DE VEREERDER VAN JEANNETTE. NAAR HET ENGELSCH VAN ETHEL M. DELL. (Korte inhoud van het voorafgaande) Jeannette is een weeldekind, de toe komst lacht haar dan ook tegen. ZU is immers mooi, heeft bovendien een rij ken vader en natuurlijk veel aanbid ders. Haar vriendin Lady Varleigh stel de haar dan ook de vraag: „Wie van de velen zal het zijn?" Haar keuze valt op Lord Conister, een aristocraat die zeer geëerd is. Lady Varleigh zegt: nu zou je zelfs den Koning op visite kunnen vragen! De meerderjarigheidsverklaring van Jeannette zal tegelijk met haar verlo ving gevierd worden met schitterende feestelijkheden die dagen duren. Haar vader toont zich zenuwachtig, het is alsof hij naar het tijdstip verlangt dat Jeannette getrouwd zal zijn. Toch heeft hij zijn dochter zielslief. Het is dan ook alleen omdat hij, naar hij zegt, niet gezond is. Hij wil Jeannette's toekomst verzekerd zien. En Kapitein Friar ook voor vanavond Jack! zou hij ooit gehoopt hebben zijn zin bij haar te krijgen? Hier voelde zij zich een kleinen steek van zelfverwijt door het hart gaan. iets zeer ongewoons bij haar. Het was mogelijk; ja, het was mogelijk. Ze had hem altijd zeer gaarne mogen lijden en had het niet onder stoelen of banken gestoken. Hij was zoo oprecht, zoo sportief, zoo Engelsch Ja, zij mocht er met allen grond voor uit komen, dat zij veel van Jack Friar hield, vol doende om te hopen, dat zij zijn vriendschap niet door haar huwelijk zou verliezen. Zij zou hem misschien aangenomen hebben als de dingen anders geloopen waren. Het had weinig gescheeld, of ze had hem op een ge geven oogenblik aangenomen. Maar zij had zich nog bijtijds ingehouden. Want Lady Burnholme, de moeder van Jack. was een van die onuitstaanbare, eigenzinnige vrou wen, die den baas willen spelen over ieder een, met wie zij in aanraking komen. Zich door de moeder van Jack te laten ringel- ooren stond niet op het programma van Jeannette en aangezien Jack zelf geheel onder de pantoffel van deze vrouw zat, had zij bijtijds ingezien, nooit genoeg van hem te kunnen houden, om zijn slavernij te deelen. Dus had zij hem haar vriendschap geschon ken, maar meer niet. Zou hij ooit meer ver wacht hebben? Zou hij gegriefd zijn? Weer verscheen die rimpel op haar voor hoofd. Met een lichte, wrevelige beweging keerde zij zich tot haar zwijgenden metgezel. „Ale je me nu aangenaam bezighouden wilt, ben ik gereed", zei zij. „Heb je een si garet voor me?" HOOFDSTUK VII. De Weerspanneling. Het was weer echt iets voor Buck be dacht Jeannette dat hij gereed stond om haar bij het uitstappen te helpen, toen zij van de tooveraciitige vaart over het meer terug keerden. Hij was altijd bij de hand, als hij niet noodig was! Er waren nog heel wat meer menschen, en allen lachten en praatten; niettemin had Buck zioh het recht aangematigd, haar van dienst te zijn. En Buck was zonder drukte, maar vastberaden naar voren gestapt om de gondel vast te leggen en haar aan land te helpen, vóór iemand anders een vinger uitge stoken had. Zij aanvaardde zijn gedienstigheid zonder zichtbaren weerzin, maar niettemin was zij er boos om. Zij had den laatsten tijd niets verzuimd om hem alle hoop te ontnemen en het was ergerlijk het te moeten aanzien, dat al haar pogingen niet den minsten indruk maakten. Tenzij zij bepaald lomp tegen hem was. scheen hij nooit iets op te merken. Ook nu weer bleef hij kalm naast haar staan en zij zag geen kans van hem af te komen. Blijkbaar vond hij, dat nu zijn beurt gekomen was. Zij gevoelde lust hem nadruk kelijk zijn afscheid te geven, maar bedwong zich. Had hij een lesje noodig? Best, hij zou het ontvangen! „Is u al wezen varen, Mijnheer Wetherby?" vroeg zij. „Neen", antwoordde Buck. „Ge hebt zeker geen dame kunnen vin den?" „Ik heb er geen moeite voor gedaan", zei Buck. Weer brandde haar iets bijtends op de tong, maar zij hield het binnen. „Welnu, als iedereen er dan genoeg van heeft, zullen wij in huis teruggaan", stelde zij voor. De muziek liet zich in het prieel aan het einde van het meer nog steeds hooren en onwillekeurig wandelden verscheidene gasten die richting uit. „Mag ik u begeleiden?" vroeg Buck. „Ik heb het geleide van Lord Conister reeds aangenomen". „Jawel, maar hij heeft u zoowat den heelen avond bij zich gehad", zei Buck onhandig schertsend. „Op die manier zult ge hem ver velend gaan vinden". Lord Conister lachte. Hij en Buck waren buren en ieder van hen was Vrederechter, maar overigens zagen zij elkaar niet. dikwijls. Wilt ge mij veroorloven mijn plaats aan Mijnheer Wetherby af te staan, Juffrouw Wyngold?" zei hij. Jeannette wierp hem een snellen blik toe. Haar besluit stond plotseling vast. „Ik hoop u straks weer te zien", antwoordde zij. „Ga zoo lang een verfrissching gebruiken. Wij ko men spoedig terug". Vervolgens keerde zij zich vastberaden om en wandelde met Buck verder. De tonen van de muziek werden door den zoelen avondwind naar hen toe gedreven. „Het is vanavond gelukkig droog geble ven", merkte Buck op Net iets voor Buck. Hoe romantisch de om geving ook was. hij kwam altijd met een nuchtere en alledaagsche opmerking voor den dag. Jeannette sloeg er geen acht op. Dat kon hij immers niet van haar verwach ten! Zwijgend liepen zij voort. Dat duurde een paar seconden; toen prak hij weer, op denzelfden toon waarop hij zijn opmerking over het weer gemaakt had. „En mag ik u gelukwenschen?" Nu schrikte Jeannette wakker, hoe k3lm de vraag ook geuit was. Hoe was het moge lijk dat van alle mannen deze eene altyd een verborgen snaar aanroerde hij. die piets, minder dan niets, voor haar was?. Zij was oogenblikkelijk klaar hem op zijn eigen terrein tegemoet te treden. „Ge moogt precies doen wat ge wilt", antwoordde zij koeltjes. „Jawel" zei Buck. Hij zweeg even; en toen „Dan wensch ik u alle geluk". Hierop maakte Jeannette zich werkelijk boos. Probeerde hij haar te overbluffen? „Zeer vriendelijk van u", antwoordde zij. „Maar een beetje voorbarig". „Ge hebt u met hem verloofd, niet waar?" hernam Buck. „Maar het zal niet voor morgen publiek worden", antwoordde zij. Jawel", herhaalde Buck. „En zijt gij zeer gelukkig?" ,|Zeer", antwoordde Jeannette uitdagend. „Waarom vraagt gij dat?" „Omdat ik het graag wou weten", gaf Buck eenvoudig ten antwoord. „Dat neemt u mij immers niet kwalijk?" Dit trof haar, zij wist niet waarom. Vreemd genoeg voelde zij zich op haar plaats gezet. „Volstrekt niet", zei zij. „Het is zeer vriende lijk. u daarover te bekommeren". „Ik moet mij er om bekommeren", zei hij. „Dat is u bekend". „Dat zie ik niet in", hernam Jeannette. „En toch kan het niet anders. Ik kan er niets aan doen, hield hij vol. „Dat is zonde van den tijd", antwoordde Jeannette, en haar stem was niet vrij van eenige zachtheid. „Wat? U lief te hebben, bedoelt ge? Maar dat heb ik altijd gedaan", zei Buck. „En ik zal het altijd blijven doen. Het lijkt mij geen zonde van den tijd". „Dank u", zei Jeannette, en zij sprak met meer nederigheid in haar stem dan zij ooit getoond had. In dat oogenblik hield zij bijna van hem. „U behoeft mij voor niets te danken", zei Buck. „En u behoeft zich niet over mij be zorgd te maken ook. Sommige menschen be schouwen de liefde als een ziekte. Maar ik niet. Het heeft mij goed gedaan u te bemin nen, en ik ben zeer blij dat ik het doe. Ik wist natuurlijk dat gij onder de bestaande omstandigheden nooit met me zoudt trou wen. Welke vrouw zou dat?" Dit prikkelde haar opnieuw. De eenvoud van zijn blik op het leven had voor haar iets stekeligs. „Dat moet u niet denken", zei zij. „Heel wat vrouwen zouden het wel doen". „Maar geen erfdochters", antwoordde Buck met overtuiging. Tegen wil en dank lachte zij even. „U heeft geen hoogen dunk van vrouwen, niet waar?" merkte zij aan. „Ik heb den grootst mogelijken dunk van u", antwoordde Buck. „En toch acht gij mij niet in staat met een arm man te trouwen?" „Neen, dat heb ik niet gezegd". Hij verbe terde baar woorden met kalmte. „Ik bedoelde alleen dat gij vrouwen in uw omstandigheden een keuze uit zoo ve len kunnen doen, dat zij tamelijk moeilijk te bevredigen zijn". De woorden van Lady Varleigh herhaald! Te velen om uit te kiezen! Zij hamerden Jeannette. als een refrein door .de hersens. En zij herinnerde zich dat Lady Varleigh de vrees geuit had, dat zij juist om die reden het beste wat het leven aanbood zou missen. Maar Buck had niet het recht op deze ma nier te spreken. Hij begon aanmatigend te worden. Zij verhardde haar gemoed tegen hem. „Ik ben het niet met u eens", hernam zij. „Als gij denkt dat 't onmogelijk is rijk en po pulair te zijn zonder zich het hoofd op hol te laten brengen dan heeft u het mis". „Maar dat zei ik niet", zei Buck weer. „Ik geloof dat gij er zeer kalm onder blijft. Dat heb ik altijd gedacht". „Dank u", zei Jeannette, zich afvragende, waarom die woorden uit zijn mond zoo on aangenaam klonken. „Maar ik beweer da mijn kansen veel be ter gestaan zouden hebben als zich minder mededingers aangeboden hadden", vervolgde Buck. „Daarin vergist u zich geheel", antwoord de Jeannette. „Maar het is gezonde logica", was zijn antwoord. „Het mag logica zijn", hernam zij. „Maar een feit is het niet. Er zijn sommige mannen tot wie ik mij niet het minst aangetrokken voel en die mij nooit zouden aantrekken onder welke omstandigheden ook". „En ben ik een van hen?" vroeg Buck. Weer ging die steek haar door het hart. Maar hij had zich aanmatigingen veroor loofd en zijn straf moest hij ontvangen. „Ja", antwoordde zij dus. Hij bleef stil staan. Zij stonden In de schaduw van een groep boomen en zij kon zijn gezicht niet zien. „Dat zegt u om mij te grieven", merkte hij uiterst kalm op. „Neen", ontkende Jeannette zijn woorden. „Neem mij niet kwalijk", hernam hij, „maar het is niet de waarheid". „Hoe durft ge?" beet Jeannette hem toe. „Ja, u is boos", zei Buck op zijn ernstige, overleggende manier. „Wil ik u eens zeggen waarom ge boos zijt? Omdat ge u over u zelve schaamt. En daar hebt ge reden voor. Ge hebt me niet ridderlijk behandeld. Ge heb geen van ons allen ridderlijk behandeld- Wanneer ge Conister bemindet, dan was het iets anders dan was het goed. Maar ge bemint hem niet. En dat weet ge. En dus is het verkeerd. „Hoe durft ge?" riep Jeannette voor de tweede maal. „Waarom zou ik niet durven?" hernam Buck. „Ik heb niets te verliezen. Ik ben de weerspanneling in uw kamp, en ik durf u gerust te zeggen, dat ik het altijd geweest ben. Maar ik heb altijd begrepen, in welke moeilijke omstandigheden ge verkeerdet, dus heb ik altijd dit of dat door de vingers ge zien. Neen, dat is niet geheel wat ik bedoel. Ik heb u voldoende liefgehad om dat te be grijpen, en hoewel gij mij verafschuwt, heeft het geen verschil voor mij gemaakt. Omdat ik weet wat cr onder dat alles op den bodem van uw hart ligt. En o, Jeannette, als je voor één maal jezelve kon wezen je eigen ik, ontdaan van al die vervloekte pracht en die omstandigheden die je neerhalen hoe verrukkelijk hoe schoon zou je dan zijn". In zijn stem had een diepe klank van op rechtheid gelegen het eerste bewijs van gevoel dat. hij gegeven had. En al stond Jean nette van .verontwaardiging te trillen, toch voelde zij zich aangegrepen door een gevoel van ontzag, zooals tot nu toe haar vader al leen haar had weten in te boezemen. Zij verzette zich er tegen, wees het hooghartig van de hand, maar hoe dan ook, het wilde niet van den achtergrond van haar bewust zijn verdwijnen. Nadat hij met spreken opgehouden had, bleef zij verscheidene seconden roerloos staan. Dit was méér dan een gewone scher mutseling; zij moest haar wapens met de grootste behoedzaamheid kiezen. Hem belee- digen zou niet helpen, hem negeeren was on mogelijk. Met ijskouden trots gaf zij hem eindelijk haar antwoord. „Wat ik ook ben, en wat ik ook moge worden, ik zal nooit méér voor u zijn dan ik op het oogenblik ben, dus acht ik het overbodig verder over de zaak te pra ten. Zullen wij terug wandelen?" Zij had een gevoel, als wij zij er omheen blijven draaien, maar de aanval was zóó on verwacht geweest dat een terugtocht de eenige uitweg scheen. Als zij met hem in het strijdperk getreden was, zou het gelijk gestaan hebben met zijn verheffing tot een standpunt, waarvan zij hem dat wist zij de hardnekkigheid waarmee hij op zijn doel afging in aanmerking genomen, moei lijk weer zou kunnen verdrijven. Daarom keerde zij zich met ijzig misnoe gen van hem af, en het speet haar alleen, dat zij hem deze houding niet van het begin af getoond had. Hij liep zwijgend naast haar tot zij weer in het gezicht van het kabbelende water met zijn ontelbare lichten kwamen. De muziek speelde een langzame wals, en een deel van de pretmakers danste. Bijna op het laatste oogenblik dat zij nog alleen waren sprak Buck opnieuw. „Jean nette, zal ik je eens zeggen hoe ik over je der.k, wanneer ik in de oude Hall eenzaam zit te peinzen? Ik heb het nooit een sterve ling gezegd en zal dat nooit, behalve aan jou. Ben je te boos op mij om het aan te hooren?" Zijn aanhouden verbaasde haar. Dat hij zich nog onder haar vrienden durfde te re kenen na de schandelijke wijze waarop zij hem behandeld had! Zij gaf geen antwoord op zijn vraag. Zij kon geen passende woorden vinden. Hij sprak bedaard voort, bijna als sprak hij in zichzelven. „Ge zijt de eenige droom van mijn leven, dien ik nooit vergeten zal, Ik denk aan je als aan een vogel, omdat je de oogen van een wilden vogel hebt. En somtijds stel ik mij je voor, bij mij beschut ting zoekende tegen den storm. Maar dat zou je nooit doen, Jeannette. Dat is het allerlaatste wat je doen zou". „Het allerlaatste", zei Jeannette op vasten toon. „Dat dacht ik ook", zei Buck. HOOFDSTUK VIII De Talisman En je hebt hem aangenomen! Mijn lieve, wat een blijde tijding!" riep Lady Varleigh. „Ik wonsch je van ganscher harte geluk". „Maar niemand mag het vóór mprgen- avond weten", merkte Jeannette op. „Ik ben zoo gesloten als een pot", verzeker de Lady Varleigh. „Maar kom eens naderbij, jij grappig kind, en laat ik je eens bekijken! Het was lief van je, op den morgen van je verjaardag regelrecht hierheen te komen en het mij te vertellen en nu zul je daarvoor beloond worden. O, Jeannette, Jeannette! Wat ben je verstandig en goed af!" En zij kuste haar. „Dat geloof ik ook", zei Jeannette. „Twijfel je dan nog eenigszins, lieve? Zoo ja, vooruit dan er mee en zeg mij dadelijk waaraan". Lady Varleigh keek haar scherp, maar vriendelijk aaii. „Mijn jeugdige zwaluw! En nu ga je je vleugels uitslaan voor de verre vlucht! Waar ben je nog bang voor! Vertel op aan een oude vriendin!" Jeannette aarzelde even, maar besloot toen oprecht te zijn. „Ik ben niet bepaald ïg", zei zij. „Maar het is een gewich tige stap, nietwaar? En gisterenavond had ik een gesprek met Buck Wetherby daar na. Het was een tamelijk opwindend gesprek. Hij maakte mij woedend ofschoon ik zeer goed begreep wat hij bedoelde". „Ach, die arme Buck!" zei Lady Varleigh. „Het is een geweldige slag voor hem, Jean nette. Je mag niet boos op hem zijn". „Dat ben ik niet", hernam Jeannette. „Ten minste, niet om die reden. Dat het een ge weldige slag voor hem is laat mij koud. Dat is zijn eigen zaak. Maar hij heeft niet het recht mijn handelingen te beoordeelen. Daar kom ik tegenop". „O, lieve hemel!" riep Lady Varleigh. „Welk een stoutmoedig jongmensch! Lieve, wat deed je? Heb je hem door den grond geboord met een bliksemstraal uit die haviksachtige oogen van je? Daar ben je zeker toe in staat". „Het is volstrekt niet om te spotten", merkte Jeannette met een licht fronsen van de wenkbrauwen op. „Ik kon niet nalaten te erkennen dat er iets waar was van hetgeen hij zei. En ik ben er steeds aan blijven den ken". Welk een eer voor Buck!" zei Lady Var leigh. „Maar ga zitten en vertel mij alles er van. Ik brand van nieuwsgierigheid". Zij drukte Jeannette op een stoeltje. ,Kom!" moedigde zij aan. „Hij scheen te vinden dat ik iets verkeerds deed", begon Jeannette. „Wat een onzin!" „Ja, het was onzin", stemde Jeannette met klem in. „Maar toch, wat hij zei was gedeel telijk waar. En juist daarom maakte ik mij boos op hem". „Wat was het dan, lieve?" „Het volgende", zei Jeannette. „Dat ik Lord Conister niet beminde, en dat ik daarom iedereen onrecht aandeed door met hem te trouwen". „Wat een onzin!" herhaalde Lady Varleigh met nog meer vuur. „Je hebt immers het recht te trouwen met wien jc wilt!" „Dal is het juist. Hij trok mijn recht in twijfel. Vreemd genoeg zag ik in dat hij ge lijk had toen", zei Jeannette. „Ik heb niet graag het gevoel dat ik iemand onrecht aan doe. En het is volkomen waar, dat ik niet tot over de ooren op Hugh verliefd ben". „En wat zei hij toen?" vroeg Lady Var leigh. .Voor zoover ik mij herinneren kan, zei hij dat hij het ook niet op mij was". Jeannette lachte even. „Wij achten elkaar er des te beter om, geloof ik". „Hoogst merkwaardig!" mompelde Lady Varleigh. „Neen. volstrekt niet. Gij zijt drie malen getrouwd zonder verliefd te zijn". Jean nette keek haar beschuldigend aan. .Best. mogelijk", antwoordde Lady Var leigh. „Maar die arme mannen waren doo- delijk van mij. Dat maakt verschil, weet „Nu, ik geloof, dat Hugh dat van mij ïs op zijn manier", hernam Jeannette. „Hij schijnt tenminste zeker te weten dat hij mij wenscht te trouwen alleen om mijn persoon. Dat is reeds iets, niet waar?" „Alles, lieve", verzekerde Lady Varleigh haar met warmte.„Voor je veel ouder bent zul je bemerken, dat hij je slaaf is die je het meest aanbidt. Het gaat Buck niets aan als hij dat niet doet". „Neen, het gaat Buck niets aan. Met hem zou ik in ieder geval nooit getrouwd zijn. Dat zei ik hem". „Of je gelijk hebt, lieve. En hoe nam hij het op?" Een fijne blos steeg Jeannette naar de wangen. „Hij gaf mij te verstaan dat hij mij als een mooi karakter beschouwde, door rijk dom en voorspoed bedorven maar hij was zoo edelmoedig mij desondanks lief te hebben. Ik was natuurlijk woedend. En toch en toch Lady Varleigh vraag ik mij af of ik in derdaad ben, zooals hij mij beschreef. Wat vindt u?" „Ik, lieveling? Ik vind je het liefste kind op den heelen aardbodem. Ik zou van voren af aan beginnen en twintig malen met ieder een hertrouwen als ik zoo'n dochter kon krij gen als jij", verklaarde Lady Varleigh. „Wat is natuurlijker dan dat hij je bemint! Hij zal het altijd blijven doen. Daarom was ik giste ren zoo verbaasd och, welnu, jij hebt hem niet lief, dus laten wij daarover zwijgen. Hij is een zeer dwaze jonkman, maar dat zijn ze allen. Ik trok mij er niets van aan als ik je was, Jeannette. Je hebt gekozen, en ik acht het bijna uitgesloten, dat je er spijt over zult voelen. Goede genade, het zal over een week al in alle kranten staan. „De schoone juf frouw Wyngold treedt in het huwelijk met een pair". Niet dat je schoon bent, lieve. Niets is zoo ordinair en plat. Maar jc bent een raadsel, betooverend, merkwaardig die ezels hebben slechts één woord om het uit te drukken. Waarachtig, ééns zeiden zij van mij ook dat ik schoon was. Stel je eens voor!" En zij barstte in haar vroolijken lach uit. „Dat was toen ik den jongen Beachcroft trouwde. Maar kom! Zit er niet over te pie keren, Jeannette. In het begin maken wij het allen of bijna allen door. Het is niets anders dan de vrouwelijke natuur, en het gaat over. Je wordt de gelukkigste vrouw van de wereld. Natuurlijk! En je vraagt mij met den Koning op de thee! Heusch? Beloof je het?" „Voor u heb ik alles over", zei Jeannette. „Dat weet u". „God zegen je daarvoor lieve. Maar nu kee- ren wij terug tot het belangrijke onderwerp van je een en twintigsten verjaardag. Ik heb een kleine gave voor je. Ik had je haar van avond willeh brengen, maar nu je bij mij gekomen bent op je verjaardag! Ik vind het erg lief van je hoor". „U behoeft mij in het geheel niets te ge ven", merkte Jeannette op. „Ik heb reeds veel meer dan goed voor mij is". „Wees niet zoo kinderachtig, en ga mee naar mijn kamer, daar zijn wij alleen". Zij stak haar arm door dien van Jeannette en zij gingen samen langs de breede eikenhou ten trap naar boven. „Ga nu zitten", zei Lady Varleigh, toen zij haar kamer bereikt hadden, die op het zui den lag. „Ik zal je vandaag iets geven wat ik gisteren nog niet van plan was je te geven. Ik had natuurlijk een geschenk voor je maar dat kriig je vanavond. Maar dit is iets héél anders iets héél aparts dat ik je geef voor je geluk, omdat je verloofd bent". „Wat kan het zijn?" vroeg Jeannette. „Het is een liefdesteeken geweest, lieve. Dat wil ik je zeggen", hernam Lady Varleigh. ,En ik zou er niet van kunnen scheiden ten behoeve van wie ook behalve van jou". .O, dan moogt u het mij ook niet geven", verzette Jeannette zich. „Wacht!" zei Lady Varleigh. Zij bukte zich over een antieke kist die in een hoek van de kamer stond. Jeannette was bij het geopende venster gaan staan en keek naar buiten. Varleigh Park was altijd haar ideaal van een land goed geweest. Het grensde aan de Hall en van de plek waar zij stond had zij het uit zicht op het oude pannendak van deze laat ste en de vreemdsoortige schoorsteenen. De twee bezittingen waren vroeger één geweest, en destijds was Varleigh Park het weduwen- huis van de Hall. Maar de tijden waren veranderd, en nu was Varleigh, door den vader van Sir Philip van den grootvader van Buck Wetherby, die cm geld verlegen was, gekocht, het grootste van de twee goederen. De oude Hall verkeer de in een voortdurenden staat van verval en hoewel de tegenwoordige bewoner met zijn beperkte geldmiddelen al het mógelijke deed om verder verval te voorkomen, liet het zich aanzien, dat het oude huis weldra onbe woonbaar zou zijn. .Waarom verkoopt hij het niet?" vroeg Jeannette plotseling'. „Lieve, hij wil niet". Lady Varleigh vatte terstond den draad van haar gedachtengang op. „Hij is een eigenaardig man die in fa milietrots niet voor Lord Conister onderdoet. Hij zegt dat de Wetherby's daar altijd ge woond hebben, dus weigert hij iederen duim gronds te verkoopen laat staan het huis zelf dat, naar de hemel weet, over tien jaren niet meer dan een puinhoop zal zijn. Sir Philip heeft alles gedaan om hem te be wegen het goed aan hem te verkoopen, dan zou de oude kast afgebroken en de gronden bij Varleigh Park gevoegd worden. Maar hij heeft er nooit van willen hooren, en daarmee was de zaak uit. Ik heb Sir Philip gezegd dat hij Varleigh Park aan hem zal moeten vermaken, als het zijn wensch is dat de bezittingen ooit weer één worden. Want zooals je weet, heeft Sir Philip geen erfgenamen, en tenzij ik sterf of mij spoedig van hem laat scheiden, vrees ik dat hij ze nooit zal krijgen ook. Maar hij schijnt geen plaatsvervangster voor mij te verlangen, zon derling genoeg, na het leven dat hij bij mij gehad heeft. Eén ding is zeker. Ik zal mij nooit van Sir Philip laten scheiden. Iedereen zou mij in mijn gezicht uitlachen als ik met zoo iets voor den dag kwam." Zij lachte zelve hartelijk om het denkbeeld, maar kwam wel dra tot bedaren. „En nu, kijk, lieve, hier is mijn kleine talisman, en ik wensch dat je dien om mijnentwil altijd zult bewaren. Zul je dat, Jeannette?" „Maar wat is het?" vroeg Jeannet op een toon van ontzag. Op de palm van de hand van Lady Var leigh lag een vreemdsoortige steen, glad ge slepen en in den vorm van een droppel, en aan het smalle einde in een matgouden bandje gevat. De kleur was diep rood, on doorzichtig, maar straalde toch een eigen aardig licht uit. „Wat is het vroeg Jeannette nog eens. „Het lijkt veel op een roode parel". Lady Varleigh bewoog haar hand en de vreemde steen glinsterde phosphorachlig, nu eens purper, dan weer rose, en daarna pik zwart". ♦Neeiu hein aan, lieve, en let op de kleur wanneer hij van mijn hand in die van joti overgaat", zei Lady Varleigh. Jeannette strekte bijna onwillig de hand uit en het volgende oogenblik rolde de steen er in. Hij kleurde zich onmiddellijk fel rood, en Lady Varleigh slaakte een uitroep van verademing. „Dat is gelukkig", zei zij. „Anders geloot ik niet dat ik je den steen zou laten behou den. Die steen is mijn eenige bijgeloof. Er was een tijd dat hij bij mij ook die kleur aannam, maar ach, ik word oud en verlies mijn vertrouwen. Behoud hem altijd, Jean nette. En zoolang hij die kleur bewaart, denk er aan, is alles goed met je. Maar dat zal altijd het geval met je zijn, lieve. Het zal al tijd goed met je zijn". „Wat is het?" vroeg Jeannette nogmaals. „Men zegt, dat het een opaal is, maar niemand schijnt nog ooit zijns gelijke te heb ben gezien. Ik toon hem niet dikwijls, Jean nette, en de geschiedenis die er aan verbon den is, heb ik aan geen sterveling verteld". „Niet?" zei Jeannette, snel opkijkende van den merkwaardlgen steen, dien rij in da hand hield. De donkere oogen van Lady Varleigh ont moetten de hare met een droevig lachje. „Hij is afkomstig van den eenigen man in de wereld liefste", zei zij. „En daarom is hij voor mij heilig. Hij kreeg hem als talisman van een ouden Egyptischen kluizenaar, dien hij in de woestijn stervende aantrof. Hij brengt zijn bezitter geen onverdeeld geluk, maar „de ervaring van tegenspoed, waar uit de hoop geboren wordt". Ik hoop niet, dat hij je ongeluk zal aanbrengen, lieve. Wees daar niet bang voor! Hij zal je liefde brengen". „Maar waarom doet ge er afstand van?" vroeg Jeannette. „Hij moet voor u van zoo veel waarde zijn". „Ik schenk hem aan jou", hernam Lady Varleigh, „omdat ik hem na mijn dood niet wil achterlaten. Het was de eenige waarach tige, romance van mijn leven de eenige droom, dien ik nooit vergeten zal. Hij kwam te laat, maar is niettemin onsterfelijk. Ik wees hem af, Jeannette". Haar stem was bij na tot een gefluister gedaald. „Het was de eenige groote daad, die ik ooit verrichtte, en zij brak mij het hart. Maar het was de zelf opoffering van de Liefde. God weet, dat ik het deed uit liefde". Jeannette sloeg haar jeugdigen, warmen arm om haar heen. De steen glinsterde nog als een druppel bloed in haar hand. Zij sprak geen woord. Met heesche stem ging Lady Varleigh voort: „Wij waren gebonden beiden. En hij was jaren jonger dan ik. Tot heden weet ik nog niet hoe het gebeurd is. Hij kwam te laat of ik te vroeg. Hij had een schitterende loopbaan voor zich zoowel als uitmunten de familierelaties. Ik zond hem dus van mij weg ik zond hem van mij weg. Later zond hij mij dit. Hij noemde het een druppel van zijn hartebloed". Zij hield op, bleef een oogenblik zwijgen, en ging toen met haar ge wone stem voort. „Dat is alles, Jeannette. Het is nu een van de meest geziene mannen in Londen. Je hebt van hem gehoord. Waar schijnlijk ken je hem. Dat alles gebeurde vóór je geboorte, ik mag je dus zijn naam wel noemen, geloof ik. Het is Sir Jervis Kings- wold". „O!" riep Jeannette. „De bekende Raads heer van het Hooggerechtshof!" „Ja, lieve. Hij is een hoogst merkwaardig man. Somtijds als ik in de stad ben ontmoeten we elkaar nu nog, op gewonen voet, in de gezelschapswereld. En dan lachen wij, en scheiden wij, ais had die heete vlam nooit tusschen ons gelaaid. Zijn vrouw kan mij natuurlijk niet uitstaan dat spreekt vanzelf, en verfoeit mij zij weet zelve niet waarom. Wij ontmoeten elkaar dus niet dik wijls. In theorie nam alles twintig jaren ge leden een einde, maar ach, Jeannette, wat zijn twintig jaren in het leven van datgene wat niet sterven kan?" „Ik heb Lady Kingswold-altijd een vreese- lijk mensch gevonden, als ik haar zag", zei Jeannette. „Ik ken geen van beiden voldoen de om met hen te converseeren. Zij is een jammerlijk, kijfachtig wezen .Wat kan hij in haar gezien hebben?" „Toen zij jong was, was zij aardig", merkte Lady Varleigh op. „Een van die teere, aan hankelijke vrouwen, die maken, dat mannen zich groot en gewichtig voelen! Die grappi ge wezentjes!" Zij begon te lachen. ,Ach lie ve! Zij weten geen van allen of willen het niet weten wat goed voor hen is, maar doen een greep naar de eerste de beste zeep bel die hun oogen verblindt. In ieder geval zij heeft hem kinderen geschonken, dat moet haar tot haar eer nagegeven worden. Nu moeten wij nog een kettinkje voor je op zoeken, Jeannette. Ik moet nog zoo'n langen hebben, waaraan ik den steen vroeger ge dragen heb. Wacht, daar is hij". Zij hield een lang kettinkje op, zoo dun als een draad en van mat goud. „Wil je hem voor mij dragen?" vroeg zij. „Hangt gij hem dan rond mijn hals", ver zocht Jeannette. „Ik zal hem altijd dragen". En toen Lady Varleigh aan haar verzoek vol daan had, liet zij volgen: „Maar ik kan mij niet begrijpen dat ge er van scheiden kunt". Lady Varleigh kuste haar innig op beide wangen. „Ik wil dat jij hem draagt, lieve. Ik word oud, weet je. En door met een weinig overleg reeds nu van mijn aardsche goederen te scheiden, hoop ik rustig tc kunnen ster ven. Ik zou niet kunnen verdragen dat deze talisman betast en getaxeerd werd met al het andere, en rij zouden hem nooit met mij begraven hebben als ik zoo kinderachtig ge weest was dat te verzoeken. Nü zullen wij eens gaan zien wat Sir Philip je te zeggen heeft, want hij wilde je graag spreken". „Zeg mij nog één ding!" riep Jeannette eensklaps uit, toen zij zich op weg begaven. „Vindt gij dat ik onridderlijk geweest ben tegenover Buck of een van hen?" Een hartelijk lachen van Lady Varleigh verdreef al haar bezorgdheid. „Wat een vraag Natuurlijk ben je niet onridderlijk geweest. Lieve, bij dit overoude spelletje kan niemand zich onridderlijk gedragen. Het gaat eenvou dig om ieder voor zich en de duivel hale den achteraan komende. En die arme Buck komt heelemaal achteraan vrees ik". „O, stellig", zei Jeannette. „Nu dan. Men zegt ook wel eens dat dé laatsten de eersten zullen zijn", merkte Lady Varleigh op. „Hij heeft dus een best plaatsje". „De eerste zal hij nooit worden", verklaar de Jeannette met nadruk. „Dat zei ik vroeger ook waar het Sir Philip betrof", antwoordde Lady Varleigh. Jeannette brak uit in een onbedaarlijk lachen, dat zij spoedig onderdrukte. „Neem mij niet kwalijk!" zei zij. „Maar ik vind u zoo komiek!" „Lieve, ik bedoelde ook komiek te zijn", verdedigde zij rich. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 20