H. D. VERTELLING hij bemerkte dat er gele verf aan zijn vin- gertoppen kleefde. Dit veegde hij eerst al en toen pas riep hij om hulp. Binnen enkele seconden was de salon leeggestroomd en allen naderden snel, de detective Peterson voorop. Toen deze zag wat er aan de hand was gaf hij dadelijk zijn bevelen: Geen der gasten mocht het huis veriaten, dadelijk moest de politie opgebeld worden en een dokter voor Mevrouw Varing. die nog altijd onbewegelijk op den grond lag. terwijl twee handlangers, als kellners verkleed, naar bulten gestuurd werden om den tuin af te zoeken. Met de verontschuldiging, dat zijn beroep het hem noodzaakte, verzocht hij Henri een klein verhoor te willen ondergaan, waartoe deze zich onmiddellijk bereid verklaarde. Ze gingen belden een kamer binnen en zetten zich tegenover elkaar neder ln een paar fau teuils. Terwijl een radiotoestel in een hoek een wals liet hooren. vertelde Henri het vol gende: „Daar ik in den salon hoofdpijn had gekregen door den rook en parfum, ging ik een luchtje scheppen in de koele gang. Toen ik den hoek omsloeg zag ik tot mijn grooten schrik iemand liggen, met een doek naast zich. Toen ik me bukte, ontdekte ik dat het Mevrouw Varing was. Dadelijk^ heb ik toen alarm gemaakt, en dat is alles." De detective knikte en zelde toen: „Voor dat ik eenige vragen aan u stel, wilde ik graag even nadenken en iets aanteekenen." Hü haalde een boekje te voorschijn, schreef iets op en dacht toen diep na. Toen gebeurde het noodlottige. Henri deed ook alsof hij nadacht en de muziek had op gehouden, zoodat het stil in de kamer was. Plotseling begon de omroeper de persberich ten af te roepen en onwillekeurig luisterden ze, totdat Peterson eensklaps op sprong, ter wijl Slingell verbleekte. De reden? Wel de omroeper had zoo juist afgekondigd: De be kende reiziger en ontdekker Jhr. Trcest van Langenhof is gisteren vanuit Berlijn ver trokken voor een reis naar China. Hij ver trok per vliegtuig naar Genua, om de boot naar Indië nog te halen." Even hierna zaten de handboelen om de polsen van Henri Slingell alias Jhr. Treest van Langenhof. Peterson ontdeed hem van zijn vermomming en lachte toen. „Vertel mij maar gauw waar het sieraad is mijn beste Slingell." Geen antwoord. „Ook goed," ver volgde Peterson. ..dan zal ik zoo vrij zijn je te fouilleeren." Zwijgend maar met een sar- castischen glimlach liet Henri hem begaan. Nauwkeurig onderzocht de detective hem, maar natuurlijk zonder resultaat. Maar het was nu eenmaal Hemd Slin- gell's ongeluksdag, want toen de detec tive hem onderzocht, ontdekte hij een klein beetje gele verf onder den nagel van een vinger van Henri. Metoen riep Peterson toen den gastheer binnen, die met groote oogen Henri Slingell aanstaarde. „Den dief hebben we al," zei Peterson, „maar nog niet zijn buit. Kunt u me ook zeggen of er vandaag aan of in uw huis geschilderd is met gele verf?" „Jawel," antwoordde Varing. „ze zijn vandaag aan den achterkant van het huis begonnen met schilderen." Met deze wetenschap was het voor den detective een kleinigheid om te ontdekken dat het eenige geschilderde voorwerp, dat van binnen te bereiken was, de regenpijp moest zijn. Binnen een half uur was het collier te recht en was Henri Slingell in verzekerde' bewaring gesteld. HOE WORDT MEN EEN GOED FILMKUNSTENAAR? Welke eigenschappen zijn daarvoor noodzakelijk DE WEG NAAR SUCCES. Door MARY P1CKFORD, de beroemde film actrice. Twintig jaar geleden was de filmkunste naar zoo goed als onbekend. Heden zijn er duizenden die hun levensonderhoud verdie nen met spelen voor de film en daarbij zijn eenige van de best betaalde kunstenaars ter wereld. De hoop, een fabelachtig fortuin te ver dienen trekt menschen van allerlei slag naar Hollywood en zij zijn er allen, stuk voor stuk, van overtuigd, dat zij geboren film sterren zijn. Eenigen van hen zijn dit ook. De anderen maken een tijd van beproeving door en keeren gedésillusioneerd terug om dat zij de eigenschappen missen die nu een maal vc'ur een film-artist onontbeerlijk zijn. Welke zijn die eigenschappen? is de vraag die onmiddellijk rijst bij hem of haar die dit leest. Toen ik begon met voor de film te spelen dacht ik als zoovele duizenden be ginners daarvóór en daarna dat een knap gezicht, een glimlach en een vaag idéé dat het wel aardig is voor een dag eens „iemand anders" te zijn al de vereischte eigenschap pen waren. Al heel spoedig ontdekte ik dat er andere even belangrijke, indien niet be langrijker, bestonden. Verbeeldingskracht, geduld, uitdrukkings vermogen, gedachte-concentratie, zin voor detail en lust in hard werken zijn eenige van de wapenen die de filmartist voor zijn uit- rustig noodig heeft. Onlangs keek ik nog eenige oude films door, waarin ik vroeger gespeeld had en zag mij zelf als een grappig, dik meisje, dat emotie uitdrukte door hevig met den boezem te hijgen, door om boomen heen te loopen in oogenblikken van vreugde en door de men schen heen en \veer te schudden en hun soms een paar flinke schoppen te geven in oogenblikken van boosheid- Een van deze oude rolprenten heette „De hoed uit New- York" waarin een godvreezende geestelijke die werd voorgesteld door niemand min der dan Lionel Barrymore een hoofdrol vervulde, terwijl Mack Sennett (die later Charlie Chaplin's filmtalent zou ontdekken) en Lillian Gish „extra's" waren. Het scenario was van iemand die nu een wereldreputatie heeft: Anita Loos. Het was nog een heel onrijpe film. Wij wisten weinig van grimeeren en onze ge zichten en armen zagen er op de film don ker uit. Boor de onvoldoende verlichting leken mijn blonde krullen zwart. Niet vóór D. W. Griffith „The Birth of a Nation" maakte werd de karakterfilm ge boren die wij nu kennen. Een nieuwe manier was ontdekt om een geschiedenis te vertellen, een kunstvorm in twee afmetingen die noch een gefotografeerd tooneelstuk was, noch een aanschouwelijk gemaakte roman, maar zich ontwikkeld had uit zijn eigen voor waarden en begrenzingen- Eindelijk konden gedachten worden gemanifesteerd door de veranderde uitdrukking in de oogen en in nerlijke drijf'veeren worden aangeduid door uiterlijk gedrag. Het melodrama en de klucht van hi tense lichamelijke actie werden „drama" en „comedie", waarin toestanden van den geest werden onthuld. ■Zóó groot zijn de gemaakte vorderingen dat het, om tegenwoordig succes bij de film te hebben, absoluut noodzakelijk is precies te weten wat er van u verwacht wordt vóór uw eerste optreden in de studio onder het scherpziend oog van den leider. Denk er aan dat hij uit ondervinding precies weet hoeveel de eerzuchtige, ijverige nieuweling reeds kan geleerd hebben in eigen omgeving en van andere spelers vóórdat het oogenblik van acteeren komt en dat hij de macht heeft om HAARLEMMER HALLETJES EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE De eersten, die op een zomer-Zondagmor- gen op straat komen, zijn de man van den sproeiwagen en de melkboer, waaronder wij tegenwoordig verstaan den bestuurder van het karretje, die de melk ronabi-engt bij de vaste klanten. Ik weet niet of al te groote snelheid bij het vervoer de melk te veel zou doen karnen, maar ik vestig de algemeene aandacht op het feit, dat onder de weinigen, die nog aan paardentractie boven de auto de voorkeur geven, gewoonlijk ook de melk inrichting behoort. De koetsier wisselt een morgengroet met den man van den sproei wagen, die gedachtig aan het gulden woord: „doe wel en zie niet om" de hem opgegeven wegen bevochtigt zonder zich al te veel te bekommeren over wat er achter hem ge beurt. Hij kan het niet helpen, wanneer een uur na zijn vertrek de grond weer even droog geworden is als die voor zijn komst was. Hier telt vooral de goede wil; wie zou van het geringe succes den bestuurder van de auto een verwijt willen maken! Hij is er dan ook van overtuigd, dat'hij het mog :b"jke doet en dat het onmogelijke niet van hem gevorderd kan worden en wanneer straks zijn Zondagsuren om zijn, brengt hij r et volkomen gemoedsrust den wagen in de ga rage en gaat op zijn beurt met zijn familie zelf uit wandelen, terwijl hij, wanneer een hunner over het stuiven klaagt, zijn beroeps eer verdedigt met de verklaring, dat er van ochtend goed gesproeid is. En dat is ook zoo. Ik' heb wel eens hooren zeggen, dat het sproeien Èlgenlijk niets helpt en dat het eenige voordeel bestaat in de suggestie, die het zien van stralen spuitend water op het publiek uitoefent, maar dat houd ik voor onjuist en voor ondankbaar. Dit is zeker, dut als de uitgangers van den Zondag moesten kiezen tusschen een groote regenbui p" een kleinen sproeiwagen, de eerste heel erna al geen stemmen krijgen zou. De betrekkelijk heid der dingen brengt dus mee, dat men ge noegen neemt met den spuitwagen. ook al is binnen een paar uur de zandweg of de grintweg weer een stofwolk geworden. Op Zon- en feestdagen verschijnt op drukke wegen de koopman in voedings- en genotmiddelen. Hij weet het zelf ternauwer nood, dat hij zulk een fraaien naam draagt; het is hem alleen bekend, dat hij een var- zameling artikelen heeft gekocht en van plan is, die vandaag met winst te verkoo- pen. Het zijn bananen, sinaasappelen, drups- jes in flesschen, sigaren, chocoladereepen in soorten en al dergelijke artikelen meer. OI- schoon hij met recht is. wat een vliegende winkel genoemd kan worden, omdat hij zijn zaak verplaatst als dat noodig is. heeft hij niet te lijden van de princïpieele vijand schap, die dp Nederlandsche Middenstands- Mary Pickford, de beroemde en bekoorlijke schrijfster van dit artikel. u te maken en te breken, tenminste voor zoover het deze bepaalde film betreft. Het beste wat gij doen kunt is dus, precies zijn instructies te volgen. - Vele beginners begaan de vergissing, te denken dat daa^ zij slechts een figurantrol hebben, een kleine fout niet zal worden opge merkt. Dit kan ook wel zoo zijn.totdat de geheel voltooide film nauwkeurig door des kundigen wordt onderzocht, waarbij alle kleine fouten nauwkeurig op het doek wor den weergegeven en uw naam „op de zwarte lijst komt", juist als gij begint te denken dat het spelen voor de film toch wel een ge makkelijke manier is om den kost te ver dienen. Ik voor mij heb altijd de beste en zeker de goedkoopste school gevonden om „het vak" te leeren: de straat waar ge woont, het kantoor waar ge werkt en het huis waar gij woont en slaapt. Want de eerste stap is: u natuurlijk te gedragen in welke omstan digheid ook. Dat is niet zoo gemakkelijk als het klinkt. Nadat ge ongeveer twintig jaar uzelf bent geweest zult ge gemakkelijk vergissingen be gaan wanneer ge dien eenen dag een meisje uit het volk en den volgenden dag een groot hertogin moet voorstellen. Neem, bij voorbeeld, deze eenvoudige han deling: het nemen van een lepel van een bord. Er zijn een dozijn manieren om dat te doen en wanneer ge het doet als een meisje uit het volk als ge de rol van een groot hertogin vervult, zal de leider de reden willen weten! Zij die als filmkunstenaar het meeste suc ces hebben gehad hebben altijd omgang ge zocht met menschen uit alle rangen en stan den en zij bezaten opmerkingsgave genoeg om hen in staat te stellen om zich de eigen aardigheden van ieder in het geheugen te prenten en er gebruik van te maken als de tijd daar was. Als een illustratie van hetgeen ik geschre ven heb wil ik in het voorbijgaan een film noemen waarin ik de tweevoudige rol ver vulde van een arm en van een rijk jong meisje. Gedurende twee dagen moest ik handelen en denken als een kind uit een armelijke huurkazerne. En toen werd ik plot seling een millionnairsdochter met liefheb bende ouders, een weelderig tehuis en „salon- manieren". Om de rol goed te spelen moest ik mijn achterbuurt-manieren als een mantel van de schouders laten glijden en daarvoor in de plaats den schijn aannemen van schatr rijk te zijn. Deze plotselinge overgang van de eene rol naar de andere bewijst als ge er u tenminste naar behooren van kwijt bond en terecht koestert tegen de vliegen de winkels, die plotseling uit de lucht ko men vallen, met veel reclame goederen van geen of van geringe kwaliteit aan den man brengen en die tegen den tijd, dat de recla mes komen al weer lang naar andere steden zijn verdwenen. Het bïdrijf van ons koop mannetje is doodonschuldig, het is ook pri mitief, want het bestaat alleen uit een hand wagen en uit een leege kist, die hij op zijn kant heeft gezet en waarop hij gaat zitten als hij moe wordt. Deze voorzorg is niet on verstandig, want zijn dag is lang; zoodra hij hopen kan, dat menschen op het pad gaan, plant hij zijn onderneming neer, in elk ge val niet later dan 's morgens 8 uur en wacht op koopers. Ik weet niet precies of hij er in den middag den tijd afneemt om ruscig thuis wat hij zelf noemt te gaan schaften, maar ik heb wel eens opgemerkt, dat mos der de vrouw of één van de kinderen hem op zijn standplaats een pannetje eten of een zakje met boterhammen brengt en ik ben dus geneigd om te veronderstellen, dat hij op de eenmaal gekozen plek, wanneer die goed blijkt te zijn. een heelen dag doorbrengt, d.w.z. van 's morgens 8 tot 's avonds 9. Hij zal er zijn kostje wel ophalen, want anders kwam hij niet terug en wij zien hem iederen Zondag met mooi weer, om het dichterlijk te zeggen, zijn net uitgooien in den vijver van honger en dorst. Zooals de eene koopman het brengt tot welvaart en tot een eigen huisje op zijn ouden dag, zoo zakt de ander langzaam maar zeker naar het faillissement, gevolgd door opheffing wegens gebrek aan actief. Dat kunnen wij beleven in de maatschappij bij veel grootscher opgezette zaken dan mijn koopman op zijn kist en dat zal ook wel het geval zijn met den winkel in de open lucht. Dc een heeft er slag van uit natuur en de ander leert het-nooit. Mijn koopmannetje o]5 den drukken weg is een slimmerd; hij weet, dat een goed woord een goede plaats vindt en wanneer hij een troepje meisjes op de fiets ziet aankomen, waarvan hij er mee één kent, is dat voor hem volstrekt geen beletsel om een vroolijken morgengroet: „Dag da mes!" te laten hooren. Als zij zonder iets te zeggen voorbij gaan, dan is daarmede nog niets bedorven, maar is er een goedhartige onder, die begrijpt, dat de koopman ock moet leven, dan stappen er allicht een paar van haar fietsen af omdat zij immers ai een uur onderweg zijn en zoowaar dorst beginnen te krijgen. Dan volgen de anderen het gegeven voorbeeld en schaart zich het heele troepje om den wagen van den koopman heen, die onmiddellijk in actie komt en op den vroe gen morgen (want het is nog geen half ne gen) handgeld krijgt. Datzelfde systeem past hij toe bij jongelui en het zou we! een wonder zijn, wanneer daarvan niet één £Un sigaretten had vergeten en nu behoefte voelde om voorraad in te slaan. Zoo gaat Yet den heelen dag door en al wordt mijn Koon mannetje er niet vet van, overdrachtelijk dat gé het vak onder de knie hebt. Eén kleine vergissing, één ruw gebaar nadat de lompen zijn afgelegd en uw filmloopbaan heeft een knauw gekregen, waarvan hij eerst na weken en zelfs maanden zal herstellen. Dikwijls is gezegd dat door ieder uur studie van de kunst van acteeren voor de film, ten minste één fout vermeden wordt. Dit weet ik zeker dat. hoe dichter ge tot zekeren artistieken standaard kunt geraken vóór ge in uw eerste film gaat acteeren, das te ge makkelijker uw optreden zal passen in het algemeene raam vóór de almachtige lens van de camera. (Nadruk verboden). ELECTROCUTIE VAN WAL- VISSCHEN. Wist li, dat een walvisch een sympathiek dier is? Behalve in het verhaal van Prlkke- been wordt hij overal als een monster voor gesteld. Maar menschen die het weten kun nen, omdat zij walvisschen in hun levens wandel bestudeerd hebben, zeggen dat hij zeer intelligent is, en bij de vrouwtjes is de moederliefde zeer groot. Trouwens, de wal visch als zoogdier kan ons nader staan dan de koelbloedige visschen. Toch, wij trekken er ons gemeenlijk niets van aan. welke gru welen men aan den bewoner der Noordelijke zeeën begaat, als hem een harpoen in het lichaam gedreven wordt, die hem den dood door verbloeding laat sterven, dan wel een ontploffing in zijn ingewanden doet ontstaan, welke een totale innerlijke verwoesting ten gevolge heeft. Waar het gaat om winst kent de mensch geen mededoogen, dat leert ons de tragische geschiedenis van duizenden pooldieren, van zeehonden, die levend gevild op de Noordelijke stranden bij geheele kudden sterven, van pinguins, in kokend water van hun veeren ontdaan. En mis schien is het meer uit redenen van econo- mischen aard dan uit menschelijkheid, dat thans een minder wreede manier om wal visschen te dooden in practijk wordt ge bracht. n.l. de electrocutie. De walvisch ver liest bij dezen dood minder bloed, het gaat sneller en dat is economischer. Aan de har poen wordt een metaaldraad vastgemaakt, die. eenmaal in het lichaam, onder stroom wordt gezet. Wel een zeer moderne wijze om te dooden dus. Het is nog niet uitgemaakt, of deze electrocutie van invloed is op het gehalte van de traan. Laten wc voor den walvisch hopen van niet. DE SCHEPEN VAN CALIGULA. Het gaat met de drooglegging van de le gendarische schepen van den oud-Romein- schen keizer Caligula in het Nemi-meer nu niet zoo erg voorspoedig. Eerst bleek, dat het leegpompen van het meer op zichzelf niet zoo eenvoudig was, als men zich had voorgesteld, want hier en daar dreigden de oevers, toen de watermassa daalde en ze niet meer steunde, in te storten en boven dien drong door de wallen weder nieuw water naar binnen. Toch heeft men reeds eenigen tijd geleden vol glorie een klein Italiaansch vlaggetje kunnen planten op den hoogen voorsteven van het grootste der twee schepen en men vordert met de drooglegging nog steeds. Dit laatste echter brengt nieuwe teleurstellingen omdat men, hoe meer het schip zichtbaar wordt, tot de conclusie moet komen, dat van de vermeende sprookjes achtige schoonheid en kostbare schatten, die het zou bevatten, niet zoo heel veel meer over is. En nu reeds waaschuwt men, dat de verwachtingen vooral niet te hoog gespan nen mogen zijn. Het schip heeft zeer van de inwerking van het water geleden en is ook niet onbeschadigd gebleven door vroegere, onoordeelkundige pogingen om de schatten te vermeesteren. Voorloopig is aan het publiek den toegang tot de oevers van het meer verboden. niet en zeker niet letterlijk, want hij neeft geen spiertje vet op zijn lichaam, dan neeft hij toch zeker voor vrouw en ktoost een daggeldje verdiend en dat gunnen wij hem van harte. De zon is zijn vriend, want als het regent is de dag een sof en valt er niets te verdienen. De zon is ook zijn lamp, die niets kost en wanneer die verdwijnt, pakt hij ook zijn Diezen en schuift met moede be wegingen. want de kist was toch een harde zetel, kalm naar huis, zonder dat de licht- bedrijven hem aan het einde Yan de maand een kwitantie thuissturen. Iets later op den dag verschijnen de zo- merui:gangers ran wat ouderen leeftijd, die den tijd van fietstochten voorbij zijn en zich dus met de tram behelpen. We zien, hoe zij op het Stationsplein de wagens bestormen, die al half vol uit het Schoterkwartier ver trokken zijn. Deze tramreizigers zijn lieden naar het hart van de tramdirectie. Zij zijn niet afkeerig, zooals de stedelingen, van de kleine wagentjes, die achter den motorwa gen aanhuppelen; als zij maar een plaats hebben en dus niet al te moeilijk naar hun bestemming kunnen komen, zijn ze al tevre den, zelfs een staanplaats brengt hen niet tot mopperen. Dit zijn nog eens menschen, waarmede het ideaal van een tramdirecteur, dien ik gekend heb, zou kunnen worden ver wezenlijkt: geen zitplaatsen meer in de wa gens, alleen staanplaatsen op de kleine tra jecten, zooals wij die in Nederland hebben. Voordat hij deze illusie kon verwezenlijken, is hij gestorven en zooals naargeestige menschen beweren, zou zijn onvriendelijk systeem aan zijn dood niet onschuldig zijn geweest. Ik betwijfel het, maar dit is zeker, dat zoolang een Nederlander een Kederlander blijft, het ideaal van een tramwagen als leege ruimte met staande passagiers, mannetje aan man netje naast elkaar gepakt, niet zal worden verwezenlijkt. Vanmorgen is het warm, in den tramwagen is het heet; nu bestaan er geen menschen, die beter een duffe atmos feer kunnen verdragen dan zij, die uitgaan op den Zondag, maar toch wordt het som migen in den wagen, waar niets openstaat dan een klein bovenraampje voor ventilatie te machtig en wordt er met zekere luidruch tigheid om den conducteur geroepen, opdat hij één van de groote ramen openschuift, want in de moderne wagens is de ventilatie niet aan het publiek toevertrouwd. De con ducteur komt, hij kijkt eenigszins on zeker. Bovenden zitten de groote ra men vast; hij tilt en schuift en schuift en tilt. maar krijgt er geen beweging in. Wel gezinde passagiers helpen een handje mede. maar zonder succes; de bestuurder, ziende hoe zijn conducteur in moeilijkheden ver keert. zet de remmen op het vcorbalcon vast en ioopt langs den wagen, om met een vuist slag cie ruit tot gehoorzaamheid te dwingen. Wij inzittenden houden ons hart vast, dat hij erdoor gaat. maar het glas is dik en kan tegen een stootje. Achter in den wagen in Het Collier. door GROENTJE. Reeds dagen lang was Henri Slingell aan 't werk, alles werd door hem met groote nauwkeurigheid en voorzichtigheid uitge voerd en toen de 14e Februari aanbrak, had hij alle noodige maatregelen getroffen. De kaartjes, waarop de naam stond van den be kenden en zeer gezienen reiziger en onder zoeker Jhr. Treest van Langenhof. waren netjes gedrukt, een passend zeefje was des nachts door hem aangebracht in de regen pijp, zijn vermomming was perfect en ver bazend, kortom Henri Slingell voelde er zich zeker van dat hij slagen zou. Om half acht ging hij zich verkleeden en vermommen en toen, hij drie kwartier later zijn huis uitkwam, kon iedereen zweren Jhr. Treest van Langenhof voor te hebben. Hij riep een taxi aan en liet zich langzaam naar de prachtige woning rijden van B. C. Varing, een in den oorlog schat- en schat rijk geworden fabrikant, die thans een feest- avondje gaf. Zooals iedereen begrijpt, was het niet om het feestje, dat Henri Slingell ging, o neen, verre daarvan. Het was daar entegen wel de gastvrouw die zijn groote belangstelling getrokken had. Deze, een dikke, verwaande dame, die zich alle mogelijke moeite gaf om met de aristo cratie op gemeenzamen voet te komen, zou dezen avond een collier dragen van een zoo hooge waarde, dat het ieders aandacht ge trokken had. Toen Henri op de plaats van bestemming aangekomen was betaalde hij den chauffeur, belde daarna aan en overhandigde den open- doenden huisknecht zijn kaartje. Na weinige minuten werd hij in den ontvangsalon ge laten, waar hij met een minzamen lach en overdreven gebaren ontvangen werd door Mevrouw Varing zelve. Een blik van Henri overtuigde hem, dat hij niet voor niemendal gekomen was, want het kostbare sieraad prijkte om den dikken hals van haar. Nadat hU door vele gasten begroet en aan anderen voorgesteld was ais Jhr. Treest van Langenhof, gebruikte hij eenige ververschin- gen en ging toen met eenige gasten bij een kaarttafeltje bridgen. Zijn oogen deden ech ter hun werk; haast onafgebroken hield hij Mevrouw Varing in 't oog en al spoedig be merkte hij. dat ze telkens gevolgd werd of gadegeslagen door een man in een slecht zittende smoking. „Ach ja Peterson," dacht Henri, „ondanks je valsche snor en pruik, herken ik toch den detective in je." De avond verstreek en nog steeds had Henri zijn kans niet schoon gezien, totdat eindelijk omstreeks halfelf zijn argusoogen bemerkten dat Mevrouw Varing den salon verliet, terwijl de detective iets aan het ge- improviseerde buffet gebruikte. Onverschillig stond hij op, verontschul digde zich tegenover zijn medespelers en ver wijderde zich ook in de richting van de deur Zij was een eenzame gang in geloopen en langzaam volgde hij haar, terwijl zijn voet stappen onhoorbaar gemaakt werden door de dikke tapijten. Toen ze een hoek omsloeg, snelde hij voor waarts, stond eensklaps achter haar en voordat ze hem had kunnen aanzien had Henri haar een doek, gedrenkt in chloroform onder den neus geduwd. Geluidloos zakte Mevrouw Varing in elkaar en in één oogen blik had Henri Slingell zich van het collier meester gemaakt. In weinige minuten had hij hert raam op gezocht, waarboven de bewuste regenpijp begon. Hij stopte he(t collier in een rubber koker tje, ging op de vensterbank staan en liet toen het kokertje naar beneden glijden in de pijp Daarna sloot hij het raam weer, snelde te- rirg en vond Mevrouw Varing nog onbeweeg lijk liggen. Hij wilde juist alarm slaan, toen een hoek staat een heer van een onbepaal- den leeftijd, zooals tusschen 35 en 55 in en waagt een schuchtere opmerking „of het. niet tochten zou", want een goede Hollander is voor niets zoo bang als voor wat hij tocht noemt, wat in werkelijkheid meestal niet anders dan frissche lucht is. Einde lijk krijgt men met vereenigde krachten, de bestuurder van buiten bonzende, de conduc teur van binnen trekkende, het raam open en een golf frissche lucht stroomt üert*wa- gen binnen, terwijl twee juffrouwen, die al wat paars begonnen te worden, dlep-op ademhalen, alsof zij op het punt waren te bezwijken. De heer in den hoek zet zyn kraag op. hü wil niet ontijdig aan een long ontsteking sterven en je kon toch maar nooit weten. Wie heeft van zijn leven niet eens onder vonden, dat hij 's morgens met een deuntje opstaande, dat gedurende den geheelen dag niet meer kwijtraken kon? Telkens drong zich dat melodietje aan hem op; temidden van de belangrijkste werkzaamheden, kwam het weer naar boven en eerst den volgenden morgen was hij het definitief kwijt en kon zonder hinder zijn werk weer voortzetten. In den af geloopen week heb ik ditzelfde onder vonden met een onnoozel rijmpje; het ver scheen plotseling in mijn hersenmassa, haak te zich daar vast en was door geen afleiding weg te krijgen. Het luidde aldus; „Men klaagt, wanneer dc kiele strandt, Maar niet wanneer die rijk belaan, Uit den verbolgen oceaan, In de behouden haven landt." Hoe kom je aan zoo'n dwangdenkbeeld; er was natuurlijk niet de minste aanleiding toe. Ik behoor niet. tot een rcederij en verwacht dus geen „kiele" in behouden haven. Ik ben voorloopig niet van plan een zeereis te maken en heb dus met den verbolgen oceaan niets van doen en toch had dit versje mij als het ware gevangengenomen en tot slaaf gemaakt, terwijl ik de zonderlinge voorstel ling had, dat ik het in geen geval vergeten mocht. In die stemming wandel ik de straat op en ontmoet Hopma, met wien ik een praatje maak. maar het is mij niet mogelijk, mijn gedachten te bepalen bij wat hij zegt. Mijn hoofd is vol van het versje en wanneer hij zegt; „Wat ben je verstrooid, je luistert niet!" kan ik dat niet tegenspreken, maar stamel een onbeduidend excuus. Met den moed dei- wanhoop vraag ik hem dan. hoe het zijn familie gaat. maar luister nauwelijks naar het antwoord, tot hij opeens zegt: „Mijn vrouw klaagt over hoofdpijn." ..Klaagt." zeg ik. „men klaagt, wanneer dc kieie strandt." en ben van plan door te gaan. wanneer ik niet aan zijn verwonderd gezicht bespeur, dat hij zich afvraagt of ik gek ge worden ben'. Ik neem dus maar haastig af scheid en als ik naar hem omkijk, zie ik flat hu nog op dezelfde plaats staat en mij naziet. KAMPIOEN GROOTMOEDER. Een Europeesch blad heeft zich onlangs afgevraagd, wie wel de jongste grootmoeder in Engeland zou zijn en het heeft antwoord gekregen van een zekere Mrs. Michael Fitz- henry, wonende te East Eedham, die, hoewel eerst 40 jaar oud, dertien kinderen heeft die allen in leven zijn en niet minder dan negen kleinkinderen. Twee stralen verder ontmoet ik Hupstra, die mij een lang verhaal doet over onaange naamheden. die hij had met een inspecteur van de belastingen heeft gehad. Ik begrijp er niets van, maar dat komt omdat lk niet luister cn mijn aandacht wordt pas getrok ken als hij beschrijft hoe boos de inspecteur was. „Letterlijk verbolgen." zegt Hupstra en bij dezen bekenden klank werken mijn her sens weer. „Uit den verbolgen oceaan in de behouden haven landt." „Wat zeg je?" vraagt Hupstra. die er niets van begrijpt. „Let er maar niet op," zeg ik, „ik ben vandaag wat verstrooid." „Slecht geslapen of zoo?" en ik sla voor den tweeden keer op de vlucht en durf nu niet meer omkijken, omdat ik voel. aan mijn rug voel, dat hij mij hoofdschuddend staat na te staren. Boos op mijzelf, neem ik mfj voor verder niemand meer aan te spreken, maar dergelijke besluiten kan men nu eenmaal alleen niet uitvoeren, omdat daarvoor de medewerking van anderen noodig is. Daar schiet Janssen op mij af en heeft nood om mij te vertellen, hoe het met zijn familie gaat, hoe zijn kinderen het maken en vooral, dat zijn oudste zoon een mooie betrekking heeft gekregen bij de Handelmaatschappij. „Die is dus in behouden haven," zegt hij en onmiddellijk ontstaat in mijn hersenen het verband tusschen zijn verhaal en het rijmpje, dat lk maar niet kwijt kan raken en terwijl hij mij verwonderd staat aan te kijken,- de clameer lk met ophef: „Men klaagt, wanneer de kiclc strandt, „Maar niet. wanneer die rijk belaan. „Uit den verbolgen oceaan, „In de behouden haven landt." „Ik bcjfHjp je niet," zegt Janssen, „wat heeft dat allemaal met mijn familie uit te staan?" en ik maak voor de derde, maal mijn verontschuldigingen en neem de vlucht. Dezen keer is het ernstig, want Janssen, die tot onzen kennissenkring behoort, heeft in dertijd getracht, lid van de krans te worden, wat hem niet gelukt is. Nu zal hij zeker aan onze gemeenschappelijke vrienden vertellen, dat Fidelio een beetje onwijzig wordt. Ik hoor het hem al zeggen; „ouderdomsver- schijnselen, seniele afwijkingen." Maar ik ben verder door stille straatjes geslopen om geen bekenden meer te ontmoeten en heb de rest van den dag in afzondering thuis doorge bracht. Wanneer er soms Iemand mocht zijn, die weet, wie de dichter Is van dit onnoozele rijmpje, dan zal ik hem vragen, dat in 's hemelsnaam uit de Nederlandsche litera tuur terug te nemen, omdat het mijn onder gang zal zijn, wanneer het mij nog langer achtervolgt. Mijn hoop is nu gevestigd op den nacht, die vele onaangename herinneringen uitwischt. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 17