PREEKF1LMS. „Waarom ik er niet van houd". Door CHARLIE CHAPLIN. zekerheid en snelheid van een geweerschot Er is geen betere schpol voor den filmspeler dan de pantomime. Want het wezen van elke film is: stilte, heel weinig bokkesprongen. Nu de spreekfilm er is voel ik het niet zoo dat mijn stem een aanwinst voor mijn comédles zou zijn. Integendeel: mijn stem zou juist de illusie verstoren die ik wensch te scheppen n.lR die van een symbolische, kleine, grappige figuur, een ongeluksvogel, geen werkelijke persoon, maar een komische abstractie, een humoristische idée. Als mijn geluidlooze comédies nog altijd aan het publiek een goed avond-amusement kunnen verschaffen, zal ik volmaakt tevre den zijn. (Nadruk versboden). ZOEKEN NAAR SCHATTEN. Het klinkt eenigszins vreemd als wij hoo- ren dat in onze .dagen een meer wordt droog gemalen om schepen te bereiken, die daar iS00 jaar geleden gezonken zijn. Toch ge beurt dit op het oogenblik met het Nemi- meer, 20 mijl ten zuiden van Rome. Dit meer is zeer diep; het is de krater van een lang geleden uitgedoofden vulkaan en vroeger was het een plaats des vermaaks voor de Ro- meinsche keizers. Juist daarom wordt het meer nu droogge maakt want twee keizerlijke woonschepen, waarbij één van enorme afmetingen, zijn er in gezonken en men hoopt groove schatten en kostbaarheden op den bodem te vinden. Er zijn meer van deze „kostbare" meren. Een er van is dat van Guatavita, in de An des, juist ten Noorden van den equator. Hier placht de „gouden man", een priester, geheel met goud bekleed, twee maal per jaar zijn offer te brengen. Bij het aanbreken van den dag sprong hij in het meer, terwijl duizen den menschen, met de ruggen naar het meer gekeerd, goud en juweelen in het diepe wa ter wierpen. De regeering van Columbia heeft het meer droog doen leggen en toen kwam men tot de teleurstellende ontdekking dat een 25 voet dikke modderlaag het goud verzwolgen had. Maar het lijdt geen twijfel dat pogingen zul len gedaan worden om de kostbare schatten aan den modder te onttrekken. Wie weet hoe de moeite dan beloond wordt'. Een schat die niet in een meer maar in zee gezonken is, is die van den Oost-Indië vaarder „Grosvenor", die schipbreuk leed bij de kust van Pondoland (Afrika). Omdat dé ruwe zeeën daar ter plaatse het duikers onmogelijk maken hun werk te verrichten, wordt thans een tunnel gegraven door de harde rotsen naar de plaats waar het schip zonk. Op deze wijze hoopt men goud te vin den tot een waarde van 24 millioen gulden. DE BOEKVINK OP VRIJERS VOETEN. Een Engelsch natuuronderzoeker geeft de volgende aardige beschrijving van de lot gevallen van een boekvink in zijn tuin. Het was zegt hij vroeg in Maart toen de boekvink met zijn lied begon. Toen zong hij een paar noten en het leek wel dat bij de rest vergeten was. Maar eenige weken later zong hij zijn geheele lied, met uitzon dering van het luide „ping-ping", maar dat is er nu ook bij gekomen. Hij is een klein vogeltje en een mooi vo geltje en dit laatste schijnt hij te weten, want hij schijnt te denken dat, zoodra hij zijn gunsten aan een wijfje schenkt, zij ook onmiddellijk zijn gevoelens behoort te be antwoorden. Hij had met zijn mooie veeren gepronkt om een wijfje te bekoren, maar dat nam erg weinig notitie van hem. Toen besloot hij. daar hij begreep dat hij geen tijd te verlie zen had want vele boekvinken hadden hun nestjes al gemaakt, gewelddadige maatrege len te nemen. Hij stootte het. voorwerp van zijn liefde uit een boom waarin zij zat, bleef om haar heen vliegen en pikte woedend naar haar veeren. Zij trachtte te ontsnappen maar de volhardende vrijer volgde haar overal. Dat ging zoo den geheelen dag door. Toen bleef het wijfje bij haar verwoeden minnaar en als zij ook maar de geringste poging deed om te ontsnappen, belette hij haar dit. Op deze ruwe manier kreeg de boekvink een vrouw en toen zij eenmaal bezig waren met hun nest had het wijfje zich geen toe- gewijder echtgenoot kunnen wenschen. Zy bouwden een keurig nestje in een met korst mos bedekten appelboom; het was goed ver borgen en bijna niet te zien. Ach, waren zij maar nooit op het denkbeeld gekomen, het te verfraaien met een paar stukjes pa pier! Want nadat deze versiering was aan gebracht, liep het nest veel meer in 't oog Een kleine uil zag het, maakte zich meester van het broedende wijfje en gooide het nest op den grond. Hoe het mannetje weer aan een ander wijfje is gekomen, weet ik niet. maar bin nen een week was hij terug met een tweede echtgenoote en spoedig was een nieuw nu geheel onversierd nestje gebouwd. AMSTERDAM WEER GEUS. Amsterdam is ook tengevolge van de Paci ficatie van Gent weer aan de zijde van den Prins gekomen. Dat had heel wat voeten in de aarde, maar daarbij zullen we niet lang stilstaan, maar zien welk aandeel de Marine in dien overgang had. Reeds in 1577 op 25 November was er een poging gedaan om Am sterdam bij verrassing aan de zijde der Staten te brengen. Daarover diende de Wet houderschap van Amsterdam klachten in bij de algemeene Staten en den Prins over het feit, dat de Staten van Holland gezocht hadden de stad te overweldigen en den toe voer naar de stad door aanhouding belem merden, tegelijk verzocht men 600 burgers in soldij te mogen houden. Het gevoelen om Amsterdam te bemachtigen bleef. Men schreef zelfs: „dat zij niet rusten zouden, vóórdat zij de Stad, al ware 't ook met ge weld, onder zijne gehoorzaamheid herbragt hadden"JDe Prins hield hun voor dat het „veel bloeds en gelds kosten zou". Middeler wijl werden de onderhandelingen over de „Voldoening" voortgezet. Inmiddels liep 1577 ten einde en de Staten van Holland en Zeeland verzuimden niet. Amsterdam meer en meer te benauwen. In het IJ, voor de stad, lagen nu twee convool- en, die den toevoer naar de stad verhin derden. Sonoy, ontboden uit het Noorderkwartier bezette op last der Staten het Karthuizer- klooster en verschanste zich daar. Verder bezette hij in 't Leprozenhuis, op den Haar lemmerdijk, aan den Overtoom en elders de toegangen. Ook maakte hij zich meester van de zoutkeeten onder de stad. Er kwam door de insluiting schaarschte aan levensmiddelen. Nering en koophandel stonden nagenoeg stil cn in Januari trokken tusschen 300 en 400 burgers de stad uit. Eenige schuitenvoerders klaagden, dat zij den kost niet meer konden vinden en wilden met hun schuiten weg. Men trachtte hen te paaien nog een dag of wat op de onderhande lingen te Delft te wachten of anders door hen met hun schuiten In daggeld te nemen. Intusschen kwam er ook gebrek aan geld en besloot het Stadsbestuur noodmunt, te maken, te beginnen met het gemaakte zilver der schutterijen en gilden. De Utrechtschen bemiddelden tenslotte het verdrag, waarvan de belangstellende den volledigen inhoud kan vinden in „Amster dam", door Jan Wagenaar deel I pag. 360, 361. 362. 363. Den I6den Maart werd het na bekrach tiging door de verschillende autoriteiten te Amsterdam afgekondigd en door de manne lijke Amsterdammers van boven de 18 Jaar beëedigd. MISDAAD IN DE DIEREN WERELD. Velen zullen er misschien verwonderd over zijn te vernemen dat er in de dierenwereld net zoo goed misdrijven voorkomen als onder de menschen en dat wat wij instinct noemen soms niets anders is dan weloverwo gen kwaadaardigheid. Darwin heeft het eerst de aandacht ge vestigd op de galante hofmakerijen van krabben en spinnen maar latere natuuron derzoekers zouden licht doen schijnen op de moorden door de spinnen bedreven. Het staat nu vast dat er in de dierenwereld heel wat dronkenschap voorkomt en vooral onder de bijen Lombroso heeft beweerd dat het gebruik van dronken makende of be dwelmende stoffen de oorzaak Ls van mis daad onder vele dieren en heeft mededeelin- gen gedaan over de schapen en geiten van. Abessynië, die zich nu cn dan te buiten gaan aan de voor hen bedwelmende boonen van de koffieplant en zich dan uitermate amu seeren. Op bijen en mieren heeft het bedwelmen de stuifmeel van verschillende vergiftige planten denzelfden invloed; ook rottend fruit, maakt deze dieren dronken. Een dronken bij gedraagt zich op geheel dezelfde wijze als een dronken man. Hij tolt en draait onder het vliegen, valt hulpeloos op zijn rug neer en eindelijk, na verschillende vergeefsche po gingen gedaan te hebben om „rechtdoor" to loopen, gaat hij zijn roes liggen uitslapen. Vele herdershonden leiden een dubbel leven. Over dag zijn zij de trouwe bewakers van de kudde maar wanneer zij zich over geven aan de ondeugd van het dooden van schapen leggen zij een buitengewone sluw heid aan den dag- Zij begaan des nachts hun moorden en zorgen altijd voor zonsopgang weer terug te zijn, waarna zij dan den ge heelen dag „den zachten, trouwen hond" spelen. In de slangenwereld Is broedermoord niet ongewoon, Maar de slang eet alleen een anderen slang als hij ergen honger heeft. Een beroemd Duitsch natuuronderzoeker heeft verteld van een liefdesdrama onder ooievaars. Terwijl een ooievaar op de klk- vorschenjacht was kwam een jonge en mooie klepperaar de vrouw van den afwezi gen man het hof maken. Zij wees hem eerst af maar eindelijk gaf zij gehoor aan zijn smeekingen en toen zij het geheel eens waren geworden vlogen zij samen naar de plek waar de oude ooievaar aan het jagen was, vielen op hem aan en vermoordden hem. .Charlie Chaplin. De. spreekfilm tast de geluldlooze film in den wortel aan en vernietigt de tradities die wij met zooveel moeite hebben bevestigd en volgens welke de filmkunst moet worden be oordeeld. De spreekfilm vernielt inderdaad alles wat wij op 'het gebied van filmtechniek hebben geleerd. De geschiedenis en de beweging- moeten worden dienstbaar gemaakt aan het spreken en aan een nauwkeurige en getrouwe weergeving van geluiden die de toeschouwer, naar mijn meening, heel goed in zijn ver beelding hooren kan. Langzamerhand is ons „speelgoed" tot een ferkenden kunstvorm geworden.De filmspelers hadden geleerd dat de camera geen woor den, maar gedachten vastlegt. Gedachten en emoties. Zij hadden ook liet alphabet der beweging geleerd de poëzie van het ge baar. Nu is het een feit, dat het gebaar begint als de woorden ophouden. Zeggen wij bij voorbeeld, niet dat iemand sprakeloos is van woede, dat hij springt of d a n s t van ongeduld, dat hij zijn tanden op elkaar ze t De emoties van de ziel zijn stom, dierlijk, potsierlijk of van een onvergelijkelijke schoonheid. Denk aan den moordenaar die zich vol angst het hoofd krabt terwijl hij naar de jury kijkt. Denk aan de moeder die het kleine handje kust van het kind dat zij in de armen houdt. Welke groote diensten bewijst de camera ons hierbij HAARLEMMER HALLETJES EEN ZATERDAG AVONDPRAAT JE. Het zou niet onwaarschijnlijk zijn, wan- fteer de lezers van Haarlem's Dagblad, die kennis hebben genomen van mijn vorige Za terdagavondpraatje, zich nu voorstelden, dat de idylle ontstaan in de woning van den goeden Kees, ten eeuwigen dage, dat wil na tuurlijk zeggen binnen de grenzen van een menschelijk leven, zou zijn voortgezet; in de eerste plaats Kees zelf, goedhartig man bij uitnemendheid, vervolgens Victoria, hei pleegkind, dat hij tot zich genomen had en dat een zonnetje in zijn huis was en in de derde plaats juffrouw Schraap, ruwe bolster, blanke pit, wier taak het zou zijn Kees en Victoria te verzorgen en op den achtergrond als een soort van gendarm met uitgetrokken zwaard, de notaris, gereed om iedereen, die ongeroepen de orde in dit paradijsje mocht willen verstoren, met groote gestrengheid te weren. Ik zeg, dat deze voorstelling niet on waarschijnlijk zou zijn geweest, maar het le ven is nu eenmaal anders dan wij gewoon lijk verwachten en wat' den indruk geeft bij wijze van spreken eindeloos te zullen du ren, ondergaat vaak plotseling belangrijke veranderingen. Die verandering kwam, toen op zekeren dag Kees zich geroepen voelde om een nicht, een onbemiddelde weduwe, die moeite had om rond te komen, te gaan be zoeken omdat zij ernstig ongesteld was ge weest, Hij moest daarvoor een uurtje reizen en koos de derde klasse om twee redenen: in de eerste plaats dat hij, omdat hij nu eenmaal het goeddoen niet kon laten en al tijd krap bij kas was en in de tweede plaats omdat hij het reizen in de derde klasse pret tiger vond dan in de andere. De eerste klasse beviel hem niet; daar kijkt men elkaar schuw en wantrouwend aan, de tweede niet omdat die altijd vol is, zoodat de derde over bleef, waar hij als goedig man altijd gelegen heid vond om een praatje te maken en meer malen menschen ontmoette, die hem een aangenamen indruk op zijn verderen levens weg hadden meegegeven. In die derde klasse dan vond Kees het ge mengde gezelschap van gewoonlijk: een paar moeders met kinderen, een matroos, een vissehersman, die naar huis ging en een vaag jongmensch, dat hier buiten beschou wing kan blijven. Dat Kees een kindervriend was, heb ik al bewezen en het duurde ook niet lang of hij maakte een vriendelijk praatje met de twee moeders en vermaakt? zich met de alleraardigste vrijmoedigheid van een jongetje van 2 jaar ongeveer; het andere kind, een zuigeling nog, kwam daar voor minder in aanmerking. De moeder van dit alleraardigste kereltje had veel pakjes bij zich, zoodat Kees gelegenheid kreeg, haar daarmede af en toe te helpen en intusschen paste op het kleine jongetje, dat in den tijd van „waarom dit en waarom dat" verkeerde en niet ophield met vragen te stellen, die Kees zoo. goed mogelijk beantwoordde. Want één kind kan meer vragen dan 10 goede Cor- nelissen kunnen beantwoorden. Was het dan wonder, dat toen Kees moest uitstappen en de moeder van het kind met tal van pakjes en een koffertje ook aan haar Zij die gelooven dat de cinematografie iets te maken heeft met het gewone tooneel zijn op het verkeerde spoor. De cinematografie is iets geheel aparts. Denk aan die scène in „The Gold Rush" waar ik het kussen aan stukken trek en de veeren wit dansen op het zwarte doek. Het zou onmogelijk zijn hetzelfde verwonder lijke effect op het tooneel te krijgen. Bo vendien: wat kunnen woorden nog toevoe gen aan het diep treffende van deze scène? Ik voelde mij wanhopig en door die plotse linge versnellingen in het tempo van de film trachtte ik iets geweldigs en verschrikke lijks te krijgen in beeldenden vorm. De dan sende vlokken zijn een rhytmische uitdruk king van woede een soort van zichtbare muziek. En ik geloof dat dit uitdrukkingsmiddel: de film, meer op muziek gelijkt dan eenig ander. Hoe meer ik er in werk hoe meer ik mij verwonder over de mogelijkheden die zij biedt en hoe meer ik overtuigd raak dat wij er op het oogenblik nog bijna niets van weten. Zij die beweren dat het publiek genoeg heeft van geluidlooze films, dat zij spreek- films willen en gekleurde films en stereos- coop-films, vertellen onzin. En zij weten dat. Het eenige wat het publiek werkelijk wenscht is een avond-amusement. Het komt mij voor dat wij in het tooneel een volmaakten kunstvorm van drie dimen sies hebben. Door op het doek gewone too- neelstukken te geven met dialoog, wordt de spreekfilm eenvoudig een vervanger, of nog erger: een surrogaat voor het tooneel, in- plaats van een kunst op zichzelf. Niets dan een knappe nabootsing door zuiver techni sche middelen. Neen, ik geloof dat het geweldige kas succes van de spreekfilm de filmindustrie tijdelijk uit haar evenwicht heeft gebracht. De filmfabrikanten gelooven, dat wat gedaan is altijd weer kan worden gedaan tot in het oneindige. Zij zijn bezig hun ateliers geheel te reorganiseeren met geluïds-tooneelen en geluids-apparaten ten einde de nieuwe rage van hét oogenblik zooveel mogelijk te ex- ploiteeren. Toch blijft mijn geloof in degeluidlooze film ongeschokt. Mijn eigen succes berust, daar ben ik zeker van, op een zekere pantomimische gave. Ik ben niet, zooals zoovele van de filmsterren onzer dagen tot de film gekomen door het tooneel. Behalve dat ik een korten tijd in Londen op de planken gestaan heb als Billy, de kantoorjongen, in „Sherlock Holmes", heb ik al de training, die ik naar filmland mee bracht, gekregen bij Fred Karno's beroemd Pantomime-Gezelschap. In Karno's opvoeringen zijn alle tradi ties van de pantomime bewaard gebleven. Acrobatie en parodieën, dansen en goochel toeren en korte eenbedrijfsspelen: alles was daar bij elkaar, goed gemengd, volgens het geijkte recept voor Engelsche komische voor stellingen. Rijwieldieven, biljartspelers, dron ken menschen die thuis komen, bokslessen achter de coulissen van een variété, de zan ger die zal gaan zingen maar het nooit doet, de goochelaar wiens toeren nooit ge lukken, enz. enz. Alles wordt gespeeld met dezelfde onaandoenlijkheid die altijd doet I lachen. Iedere slag komt aan met een zeker heid alsof een eerste-klas bokser hem gaf. Elk effect werkt op het publiek met de einddoel gekomen bleek te zijn. hij haar bij het uitstappen hielp en dat het kleine kerel tje vol vertrouwen zijn handje legde in dat van den goeden mijnheer? Nauwelijks stonden zij samen op het perron (ik kan zonder 't incog nito van Kees te verraden wel zeggen dat het Rotterdam was)of de moeder zag plotseling iemand, dien zij noodzakelijk moest spreker- Ze vroeg haastig aan Kees, of hij een oogen blik op 't jongetje wilde passen en drong toen door de menschenmenigte heen (want net was dien dag heel druk) waar Kees haar uit het oog verloor. Hij bleef rustig staan wachten, maar er gingen 5 minuten voorbij, 10 minuten, een kwartier en de moeder keerde niet terug. Kees, die tot dusverre als esn zoutpilaar op het perron was blijven staan, opdat zij hem niet mis zou loopen, vond het toch geraden eens even rond te zien want-het geheele perron was leeg en nergens kon hij de moeder bespeuren. Tot wien zou hij zich in deze moeilijkheid wenden? Ik vraag het u en gij geeft mij natuurlijk ais antwoord: „tot de politie." Een grooten breedgesehouderden agent aansprekende informeerde hij: „Hebt u ook een juffrouw gezien, de moeder van dit jongetje, die veel pakjes droeg?" De agent baste een ontken nend antwoord en keek bedenkelijk toen hij hoorde, hoe Kees aan het jongetje kwam. Men stapte gezamenlijk naar den chef, leider in hoogste instantie van alle moeilijkheden, die zich op een station al zoo voordoen en gezamenlijk werden de nasporingen voort gezet, zonder resultaat, totdat een van controleurs bij den uitgang met zekerheid wist te verklaren, dat een vrouw met vele pakjes beladen en wier signalement klopte met het door Kees inderhaast geschetste portret zijn uitgang gepasseerd was; zij had zijn aandacht getrokken omdat zij, toen lij eenmaal door de controle was, het haastig op een loopen had gezet. „Net of ze weg liep", zei de man erbij en bij die woorden keek de opsporingsbrigade, bestaande uit den chef, den agent van politie en den goe den Kees, elkaar bedenkelijk aan. „Ik denk, dat ze u ermee heeft laten zitten, mijnheer", dreunde de agent met de basstem en de chef, begaafd met een hooger geluid, bari- tonde toestemmend en zei tot troost van Kees, die nog altijd het handje van den jon gen in zijn goedhartigen vuist klemde, dat dit wel eens meer voorkwam op groote stations. Nu weet ik al, wat de lezers zullen zeggen; zij zullen met verontwaardiging vragen of Kees dezen keer nu toch niet zoo verstandig was, het jongetje aan de zorgen van den agent toe te vertrouwen en verder onbe zorgd op ziekenbezoek te gaan. Ik geef toe, dat dit heb verstandigste zou zijn geweest, maar men weet nu al, dat bij Kees het hart het verreweg won van het nuchtere ver stand en dat hij er weer niet toe kon komen om het jongetje, dat vol vertrouwen naar hem opkeek en juist op dat moment wou we ten, waarom een locomotief onderweg niet van de rails afloopt, zoo maar koelbloedig in den steek te laten. Nagestaard door twee hoofdschuddende stationsautoriteiten, stapte hij op zijn beurt, altijd nog door het kereltje vergezeld, het stationsplein op en zocht de tram, die hem naar zijn nicht zou voeren. Gelukkig mag ik zeggen «dat het ziekenbe zoek meeviel, de nicht was wel lang ziek ge weest, maar nu koortsvrij en zat in haar hulskamer in een weldadig zonnetje de 1 komst van haar verder herstel af te wach ten. Na een uurtje nam hij den terugtocht aan, maar met een bezwaard hart. Hij had zelfkennis genoeg om te weten, dat het hern onmogelijk zou zijn om het jongetje aan een politieman ter hand te stellen en dat is toch de eenige autoriteit, die rich over onbe heerde jongetjes ontfermt. Wat juffrouw Schraap zei, toen hij met dit tweede kind thuiskwam, laat ik aan de verbeelding van den lezer over. In het begin zei ze heelemaal niets, maar dit bleek alleen uitstel van exe cutie te zijn, want toen zij van den schril: bekomen was, werd haar conversatie over vloedig' en eindigde wel een half dozijn ma len in deze vraag: „Wat zal de notaris wel zeggen?" Dit was nu juist ook de groote bezorgd heid van Kees zelf; niet, omdat hij het niet wist, maar omdat hij het juist zoo precies begreep, wat de notaris zeggen zou. Even wel, Kees mocht goedig zijn, een lafaard was hij niet en als er dan toch een storm zou losbreken, verkoos hij dien maar liever da delijk te ondergaan. Aan het huis van den notaris trof hij het slecht, die was uit eten in een vereeniging met andere notarissen, daar zooals iedereen weet, notarissen wel doordrongen zijn van de moeilijkheden djr concurrentie, maar eens of twee malen in een jaar dien wedijver met genoegen verge ten in een gemeenschappelijk maal. Stel u het tooneel voor: Kees met zijn kleinen be schermeling op de mat van het feestgebouw wachtend op den notaris, die door een kell- ner van tafel zou worden gehaald. Toen hij met een ietwat roode kleur verscheen, waren zijn woorden niet notarieel. Alsof hij zich schadeloos stellen wou voor het eindeloos construeeren van dorre acten in plechtige termen, liet hij zich in onverholen Ho'.- landsch uit, toen Kees vertelde, wat zijn boodschap was. De vraag: „Een je gek ge worden?" was het thema, waarvan zijn ver der betoog de varianten leverde. Aan duide lijkheid liet dit weinig, aan tact alles te wenschen over, want dit was nu juist de ma nier om de koppigheid van Kees op te wek ken en het resultaat van de bespreking, die eigenlijk meer een notarieele monoloog vormde, was dit, dat Kees zwijgend omkeer de en terugkeerde tot juffrouw Schraap als het minste van de twee kwaden, dat hij dus zoo verstandig was te kiezen. Juffrouw Schraap zweeg, zij zweeg om zoo te zeggen op verwijtenden toon, haar oogen straalden verwijt, haar neus, als u mij permitteert dit te zeggen, snoof verwijt, en haar mond had niet verwijtender kunnen blazen, wanneer hij allerlei woorden had doorgelaten: maar, zooals ik zei, ze zweeg. Ze zei ook niets, toen de kleine Victoria na een moment van wc- derzijdsche kinderlijke verlegenheid, met groote vreugde met het jongetje ging spelen en binnen een uurtje zoo innig verheugd bleek te zijn met haar speelkameraadje, dat Kees zichzelf voelde als een beul bij de ge dachte, dat hij dit alleraardigste tweetal ooit weer scheiden zou. Verstandige lezers (en dat zijn de onze allemaal, omdat zij zoo verstandig zijn, Haarlem's Dagblad te lezen) verstandige le zers zeg ik u, begrijpen het naaste vervolg van dit verhaal: de notaris vol berouw, om dat hij Kees inderdaad al te rauw had uit gescholden, kwam hem den volgenden dag bezoeken en maakte het geschil uit dc we reld, hoewel hij van meening bleef, dat Kees nu toch dezen keer ernstige nasporingen naar de ouders moest doen. Die nasporingen bleven niet achterwege, maar kunt u ouders vinden, die zich schuilhouden en van wie gij zelfs den familienaam niet weet? Kunt u een naald in een hooiberg zoeken? Kunt u een juffrouw opsporen van wie eigenlijk al leen bekend is, dat zij veel pakjes bij zich droeg? Zoo niet, waarom zoudt u dat dan van Kees verwachten, zelfs versterkt als hij was met den ijver van den notaris en den goeden wil van de politie, want dezen keer werd de politie er wel degelijk in gekend. Maar het hielp niet, er kwam geen licht, ook het jongetje zelf kon dat niet verspreiden, want hij kende wel zijn voornaam Willem, maar aan zijn achternaam was zijn jeugdig verstandje nog niet toegekomen. Na 6 weken zoekens was het dan ook duidelijk, dat Wil lem zou blijven zooals Victoria gebleven was. Op den duur bedaarde ook de woede van juffrouw Schraap, (ik heb immers gezegd: ruwe bolster, blanke pit) en haar veront waardigde verklaring dat het nu de spuiga ten uitliep, werd geremd door de benoeming van een kindermeisje, waarvoor de notaris, om in stadhuistaal te spreken, het noodige crediet niet kon en ook niet wilde weigeren. Dat de menschen lachten om den goeden Kees, spreekt van zelf, maar daar was hij aan gewend en het hinderde hem niet meer en wanneer er lezers zijn, die denken, dat dit toch onwaarschijnlijk is, dat een moeder zoo maar haar zoontje overlaat aan een wildvreemden man, zonder te weten of het bij dezen in goede handen is, dan geven zij daarmede blijk, dat zij Kees niet kennen, Koes, die de incarnatie van de goedigheid was er dat ook van bulten ruimschoots ver toonde (nog nooit heb ik van mijn leven een zoo goedhartig voorkomen gezien, met in begrip van de wrat, waarover ik u al sprak). Er was niet veel m ensch en ken n is noodig om te zien, dat deze man geen vlieg kwaad kon doen en aan zijn welverzorgd voorkomen, aan zijn gouden horlogeketting, aan zijn gouden bril en aan zijn algemeene uiterlijke welver zorgdheid moest de gevluchte moeder wel hebben opgemerkt, dat haar kind stoffelijk gesproken hier in goede handen moest zijn. Het verhaal is hiermede nog niet heelemaai uit en nu ik toch ook het einde aan de le zers schuldig ben, sta ik toch te aarzelen voor het vervolg. Men kent mij, nietwaar, als een serieus man, ik houd niemand voor den gek en als ik iets zeg, kan men redelij kerwijze aannemen, dat het ook waar is. Welnu dan, ik vat moed en vertel u dan maar dadelijk, dat 3 maanden later de nicht bij wie hij op ziekenbezoek was geweest, kwam te overlijden. Het gebeurt honderden malen, dat menschen, die schijnbaar hersteld zijn, plotseling weer instorten en dit was ook hier het geval. Zij liet een brief achter, waarin zij twee dingen vroeg: of Kees er voor wou zorgen, dat iedereen; die nog wat van haar hebben moest, behoorlijk betaald werd cn bovendien, gij raadt het al, of hij zich over haar dochtertje wilde ontfermen. Hiermede was het drietal vol. Ik heb een hekel aan herhalingen, zoodat ik dezen keer niet ver tel wat juffrouw Schraap zei c-n wat de no taris vond. Het was ongeveer hetzelfde als vroeger en maakte daardoor op den goeden Kees weinig indruk meer, bovendien had hij tegenover hen een nieuw argument, waarvan zij de beteekenis niet konden ontkennen. Hij zei namelijk: „wanneer ik tweemaal een wildvreemd kind ter verzorging heb opgeno men, zou het toch wel een schande zijn, wanneer ik een famriielid, om zoo te zeggen mijn eigen bloed, zou verloochenen en over laten aan de openbare liefdadigheid". En zoo gebeurde het dan, dat op een oogenblik Kees pleegvader was van 3 kinderen, die wat afkomst betreft niets met elkaar te maken hadden, Victoria, die op het moment, dab het derde kind verscheen 10 Jaar was, Wil lem, die den aanvalligen leeftijd van 2 jaar had bereikt en het dochtertje van de nicht, een meisje van 13 jaar, dat dit voordeel mee bracht, dat zjj als het ware juffrouw Schraap kon helpen om over de andere twee een beetje te moederen, maar financieel was hot Inderdaad wat moeilijk geworden; door de goede zorgen van den notaris was het kleine vermogen van Kees wel wat aangegroeid, maar op een dergelijk gezinnetje nauwelijks berekend. De grootste zuinigheid was dus voorgeschreven, maar daaraan was Kees toch eenmaal gewend en voor zichzelf had hij nooit veel noodig gehad. „Met wat overleg", zoo placht hij tot den notaris en juffrouw Schraap te zeggen, „zullen ze alle drie wel groot worden en dat ik him geen groote sommen zal nalaten, hindert mij niet. We weten toch allemaal, dat er voor een kind niets gevaarlijker is dan het bezit van een rijken vader". Maar stel u nu den anderen kant van de medaille ook eens voor: vriend Kees, die wanneer hij alleen gebleven was een onbe duidend leven zou hebben geleid en nauwe lijks iemand tot nut zou zijn geweest, heeft zijn leven gevuld met zijn goedheid. Hij heeft het er druk mee, want de opvoeding van 3 kinderen i$ niet gemakkelijk en eischt veel toewijding van den pleegvader. Soms wordt het hem wel eens, wanneer hij denkt aan dio verschillende karakters en aan de eigenaar- heden, die zij allen hebben meegekregen, een beetje bang te moede, maar dan maakt hij zich onmiddellijk een verwijt over zijn zwakheid en neemt zich stellig voor, wanneer er naderhand moeilijkheden mochten ont staan, die naar zijn beste weten op te lossen, want hij behoort niet tot de menschen, die het een ideaal vinden, wanneer zij maar het leven op de gemakkelijkste manier door komen. Voor zichzelf heeft hij nooit iets ge- eischt en ik vraag u in gemoede, of hij na derhand als hij oud geworden zal zijn, niet met voldoening op zijn leven terug zal kun nen zien, ook al mocht het dan met een van zijn pleegkinderen niet eens precies zoo gaan als hij wel gehoopt en verwacht had. De menschen hebben natuurlijk om Kees op nieuw gelachen, toen hij zijn derde pleeg kind thuishaalde, „maar wat de menschen zeggen, doet er niet toe", vindt Kees en daar heeft hij met alle respect voor de menschen dan toch ook maar gelijk in. FIDELIO

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 19