W
Y
Y
/Y
EEN WONDERLIJK AVONTUUR.
Hoe het precies gebeurd was wist
Jan zelf niet, maar het was echt
waar dat hij midden in den nacht
door een groot bosch dwaalde, zoo
verschikkelijk donker dat hij bijna
niets kon zien. Alleen viel er af en
toe een straaltje van het maanlicht
door het dichte bladerdak en dan
kon hij flauwtjes zien, dat hij nog
steeds op een voetpad liep.
Bang was Jan niet. Dat was eigen
lijk wel vreemd, hè, want als je zoo
des nachts in een groot bosch bent.
kan er toch van alles geDeuren.
Maar Jan was nergens bang voor:
hij dacht: ,.Het zal alles wel losloo-
pen, ik ben hier in het bosch geko
men zonder dat Ik het weet en ik
zal er wel weer uit komen ook zon
der dat ik het weet!" Het eenigste
wat hij een beetje vervelend vond,
was de gedachte dat zijn ouders mis
schien ongerust waren over zijn uit
blijven, maar ach, dacht hij, mis
schien slapen zij wel.
Waarom sliep hij dan zelf ook
niet?
Dat is het juist wat Jan niet be
greep. Waarom sliep hij niet en liep
hij hier in dit bosch. Hij was beslist
niet naar bed gegaan want hij had
al zijn kleeren aan en hij was zoo
goed wakker, dat hij zelfs het gerit
sel van de boombladeren en -tak
ken ktn hooren in de zachte nacht
wind. Telkens dacht, hij, dat hij in
de diepe duisternis tegen een boom
of een doornigen struik zou aanloo-
pcn, maar gelukkig gebeurde dit
niet. Een keer echter struikelde hij
over een dikken boomwortel, die
dwars over den weg was uitgegroeid.
Hij maakte onverwachts een flinke
tuimeling en viel plat voorover ip
den grond. Van schrik gaf hij een
schreeuw, zoo hard dat het door het
gansche bosch weerklonk
En opeens gonsde het van tusschen
de boomen:
„Wie roept daar?"
Als de wind zoo vlug sprong Jan
overeind. Duidelijk had hij de stem
gehoord en ook duidelijk had hij
waargenomen dat het een mannen
stem was, diep en luid. Jan balde
zijn beide vuisten, wane sjonge, hij
was niet mis als het op vechten aan
kwam en het kon hem niets schelen
of het dit keer tegen een grooten
man zou gaanWie hem kwaad
wilde doen. kon er van op aan, dat
hij zich verdedigen zou en goed ook!
Zoo stond onze vriend bijna drie
minuten in de grootste spanning,
maar hoe hij ook probeerde met zijn
oog en de duisternis te doorboren, hij
kon niets ontdekken. Opeens echter
hoorde hij weer:
Wie riep daar?
Ik!
Het was er uit voor Jan het wist!
Eigenlijk vond hij het dom van zich
zelf om den vreemden man daar er
gens in het bosch antwoord te ge
ven. Hij had zich beter stil kunnen
houden, maar ach, aan den ande
xen kant kon hij toch ook beter we
ten met wien hij te doen had. Stel
Je voor, dat hij niets gezegd had en
straks verder had willen loopen om
dan ineens verrast te worden door
den roover of wat het dan voor een
man wasDan zou hij misschien
van schrik zich niet kunnen verde
digen. Nu stond hij echter klaar.
Wie is ik?
Hè, dacht Jan, die man wil ook
alles weten. Wat zou hij doen? Zou
hij zijn naam noemen. Maar wat
had die onbekende boschwandelaar
daarmede te maken. Wacht, hij zou
hem eens even bang maken!
Ik ben een groote, sterke kerel
en ik zou Je aanraden mij met rust
te laten!
Jan had zijn zwaarste stem opge
zet om dit antvoord te geven, maar
het maakte blijkbaar toch geen in
druk want duidelijk hoorde hij van
tusschen het dichte hout een scha
terlach komen. En dadelijk daarna
klonk het weer:
Ja, Ja, een grooie, sterke kerel
met een echte hooge en schelle Jon
gensstem. Neen, vriendje, ik merk
het al, jij bent net zoo bang als ik.
Wacht, ik kom bij je1 Blijf daar
staan!
Wat Is dat, dacht Jan; net zoo
bang als ik! Bijna had hij willen te
rugroepen, dat hij heelemaal niet
bang was, maar nog juist bedacht
hij zich. De ander had ook eerlijk
gezegd, dat hij bang is. dus was het
voor Jan heelemaal niet noodig om
op te scheppen. Hij vond het dus
maar beter om even af te wachten
wat de vreemde man zou doen....
Plotseling viel er een hel licht
schijnsel over den weg. Pfoei, Jan
schrok er van, zoo onverwacht
kwam het. En'hlj stond in het volle
icht terwijl hij van den man niets
zien kon. Hij probeerde snel uit het
icht te tree. en zich weer in de
duisternis te begeven, maar dat ge
lukte hem niet want men volgde
hem op al zijn passen met het
schijnsel der lantaarn.
Zie je wel, ik dacht het al, een
gewoon jochie met een hoop praat
jes is het, hoorde Jan de vreemde
stem zeggen.
Even later werd het lichtje op den
grond gezet en nu zag Jan in het
schijnsel daarvan eenechte ka
bouter!
Wel heb ik van mijn leven 1
brulde Jan van pure verbazing. Ik
wist niet dat jullie nog beslondsn!
Of wij nog bestonden? kwam
dadelijk daarop het antwoord.
Waarom zouden jullie menschen wel
bestaan en wij kabouters niet? Zijn
jullie soms zooveel beter?
Neen, dat geloof ik niet, ant
woordde Jan, ik heb tenminste heel
dikwijls vertellingen over kabouters
gelezen en daardoor weet ik, dat
jullie heel veel goed doen!
O zoo, lachte de kabouter zeer
vereerd, dat meende ik ook. En nu
kunnen wij weer iets goeds doen
door jou thuis te brengen zeker,
want je bent natuurlijk verdwaald!
Geen kwestie van! sprak Jan
verwaand. Ik ben in het geheel niet
verdwaald en ik twijfel er geen
oogenblik aan of ik morgen, als het
weer dag is, wel den goeden weg zal
kunnen vinden. Alleen.... Ik heb
tamelijk veel hongerl
Honger ls een scherp zwaard.
I grapte de dwerg, maar het is een
zwaard, waarmede je niets had kun-
nen uitrichten voor het geval dat ik
een booze struikroover geweest was!
Die zit! lachte Jan. Hij gevoelde
zich reeds geheel op zijn gemak want
heel goed merkte hij, dat het ka
boutertje een moppig ventje was en
moppige ventjes waren nu juist de
menschen, waar Jan veel van hield.
Ga je mee? vroeg het kleine
mannetje.
Natuurlijk!
En welgemoed stapten de twee nieu
we vrienden nu naast elkaar voort.
De kabouter liet het schijnsel van
zijn lamp recht voor hen uit op den
weg vallen en Jan behoefde nu niet
meer bevreesd te zijn over een wor
tel te zullen struikelen of tegen een
boom te zullen aanloopen. Hij ge
noot echt van deze nachtelijke wan
deling. Telkens keek hij tersluiks
naar zijn begeleider en tot zijn
groote genoegen ontdekte hij dan
steeds dat het mannetje wel bijna
een hoofd kleiner was dan hij zelf.
En wat waren zijn beenen dun! En
wat had hij een snor! En wat een
geweldige ooren! Lieve help; het ge-
eken wel olifants-ooren! Hoe kwam
dat, dacht Jan.
Dat is om in het bosch al de
geluiden goed te kunnen hooren, zei
het kaboutertje, plotseling, je moet
denken wij zijn echte natuurmen-
schenl
Jan viel bijna omver van verba
zing. Hoe wist de dwerg nu wat hij
dacht.
Kan je gedachten lezen? vroeg
hij een beetje angstig.
Neen. hoor, helaas niet! ginne
gapte de kabouter. Maar jij iiep zoo
nieuwsgierig naar mijn ooren te kij
ken. dat ik wel begreep, wat je
dacht!
Oh! dacht Jan en hij nam zich
voor om nooit meer zoo te laten
merken waar hij aan dacht.
Moeten we nog ver? vroeg hij
opeens.
't Is maar wat je ver noemt,
antwoordde de kabouter. Een oud
vrouwtje in de stad vindt het ver om
even naar een brievenbus te loopen,
maar een postbode vindt een wan
deling van een paar uur nog niet
eens ver! Kan jij goed loopen?
Heel goed! zei Jan.
Nu dan is het ook niet ver meer
voor je!
En het was ook niet ver, want na
een kwartiei je loopen kwamen zij
aan een open plaats in het uosch
waar het maantje voor een helder 'en
^acht licht zorgde.
1-Iier houden wij altijd onzen
maaltijd! lichtte de kabouter Jan
in. Vannacht is het niet druk want
wij zijn maar met ons drieën en jij
or bij maakt vier. Maar soms zijn al
mijn neven er ook en dan zitten wij
wel met een goede twintig dwergen
bijeen.
Waar zijn die dan nu allemaal?
vroeg Jan.
Aan het werk. Op het land en
in het water!
Waarom moet Jij dan niet wer
ken? informeerde Jan weer.
Reken maar dat ik ook altijd
moet werken, maar vannacht moet
ik mijn b-oer oppassen, want die ls
ziek. En mijn neef Archibald is er
ook om op te passen.
Jan keek eens rond en opeens:
ia, hoor! Daar zag hij den zieken ka
bouter. Hij zat op den grond, maar
ach, wat zag hij er bleek en moe uit.
Wat mankeert hem! vroeg Jan
weer.
Hij heeft vergiftige champig
nons gegeen en daardoor ls zijn
maag van streek. Maar hij knapt al
weer op en misschien is hij morgen
weer heelemaal beter.
De zieke kabouter hoorde deze
!aa:ste woorden en treurig schud
de hij het hoofd. Hij keek flauwtjes
op en sprak op verdrietigen toon:
Als je iets gegeten hebt, dat
vergiftigd is, ga je dood, dat weet je
ook wel en ik geloof dat ik niet be
ter worden zal.
Maar nu barstte de andere kabou
ter in zulk een schaterlach uit, dat
Jan er van schrok. En zoo waar
kwam Archibald ook plotseling te
voorschijn. Toen die hoorde wat de
zieke gezegd had, begun hij ook in
zijn handen te klappen en te lachen
dat het een lust was.
Neen, Jan begreep wel, dat de
zieke ztfn kwaal erger maakte dan
het was en dood gaan zou hij wel
niet, dat merkte hij heel goed aan
de gezichten van Archibald en den
anderen kabouter, die elkaar een
vroolijk knipoogje gaven, omdat de
zieke zoo witjes en stil voor zich uit
bleef kijken,
Vooruit, eten! commandeerde
Archibald en weldra schaarden de
vier zich gezellig om een groot ta
fellaken, waarop een mand stond
met heerlijk versch brood. Jan liet
het zich goed smaken, dat beloof ik
je en ook de kabouters bewezen, dat
zij wel wisten wat eten was. Zelfs de
zieke deed zijn best om niets over
te laten en daardoor merkten de an
deren Juist dat het met zijn maag
wel niet zoo erg zou zijn.
Opeens merke Jan, dat het maan
licht waarin zij zaten, flauwer werd
en dat er in de verte tusschen de
boomen en laag op den grond een
rood schijnsel kwam.
Wat is dat? vroeg hij nieuws
gierig.
De zon komt op! Wij gaan naar
bed en jijmoet opstaan!
Opstaan? vroeg Jan vol verba
zing. Waarom?
Omdat het klaarlichte dag ls
en omdat je over een half uur op
school moet zijn, jij luierd, kom je
er nu haast uit?
Jan begreep niets meer. Onbewust
wreef hij zich de oogen uit en keek
eens goed rond. Wat was dat nu?
Geen bosch en geen maanlicht en
geen opkomende zon! Alleen zijn
eigen kamertje en daar voor hem in
paats van een kabouter, zijn moe
der, die hem duchtig heen en weer
schudde
Jongetje, jongetje, wat heb ik
een last gehad om je wakker te krij
gen! Kom je nu dadelijk?
Ja, gaapte Jan en nog slaap
dronken kwam hij zijn bed uit.
Nu begreep hij dat hij vast ge
droomd had, maar het duurde dien
dag nog heel lang eer hij de din
gen weer met gewone oogen zag
POSTZEGELRUBRIEK
HONGARIJE
XI
/q/g - St-i.To
4a
sa
V
4a
a>a
Ook de portzegels kregen in 1919
het inschrift „Magyar Posta", waar
bij dus eveneens 't woordje ,.Kir" is
vervallen. Verder zijn ze in hetzelfde
type als de vorige series. De waarde
cijfers zijn zwart. We krijgen: 2, 3,
20, 40 en 50 filler (groen en zwart)
Grootte van de vakjes 2.4 bij 2.8 c.M.
In 1920 werd de expreszegel 2 fil
ler (olijfgroen en rood, type 1916)
uitgegeven met „Magyar Posta", ter
wijl de teekening is gewijzigd, door
dat de koningskroon, die boven den
band met 't woord „Sürgös" was
aangebracht, is vervallen. De vrijge
komen ruimte is door eenige versie
ring aangevuld. Grootte van 't vakje
2.8 bij 2.4 c.M.
Inmiddels is in 1919 de zoogenaam
de bolsjewistenserie uitgegeven door
een nieuwe regeering, die de raden
republiek stichtte. Op deze zegels,
die verschiUende personen voorstel
len uit de revolutionaire beweging,
staat in den rand vermeld, behalve
de waarde „Magyar Tanacs Köztar-
sasag". De waarden zijn: 20 filler
food en bruin), 45 filler (oranje en
blauwgroen) 60 filler (grijs en bruin)
75 filler (roodlila en donkerbruin)
en 80 filler (olijf en grijsbruin).
Grootte van de vakjes 3.8 bij 3.2 c.M.
Zie voor de indeeling 't schetsje.
S.
Rustenburgerlaan 23.
MIJN HERBARIUM.
Vcldpaardestaart (Equisétum ar-
yénse) fam. Paardestaartachtigen
(Equisetineeën). Een zeer algemeen
voorkomende plant langs wegen,
op vochtige akkers en slechte wei
den. Ze heeft in den grond een lange
wortelstok, die zeer lastig Is uit te
roeien. In *t voorjaar (Maart-April)
verschijnt de dikke, lichtbruine
bloemstengel (zie fig. la), die ge-
fa'
leed is en gemakkelijk uit elkaar te
trekken. De tanden der scheeden zijn
spits, lancetvormig, zwartbruin. De
kleine, onooglijke bloempjes, die aan
den top een aar vormen, zijn eigen
lijk kleine tafeltjes met aanhangsels.
Deze zijn gevuld met een poeder, dat
veel op stuifmeel gelijkt. Het zijn
echter de sporen, waaruit later de
jonge planten ontstaan en die door
den wind worden verspreid. De blad
stengels, die lichtgroen zijn, verschij
nen later. Deze zijn dunner dan de
bloemstengels en meest vertakt (Zie
lig. lb).
Witte doovenetcl (Lamlum album)
Zie fig. 2, fam Lipbloemigen (La
bia ten).
'die kruisgewijs aan den stengel be
vestigd zitten, zijn scherp getand
(gezaagd). De mooie witte llpbloem-
pjes schijnen in een krans rond den
stengel te staan, doch bij nader on
derzoek zijn ze in de oksels der bla
deren ingeplant. De stengel, zoowel
als de bladeren zijn behaard. Bloei
tijd April tot Herfst.
Akkerhoornbloem (Cer&stlum ar-
vénse) fam. Muurachtlgen (Caryo-
phyllaceeën) Zie fig. 3. Een algemeen
voorkomend overblijvend plantje op
den zandgrond tusschen het gras. De
blaadjes zijn langwerpig, lancetvor
mig, grijsgroen gekleurd. Bladen,
stengel, en bloemstelen zijn kort be
haard. De stengel draagt 5 tot 15
witte bloempjes, waarvan de Kroon-
blaadjes in den vorm van een be
kertje staan. Na den bloeitijd staan
de bloemstelen rechtop met een
knikkende kelk. Hoogte 10 tot 20
c.M. Bloeitijd April-Mei.
Wie deel wil nemen aan de excur
sie naar de Stadskweekerij kan zich
bij mij opgeven.
S.
Rustenburgerlaan 23.
PLICHTBESEF.
Een bekende plant, die we overal
kunnen vinden en door haar blade
ren veel overeenkomst vertoont met
de brandnetel. Vandaar dat vele kin
deren huiverig zijn deze plant aan
te raken, ofschoon ze absoluut on
schuldig is. De doovenetel is een
vaste plant, die elk Jaar weer op
komt en uitloopers vormt. De sten
gel ls vierkant en hol De bladeren.
Kleine Jan ziet hier de brandweer
gaan,
En.... hij wil zijn broertje laten
staan!
Ach, hij wil zoo graag den brand
zien;
En reeds doet hij snel een pas of
tien!
Maar gelukkig dat hij inziet dan:
Waar blijft nu zijn broer, die kleine
man?
Kleine Jantje keert dus ijlings weer!
En zegt zuofitend maar: „Een and're
keer!"
UIT DEN MOPPEN-
TROMMEL.
Kees moet thuis dagelijks de
schoenen poetsen, waar hij eigenlijk
heel erg 't land aan heeft. Wanneer
hij eens ruzie heeft met broertje
Karei, roept hij woedend: „Ik wou,
dat Jij in een duizendpoot verander
de en dan alle dagen zelf je schoe
nen moest poetsen."
„Jan, weet jij wat onze slager
weegt?"
,.Ik denk van wel honderd kilo,"
veronderstelde Piet.
„Welnee, jongen, vleesch, spek en
worst.'?
Een onderwijzer wilde zijn leerlin
gen zelf het woordje ton laten vin
den.
„Kijk eens kinderen," zei hij. „Ik
bedoel iets, dat even lang als breed
ls, dat je boven op een duin zou kun
nen zetten en dat vanzelf naar be
neden gleed. Wie 't weet mag het
zeggen."
Jan steekt zijn vinger op.
„Wat dacht je, Jan?"
„Een varken, meneer."
Onderwijzer zegt tegen Kees:
,Foei jongen, wat zie je er onsma
kelijk uit. Ik kan nog van je mond
aflezen, wat je vanmorgen op je bo
terham hebt gehad."
„Wat dan meester?" vraagt Kees.
„Stroop."
„Neen, meester. Dat heb ik gisteren
gehad."
De zaaiperiode ls nu afgeloopen en
het éénjarige bloemzaad komt al
aardig op. Als we een koude Mei
maand hebben, wat meestal 't geval
is, ontkiemen enkele soorten als sca-
biosa, centaurea imp., zinnia heel
slecht; soorten als goudsbloem, cos-
mea, korenbloem, zonnebloem kun
nen er beter tegen. Willen we de
eerste soorten geheel ln den kouden
grond kweeken, dan moeten we
warmte hebben. In de groenteaf-
deeling is dit het geval met augur
ken.
Komt 't zaad op, dan bemerk je al
gauw, dat meestentijds te dik ge
zaaid is. Dit is niet zoo heel erg, als
je maar zorgt, dat Je de plantjes
flink uitdunt. Hoe meer ruimte, hoe
beier de plant zich ontwikkelt, 't ls
het beste de plantjes zoo gauw mo
gelijk te verspenen. Je kunt dit al
doen, zoo gauw de nieuwe blaadjes
verschijnen na de klemblaadjes.
Dat verspenen ls nog lang niet
ieders werk. Wie het voor het eerst
doet verricht vaak werk voor niets.
Om te beginnen mag natuurlijk van
hèt worteltje niets meer te zien zijn.
Dit mag niet omgebogen in de aar
de terecht komen, 't Best kun je met
een spa een diepe gleuf maken en
daar de wortel van de plant in
laten zakken. Nu moet de aarde
flink tegen den wortel worden aan
gedrukt zóó dat de plant goed vast
staat. Je kunt je hierbij zelf best
controleeren. Wanneer je 't plantje
gemakkelijk weer uit den grond
kunt trekken, dan gaat 't beslist
dood.
Bij felle zon is 't zeer aan te beve
len ze met 'n bloempot af te dekken
's Avonds wordt deze weer verwij
derd. Staat de plant eenmaal vast,
dan is 't niet meer noodig. Zijn de
plantjes al wat groot geworden en
wil je ze toch nog verplanten, zorg
dan dat je niet te veel blad aan de
plant laat. Van de giootste bladeren
snijd je dan gerust de helft af. De
plant begint dan weer gauw te
groeien, terwijl anders de grootste
bladeren dadelijk slap en geel worden
en toch afvallen.
Jullie weet Papaverachtigon,
waartoe 't aardige slaapmutsje be
hoort, kun je niet verplanten; de
grootste planten laat Je staan, ter
wijl de kleinste gewoon verwijderd
worden.
De dahlia's komen vaak met heel
wat spruiten boven de aarde, vooral
de oudere knollen. Willen jullie
flinke stevige stengels krijgen, zorg
dan dat er niet meer dan 2 a 3 blij
ven staan. De kleinste snijd Je maar
bij den grond af en komen er later
weer nieuwe, houdt die dan steeds
weg.
Cosmca (Cosmos hybridus). Zie
fig. 1 fam. Samengesteldbloemigen
(Compositen). Een sierplant uil
Mexico; een prachtig, ongeveer 1 M.
hoog groeiend gewas, met fijn inge
sneden bladeren en sierlijk gevorm
de bloemen met een flinken langen
stengel. Ze geeft heel mooie snij
bloemen in verschillende kleuren. In
sterk bemesten grond groeit de Cos-
mos te krachtig en bloeit dan slecht.
Potplanten bloeien mild.
TUINIER.
RAADSELS
(Deze raadsels zijn ingezonden
door Jongens en Meisjes, die Onze
Jeugd lezen.)
Iedere maand worden onder de
beste oplossers vier boeken verloot.
AFDEELING I
(Leeftijd 10 jaar en ouder)
1. (Ingez. door Jupiter), Verbor-i
gen beroepen.
a. Wat doet Lies Tljdbankrand?
b. (Ingez. door Arretje Noff)
Wat doet Bram Chinekanweker?
c. En Niek Weldiendeb?
d. (Ingez. door Piet Hein).
Wat doot Dirk Eodenoeneat?
e. En Bert Masede?
2. (Ingez. door Hagenaar.)
Ik ben een spreekwoord van 20
letters.
12 2 11 is een lidwoord.
16 17 18 19 11 sta je uit as je lil
nood bent.
3 2 1 ls een geweidrager.
16 17 is een verkorte meisjesnaam.
6 16 10 13 4 is een jongensnaam.
18 13 10 16 10 7 is een jongensnaam
1 2 3 4 5 6 moeten we allen zijn.
8 9 10 is een deel van den dag.
14 16 17 18 behoort bij een haard
stel.
15 16 ls in tafel en kast.
3. (Ingez. door Hagenaar.)
Neem uit cle volgende Rubrieker-
tjesnamen tekens een letter, zoodat
geeen nieuwen schuilnaam krijgt.
Marianne, Goudhartje, Schaatsen
rijder., Hageroos, Rompelsteeltjc, Li
bra, Enrico, Attalanta.
4. (Ingez. door Tramstudent.)
Ik ben een Rubriekertjesnaam van
21 letters.
Onze poes is een lief 1 2 5 18 19
20 21
9 10 11 8 13 14 3 6 is een soort
sport.
15 16 17 4 is eert hemellichaam.
14 2 15 19 is een natuurverschijn
sel.
7 8 9 is een vrucht.
12 14 14 12 13 is in de keuken.
5. (Ingez. door Roomsoes.) Ver
borgen Dierennamen.
Dora de Rims, Ida Parlu, Gijs Vod-
paard, Rie Kaan, Koen Lak, Ada
Plyrn.
6. (Ingez. door Plet Hein.)
2 maal k en 1 maal M
2 maal e en 1 maal j
1 maal i en 1 maal o. dan ten slotte
nog een 1, welk Rubriekertje staat
hier wel?
AFDEELING II
(Leeftijd 9 jaar en jonger.)
1. (Ingez. dóór Sarina.) Verborgen
beroepen.
a. Wat doet Aart Mesel?
b. En wat doet Kee Kranmolkk?
2. (Ingez. door Dorus Rijkers.)
Ik ben een Rubriekertjesnaam van
18 letters.
I 2 3 is een kleur.
4 9 5 12 ls een drank.
6 7 is de verkorting van vader.
9 10 7 8 behoort in 't kippenhok.
II 12 13 14 is een plaatsje in Gel
derland.
15 16 17 18 is ook een plaats in
Gelderland.
3. (Ingez. door Draaitol.)
Neem uit de volgende Rubrieker-
tjesnamen telkens een letter, zoodat
er een nieuwe schuilnaam ontstaat.
Elzekatje, Orchidee, Mannetje,
Wilgenroosje, Appeltje, Zonsonder
gang, Jupiter, Dierenvrlendje, Draai
tol, Elzekatje, Appelmootje, Jupiter
Goudkopje, Berliner Bol.
4. (Ingez. door Arretje Noff.)
Ik ben een spreexwoord van 31
letters.
18 19 20 21 22 23 24 is niet Iemand
4 5 6 7 28 9 10 ben ik altijd
16 30 is een hulpwerkwoord.
12 29 14 heeft moeder in de keu
ken.
I 2 3 is een getal.
In een 10 13 17 27 rijden we.
II 4 11 5 25 is een jongensnaam.
Ik hoop, dat ik straks 26 4 11 5 ga.
Een 4 5 6 7 8 9 10 kind geeft
blijdschap ln huis.
12 13 14 15 is tijdelijk bij ons.
26 27 27 26 ls een jongensnaam.
31 29 29 28 spreken wij.
5. (Ingez. door Jupiter.)
Ik ben een Rubriekertjesnaam van
b letters.