe, op het grasveld, tusschen de breede
hoeven, wachtend op den genadestoot, of
iets anders, misschien 'n verplettering onder
die hoeven, dan wel.
Weer verliepen een paar seconden, zijn
hart klopte sneller en boven en over hem,
snoof briesend het groote machtige dier.
Zich overgevend aan het lot, misschien
ook v/el omdat hy kalm genoeg was gebleven
om te kunnen blijven denken, hield hij zich
dood, keek slechts steelsgewijs door zyn oog
wimpers.
En weer verliepen, twee, drie, vijf en meer
seconden
Hy hield de oogen bijna geheel gesloten.
Boven hem snoof nog steeds, maar rustiger
nu, de witte banteng, snoof den warmen
adem uit en van dichtby, heel dicht bij.
Toen, nog eenmaal, donderend en dreu
nend, loeide het zegevierend uit de breede
borst van zyn vyand, echoënd over de nu
allengs door de eerste zonnestralen goud
groen overwaasde golvende bosschen, die zich
uitstrekten tot heel ver in het Zuiden, waar
de zee moest zyn in 'n blaiiwen nevel.
De overwinnaar had zijn trlomph genoten,
was voldaan, stapte langzaam weg en ver
dween onder den groenen mantel der onme
telijke Bantamsche wouden.
En nadien eerst recht, behield hy den
naam van den Heiligen Banteng. wijl immers
zelfs te Toewan Besar hem niet had kunnen
dooden.
PIM PERNEL.
Oude lieve juffrouw: „Kan ik den minister
van landbouw spreken?"
Bode: „Hy heeft het erg druk. Wat wilt U
van hem?"
Oude lieve juffrouw: „Ik wou 'm es vrage
over me geranium die 'et niet doet."
Het is niet iedereen, die over politiek kan
praten merkt 'een schrijver op.
Dat is tenminste een reden tot dankbaar
heid.
In een wetenschappelijk artikel lees ik, dat
rendieren en herten geweien hebben om hun
kop tegen stooten te beschermen.
Dat is fataal voor die andere theorie, dat
zij ze hebben opdat wij er kapstokken van
kunnen maken.
Hij: „Danst u?"
Zij: „Nee, t is maar springen op muziek."
Hij„Wat bevalt u daar dan niet van?"
Zij„De muziek".
Huwelijksmakelaar: „Dus by deze foto's is
niets naar uw zin? Dan zal ik u nog één kiek
laten zien. Als die U niets zegt kan ik helaas
niets voor U doen! Hoe vindt U dit!"
Cliënt: „Buitengewoon. Dat is nou net het
type wat ik prefereer."
H.M.: „Wat denkt u dan van een onderhoud
met haar?"
Cl.: „Dat zal niet gaan. 't Is myn geschei
den vrouw".
„Een filmster aldus schryft de redac
teur van een Filmtydschrift trouwde on
langs voor de eerste maal."
Inderdaad. Iedereen moet by het begin
beginnen.
Een Engelsch blad schreef onlangs: „Gis
teren hoorde één onzer redacteuren in Ham
Common een nachtegaal. Een ongewoon ver-
schynsel voor dezen tyd van 't jaar!"
't Was waarschynhjk een stoutmoedig
jong dier, weggeloopen uit het nest om te
trachten een engagement bij de radio te
krijgen.
Raadgeving aan jonggehuwden uit een
weekblad: 't Is waarlyk wanhopig zooveel
electrische broodroosters jonggehuwden ca
deau krijgen. Doch met een weinig vinding
rijkheid zijn ze gelukkig makkelijk te ver
anderen in muizenvallen.
In Amerika laat men de meisjes dikwijls
typen op muziek. Naar verluidt zyn veel
machines voorgoed bedorven door tranen
toen de man van de muziek zoo tactloos was
om: „My Honey is over the Ocean" te
spelen.
„Mevr. H. Is een open boek voor haar
echtgenoot", zegt men.
„Men heeft geiyk, als men een chèqueboek
bedoelt".
Volgeling van Einstein: „Maar mijn
beste man, dacht je nu heusch dat kogelt
een rechte lijn afleggen?"
NAAR DEN TREIN BRENGEN.
(Naar het Engelsch van Ralph Plummer.)
De geheele familie Jansen heeft een week
end doorgebracht bij de familie Pieterse en
Pieterse heeft nu de Jansens naar den trein
gebracht.
Pieterse staat op het perron; de familie
Jansen is al in den coupé en Pieterse wenscht
heimelijk dat de trein nu maar wegreed,
want- hij heeft niets meer te zeggen, nadat
hy den Pietersens een goede reis en tot
weerziens heeft gewenscht.
Jansen (steekt zijn hand door het geopen
de portierraampje en zegt): „Nou Pieterse;
tot ziens. Nog wel bedankt voor de prettige
dagen, 't Was allemachtig aardig. Martha en
jij hebben je ontzettend veel moeite voor
ons gegeven. Jullie komen het maar eens
gauw terughalen! Nou, we vertrekken dade
lijk. Tot ziens hoor en hou je maar goed!"
Pieterse (neemt de geboden hand aan met
een eenigszins schuwen blik naar de loco
motief en merkt op: „Geen dank, hoor.
't genoegen was aan óns! Adieu hoor. Ja, de
trein gaat nu zoo dadeiyk!"
Jantje Jansen, oud vijf jaar. Tikt tegen
een raampje. „Dag oom Piet! Daag oom Piet!
Ik kan u'zien, oom Piet!"
Emma Jansen, oud vier jaar: „Moeder,
onze Jantje kijkt naar oom Piet door het
raampje. Ik wil ook naar oom Piet kijken.
Ga weg, Jantje, ik wil ook kijken. Dag Piet.
Daag!"
Mevrouw Jansen: „Stil Emma. Je mag niet
zeggen Piet! Oom Piet!"
Pieterse: „Ja, ja, Ik zie jullie wel. Dag
kleine ondeugd. Daag! Dag Jansen, dag
Marie, 't Beste hoor! Ja, ik zie jullie D&ag!"
Pauze.
Jansen: „Nou, saluut hoor. Bedankt voor
de prettige dagen!"
Pieterse: „Adieu, allemaal. Leuk dat we
elkaar nog eens weer gezien hebben!"
Mevrouw Jansen: „O nee; dat zal niet
gaan hoor. Stil dan maar liefje. Om Piet,
hier is onze kleine Willy, die heeft nog geen
dagzoen van u gehad. Ze huilt er van. Man,
laat het raampje even heelemaal haar be
neden; dan kan Willy oom Piet nog 'n zoen
tje geven. Hier. Zóó! Dag oom Piet!"
Pieterse gaat op z'n teenen staan en zoent
Willy: „Dag Willy, dag kleine schat. Da,
da!"
Pauze.
Jansen: „Zeg Pieterse. Die trein moest nu
eigenlyk al weg zyn, hè?"
Pieterse: „Ja, hy is wat laat!"
Pauze.
Jansen (steekt weer zyn hand door het nu
geheel geopende portierraampje): „We kun
nen nu ieder oogenblik vertrekken. Piet,
nogmaals bedankt voor de prettige dagen!"
Pieterse en Jansen schudden elkaar de
hand met afgewende, glazige blikken.
Uit den coupé: „Ik ook handje aan oom
Piet. Dag oom Piet. Weg jy; ik wil óók nog
'n handje geven aan oom Piet. Dag oom
Piet....".
Handjes uit het portierraampje. Pieterse
drukt ze.
Pauze.
Jansen: „Ik hoor een locomotief. Zeg Pie
terse; gaan we nu?"
Pieterse: „Neen, dat Is een trein op het
andere perron."
Jansen: „O".
Pauze.
Pieterse (met stralend en blik)„Daar ga£n
jullie hoor. Daar komt de conducteur om de
portieren te sluiten. Dag allemaal. D&ag
DAag!"
Hy wuift.
Koor uit de coupé: „Saluut. Nogmaals
dank hoor. We komen gauw terug. Dag oom
Piet. Dag! Dag oom PietMoeder, wat
zegt de conducteur tegen oom Piet. Moeder
de conducteur praat met oom Piet! Waarom
schrikt oom Piet zoo?"
Pieterse (steekt zyn hoofd door het portier
raampje en lacht krampachtig): „Dit is
julbe trein niet. We hebben ons vergist.
Jullie trem vertrekt pas over anderhalf uur!"
Een geniaal idee
door JACK WOODFORD.
De mooie Ellen Wlnslow stond aan het
venster en staarde naar den maalstroom, die
la Salie straat, In het hartje van Chicago
was. Terwyi zy nonchalant met een gordijn-
snoer speelde, was zy in diepe gedachten ver
zonken.
Hare gedachten wyiden ln het kleine
kamertje in Layo Avenue, een benauwd hok
je, haar eenigste toevluchtsoord als zy 's
avonds moe van haar werk thuis kwam.
Misschien dacht zy ook dat het eigenlyk
dom van haar was dat zU zich terugtrok van
de dikwyis twUfelachtige genoegens waaraan
de andere jonge meisjes van het kantoor
zich hartstochtelijk overgaven. Haar leven,
in deze groote vreemde stad werd als te
eenzaam, als zy zich altyd terug trok. en
wie weet of zy niet door deel te nemen aan
de genoegens van de anderen, eenmaal een
eeriyk man met rustige, grijze oogen zou
kunnen aantreffen
Hier hield ze plotseling op met haar her
sens te laten werken, daar zij ontdekte dat
zij den man harer droomen meer van „rus
tige, grijze oogen" voorzien had. En weer
dacht zij aan het raadselachtige bevel dat
haar chef. de oude John Vance, aan zijn
zoon gegeven had, om „een beetje te passen
op dat kind, Ellen Winslow als ik weg ben",
en ze verwonderde zich, voor de twintigste
maal, wat die schelmsche uitdrukking in zijn
vriendeiyke oogen beduidde, want zy was er
heel zeker v;\n dat hy iets met dit gezegde
bedoelde, en verwonderde zich er over of het
iets met haar te maken had-
Plotseling werd er gebeld op haar schrijf
tafel. Snel greep zy een potlood en notitie
boekje en haastte zich naar het kantoor van
haar jongen chef Harold Vance. Hy was op
het oogenblik alleen heerscher in de groote
Trust Compagnie, terwyi zyn vader genood
zaakt was weg te reizen om een langdurige
kuur te ondergaan voor zyn ondermynde
gezondheid.
Het belletje had zooiets als een electrische
schok door haar lief klein persoontje laten
tintelen, die niet alleeen veroorzaakt was
door het feit dat gewichtige zaken de naby-
heid eischten van de zeer intelligente secre
taresse in het kantoor van den chef. Deze
werd in nog hoogeren graad veroorzaakt door
de gedachte dat zy nu haar werk zou verrich
ten in de nabyheid van den jongen Harold
Vance, die nu het mannelijk ideaal van hare
droomen was geworden, dat zij bewonderde
en aanbad, terwijl zy tegeiykcrtijd in doods
angst was dat hy hier iets van zou merken.
Op hetzelfde oogenblik dat zy zyn privé-
kantoor binnentrad, maakte een hevige
angst zich van haar meester waarvan zy de
reden volstrekt niet begreep. En dit gevoel
werd sterker en sterker, een gevoel alsof er
iets noodlottigs zou gebeuren; ze wist alleen
maar niet wat dat zou zyn.
Zij trilde toen ze snel aan het kleine tafel
tje naast zijn groote schryftafel ging zitten.
De jonge Vance zei kortaf en op een be
velenden toon tot haar: „Wilt u stenogra-
pheeren wat ik u zal dicteeren, Juffrouw
Winslow en nu volgde er de boodschap om
een groot aantal aandeelen te overhandigen
aan eenige Oosterlingen, als een leening aan
de regeering van hun land.
„Wilt u dit dadeiyk op de schrijfmachine
copieeren, juffrouw Winslow, en 't aan mij
brengen om te onderteekenen", beval de
jonge chef, met een zeldzamen klank ln zijn
stem. Terwyi zij in haar eigen kantoor het
document copieerde werd het haar opeens
duidelijk waarom er deze vreemde klank in
zyn stem was. Hij stond op 't punt om aan
een vreemde buitenlandsche regeering mil-
lioenen te leenen; de grootste transactie die
hy nog ooit gewaagd had! Een waagstuk dat
zelfs zyn vader nooit aangedurfd had!
Ellen zuchtte gerésigneerd- Wat was hij
toch hoog boven haar verheven, wat was hij
toch een financieel genie, niettegenstaande
zyn jeugd, en wat was hy toch een ideaal
mensch in alle opzichten!
Maar plotseling, onder het copieeren van
het document werd zy weer overvallen door
die onverklaarbare angst en voorgevoelens.
Eindeüjk was het lange document klaar, en
zij ging weer naar het privé-lcantoor van
den jongen chef om het gewichtige stuk te
overhandigen.
Zy drukte het vloeipapier over zyn nog
natte onderteekening, en zocht toen in de
onderste lade van zyn schryftafel een groote
enveloppe. Zy vond er een en een oogenblik
later gaf zy met een beleefden glimlach de
enveloppe aan de Oosterlingen, die onophou
delijk het woord gevoerd hadden, waarop de
buitenlandsche heeren afscheid namen en
het kantoor verlieten.
Het jonge meisje voelde zich plotseling zoo
gelukkig ofschoon tegelykertijd erg opge
wonden en zenuwachtig, zy keek op haar
horloge, schreef een brief op "de macnine.
verliet het kantoor, en ging naar haar klein
benauwd kamertje in Layo Avenue.
Den volgenden dag ontwikkelden de ge
beurtenissen zich snel. Toen de jonge Vance
dien morgen in zyn kantoor trad was dit
niet. met zyn gewone energie. Zijn schouders
waren voorovergebogen alsof hy onder een
zwaren last gebukt ging. zyn gezicht was
doodsbleek en ongeschoren. Hij viel neer in
zyn stoel voor zyn schryftafel. begroef zyn
hoofd in zyn handen, en snikte alsof zyn
hart zou breken.
Van de straat, beneden, hoorde hy de
PROFESSOR KAMERLINGH
ONNES.
1853—192(f
couranten-jongens het nieuws uitroepen
het nieuws dat het land waaraan hy giste
ren millioenen geleend had. den oorlog ver
gaard had- Dit nieuws beduidde niets meer
of niets minder dan dat de millioenen die
Hij geleend had, voor hem niets meer waavd
waren dan een lap papier. Over een uur
zouden de courantenjongens beneden ln de
straat nog een nieuwtje uitroepen. Het
nieuwtje van de millioenenleenïng; en de
zaak waaraan zijn vader, zyn leven gewijd
had zou bedreigd worden met ondergang'
Harold Vance stond op. Hy kon het niet
langer uithouden om daar te blyven zitten
tobben over het vreeselyke hy moest met
een menschelyk wezen spreken, anders zou
hy gek worden.
En met een groote verwondering werd het
hem meens duideiyk dat diegene waar hy het
meest naar verlangde om de zaak mee te be
spreken, de stille sympathieke secretaresse,
Ellen Winslow was, die in kamer naast de
zyne zat. Terwijl hy zyn hand op de elec
trische bel wilde drukken, viel hem een brief
in 't oog die aan hem geadresseerd was. Hij
opende de enveloppe, en in de uiterste ver
bazing las hy:
„Hooggeachte heer Vance!
„Ik heb gisteren toen u mij binnenriep iets
vreeselijks gedaan! Toen u my dicteerde wat
ik' zou stenografeeren aangaande die mil-
lioenen-leening zag ik heel toevallig dat de
wachtende gedelegeerden merkwaardige
blikken met elkaar wisselden, terwyl u uwe
handteekening er onder schreef. Deze ont
dekking wekte een onbestemde, plotselinge
angst in my op, dat deze Oosterlingen van
plan waren om u te bedriegen. Toen u mij
het document overhandigde om het in een
enveloppe te doen en te verzegelen, legde ik
in plaats er van een onbeduidende circulaire
er in. verzegelde de enveloppe en gaf die aan
de delegatie. Ik begrijp nu, by rustiger na
denken. hoe ontzettend het was van my om
dit te doen het is ook mogelijk dat myne
fantasie mij een poets heef gespeeld toen
ik vond dat de blikken van deze heeren er
zoo listig en verraderiyk uitzagen. Tracht mij
vergiffenis te geven als u dat mogelijk is-
Natuurlijk neem ik aan dat ik myn ontslag
heb gekregen, als een gevolg van myn on
doordachte handeling."
ELLEN WINSLOW.
Het was alsof er roode, blauwe en gele
vonken voor Harold Vance's oogen dansten.
Hy stormde zijn kantoor uit, kreeg het adres
van de secretaresse van den kassier en holde
naar een auto toe die buiten voor de deur
stond.
Alle agenten tusschen La Salie straat en
Layo Avenue noteerden het nummer van zyn
auto toen hy voorby hen joeg!
De geslaagde poging van professor Keesom
te Leiden om 200 kubieke c.M. vloeibaar he
lium af te koelen tot de laagste door profes
sor Kamerlingh Onnes 13 October 1921 be
reikte temperatuur, naar schatting 0.82 gr.
Kelvin, is een recent voorbeeld, hoe de we
tenschap voortbouwt op wijlen Kamerlingh
Onnes' pionierswerk. Het verschil met On
nes' hoogste prestatie van 1921 ligt in de
hoeveelheid, deze toch kon die temperatuur
slechts in een ruimte van 1 kubieke c.M. ver
wezenlijken, waarin het onmogelijk was na
tuurkundige instrumenten te brengen tot
het doen van proefnemingen. Dat profes
sor Keesom hier wel in slaagde bevestigt, dat
Onnes' arbeid niet alleen van gelyk men het
zou kunnen noemen, wetenschappelijk spor
tleven aard was. Hijzelf verkreeg trouwens
ook reeds merkwaardige resultaten. De ont
sluiting van het gebied in de onmiddellijke
nabyheid van het absolute nulpunt toch,
openbaarde zooveel nieuwe eigenschappen
van de stof, bij lage temperaturen, dat het
streven om die temperaturen te bereiken
waarlijk niet alleen als streven tot record
verbetering behoefde beoefend te worden.
Zoo bleek Kamerlingh Onnes, dat, in tegen
stelling met wat men verwacht had som
mige metalen by de laagste temperaturen al
len electrischen weerstand verliezen, gelukte
het hem om ln draadklossen een stroom uren
lang onverzwakt te laten rondloopen, zonder
dat een electro-motorlsche kracht den
stroom onderhield.
Voor het volvoeren van zijn levenstaak had
professor Kamerlingh Onnes een goed inge
richt laboratorium noodig. Hij was eerst 28
jaar, toen hy 11 November 1882 het hoog
leraarsambt in de proefondervindeiyke na
tuurkunde en meteorologie aan de Leidsche
universiteit aanvaardde. Hij was in 1853 te
Groningen geboren en in 1879 tot doctor in.
de wis- en natuurkunde gepromoveerd aan
de universiteit van zyn geboortestad, op een
proefschrift „Nieuwe bewijzen voor de as
wenteling der aarde". In 1878 kwam hy in
Delft, hij bleef er tot het jaar '82 als assis
tent bij natuurkunde aan de polytechnische
hoogeschool.
In zy'n inaugureels rede besprak hij „De
beteekenis van het quantitatief onderzoek
In de natuurkunde". „Door meten tot weten"
was zijn devies, het opsporen van dc maat-
betrekkingen in de verschijnselen achtte hij
van groot belang. Met Lorentz en J. D. van
der Waals Sr. bouwde Onnes voort op de
theorieën van Bosscha en Maxwell.
Van den aanvang van zyn hoogleeraar-
schap af begon professor Kamerlingh On
nes met de inrichting van zyn laboratorium.
Zoo ontstond met ruimen steun van Rijk en
particulieren het Leidsche Cryogeen-labora-
torium, dat tot voor eenige jaren het eenige
ter wereld was, tot het onderzoeken van de
eigenschappen van de stof in de laagst be
reikbare temperaturen. Dat dit zoo bleef is
verwonderlijk, en pleit voor het meesterschap
van Kamerlingh Onnes, daar er gelegenheid
genoeg was tot navolging, omdat van heinde
en verre geleerden by hem practlsch kwamen
werken. Thans zijn dergeiyke laboratoria te
Toronto en te Charlottenburg. De bybehoo-
rende werkplaatsen en instrumentmakerijen
maakte de hoogleeraar door zyn persoon-
lyke belangstelling tot modelinrichtingen
met uitstekend geschoold technisch perso
neel, dat hy op verschillende wyzen aan zich
en aan het laborium verplichtte. 10 Juli 1908
na een dag van 16 uren ingespannen arbeid,
na een nauwgezette en doelbewuste voorbe
reiding van jaren slaagde de geleerde er in
om het weerspannigste aller permanente
gassen het helium te overwinnen, door het
in den vloeibaren toestand te doen overgaan.
Kamerlingh Onnes had te kampen met
een zwakke gezondheid. Het was wyien pro
fessor Lorentz, die de bezwaren daarvan zoo
veel lichter deed worden, door vrijwillig een
gedeelte van Onnes' arbeid als docent over
te nemen. In den omgang was de geleerde
een zeer beminneiyk mensch. Hy is 22 Fe
bruari 1926 gestorven.
TOKIO OPGEBOUWD.
Men zal rich herinneren dat nauweiyks
zes jaar geleden de groote Japansche stad
Tokio ontzettend te lyden had door aardbe
vingen en zoo goed als geheel vernield werd.
Nu is het alweer een reusachtige stad met
greote zaken-palelzen van gewapend beton,
enorme winkels en een nijvere bevolking.
Onmiddellyk na de aardbeving werd met
het herbouwen begonnen. De straten, die
vernield waren werden nu meteen aanmer-
keiyk verbreed om ze geschikt te maken voor
het steeds toenemend verkeer. Talrijke pu
blieke en kantoorgebouwen zyn herbouwd
in steen of gewapend beton, maar de meeste
van de nieuwe huizen zyn toch van hout.
Houten huizen kunnen spoedig gezet worden
en leveren ook niet zooveel gevaar op by
aardbevingen.
Na de aardbeving verminderde de bevol
king van Tokio van 2.478.000 tot één millioen
zielen, maar een jaar geleden was het aan
tal inwoners alweer 2.039.000. En „gTooler
Tokio", waarbij dan de geheele omgeving
van de stad wordt gerekend, heeft 4 mil-
ioen inwoners!