W Y Y /Y EEN WONDERLIJK AVONTUUR. Hoe het precies gebeurd was wist Jan zelf niet, maar het was echt waar dat hij midden in den nacht door een groot bosch dwaalde, zoo verschikkelijk donker dat hij bijna niets kon zien. Alleen viel er af en toe een straaltje van het maanlicht door het dichte bladerdak en dan kon hij flauwtjes zien, dat hij nog steeds op een voetpad liep. Bang was Jan niet. Dat was eigen lijk wel vreemd, hè, want als je zoo des nachts in een groot bosch bent. kan er toch van alles geDeuren. Maar Jan was nergens bang voor: hij dacht: ,.Het zal alles wel losloo- pen, ik ben hier in het bosch geko men zonder dat Ik het weet en ik zal er wel weer uit komen ook zon der dat ik het weet!" Het eenigste wat hij een beetje vervelend vond, was de gedachte dat zijn ouders mis schien ongerust waren over zijn uit blijven, maar ach, dacht hij, mis schien slapen zij wel. Waarom sliep hij dan zelf ook niet? Dat is het juist wat Jan niet be greep. Waarom sliep hij niet en liep hij hier in dit bosch. Hij was beslist niet naar bed gegaan want hij had al zijn kleeren aan en hij was zoo goed wakker, dat hij zelfs het gerit sel van de boombladeren en -tak ken ktn hooren in de zachte nacht wind. Telkens dacht, hij, dat hij in de diepe duisternis tegen een boom of een doornigen struik zou aanloo- pcn, maar gelukkig gebeurde dit niet. Een keer echter struikelde hij over een dikken boomwortel, die dwars over den weg was uitgegroeid. Hij maakte onverwachts een flinke tuimeling en viel plat voorover ip den grond. Van schrik gaf hij een schreeuw, zoo hard dat het door het gansche bosch weerklonk En opeens gonsde het van tusschen de boomen: „Wie roept daar?" Als de wind zoo vlug sprong Jan overeind. Duidelijk had hij de stem gehoord en ook duidelijk had hij waargenomen dat het een mannen stem was, diep en luid. Jan balde zijn beide vuisten, wane sjonge, hij was niet mis als het op vechten aan kwam en het kon hem niets schelen of het dit keer tegen een grooten man zou gaanWie hem kwaad wilde doen. kon er van op aan, dat hij zich verdedigen zou en goed ook! Zoo stond onze vriend bijna drie minuten in de grootste spanning, maar hoe hij ook probeerde met zijn oog en de duisternis te doorboren, hij kon niets ontdekken. Opeens echter hoorde hij weer: Wie riep daar? Ik! Het was er uit voor Jan het wist! Eigenlijk vond hij het dom van zich zelf om den vreemden man daar er gens in het bosch antwoord te ge ven. Hij had zich beter stil kunnen houden, maar ach, aan den ande xen kant kon hij toch ook beter we ten met wien hij te doen had. Stel Je voor, dat hij niets gezegd had en straks verder had willen loopen om dan ineens verrast te worden door den roover of wat het dan voor een man wasDan zou hij misschien van schrik zich niet kunnen verde digen. Nu stond hij echter klaar. Wie is ik? Hè, dacht Jan, die man wil ook alles weten. Wat zou hij doen? Zou hij zijn naam noemen. Maar wat had die onbekende boschwandelaar daarmede te maken. Wacht, hij zou hem eens even bang maken! Ik ben een groote, sterke kerel en ik zou Je aanraden mij met rust te laten! Jan had zijn zwaarste stem opge zet om dit antvoord te geven, maar het maakte blijkbaar toch geen in druk want duidelijk hoorde hij van tusschen het dichte hout een scha terlach komen. En dadelijk daarna klonk het weer: Ja, Ja, een grooie, sterke kerel met een echte hooge en schelle Jon gensstem. Neen, vriendje, ik merk het al, jij bent net zoo bang als ik. Wacht, ik kom bij je1 Blijf daar staan! Wat Is dat, dacht Jan; net zoo bang als ik! Bijna had hij willen te rugroepen, dat hij heelemaal niet bang was, maar nog juist bedacht hij zich. De ander had ook eerlijk gezegd, dat hij bang is. dus was het voor Jan heelemaal niet noodig om op te scheppen. Hij vond het dus maar beter om even af te wachten wat de vreemde man zou doen.... Plotseling viel er een hel licht schijnsel over den weg. Pfoei, Jan schrok er van, zoo onverwacht kwam het. En'hlj stond in het volle icht terwijl hij van den man niets zien kon. Hij probeerde snel uit het icht te tree. en zich weer in de duisternis te begeven, maar dat ge lukte hem niet want men volgde hem op al zijn passen met het schijnsel der lantaarn. Zie je wel, ik dacht het al, een gewoon jochie met een hoop praat jes is het, hoorde Jan de vreemde stem zeggen. Even later werd het lichtje op den grond gezet en nu zag Jan in het schijnsel daarvan eenechte ka bouter! Wel heb ik van mijn leven 1 brulde Jan van pure verbazing. Ik wist niet dat jullie nog beslondsn! Of wij nog bestonden? kwam dadelijk daarop het antwoord. Waarom zouden jullie menschen wel bestaan en wij kabouters niet? Zijn jullie soms zooveel beter? Neen, dat geloof ik niet, ant woordde Jan, ik heb tenminste heel dikwijls vertellingen over kabouters gelezen en daardoor weet ik, dat jullie heel veel goed doen! O zoo, lachte de kabouter zeer vereerd, dat meende ik ook. En nu kunnen wij weer iets goeds doen door jou thuis te brengen zeker, want je bent natuurlijk verdwaald! Geen kwestie van! sprak Jan verwaand. Ik ben in het geheel niet verdwaald en ik twijfel er geen oogenblik aan of ik morgen, als het weer dag is, wel den goeden weg zal kunnen vinden. Alleen.... Ik heb tamelijk veel hongerl Honger ls een scherp zwaard. I grapte de dwerg, maar het is een zwaard, waarmede je niets had kun- nen uitrichten voor het geval dat ik een booze struikroover geweest was! Die zit! lachte Jan. Hij gevoelde zich reeds geheel op zijn gemak want heel goed merkte hij, dat het ka boutertje een moppig ventje was en moppige ventjes waren nu juist de menschen, waar Jan veel van hield. Ga je mee? vroeg het kleine mannetje. Natuurlijk! En welgemoed stapten de twee nieu we vrienden nu naast elkaar voort. De kabouter liet het schijnsel van zijn lamp recht voor hen uit op den weg vallen en Jan behoefde nu niet meer bevreesd te zijn over een wor tel te zullen struikelen of tegen een boom te zullen aanloopen. Hij ge noot echt van deze nachtelijke wan deling. Telkens keek hij tersluiks naar zijn begeleider en tot zijn groote genoegen ontdekte hij dan steeds dat het mannetje wel bijna een hoofd kleiner was dan hij zelf. En wat waren zijn beenen dun! En wat had hij een snor! En wat een geweldige ooren! Lieve help; het ge- eken wel olifants-ooren! Hoe kwam dat, dacht Jan. Dat is om in het bosch al de geluiden goed te kunnen hooren, zei het kaboutertje, plotseling, je moet denken wij zijn echte natuurmen- schenl Jan viel bijna omver van verba zing. Hoe wist de dwerg nu wat hij dacht. Kan je gedachten lezen? vroeg hij een beetje angstig. Neen. hoor, helaas niet! ginne gapte de kabouter. Maar jij iiep zoo nieuwsgierig naar mijn ooren te kij ken. dat ik wel begreep, wat je dacht! Oh! dacht Jan en hij nam zich voor om nooit meer zoo te laten merken waar hij aan dacht. Moeten we nog ver? vroeg hij opeens. 't Is maar wat je ver noemt, antwoordde de kabouter. Een oud vrouwtje in de stad vindt het ver om even naar een brievenbus te loopen, maar een postbode vindt een wan deling van een paar uur nog niet eens ver! Kan jij goed loopen? Heel goed! zei Jan. Nu dan is het ook niet ver meer voor je! En het was ook niet ver, want na een kwartiei je loopen kwamen zij aan een open plaats in het uosch waar het maantje voor een helder 'en ^acht licht zorgde. 1-Iier houden wij altijd onzen maaltijd! lichtte de kabouter Jan in. Vannacht is het niet druk want wij zijn maar met ons drieën en jij or bij maakt vier. Maar soms zijn al mijn neven er ook en dan zitten wij wel met een goede twintig dwergen bijeen. Waar zijn die dan nu allemaal? vroeg Jan. Aan het werk. Op het land en in het water! Waarom moet Jij dan niet wer ken? informeerde Jan weer. Reken maar dat ik ook altijd moet werken, maar vannacht moet ik mijn b-oer oppassen, want die ls ziek. En mijn neef Archibald is er ook om op te passen. Jan keek eens rond en opeens: ia, hoor! Daar zag hij den zieken ka bouter. Hij zat op den grond, maar ach, wat zag hij er bleek en moe uit. Wat mankeert hem! vroeg Jan weer. Hij heeft vergiftige champig nons gegeen en daardoor ls zijn maag van streek. Maar hij knapt al weer op en misschien is hij morgen weer heelemaal beter. De zieke kabouter hoorde deze !aa:ste woorden en treurig schud de hij het hoofd. Hij keek flauwtjes op en sprak op verdrietigen toon: Als je iets gegeten hebt, dat vergiftigd is, ga je dood, dat weet je ook wel en ik geloof dat ik niet be ter worden zal. Maar nu barstte de andere kabou ter in zulk een schaterlach uit, dat Jan er van schrok. En zoo waar kwam Archibald ook plotseling te voorschijn. Toen die hoorde wat de zieke gezegd had, begun hij ook in zijn handen te klappen en te lachen dat het een lust was. Neen, Jan begreep wel, dat de zieke ztfn kwaal erger maakte dan het was en dood gaan zou hij wel niet, dat merkte hij heel goed aan de gezichten van Archibald en den anderen kabouter, die elkaar een vroolijk knipoogje gaven, omdat de zieke zoo witjes en stil voor zich uit bleef kijken, Vooruit, eten! commandeerde Archibald en weldra schaarden de vier zich gezellig om een groot ta fellaken, waarop een mand stond met heerlijk versch brood. Jan liet het zich goed smaken, dat beloof ik je en ook de kabouters bewezen, dat zij wel wisten wat eten was. Zelfs de zieke deed zijn best om niets over te laten en daardoor merkten de an deren Juist dat het met zijn maag wel niet zoo erg zou zijn. Opeens merke Jan, dat het maan licht waarin zij zaten, flauwer werd en dat er in de verte tusschen de boomen en laag op den grond een rood schijnsel kwam. Wat is dat? vroeg hij nieuws gierig. De zon komt op! Wij gaan naar bed en jijmoet opstaan! Opstaan? vroeg Jan vol verba zing. Waarom? Omdat het klaarlichte dag ls en omdat je over een half uur op school moet zijn, jij luierd, kom je er nu haast uit? Jan begreep niets meer. Onbewust wreef hij zich de oogen uit en keek eens goed rond. Wat was dat nu? Geen bosch en geen maanlicht en geen opkomende zon! Alleen zijn eigen kamertje en daar voor hem in paats van een kabouter, zijn moe der, die hem duchtig heen en weer schudde Jongetje, jongetje, wat heb ik een last gehad om je wakker te krij gen! Kom je nu dadelijk? Ja, gaapte Jan en nog slaap dronken kwam hij zijn bed uit. Nu begreep hij dat hij vast ge droomd had, maar het duurde dien dag nog heel lang eer hij de din gen weer met gewone oogen zag POSTZEGELRUBRIEK HONGARIJE XI /q/g - St-i.To 4a sa V 4a a>a Ook de portzegels kregen in 1919 het inschrift „Magyar Posta", waar bij dus eveneens 't woordje ,.Kir" is vervallen. Verder zijn ze in hetzelfde type als de vorige series. De waarde cijfers zijn zwart. We krijgen: 2, 3, 20, 40 en 50 filler (groen en zwart) Grootte van de vakjes 2.4 bij 2.8 c.M. In 1920 werd de expreszegel 2 fil ler (olijfgroen en rood, type 1916) uitgegeven met „Magyar Posta", ter wijl de teekening is gewijzigd, door dat de koningskroon, die boven den band met 't woord „Sürgös" was aangebracht, is vervallen. De vrijge komen ruimte is door eenige versie ring aangevuld. Grootte van 't vakje 2.8 bij 2.4 c.M. Inmiddels is in 1919 de zoogenaam de bolsjewistenserie uitgegeven door een nieuwe regeering, die de raden republiek stichtte. Op deze zegels, die verschiUende personen voorstel len uit de revolutionaire beweging, staat in den rand vermeld, behalve de waarde „Magyar Tanacs Köztar- sasag". De waarden zijn: 20 filler food en bruin), 45 filler (oranje en blauwgroen) 60 filler (grijs en bruin) 75 filler (roodlila en donkerbruin) en 80 filler (olijf en grijsbruin). Grootte van de vakjes 3.8 bij 3.2 c.M. Zie voor de indeeling 't schetsje. S. Rustenburgerlaan 23. MIJN HERBARIUM. Vcldpaardestaart (Equisétum ar- yénse) fam. Paardestaartachtigen (Equisetineeën). Een zeer algemeen voorkomende plant langs wegen, op vochtige akkers en slechte wei den. Ze heeft in den grond een lange wortelstok, die zeer lastig Is uit te roeien. In *t voorjaar (Maart-April) verschijnt de dikke, lichtbruine bloemstengel (zie fig. la), die ge- fa' leed is en gemakkelijk uit elkaar te trekken. De tanden der scheeden zijn spits, lancetvormig, zwartbruin. De kleine, onooglijke bloempjes, die aan den top een aar vormen, zijn eigen lijk kleine tafeltjes met aanhangsels. Deze zijn gevuld met een poeder, dat veel op stuifmeel gelijkt. Het zijn echter de sporen, waaruit later de jonge planten ontstaan en die door den wind worden verspreid. De blad stengels, die lichtgroen zijn, verschij nen later. Deze zijn dunner dan de bloemstengels en meest vertakt (Zie lig. lb). Witte doovenetcl (Lamlum album) Zie fig. 2, fam Lipbloemigen (La bia ten). 'die kruisgewijs aan den stengel be vestigd zitten, zijn scherp getand (gezaagd). De mooie witte llpbloem- pjes schijnen in een krans rond den stengel te staan, doch bij nader on derzoek zijn ze in de oksels der bla deren ingeplant. De stengel, zoowel als de bladeren zijn behaard. Bloei tijd April tot Herfst. Akkerhoornbloem (Cer&stlum ar- vénse) fam. Muurachtlgen (Caryo- phyllaceeën) Zie fig. 3. Een algemeen voorkomend overblijvend plantje op den zandgrond tusschen het gras. De blaadjes zijn langwerpig, lancetvor mig, grijsgroen gekleurd. Bladen, stengel, en bloemstelen zijn kort be haard. De stengel draagt 5 tot 15 witte bloempjes, waarvan de Kroon- blaadjes in den vorm van een be kertje staan. Na den bloeitijd staan de bloemstelen rechtop met een knikkende kelk. Hoogte 10 tot 20 c.M. Bloeitijd April-Mei. Wie deel wil nemen aan de excur sie naar de Stadskweekerij kan zich bij mij opgeven. S. Rustenburgerlaan 23. PLICHTBESEF. Een bekende plant, die we overal kunnen vinden en door haar blade ren veel overeenkomst vertoont met de brandnetel. Vandaar dat vele kin deren huiverig zijn deze plant aan te raken, ofschoon ze absoluut on schuldig is. De doovenetel is een vaste plant, die elk Jaar weer op komt en uitloopers vormt. De sten gel ls vierkant en hol De bladeren. Kleine Jan ziet hier de brandweer gaan, En.... hij wil zijn broertje laten staan! Ach, hij wil zoo graag den brand zien; En reeds doet hij snel een pas of tien! Maar gelukkig dat hij inziet dan: Waar blijft nu zijn broer, die kleine man? Kleine Jantje keert dus ijlings weer! En zegt zuofitend maar: „Een and're keer!" UIT DEN MOPPEN- TROMMEL. Kees moet thuis dagelijks de schoenen poetsen, waar hij eigenlijk heel erg 't land aan heeft. Wanneer hij eens ruzie heeft met broertje Karei, roept hij woedend: „Ik wou, dat Jij in een duizendpoot verander de en dan alle dagen zelf je schoe nen moest poetsen." „Jan, weet jij wat onze slager weegt?" ,.Ik denk van wel honderd kilo," veronderstelde Piet. „Welnee, jongen, vleesch, spek en worst.'? Een onderwijzer wilde zijn leerlin gen zelf het woordje ton laten vin den. „Kijk eens kinderen," zei hij. „Ik bedoel iets, dat even lang als breed ls, dat je boven op een duin zou kun nen zetten en dat vanzelf naar be neden gleed. Wie 't weet mag het zeggen." Jan steekt zijn vinger op. „Wat dacht je, Jan?" „Een varken, meneer." Onderwijzer zegt tegen Kees: ,Foei jongen, wat zie je er onsma kelijk uit. Ik kan nog van je mond aflezen, wat je vanmorgen op je bo terham hebt gehad." „Wat dan meester?" vraagt Kees. „Stroop." „Neen, meester. Dat heb ik gisteren gehad." De zaaiperiode ls nu afgeloopen en het éénjarige bloemzaad komt al aardig op. Als we een koude Mei maand hebben, wat meestal 't geval is, ontkiemen enkele soorten als sca- biosa, centaurea imp., zinnia heel slecht; soorten als goudsbloem, cos- mea, korenbloem, zonnebloem kun nen er beter tegen. Willen we de eerste soorten geheel ln den kouden grond kweeken, dan moeten we warmte hebben. In de groenteaf- deeling is dit het geval met augur ken. Komt 't zaad op, dan bemerk je al gauw, dat meestentijds te dik ge zaaid is. Dit is niet zoo heel erg, als je maar zorgt, dat Je de plantjes flink uitdunt. Hoe meer ruimte, hoe beier de plant zich ontwikkelt, 't ls het beste de plantjes zoo gauw mo gelijk te verspenen. Je kunt dit al doen, zoo gauw de nieuwe blaadjes verschijnen na de klemblaadjes. Dat verspenen ls nog lang niet ieders werk. Wie het voor het eerst doet verricht vaak werk voor niets. Om te beginnen mag natuurlijk van hèt worteltje niets meer te zien zijn. Dit mag niet omgebogen in de aar de terecht komen, 't Best kun je met een spa een diepe gleuf maken en daar de wortel van de plant in laten zakken. Nu moet de aarde flink tegen den wortel worden aan gedrukt zóó dat de plant goed vast staat. Je kunt je hierbij zelf best controleeren. Wanneer je 't plantje gemakkelijk weer uit den grond kunt trekken, dan gaat 't beslist dood. Bij felle zon is 't zeer aan te beve len ze met 'n bloempot af te dekken 's Avonds wordt deze weer verwij derd. Staat de plant eenmaal vast, dan is 't niet meer noodig. Zijn de plantjes al wat groot geworden en wil je ze toch nog verplanten, zorg dan dat je niet te veel blad aan de plant laat. Van de giootste bladeren snijd je dan gerust de helft af. De plant begint dan weer gauw te groeien, terwijl anders de grootste bladeren dadelijk slap en geel worden en toch afvallen. Jullie weet Papaverachtigon, waartoe 't aardige slaapmutsje be hoort, kun je niet verplanten; de grootste planten laat Je staan, ter wijl de kleinste gewoon verwijderd worden. De dahlia's komen vaak met heel wat spruiten boven de aarde, vooral de oudere knollen. Willen jullie flinke stevige stengels krijgen, zorg dan dat er niet meer dan 2 a 3 blij ven staan. De kleinste snijd Je maar bij den grond af en komen er later weer nieuwe, houdt die dan steeds weg. Cosmca (Cosmos hybridus). Zie fig. 1 fam. Samengesteldbloemigen (Compositen). Een sierplant uil Mexico; een prachtig, ongeveer 1 M. hoog groeiend gewas, met fijn inge sneden bladeren en sierlijk gevorm de bloemen met een flinken langen stengel. Ze geeft heel mooie snij bloemen in verschillende kleuren. In sterk bemesten grond groeit de Cos- mos te krachtig en bloeit dan slecht. Potplanten bloeien mild. TUINIER. RAADSELS (Deze raadsels zijn ingezonden door Jongens en Meisjes, die Onze Jeugd lezen.) Iedere maand worden onder de beste oplossers vier boeken verloot. AFDEELING I (Leeftijd 10 jaar en ouder) 1. (Ingez. door Jupiter), Verbor-i gen beroepen. a. Wat doet Lies Tljdbankrand? b. (Ingez. door Arretje Noff) Wat doet Bram Chinekanweker? c. En Niek Weldiendeb? d. (Ingez. door Piet Hein). Wat doot Dirk Eodenoeneat? e. En Bert Masede? 2. (Ingez. door Hagenaar.) Ik ben een spreekwoord van 20 letters. 12 2 11 is een lidwoord. 16 17 18 19 11 sta je uit as je lil nood bent. 3 2 1 ls een geweidrager. 16 17 is een verkorte meisjesnaam. 6 16 10 13 4 is een jongensnaam. 18 13 10 16 10 7 is een jongensnaam 1 2 3 4 5 6 moeten we allen zijn. 8 9 10 is een deel van den dag. 14 16 17 18 behoort bij een haard stel. 15 16 ls in tafel en kast. 3. (Ingez. door Hagenaar.) Neem uit cle volgende Rubrieker- tjesnamen tekens een letter, zoodat geeen nieuwen schuilnaam krijgt. Marianne, Goudhartje, Schaatsen rijder., Hageroos, Rompelsteeltjc, Li bra, Enrico, Attalanta. 4. (Ingez. door Tramstudent.) Ik ben een Rubriekertjesnaam van 21 letters. Onze poes is een lief 1 2 5 18 19 20 21 9 10 11 8 13 14 3 6 is een soort sport. 15 16 17 4 is eert hemellichaam. 14 2 15 19 is een natuurverschijn sel. 7 8 9 is een vrucht. 12 14 14 12 13 is in de keuken. 5. (Ingez. door Roomsoes.) Ver borgen Dierennamen. Dora de Rims, Ida Parlu, Gijs Vod- paard, Rie Kaan, Koen Lak, Ada Plyrn. 6. (Ingez. door Plet Hein.) 2 maal k en 1 maal M 2 maal e en 1 maal j 1 maal i en 1 maal o. dan ten slotte nog een 1, welk Rubriekertje staat hier wel? AFDEELING II (Leeftijd 9 jaar en jonger.) 1. (Ingez. dóór Sarina.) Verborgen beroepen. a. Wat doet Aart Mesel? b. En wat doet Kee Kranmolkk? 2. (Ingez. door Dorus Rijkers.) Ik ben een Rubriekertjesnaam van 18 letters. I 2 3 is een kleur. 4 9 5 12 ls een drank. 6 7 is de verkorting van vader. 9 10 7 8 behoort in 't kippenhok. II 12 13 14 is een plaatsje in Gel derland. 15 16 17 18 is ook een plaats in Gelderland. 3. (Ingez. door Draaitol.) Neem uit de volgende Rubrieker- tjesnamen telkens een letter, zoodat er een nieuwe schuilnaam ontstaat. Elzekatje, Orchidee, Mannetje, Wilgenroosje, Appeltje, Zonsonder gang, Jupiter, Dierenvrlendje, Draai tol, Elzekatje, Appelmootje, Jupiter Goudkopje, Berliner Bol. 4. (Ingez. door Arretje Noff.) Ik ben een spreexwoord van 31 letters. 18 19 20 21 22 23 24 is niet Iemand 4 5 6 7 28 9 10 ben ik altijd 16 30 is een hulpwerkwoord. 12 29 14 heeft moeder in de keu ken. I 2 3 is een getal. In een 10 13 17 27 rijden we. II 4 11 5 25 is een jongensnaam. Ik hoop, dat ik straks 26 4 11 5 ga. Een 4 5 6 7 8 9 10 kind geeft blijdschap ln huis. 12 13 14 15 is tijdelijk bij ons. 26 27 27 26 ls een jongensnaam. 31 29 29 28 spreken wij. 5. (Ingez. door Jupiter.) Ik ben een Rubriekertjesnaam van b letters.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 24