DE VEREERDER VAN
JEANNETTE.
NAAR HET ENGELSCH VAN ETHEL M. DELL.
(Korte inhoud van het voorafgaande)
Jeannette is een weeldekind, de toe
komst lacht haar dan ook tegen. ZU is
immers mooi, heeft bovendien een rij
ken vader en natuurlijk veel aanbid
ders. Haar vriendin Lady Varleigh stel
de haar dan ook de vraag: „Wie van de
velen zal het zijn?"
Haar keuze valt op Lord Conister,
een aristocraat die zeer geëerd is. Lady
Varleigh zegt: nu zou je zelfs den
Koning op visite kunnen vragen!
De meerderjarigheidsverklaring van
Jeannette zal tegelijk met haar verlo
ving gevierd worden met schitterende
feestelijkheden die dagen duren. Haar
vader toont zich zenuwachtig, het is
alsof hij naar het tijdstip verlangt dat
Jeannette getrouwd zal zijn. Toch heeft
hij zijn dochter zielslief. Het is dan ook
alleen omdat hij, naar hij zegt, niet
gezond is. Hij wil Jeannette's toekomst
verzekerd zien.
En Kapitein Friar ook voor vanavond
Jack! zou hij ooit gehoopt hebben zijn zin
bij haar te krijgen? Hier voelde zij zich een
kleinen steek van zelfverwijt door het hart
gaan. iets zeer ongewoons bij haar. Het was
mogelijk; ja, het was mogelijk. Ze had hem
altijd zeer gaarne mogen lijden en had het
niet onder stoelen of banken gestoken. Hij
was zoo oprecht, zoo sportief, zoo Engelsch
Ja, zij mocht er met allen grond voor uit
komen, dat zij veel van Jack Friar hield, vol
doende om te hopen, dat zij zijn vriendschap
niet door haar huwelijk zou verliezen. Zij
zou hem misschien aangenomen hebben als
de dingen anders geloopen waren. Het had
weinig gescheeld, of ze had hem op een ge
geven oogenblik aangenomen. Maar zij had
zich nog bijtijds ingehouden. Want Lady
Burnholme, de moeder van Jack. was een
van die onuitstaanbare, eigenzinnige vrou
wen, die den baas willen spelen over ieder
een, met wie zij in aanraking komen. Zich
door de moeder van Jack te laten ringel-
ooren stond niet op het programma van
Jeannette en aangezien Jack zelf geheel
onder de pantoffel van deze vrouw zat, had
zij bijtijds ingezien, nooit genoeg van hem te
kunnen houden, om zijn slavernij te deelen.
Dus had zij hem haar vriendschap geschon
ken, maar meer niet. Zou hij ooit meer ver
wacht hebben? Zou hij gegriefd zijn?
Weer verscheen die rimpel op haar voor
hoofd. Met een lichte, wrevelige beweging
keerde zij zich tot haar zwijgenden metgezel.
„Ale je me nu aangenaam bezighouden
wilt, ben ik gereed", zei zij. „Heb je een si
garet voor me?"
HOOFDSTUK VII.
De Weerspanneling.
Het was weer echt iets voor Buck be
dacht Jeannette dat hij gereed stond om
haar bij het uitstappen te helpen, toen zij
van de tooveraciitige vaart over het meer
terug keerden. Hij was altijd bij de hand, als
hij niet noodig was!
Er waren nog heel wat meer menschen, en
allen lachten en praatten; niettemin had
Buck zioh het recht aangematigd, haar van
dienst te zijn. En Buck was zonder drukte,
maar vastberaden naar voren gestapt om de
gondel vast te leggen en haar aan land te
helpen, vóór iemand anders een vinger uitge
stoken had.
Zij aanvaardde zijn gedienstigheid zonder
zichtbaren weerzin, maar niettemin was zij
er boos om. Zij had den laatsten tijd niets
verzuimd om hem alle hoop te ontnemen en
het was ergerlijk het te moeten aanzien, dat
al haar pogingen niet den minsten indruk
maakten. Tenzij zij bepaald lomp tegen hem
was. scheen hij nooit iets op te merken.
Ook nu weer bleef hij kalm naast haar
staan en zij zag geen kans van hem af te
komen. Blijkbaar vond hij, dat nu zijn beurt
gekomen was. Zij gevoelde lust hem nadruk
kelijk zijn afscheid te geven, maar bedwong
zich. Had hij een lesje noodig? Best, hij zou
het ontvangen!
„Is u al wezen varen, Mijnheer Wetherby?"
vroeg zij.
„Neen", antwoordde Buck.
„Ge hebt zeker geen dame kunnen vin
den?"
„Ik heb er geen moeite voor gedaan", zei
Buck.
Weer brandde haar iets bijtends op de
tong, maar zij hield het binnen. „Welnu, als
iedereen er dan genoeg van heeft, zullen wij
in huis teruggaan", stelde zij voor.
De muziek liet zich in het prieel aan het
einde van het meer nog steeds hooren en
onwillekeurig wandelden verscheidene gasten
die richting uit.
„Mag ik u begeleiden?" vroeg Buck.
„Ik heb het geleide van Lord Conister reeds
aangenomen".
„Jawel, maar hij heeft u zoowat den heelen
avond bij zich gehad", zei Buck onhandig
schertsend. „Op die manier zult ge hem ver
velend gaan vinden".
Lord Conister lachte. Hij en Buck waren
buren en ieder van hen was Vrederechter,
maar overigens zagen zij elkaar niet. dikwijls.
Wilt ge mij veroorloven mijn plaats aan
Mijnheer Wetherby af te staan, Juffrouw
Wyngold?" zei hij.
Jeannette wierp hem een snellen blik toe.
Haar besluit stond plotseling vast. „Ik hoop
u straks weer te zien", antwoordde zij. „Ga
zoo lang een verfrissching gebruiken. Wij ko
men spoedig terug". Vervolgens keerde zij
zich vastberaden om en wandelde met Buck
verder.
De tonen van de muziek werden door den
zoelen avondwind naar hen toe gedreven.
„Het is vanavond gelukkig droog geble
ven", merkte Buck op
Net iets voor Buck. Hoe romantisch de om
geving ook was. hij kwam altijd met een
nuchtere en alledaagsche opmerking voor
den dag. Jeannette sloeg er geen acht op.
Dat kon hij immers niet van haar verwach
ten! Zwijgend liepen zij voort.
Dat duurde een paar seconden; toen prak
hij weer, op denzelfden toon waarop hij zijn
opmerking over het weer gemaakt had.
„En mag ik u gelukwenschen?"
Nu schrikte Jeannette wakker, hoe k3lm
de vraag ook geuit was. Hoe was het moge
lijk dat van alle mannen deze eene altyd
een verborgen snaar aanroerde hij. die
piets, minder dan niets, voor haar was?.
Zij was oogenblikkelijk klaar hem op zijn
eigen terrein tegemoet te treden. „Ge moogt
precies doen wat ge wilt", antwoordde zij
koeltjes.
„Jawel" zei Buck. Hij zweeg even; en toen
„Dan wensch ik u alle geluk".
Hierop maakte Jeannette zich werkelijk
boos. Probeerde hij haar te overbluffen?
„Zeer vriendelijk van u", antwoordde zij.
„Maar een beetje voorbarig".
„Ge hebt u met hem verloofd, niet waar?"
hernam Buck.
„Maar het zal niet voor morgen publiek
worden", antwoordde zij.
Jawel", herhaalde Buck. „En zijt gij
zeer gelukkig?"
,|Zeer", antwoordde Jeannette uitdagend.
„Waarom vraagt gij dat?"
„Omdat ik het graag wou weten", gaf
Buck eenvoudig ten antwoord. „Dat neemt u
mij immers niet kwalijk?"
Dit trof haar, zij wist niet waarom. Vreemd
genoeg voelde zij zich op haar plaats gezet.
„Volstrekt niet", zei zij. „Het is zeer vriende
lijk. u daarover te bekommeren".
„Ik moet mij er om bekommeren", zei hij.
„Dat is u bekend".
„Dat zie ik niet in", hernam Jeannette.
„En toch kan het niet anders. Ik kan er
niets aan doen, hield hij vol.
„Dat is zonde van den tijd", antwoordde
Jeannette, en haar stem was niet vrij van
eenige zachtheid.
„Wat? U lief te hebben, bedoelt ge? Maar
dat heb ik altijd gedaan", zei Buck. „En ik
zal het altijd blijven doen. Het lijkt mij geen
zonde van den tijd".
„Dank u", zei Jeannette, en zij sprak met
meer nederigheid in haar stem dan zij ooit
getoond had. In dat oogenblik hield zij bijna
van hem.
„U behoeft mij voor niets te danken", zei
Buck. „En u behoeft zich niet over mij be
zorgd te maken ook. Sommige menschen be
schouwen de liefde als een ziekte. Maar ik
niet. Het heeft mij goed gedaan u te bemin
nen, en ik ben zeer blij dat ik het doe. Ik
wist natuurlijk dat gij onder de bestaande
omstandigheden nooit met me zoudt trou
wen. Welke vrouw zou dat?"
Dit prikkelde haar opnieuw. De eenvoud
van zijn blik op het leven had voor haar iets
stekeligs. „Dat moet u niet denken", zei zij.
„Heel wat vrouwen zouden het wel doen".
„Maar geen erfdochters", antwoordde Buck
met overtuiging.
Tegen wil en dank lachte zij even. „U heeft
geen hoogen dunk van vrouwen, niet waar?"
merkte zij aan.
„Ik heb den grootst mogelijken dunk van
u", antwoordde Buck.
„En toch acht gij mij niet in staat met een
arm man te trouwen?"
„Neen, dat heb ik niet gezegd". Hij verbe
terde baar woorden met kalmte.
„Ik bedoelde alleen dat gij vrouwen in
uw omstandigheden een keuze uit zoo ve
len kunnen doen, dat zij tamelijk moeilijk te
bevredigen zijn".
De woorden van Lady Varleigh herhaald!
Te velen om uit te kiezen! Zij hamerden
Jeannette. als een refrein door .de hersens.
En zij herinnerde zich dat Lady Varleigh
de vrees geuit had, dat zij juist om die reden
het beste wat het leven aanbood zou missen.
Maar Buck had niet het recht op deze ma
nier te spreken. Hij begon aanmatigend te
worden. Zij verhardde haar gemoed tegen
hem.
„Ik ben het niet met u eens", hernam zij.
„Als gij denkt dat 't onmogelijk is rijk en po
pulair te zijn zonder zich het hoofd op hol
te laten brengen dan heeft u het mis".
„Maar dat zei ik niet", zei Buck weer. „Ik
geloof dat gij er zeer kalm onder blijft. Dat
heb ik altijd gedacht".
„Dank u", zei Jeannette, zich afvragende,
waarom die woorden uit zijn mond zoo on
aangenaam klonken.
„Maar ik beweer da mijn kansen veel be
ter gestaan zouden hebben als zich minder
mededingers aangeboden hadden", vervolgde
Buck.
„Daarin vergist u zich geheel", antwoord
de Jeannette.
„Maar het is gezonde logica", was zijn
antwoord.
„Het mag logica zijn", hernam zij. „Maar
een feit is het niet. Er zijn sommige mannen
tot wie ik mij niet het minst aangetrokken
voel en die mij nooit zouden aantrekken
onder welke omstandigheden ook".
„En ben ik een van hen?" vroeg Buck.
Weer ging die steek haar door het hart.
Maar hij had zich aanmatigingen veroor
loofd en zijn straf moest hij ontvangen. „Ja",
antwoordde zij dus.
Hij bleef stil staan. Zij stonden In de
schaduw van een groep boomen en zij kon
zijn gezicht niet zien.
„Dat zegt u om mij te grieven", merkte
hij uiterst kalm op.
„Neen", ontkende Jeannette zijn woorden.
„Neem mij niet kwalijk", hernam hij,
„maar het is niet de waarheid".
„Hoe durft ge?" beet Jeannette hem toe.
„Ja, u is boos", zei Buck op zijn ernstige,
overleggende manier. „Wil ik u eens zeggen
waarom ge boos zijt? Omdat ge u over u
zelve schaamt. En daar hebt ge reden voor.
Ge hebt me niet ridderlijk behandeld. Ge
heb geen van ons allen ridderlijk behandeld-
Wanneer ge Conister bemindet, dan was het
iets anders dan was het goed. Maar ge
bemint hem niet. En dat weet ge. En dus is
het verkeerd.
„Hoe durft ge?" riep Jeannette voor de
tweede maal.
„Waarom zou ik niet durven?" hernam
Buck. „Ik heb niets te verliezen. Ik ben de
weerspanneling in uw kamp, en ik durf u
gerust te zeggen, dat ik het altijd geweest
ben. Maar ik heb altijd begrepen, in welke
moeilijke omstandigheden ge verkeerdet, dus
heb ik altijd dit of dat door de vingers ge
zien. Neen, dat is niet geheel wat ik bedoel.
Ik heb u voldoende liefgehad om dat te be
grijpen, en hoewel gij mij verafschuwt, heeft
het geen verschil voor mij gemaakt. Omdat
ik weet wat cr onder dat alles op den bodem
van uw hart ligt. En o, Jeannette, als je voor
één maal jezelve kon wezen je eigen ik,
ontdaan van al die vervloekte pracht en
die omstandigheden die je neerhalen hoe
verrukkelijk hoe schoon zou je dan
zijn".
In zijn stem had een diepe klank van op
rechtheid gelegen het eerste bewijs van
gevoel dat. hij gegeven had. En al stond Jean
nette van .verontwaardiging te trillen, toch
voelde zij zich aangegrepen door een gevoel
van ontzag, zooals tot nu toe haar vader al
leen haar had weten in te boezemen. Zij
verzette zich er tegen, wees het hooghartig
van de hand, maar hoe dan ook, het wilde
niet van den achtergrond van haar bewust
zijn verdwijnen.
Nadat hij met spreken opgehouden had,
bleef zij verscheidene seconden roerloos
staan. Dit was méér dan een gewone scher
mutseling; zij moest haar wapens met de
grootste behoedzaamheid kiezen. Hem belee-
digen zou niet helpen, hem negeeren was on
mogelijk.
Met ijskouden trots gaf zij hem eindelijk
haar antwoord. „Wat ik ook ben, en wat ik
ook moge worden, ik zal nooit méér voor u
zijn dan ik op het oogenblik ben, dus acht
ik het overbodig verder over de zaak te pra
ten. Zullen wij terug wandelen?"
Zij had een gevoel, als wij zij er omheen
blijven draaien, maar de aanval was zóó on
verwacht geweest dat een terugtocht de
eenige uitweg scheen. Als zij met hem in
het strijdperk getreden was, zou het gelijk
gestaan hebben met zijn verheffing tot een
standpunt, waarvan zij hem dat wist zij
de hardnekkigheid waarmee hij op zijn
doel afging in aanmerking genomen, moei
lijk weer zou kunnen verdrijven.
Daarom keerde zij zich met ijzig misnoe
gen van hem af, en het speet haar alleen,
dat zij hem deze houding niet van het begin
af getoond had.
Hij liep zwijgend naast haar tot zij weer
in het gezicht van het kabbelende water met
zijn ontelbare lichten kwamen. De muziek
speelde een langzame wals, en een deel van
de pretmakers danste.
Bijna op het laatste oogenblik dat zij nog
alleen waren sprak Buck opnieuw. „Jean
nette, zal ik je eens zeggen hoe ik over je
der.k, wanneer ik in de oude Hall eenzaam
zit te peinzen? Ik heb het nooit een sterve
ling gezegd en zal dat nooit, behalve aan
jou. Ben je te boos op mij om het aan te
hooren?"
Zijn aanhouden verbaasde haar. Dat hij
zich nog onder haar vrienden durfde te re
kenen na de schandelijke wijze waarop zij
hem behandeld had! Zij gaf geen antwoord
op zijn vraag. Zij kon geen passende woorden
vinden.
Hij sprak bedaard voort, bijna als sprak
hij in zichzelven. „Ge zijt de eenige droom
van mijn leven, dien ik nooit vergeten zal,
Ik denk aan je als aan een vogel, omdat je
de oogen van een wilden vogel hebt. En
somtijds stel ik mij je voor, bij mij beschut
ting zoekende tegen den storm. Maar dat
zou je nooit doen, Jeannette. Dat is het
allerlaatste wat je doen zou".
„Het allerlaatste", zei Jeannette op vasten
toon.
„Dat dacht ik ook", zei Buck.
HOOFDSTUK VIII
De Talisman
En je hebt hem aangenomen! Mijn lieve,
wat een blijde tijding!" riep Lady Varleigh.
„Ik wonsch je van ganscher harte geluk".
„Maar niemand mag het vóór mprgen-
avond weten", merkte Jeannette op.
„Ik ben zoo gesloten als een pot", verzeker
de Lady Varleigh. „Maar kom eens naderbij,
jij grappig kind, en laat ik je eens bekijken!
Het was lief van je, op den morgen van je
verjaardag regelrecht hierheen te komen en
het mij te vertellen en nu zul je daarvoor
beloond worden. O, Jeannette, Jeannette!
Wat ben je verstandig en goed af!" En zij
kuste haar.
„Dat geloof ik ook", zei Jeannette.
„Twijfel je dan nog eenigszins, lieve? Zoo
ja, vooruit dan er mee en zeg mij dadelijk
waaraan". Lady Varleigh keek haar scherp,
maar vriendelijk aaii.
„Mijn jeugdige zwaluw! En nu ga je je
vleugels uitslaan voor de verre vlucht! Waar
ben je nog bang voor! Vertel op aan een
oude vriendin!"
Jeannette aarzelde even, maar besloot
toen oprecht te zijn. „Ik ben niet bepaald
ïg", zei zij. „Maar het is een gewich
tige stap, nietwaar? En gisterenavond had
ik een gesprek met Buck Wetherby daar
na. Het was een tamelijk opwindend gesprek.
Hij maakte mij woedend ofschoon ik zeer
goed begreep wat hij bedoelde".
„Ach, die arme Buck!" zei Lady Varleigh.
„Het is een geweldige slag voor hem, Jean
nette. Je mag niet boos op hem zijn".
„Dat ben ik niet", hernam Jeannette. „Ten
minste, niet om die reden. Dat het een ge
weldige slag voor hem is laat mij koud. Dat
is zijn eigen zaak. Maar hij heeft niet het
recht mijn handelingen te beoordeelen. Daar
kom ik tegenop".
„O, lieve hemel!" riep Lady Varleigh. „Welk
een stoutmoedig jongmensch! Lieve, wat
deed je? Heb je hem door den grond geboord
met een bliksemstraal uit die haviksachtige
oogen van je? Daar ben je zeker toe in
staat".
„Het is volstrekt niet om te spotten",
merkte Jeannette met een licht fronsen van
de wenkbrauwen op. „Ik kon niet nalaten te
erkennen dat er iets waar was van hetgeen
hij zei. En ik ben er steeds aan blijven den
ken".
Welk een eer voor Buck!" zei Lady Var
leigh. „Maar ga zitten en vertel mij alles er
van. Ik brand van nieuwsgierigheid".
Zij drukte Jeannette op een stoeltje.
,Kom!" moedigde zij aan.
„Hij scheen te vinden dat ik iets verkeerds
deed", begon Jeannette.
„Wat een onzin!"
„Ja, het was onzin", stemde Jeannette met
klem in. „Maar toch, wat hij zei was gedeel
telijk waar. En juist daarom maakte ik mij
boos op hem".
„Wat was het dan, lieve?"
„Het volgende", zei Jeannette. „Dat ik Lord
Conister niet beminde, en dat ik daarom
iedereen onrecht aandeed door met hem
te trouwen".
„Wat een onzin!" herhaalde Lady Varleigh
met nog meer vuur. „Je hebt immers het
recht te trouwen met wien jc wilt!"
„Dal is het juist. Hij trok mijn recht in
twijfel. Vreemd genoeg zag ik in dat hij ge
lijk had toen", zei Jeannette. „Ik heb niet
graag het gevoel dat ik iemand onrecht aan
doe. En het is volkomen waar, dat ik niet
tot over de ooren op Hugh verliefd ben".
„En wat zei hij toen?" vroeg Lady Var
leigh.
.Voor zoover ik mij herinneren kan, zei hij
dat hij het ook niet op mij was". Jeannette
lachte even. „Wij achten elkaar er des te
beter om, geloof ik".
„Hoogst merkwaardig!" mompelde Lady
Varleigh.
„Neen. volstrekt niet. Gij zijt drie malen
getrouwd zonder verliefd te zijn". Jean
nette keek haar beschuldigend aan.
.Best. mogelijk", antwoordde Lady Var
leigh. „Maar die arme mannen waren doo-
delijk van mij. Dat maakt verschil, weet
„Nu, ik geloof, dat Hugh dat van mij ïs
op zijn manier", hernam Jeannette. „Hij
schijnt tenminste zeker te weten dat hij mij
wenscht te trouwen alleen om mijn persoon.
Dat is reeds iets, niet waar?"
„Alles, lieve", verzekerde Lady Varleigh
haar met warmte.„Voor je veel ouder bent
zul je bemerken, dat hij je slaaf is die je het
meest aanbidt. Het gaat Buck niets aan
als hij dat niet doet".
„Neen, het gaat Buck niets aan. Met hem
zou ik in ieder geval nooit getrouwd zijn.
Dat zei ik hem".
„Of je gelijk hebt, lieve. En hoe nam hij
het op?"
Een fijne blos steeg Jeannette naar de
wangen. „Hij gaf mij te verstaan dat hij mij
als een mooi karakter beschouwde, door rijk
dom en voorspoed bedorven maar hij was zoo
edelmoedig mij desondanks lief te hebben. Ik
was natuurlijk woedend. En toch en toch
Lady Varleigh vraag ik mij af of ik in
derdaad ben, zooals hij mij beschreef. Wat
vindt u?"
„Ik, lieveling? Ik vind je het liefste kind
op den heelen aardbodem. Ik zou van voren
af aan beginnen en twintig malen met ieder
een hertrouwen als ik zoo'n dochter kon krij
gen als jij", verklaarde Lady Varleigh. „Wat
is natuurlijker dan dat hij je bemint! Hij zal
het altijd blijven doen. Daarom was ik giste
ren zoo verbaasd och, welnu, jij hebt hem
niet lief, dus laten wij daarover zwijgen. Hij
is een zeer dwaze jonkman, maar dat zijn ze
allen. Ik trok mij er niets van aan als ik je
was, Jeannette. Je hebt gekozen, en ik acht
het bijna uitgesloten, dat je er spijt over zult
voelen. Goede genade, het zal over een week
al in alle kranten staan. „De schoone juf
frouw Wyngold treedt in het huwelijk met
een pair". Niet dat je schoon bent, lieve.
Niets is zoo ordinair en plat. Maar jc bent
een raadsel, betooverend, merkwaardig
die ezels hebben slechts één woord om het
uit te drukken. Waarachtig, ééns zeiden zij
van mij ook dat ik schoon was. Stel je eens
voor!" En zij barstte in haar vroolijken lach
uit. „Dat was toen ik den jongen Beachcroft
trouwde. Maar kom! Zit er niet over te pie
keren, Jeannette. In het begin maken wij
het allen of bijna allen door. Het is
niets anders dan de vrouwelijke natuur, en
het gaat over. Je wordt de gelukkigste vrouw
van de wereld. Natuurlijk! En je vraagt mij
met den Koning op de thee! Heusch? Beloof
je het?"
„Voor u heb ik alles over", zei Jeannette.
„Dat weet u".
„God zegen je daarvoor lieve. Maar nu kee-
ren wij terug tot het belangrijke onderwerp
van je een en twintigsten verjaardag. Ik heb
een kleine gave voor je. Ik had je haar van
avond willeh brengen, maar nu je bij mij
gekomen bent op je verjaardag! Ik vind
het erg lief van je hoor".
„U behoeft mij in het geheel niets te ge
ven", merkte Jeannette op. „Ik heb reeds
veel meer dan goed voor mij is".
„Wees niet zoo kinderachtig, en ga mee
naar mijn kamer, daar zijn wij alleen". Zij
stak haar arm door dien van Jeannette en
zij gingen samen langs de breede eikenhou
ten trap naar boven.
„Ga nu zitten", zei Lady Varleigh, toen zij
haar kamer bereikt hadden, die op het zui
den lag. „Ik zal je vandaag iets geven wat ik
gisteren nog niet van plan was je te geven.
Ik had natuurlijk een geschenk voor je
maar dat kriig je vanavond. Maar dit is iets
héél anders iets héél aparts dat ik je
geef voor je geluk, omdat je verloofd bent".
„Wat kan het zijn?" vroeg Jeannette.
„Het is een liefdesteeken geweest, lieve.
Dat wil ik je zeggen", hernam Lady Varleigh.
,En ik zou er niet van kunnen scheiden ten
behoeve van wie ook behalve van jou".
.O, dan moogt u het mij ook niet geven",
verzette Jeannette zich.
„Wacht!" zei Lady Varleigh.
Zij bukte zich over een antieke kist die in
een hoek van de kamer stond.
Jeannette was bij het geopende venster
gaan staan en keek naar buiten. Varleigh
Park was altijd haar ideaal van een land
goed geweest. Het grensde aan de Hall en
van de plek waar zij stond had zij het uit
zicht op het oude pannendak van deze laat
ste en de vreemdsoortige schoorsteenen. De
twee bezittingen waren vroeger één geweest,
en destijds was Varleigh Park het weduwen-
huis van de Hall.
Maar de tijden waren veranderd, en nu
was Varleigh, door den vader van Sir Philip
van den grootvader van Buck Wetherby, die
cm geld verlegen was, gekocht, het grootste
van de twee goederen. De oude Hall verkeer
de in een voortdurenden staat van verval en
hoewel de tegenwoordige bewoner met zijn
beperkte geldmiddelen al het mógelijke deed
om verder verval te voorkomen, liet het zich
aanzien, dat het oude huis weldra onbe
woonbaar zou zijn.
.Waarom verkoopt hij het niet?" vroeg
Jeannette plotseling'.
„Lieve, hij wil niet". Lady Varleigh vatte
terstond den draad van haar gedachtengang
op. „Hij is een eigenaardig man die in fa
milietrots niet voor Lord Conister onderdoet.
Hij zegt dat de Wetherby's daar altijd ge
woond hebben, dus weigert hij iederen duim
gronds te verkoopen laat staan het huis
zelf dat, naar de hemel weet, over tien
jaren niet meer dan een puinhoop zal zijn.
Sir Philip heeft alles gedaan om hem te be
wegen het goed aan hem te verkoopen, dan
zou de oude kast afgebroken en de gronden
bij Varleigh Park gevoegd worden. Maar
hij heeft er nooit van willen hooren, en
daarmee was de zaak uit. Ik heb Sir Philip
gezegd dat hij Varleigh Park aan hem zal
moeten vermaken, als het zijn wensch is
dat de bezittingen ooit weer één worden.
Want zooals je weet, heeft Sir Philip geen
erfgenamen, en tenzij ik sterf of mij spoedig
van hem laat scheiden, vrees ik dat hij ze
nooit zal krijgen ook. Maar hij schijnt geen
plaatsvervangster voor mij te verlangen, zon
derling genoeg, na het leven dat hij bij mij
gehad heeft. Eén ding is zeker. Ik zal mij
nooit van Sir Philip laten scheiden. Iedereen
zou mij in mijn gezicht uitlachen als ik met
zoo iets voor den dag kwam." Zij lachte zelve
hartelijk om het denkbeeld, maar kwam wel
dra tot bedaren. „En nu, kijk, lieve, hier is
mijn kleine talisman, en ik wensch dat je
dien om mijnentwil altijd zult bewaren. Zul
je dat, Jeannette?"
„Maar wat is het?" vroeg Jeannet op een
toon van ontzag.
Op de palm van de hand van Lady Var
leigh lag een vreemdsoortige steen, glad ge
slepen en in den vorm van een droppel, en
aan het smalle einde in een matgouden
bandje gevat. De kleur was diep rood, on
doorzichtig, maar straalde toch een eigen
aardig licht uit.
„Wat is het vroeg Jeannette nog eens.
„Het lijkt veel op een roode parel".
Lady Varleigh bewoog haar hand en de
vreemde steen glinsterde phosphorachlig, nu
eens purper, dan weer rose, en daarna pik
zwart".
♦Neeiu hein aan, lieve, en let op de kleur
wanneer hij van mijn hand in die van joti
overgaat", zei Lady Varleigh.
Jeannette strekte bijna onwillig de hand
uit en het volgende oogenblik rolde de steen
er in. Hij kleurde zich onmiddellijk fel rood,
en Lady Varleigh slaakte een uitroep van
verademing.
„Dat is gelukkig", zei zij. „Anders geloot
ik niet dat ik je den steen zou laten behou
den. Die steen is mijn eenige bijgeloof. Er
was een tijd dat hij bij mij ook die kleur
aannam, maar ach, ik word oud en verlies
mijn vertrouwen. Behoud hem altijd, Jean
nette. En zoolang hij die kleur bewaart, denk
er aan, is alles goed met je. Maar dat zal
altijd het geval met je zijn, lieve. Het zal al
tijd goed met je zijn".
„Wat is het?" vroeg Jeannette nogmaals.
„Men zegt, dat het een opaal is, maar
niemand schijnt nog ooit zijns gelijke te heb
ben gezien. Ik toon hem niet dikwijls, Jean
nette, en de geschiedenis die er aan verbon
den is, heb ik aan geen sterveling verteld".
„Niet?" zei Jeannette, snel opkijkende van
den merkwaardlgen steen, dien rij in da
hand hield.
De donkere oogen van Lady Varleigh ont
moetten de hare met een droevig lachje.
„Hij is afkomstig van den eenigen man in
de wereld liefste", zei zij. „En daarom is hij
voor mij heilig. Hij kreeg hem als talisman
van een ouden Egyptischen kluizenaar, dien
hij in de woestijn stervende aantrof. Hij
brengt zijn bezitter geen onverdeeld geluk,
maar „de ervaring van tegenspoed, waar
uit de hoop geboren wordt". Ik hoop niet, dat
hij je ongeluk zal aanbrengen, lieve. Wees
daar niet bang voor! Hij zal je liefde
brengen".
„Maar waarom doet ge er afstand van?"
vroeg Jeannette. „Hij moet voor u van zoo
veel waarde zijn".
„Ik schenk hem aan jou", hernam Lady
Varleigh, „omdat ik hem na mijn dood niet
wil achterlaten. Het was de eenige waarach
tige, romance van mijn leven de eenige
droom, dien ik nooit vergeten zal. Hij kwam
te laat, maar is niettemin onsterfelijk. Ik
wees hem af, Jeannette". Haar stem was bij
na tot een gefluister gedaald. „Het was de
eenige groote daad, die ik ooit verrichtte, en
zij brak mij het hart. Maar het was de zelf
opoffering van de Liefde. God weet, dat ik
het deed uit liefde".
Jeannette sloeg haar jeugdigen, warmen
arm om haar heen. De steen glinsterde nog
als een druppel bloed in haar hand. Zij sprak
geen woord.
Met heesche stem ging Lady Varleigh
voort: „Wij waren gebonden beiden. En hij
was jaren jonger dan ik. Tot heden weet ik
nog niet hoe het gebeurd is. Hij kwam te
laat of ik te vroeg. Hij had een schitterende
loopbaan voor zich zoowel als uitmunten
de familierelaties. Ik zond hem dus van mij
weg ik zond hem van mij weg. Later zond
hij mij dit. Hij noemde het een druppel
van zijn hartebloed". Zij hield op, bleef een
oogenblik zwijgen, en ging toen met haar ge
wone stem voort. „Dat is alles, Jeannette. Het
is nu een van de meest geziene mannen in
Londen. Je hebt van hem gehoord. Waar
schijnlijk ken je hem. Dat alles gebeurde
vóór je geboorte, ik mag je dus zijn naam wel
noemen, geloof ik. Het is Sir Jervis Kings-
wold".
„O!" riep Jeannette. „De bekende Raads
heer van het Hooggerechtshof!"
„Ja, lieve. Hij is een hoogst merkwaardig
man. Somtijds als ik in de stad ben
ontmoeten we elkaar nu nog, op gewonen
voet, in de gezelschapswereld. En dan lachen
wij, en scheiden wij, ais had die heete vlam
nooit tusschen ons gelaaid. Zijn vrouw kan
mij natuurlijk niet uitstaan dat spreekt
vanzelf, en verfoeit mij zij weet zelve niet
waarom. Wij ontmoeten elkaar dus niet dik
wijls. In theorie nam alles twintig jaren ge
leden een einde, maar ach, Jeannette, wat
zijn twintig jaren in het leven van datgene
wat niet sterven kan?"
„Ik heb Lady Kingswold-altijd een vreese-
lijk mensch gevonden, als ik haar zag", zei
Jeannette. „Ik ken geen van beiden voldoen
de om met hen te converseeren. Zij is een
jammerlijk, kijfachtig wezen .Wat kan hij in
haar gezien hebben?"
„Toen zij jong was, was zij aardig", merkte
Lady Varleigh op. „Een van die teere, aan
hankelijke vrouwen, die maken, dat mannen
zich groot en gewichtig voelen! Die grappi
ge wezentjes!" Zij begon te lachen. ,Ach lie
ve! Zij weten geen van allen of willen het
niet weten wat goed voor hen is, maar
doen een greep naar de eerste de beste zeep
bel die hun oogen verblindt. In ieder geval
zij heeft hem kinderen geschonken, dat moet
haar tot haar eer nagegeven worden. Nu
moeten wij nog een kettinkje voor je op
zoeken, Jeannette. Ik moet nog zoo'n langen
hebben, waaraan ik den steen vroeger ge
dragen heb. Wacht, daar is hij".
Zij hield een lang kettinkje op, zoo dun als
een draad en van mat goud.
„Wil je hem voor mij dragen?" vroeg zij.
„Hangt gij hem dan rond mijn hals", ver
zocht Jeannette. „Ik zal hem altijd dragen".
En toen Lady Varleigh aan haar verzoek vol
daan had, liet zij volgen: „Maar ik kan mij
niet begrijpen dat ge er van scheiden kunt".
Lady Varleigh kuste haar innig op beide
wangen. „Ik wil dat jij hem draagt, lieve.
Ik word oud, weet je. En door met een weinig
overleg reeds nu van mijn aardsche goederen
te scheiden, hoop ik rustig tc kunnen ster
ven. Ik zou niet kunnen verdragen dat deze
talisman betast en getaxeerd werd met al
het andere, en rij zouden hem nooit met mij
begraven hebben als ik zoo kinderachtig ge
weest was dat te verzoeken. Nü zullen wij
eens gaan zien wat Sir Philip je te zeggen
heeft, want hij wilde je graag spreken".
„Zeg mij nog één ding!" riep Jeannette
eensklaps uit, toen zij zich op weg begaven.
„Vindt gij dat ik onridderlijk geweest ben
tegenover Buck of een van hen?"
Een hartelijk lachen van Lady Varleigh
verdreef al haar bezorgdheid. „Wat een vraag
Natuurlijk ben je niet onridderlijk geweest.
Lieve, bij dit overoude spelletje kan niemand
zich onridderlijk gedragen. Het gaat eenvou
dig om ieder voor zich en de duivel hale den
achteraan komende. En die arme Buck komt
heelemaal achteraan vrees ik".
„O, stellig", zei Jeannette.
„Nu dan. Men zegt ook wel eens dat dé
laatsten de eersten zullen zijn", merkte Lady
Varleigh op. „Hij heeft dus een best plaatsje".
„De eerste zal hij nooit worden", verklaar
de Jeannette met nadruk.
„Dat zei ik vroeger ook waar het Sir
Philip betrof", antwoordde Lady Varleigh.
Jeannette brak uit in een onbedaarlijk
lachen, dat zij spoedig onderdrukte. „Neem
mij niet kwalijk!" zei zij. „Maar ik vind
u zoo komiek!"
„Lieve, ik bedoelde ook komiek te zijn",
verdedigde zij rich.
(Wordt vervolgd.)