mmuEii NAAR HET ENGELSCH VAN ETHEL M. DELL. (Korte inhoud van het voorafgaande) Jeannettc Is een weeldekind, de toe komst lacht haar dan ook tegen. Zij is immers mooi, heeft bovendien een rij ken vader en natuurlijk veel aanbid ders. Haar vriendin Lady Varleigh stel de haar dan ook de vraag: „Wie van de velen zal het zijn?" Haar keuze valt op Lord Conister, een aristocraat die zeer geëerd is. Lady Varleigh zegt: nu zou je zelfs den Koning op visite kunnen vragen! De meerderjarigheidsverklaring van Jeannette zal tegelijk met haar verlo ving gevierd worden met schitterende feestelijkheden die dagen duren. Haar vader toont zich zenuwachtig, het is alsof hij naar het tijdstip verlangt dat Jeannette getrouwd zal zijn. Toch heeft hij zijn dochter zielslief. Het is dan ook alleen omdat hij, naar hij zegt. niet gezond is. Hij wil Jeannette's toekomst verzekerd zien. HOOFDSTUK IX. De acte van Schenking Toen zij de trap afdaalden, kwam Sir Phi lip Varleigh hen uit den tuin tegemoet. Hij was een roodwangig, gezet man van vijf en zestig met een schorre stem en een strenge houding, die hem onder zijn mede-magistra ten reeds lang den naam van „President van de Rechtbank" bezorgd had. Hij begroette Jeannette op eenigszins luid ruchtige wijze. „Wel, wel! De feestvierende koningin in eigen persoon! Hoogst aange naam u te zien en u nog vele malen dezen dag te mogen toewenschen. En ontvang ook mijn beste wcnschen voor uw voorspoed en uw geluk". „Hoe vriendelijk van u", zei Jeannette. Zooals zij daar in het licht van de morgen zon stond, blozend, lachend, zag zij er als de verpersoonlijking van het geluk uit, en haar beide vrienden zagen haar met onwil lekeurige bewondering aan. „Ik zei zooeven dat je niet mooi bent", merkte Lady Varleigh op. .Maar je bent het bekoorlijkste meisje dat ik ooit gezien heb". „Hoe flauw!" verweerde Jeannette zich. „Neen", zei Sir Philip. „Ik ben het er mee eens; er heerscht dus geen verschil van mee ning. Ik wist niet dat dit in jc stak, Jean nette. „Moet ik dat als een compliment opvat ten?" vroeg Jeannette. „Het is een van die zeldzame verschijnse len die het stempel der echtheid dragen", verklaarde hij hoffelijk. „Je geluk siert je als een diadeem. Moge de luister er van nimmer afnemen!" „Dat is te veel!" riep Jeannette uit. „Zoudt ge niet een klein beetje voor vanavond be waren? Ik moet nu naar huls anders laat ik mijn vader wachten". „Het is buitengewoon lief van je de oude mummies ook op je feest, te vragen", zei sir Philip. „Ik heb een gevoel, alsof ik een kro ningsfeest moet bijwonen". „Misschien doe jc dat ook", lachte Lady Varleigh. „Moet, je weg, Jeannette? Nu, goe den dag dan, lieve, tot vanavond! Sir Philip en ik mogen immers bridgen, terwijl de an deren dansen, niet waar?" „Ge moogt doen wat ge wilt", beloofde Jeannette edelmoedig, „mits ge beiden komt. Zonder u zouden mijn gasten niet voltallig zijn". Zij nam lachende afscheid en ging den zonneschijn tegemoet. „Zij is om te stelen", merkte Lady Varleigh met warmte op. Terwijl Jeannette ln haar auto huiswaarts reed, leek het haar alsof de wereld nog nooit zoo schoon geweest was. Zij was volkomen celukkig. Haar gesprek met Lady Varleigh had haar verkwikt. Zij voelde zich tevreden en gerustgesteld. Zij had beloofd te half twaalf thuis te zijn want op dat uur zou de acte van schenking die haar vader te haren gunste gemaakt had. ten overstaan van zijn notaris gepasseerd worden. Hugh zou ook aanwezig zijn, hoewel hij niet wist wat er zou plaats vinden. Met een zekeren ernst bleven haar gedachten zich met Hugh bezig houden. Zij was blij zeer blij dat hij niet geweten had van de vorstelijke schenking die haar vader op haar zou vastzetten, toen hij zijn aanzoek deed. Zij verlangde naar haar volgende ontmoeting met hem met een blijdschap, clle haar ver baasde. Zij begon zich zelfs half met vol daanheid, half met. verlegenheid af te vra gen. of zij niet reeds in zekere mate verliefd op hem was. Aan haar bewondering- voor hem mocht niet getwijfeld worden. Zijn aristocratisch uiterlijk, eenigszins met fier heid vermengd, zijn knap figuur, zijn def tigheid-, alles had voor haar zijn afzonderlij ke bekoring. Zij kon zich hem niet voorstel len als een oogen*jlik zijn zelfbeheersching verliezende, maar niettemin was zij over tuigd, dat hij haar liefhad, en in dat denk beeld verlustigde zij zich. Toen zij zich de woorden van Lady Var leigh herinnerde, nam zij lachende het be sluit: „Ja, ik wil vanavond bekoorlijk zijn. Ik zal hem verrassen". Haar gedachten namen zulk een aangena- men loop, dat zij thuis was eer zij het wist. Haar logeergasten waren overal verspreid. Vandaag behoefde zij zich niet om hen te be kommeren. Zij zouden zich tot den avond best amuseeren. En dan zou het groote bal plaats hebben, de klap op de vuurpijl, en tegen het einde van den avond zou iedereen weten dat haar keuze gedaan was, en dat zij die op Lord Conister had laten vallen. Zij lachte opnieuw in zichzclve, en uit haar auto springende, zag zij hem blootshoofds op de. treden van het terras staan om haar te begroeten. Zij werd een oogenblik verlegen en een warme blos steeg haar naar het van geluk stralende gelaat, toen zij hem haar hand reikte, „Ik had niet gedacht dat je zoo vroeg hier zou zijn", sprak zij hem aan. „Hoe lang dacht jc dat ik van jc weg kon blijven?" antwoordde hij, en klemde haar hand vast in de zijne. Zij zag hem aan en bemerkte de onge veinsde bewondering in zijn'oogcn. ..Ben je al binnen geweest of pas gekomen?" vroeg zij met een poging tot verbergen van haar verrukking bij het zien van hem. V. „O, ik ben al een tijdje hier", zei hij. „Ik ben reeds bij je vader geweest, en wij hadden een zeer belangwekkend onderhoud. Maar ik heb den geheelen tijd naar je uitgezien, en zoodra ik je autohoorn hoorde och", en en hij lachte even, „toen had ik opeens zoo'n verschrikkelijke haast. Maar je vader be greep mij, geloof ik". „Hij begrijpt altijd", merkte Jeannette op met een warmen blik in haar oogen, die niet den man tegenover haar gold. Zij maakte haar hand met een glimlachje los en wilde de treden bestijgen. „De vensters hebben hier oogen", zei zij. „En ik wou ons geheim zoo graag tot vanavond bewaren". „Ik ben nieuwsgierig waarom", merkte Lord Conister op. Zij wilde hem niet zeggen wat zij dacht. „Het zal zoo grappig zijn", klonk haar ant woord. „Ik vind het zoo aardig dat niemand er eenig vermoeden van heeft, behalve „Behalve wie?" vroeg hij. „Behalve iemand die er niet op aan komt", antwoordde zij stijf. „Maar vanavond zal iedereen het vernemen. Mijn vader ^al het aan het souper bekend maken". „Zooals je wilt", antwoordde hij toegeef lijk. „Hoe gauwer, hoe prettiger voor mij. Ik zal mij dan zekerder van je voelen. Je hebt zeer veel van een vogel, Jeannette. Ik heb veel zin je vleugels te kortwieken". Onwillekeurig prikkelde zijn glimlach haai een weinig. „O. wees niet zoo flauw", zei zij. „Ik ben een veel praktischer wezen dan je denkt. Laten wij nu naar vader gaan". In de hal hield hij stil. „Jeannette, ik heb geen gelegenheid gehad je mijn verjarings- wenschen of mijn geschenk aan te bieden. Wanneer kan ik je alleen spreken? Zullen wij samen in de bosschen een ritje gaan ma ken als dit voorbij is?" En, bijna tegen wil en dank, kreeg zij weer dat gevoel van verrukking. Hij verlangde dus toch naar haar! Hij verlangde haar alleen voor zich te hebben! Een koel minnaar was hij dus niet. Zij moest haar oogen voor het vuur dat in de zijne blonk neerslaan. „Het wordt laat", zei zij: „Ik zou graag willen natuurlijk. Maar ik weet niet zeker of wij den tijd zullen hebben". „Maak dan tijd", zei hij, „ik weet zeker dat je daarvoor slim genoeg bent. Vanmiddag dus! Je vader heeft mij reeds aan de lunch gevraagd". „Dat had hij niet mogen doen, zonder het eerst aan mij te vragen", plaagde Jeannette. „En v/at zou je dan gezegd hebben als hij het gedaan had?" plaagde haar minnaar te rug. Zij schudde het hoofd en wilde niet ant woorden. Hij nam een houding van meester schap over haar aan, die haar nog vreemd aandeed, maar van den anderen kant had deze ook een eigenaardige bekoring. Dit was de soort man naar wien zij in het geheim verlangd had de man die haar zijn wil wist op te leggen zonder haar te kwetsen en haar ten slotte aan zich liet gehoorzamen. Zij gal' zich rekenschap dat de citadel die zij zoo lang' verdedigd had, eerlang tot overgave gedwongen zou worden. Maar zij had zich nog niet overgegeven, en haar trots, zoowel als haar aard kwamen te gen het'strijken van de vlag zonder onder handelingen in verzet. Het moest hem duide lijk gemaakt worden, dat, hoewel zij zich aan hem beloofd had, zij nog niet volkomen de zijne was. Hij mocht haar niet als zijn uitsluitend bezit beschouwen, tot zij het tee- ken daartoe gegeven had. Dus schonk zij hem alleen een glimlach. Hij volgde haar met een vlugheid die zij niet verwacht had, en vóór zij de hand naai den knop van de deur van de kamer haars vaders uitstrekte, had hij ze gegrepen. Hij draaide haar met het aangezicht naar zich toe. „Jeannette!" Hall' geschrikt, half boos, weerstreefde zij hem oogenblikkelijk, maar zoodra zij zijn blik van ongeveinsde verbazing gezien had, uitte zij een zenuwachtig lachje en gaf toe. Maar zij bood hem haar lippen niet, en hij liet haar los, bijna voor hun wangen elkaar aai^geraakt hadden. „Wacht maar, straks!" zei hij, en met be wonderenswaardig zelfbedwang opende hij de deur voor haar. Zij wist dat haar gezicht gloeide en was verbaasd over de kalmte waarmee hij den toestand wist te redden. „Het was uw wensch dat ik terugkwam, mijnheer", sprak hij tot Norman Wyngold, die hem op het haardkleed afwachtte, en er slecht en bijna gejaagd uitzag, „hier ben ik dus. Maar ik acht mijn aanwezigheid bij deze conferentie overbodig, zoodat ik zal heengaan als u het mij vergunt". „Volstrekt niet, volstrekt niet!" riep de bankier. „Uw aanwezigheid is gewenscht. En jij, Jeannette! Waarom ben je zoo laat, kind?" Hij keek haar aan met een flauwen rimpel op zijn voorhoofd, maai deze verdween ter stond toen zij op hem toetrad: Mijn lieve kind!" zei hij innig, en stak zijn hand door haar arm. Dc tafel was met papieren overdekt, en met een hoofdbeweging er naar wijzende, hernam hij„Ik wil dit achter den rug heb ben. Fothergill wacht en alles is gereed". Hij strekte de hand uit naar een schel. „Binnen vijl' minuten, Jeannette, zul je een schatrijke vrouw zijn". Zij wierp een van haar snelle blikken op hem. De gejaagd uitgesproken, bijna onsa menhangende zinnen waren geuit op een toon die haar trof. „Het spijt me, dat ik u heb laten wachten." zei zij, „maar ik was op tijd, zooals ik beloofd had. Wat moet er ge beuren? Heeft u Fothergill ontboden?" „Ja", antwoordde hij. „En Fothergill heeft zijn klerk meegebracht als getuige. En Buck Wetherby is ook hier. Dat hindert je immers niet, Jeannette? Hij is vrederechter, en ik achtte zijn handtcekening op het document eveneens wenschelijk". Op het voorhoofd van Jeannette verscheen een rimpel, gelijk aan die welke even te voren op dat van haar vader verschenen was. „Maar waarom juist Buck?" vroeg zij. „Dat is mij niet duidelijk. Was Hugh niet even goed geweest?" „Neen, neen! Ik verlang onpartijdige ge tuigen. Deze acte moet onaantastbaar in or de zijn". Wyngold sprak bijna driftig. „Ik wil niet dat er aan getornd kan worden. Het is van hot allergrootste belang". „Ik zie het noodzakelijke er niet van in", merkte Jeannette aan „Lieve", antwoordde haar vader, „dat kan ik het beste beoordeelen". Zij kreeg een kleur van ontevredenheid, maar zei niets meer. Bij de zeldzame gele genheden waarbij Norman Wyngold zich liet gelden, v/as hij onverzettelijk. De oude notaris uit Bentbridge, dien zij haar leven lang gekend had, trad weinige minuten later de kamer binnen, gevolgd door zijn klerk en Buck Wetherby. Deze laatste liep recht op Jeannette af, maar sprak niet dan nadat de oude notaris zijn gelukwen schen geuit had. Als gewoonlijk wachtte hij zijn beurt af. „Het is een hoogst verblijdende gelegen heid", zei mijnheer Fothergill, toen hij zich over de hand van Jeannette boog, „en het is mij een feest haar te mogen bijwonen". „Het moet verschrikkelijk gewichtig zijn voor u", lachte Jeannette. „En ik ben waar lijk overweldigd door de aanwezigheid van u, en van twee vrederechters als getuigen, bij deze indrukwekkende plechtigheid". „Maar uw rol is hoogst eenvoudig", merkte de notaris aan, en hij maakte tegen Lord Conister een buiging als groette hij een vorst. Nu was de beurt aan Buck. Hij nam de hand die zij hem toestak zonder buiging aan en keek Jeannette recht in de oogen. „Ik wensch u het beste dat het leven brengen kan", zei hij. „En wat is dat?" vroeg Jeannette luchtig. Hij lachte tegen haar, maar in zijn oogen veranderde niets; zij schenen bijna in de toekomst te zien. „De oprechte liefde, het gelul^ Jeannette", zei hij. Hij ging op zijn bedaarde manier verder om Lord Conister te begroeten. In zijn hou ding was niet het geringste spoor van spij tigheid te ontdekken, en ook daarom kon Jeannette hem moeilijk vergiffenis schen ken. Zij vond dat dit air van beschermheer schap onverdragelijk was. Zij wenschte dat haar vader niet op zulk een vormelijkheid gesteld geweest was, maar haar gegriefdheid ging als een wolkje voorbij toen haar vader haar voorwaarts trok en de acte ondertee- kende, terwijl zijn vrije hand de hare vast drukte. Want de drukking van zijn vingers bewees haar dat hij diep ontroerd was. Toen hij zich opgericht had, sloot hij haar in zijn armen en kuste haar in tegenwoor digheid van allen. „Wat mij nu moge over komen", zei hij, „ge zijt een rijke vrouw, Jeannette, en dit geld dat ik hiermee op je vastgezet heb, kan zonder je toestemming door niemand dan jou aangeraakt worden". „Dat klinkt onherroepelijk", merkte zij lachende op. Weer overviel haar dat gevoel, als hing er een tragedie in de lucht, en zij beproefde uit alle macht het kwijt te raken. Als zij er in dat oogenblik toe in staat geweest was, zou zij alle uiterlijk vertoon van genegenheid vermeden hebben, want het scheen van de zijde van haar vader een zekere zwakheid te verraden, waaraan zij weinig gewoon was. Zij beproefde zich schertsende van de zaak af te maken; maar het klonk zelfs haar valsch in de ooren. Zij was overtuigd dat Buck haar voor zeer harteloos aanzag. De wanhoop bijna nabij, wendde zij zich tot haar verloofde. „Wel, Lord Conister, ik hoop dat ge be hoorlijk onder den indruk zijt", zei zij. „Maar daarvan ben ik overtuigd. Ik voel mij precies alsof er een vonnis over mij geveld zal wor den. Laat het als 't u blieft een licht zijn!" Hij glimlachte tegen haar, zooals hij in de hall gedaan had, aldus een bewondering te kennen gevende, die hij niet in woorden kon uitdrukken. „Ik hoop dat je het als zoodanig beschou wen zult", antwoordde hij. „Ik veroordeel je dus tot het inlossen van je belofte van gis teren, dat je vanmiddag met mij zult gaan rijden". Zij knikte. „Goed. Dat zal ik. Je blijft lun- chep? Best. Daarna gaan wij dadelijk samen' rijden". Op de een of andere wijze redden haar woorden den toestand. Zij voelde dat de spanning nu voorbij was. Zij streelde den arm van haar vader en draaide zich om. Wat kwam het er ook 'eigenlijk op aan wat Buck dacht? Was de blik in de oogen van haar verloofde niet voldoende? HOOFDSTUK X. Het ritje in het Bosch In den middag reden zij in de door den herfst goudgekleurde bosschen en onder het rijden kwam bij Jeannette de gedachte op, dat dit de schoonste dag was, dien zij ooit doorleefd had. Hugh gedroeg zich zeer teeder jegens haar en scheen haar stemming merk waardig te begrijpen. Geen enkele maal overschreed hij de grenzen die zij voor hem trok. Zij reden door de stille, met mos begroeide lanen en weinig bezochte paden, tot zij aan een steile helling kwamen die naar een met gras begroeiden heuvel voerde, van welks top men de verafgelegen torens van Culver- ley onderscheiden kon ,die in den middag- zonnegloed versmolten. Als bij zwijgende afspraak hielden beiden de teugels in en bleven een oogenblik stil kijken. Eindelijk sprak de man. „Jeannette, je vader heeft je vandaag veel gegeven, maar ik hoop je nog veel meer te geven". De eenvoudige oprechtheid van de woor den trof haar, maar zij zei niets terug. Hij wachtte een paar seconden en ging toen voort: „Na vanavond zal het mij ver gund zijn je openlijk als de mijne op te eischen. Mag ik je nu reeds mijn ring geven en je vragen hem voor mij te dragen als de tijd daar is?" Zij keerde zich tot hem, gedreven door een ingeving, waarvan zij zich niet volkomen rekenschap wist te geven. „Nu nog niet", zei zij. „Asjeblieft nu nog niet! Laten we- tot vanavond wachten! Vind je dat erg?" Hij zag haar ernstig aan. „Wat je wenscht zal altijd gebeuren", zei hij. Met een eigenaardig gevoel van opluchting reikte zij hem haar hand. „Dank je", ant woordde zij. Hij bleef haar hand vasthouden. „Jeannet te, je behoeft je nooit beangst te maken of te laten weerhouden je wenschen aan mij kenbaar te maken. Ik zal het altijd een voorrecht achten toe te zien dat zij vervuld worden. Jouw geluk beteekent voor mij een massa, en het zal mijn voornaamste zorg zijn het te vestigen". „Dank je", herhaalde zij, en wenschte on redelijk opnieuw dat korte gevoel van onwe zenlijkheid te kunnen smaken dat haar een oogenblik eerder had doen trillen. „Je weet dat je je in dat opzicht op mij veriaten kunt, niet waar", zei hij. „Ja", antwoordde Jeannette. „En ben je gelukkig?" vroeg hij teeder. Zij fronste even de wenkbrauwen. „Ja, ik geloof het wel. Ik weet het waarlijk niet ze ker. Het is zulk een nieuwe ervaring, niet waar?" „Zou je het dan anders wenschen?" „O neen! Ik zou het volstrekt niet anders wenschen", zei Jeannettc. Hij glimlachte en liet haar hand los. „Vanavond, Jeannette, vanavond, als wij in allen vorm en openbaar verloofd zijn, zal ik jc 'dien kus vragen, dien je me twee malen ontzegd hebt". Zij voelde dat zij een kleur kreeg. „Maar I niet in het openbaar, asjeblieft", zei zij met een lachje. „Neen, zeker niet in het openbaar". Hij lachte met haar. „Maar ik laat mij niet langer op een afstand houden. Dat gaat niet, Jeannette". „Gaat dat niet?" vroeg Jeannette, en weer verwonderde zij zich eigenaardig waarom hij het nemen van hetgeen hij begeerde uitstel de. Zij liet haar paard keeren en zij daalden den heuvel af. „Je moet eens gauw naar Culverley komen", hername Lord Conister. „Wij zullen het samen eens doorloopen, en dan moet je zelf je kamers kiezen en zeggen hoe je alles ingericht wilt hebben". „Dat zal ik heerlijk vinden", zei Jeannette. Hij lachte goedkeurend. „En ik niet min der, liefste. Het oude huis eischt vernieu wing. Het valt bijna even hard in elkaar als de Hall". Hij zag haar aan. „Weet je wel, Jeannette, dat ik vroeger altijd gedacht hep, dat je als het daartoe kwam, zou besluiten daar te regeeren?" „Werkelijk?" riep Jeannette. „Ik ben nieuwsgierig te weten waarom". Haar stem drukte misnoegen uit: haar voorhoofd vertoonde een rimpel. „Klinkt dat zoo vreemd?" vroeg Lord Co nister. „Hoe Wetherby over je denkt valt tamelijk in het oog, niet waar?" „Maar niet dat ik het beantwoord!" viel Jeannette uit. „Niemand kan zeggen dat ik hem ooit de geringste aanmoediging gege ven heb!" „O, stellig!" Hij lachte weer. „Niemand kan er zich op beroemen, ooit in het bin nenste van een vrouw gelezen te hebben. Gisteren om dezen tijd had ik er geen flauw begrip van, wat er in het jouwe omging". „Gisteren om dezen tijd!" herhaalde Jean nette, en zij zweeg met een gevoel van schaamte. Gisteren om dezen tijd gingen Lady Varleigh en zij de lijst van haar min naars na, bespraken zij nu1 eens dit punt en dan dat, als waren zij dingen, die in een winkel ts koop zijn. Bij deze herinnering kreeg zij opnieuw een kleur. Maar zij had tenminste geen oogenblik geaarzeld om af gewezen te worden. „Je moet best hebben kunnen begrijpen dat ik nooit met Buck Wetherby zou willen trouwen", zei zij na een oogenblik. „Er is niets dat in zijn voordeel spreekt". „Dat ben ik volstrekt niet met je eens", antwoordde Lord Conister met eenigszins ongewonen nadruk. „Volgens mij bezit hij alle eigenschappen die een vrouw met mo gelij lclieid in een man zou kunnen wenschen behalve geld, en dat, vermoed ik, zou bij jou geen gewicht in de schaal werpen". Jeannette wierp hem een snellen blik toe. Deze ernstige verklaring verbaasde haar, en zij liet het onmiddellijk en met klem blijken. „Volgens mij", antwoordde zij met een ver achtelijk optrekken van de bovenlip, „is hij de vervelendste man dien ik ooit ontmoet heb. Men zou zijn bestaan onmiddellijk ver geten als hij maar niet altijd aanwezig was". „Daar sta ik verbaasd over", hernam Lord Conister. „Je spreekt immers over Buck, niet waar? Je bedoelt niet Bandy?" „O, Bandy!" Zij lachte verachtelijk. „Ban dy is inderdaad een verkwikking, vergeleken bij Buck. Je wilt toch niet zeggen ik kan het mij onmogelijk voorstellen dat Buck in de verste verte een belangwekkend man is?" Er heerschte een oogenblik stilte, en zij zag dat haar metgezel zich in het zadel op richtte alvorens té antwoorden. Toen hij sprak, ontdekte zij een klank van ontstem ming in zijn woorden. „Neen, Jeannette. Ik meen eerlijk wat ik zeg. Ik houd Wetherby oprecht voor een van de degelijkste mannen die ik ken, en ik acht de vrouw die met hem trouwt bijzonder gelukkig". „O, brr!" riep Jeannette uit. „Als zij een greintje hersens heeft zal zij binnen veertien dagen van verveling sterven. Ik ken geen saaier piet dan hij". „Nu, ik wou dat er meer mannen waren zooals hij", hernam Lord Conister. „Hij is oprecht, een goed sportsman en onbreukbaar trouw. En ik herhaal," hij sprak met vuur „dat hij alles is wat een vrouw kan ver langen méér, veel méér dan de meesten ooit krijgen". „Ik schijn wat gemist te hebben", merkte Jeannette op. Hij ontmoette haar blik en zijn trekken verzachtten zich. „Den een zijn dood is den ander zijn brood", zei hij. „De keuze was aan jou, Jeannette, en ik zeg je eerlijk dat je beter had kunnen kiezen. Maar als het aan mij ligt, zul je cr nooit spijt van heb ben". Ondanks zichzelve maakten zijn woorden indruk op haar, maar ze wilde ze niet voor ernst opnemen. „Iedereen is vandaag zoo tragisch", zei zij. „Ik begrijp niet waarom. Komt het door mijn verjaardag, of omdat ik verloofd ben? Laten wij dit onvruchtbaar èesprek staken en genieten!" Zij gaf haar paard een tik met de karwats en het volgende oogenblik galoppeerde zij over de vlakke strook gronds die hen van Starfields scheidde. En onder het rijden was zij woedend ofschoon zij niet wist op wie: op Buck, op Hugh, of op zichzelve. Over het geheel was zij geneigd de schuld aan Buck te geven. Zooals het toeval wilde, was hij de eerste dien zij zag, zoodra zij den voet op het ter rein van haar vader gezet had, maar ze ging heb voorbij, zonder hem aan te zien. In dat oogenblik had zij het gevoel, alsof zij met blijdschap afstand gedaan zou hebben van alle verrassingen en triomfen die haar wachtten, als zij hem uit het huis had kun nen jagen. HOOFDSTUK XI. De Witte Roos „Ja, ik wil hem vanavond eens verras sen". sprak Jeannette bij zichzelve. Zij stond voor den grooten spiegel in haar kamer, gekleed voor het bal en bekeek haar eigen beeld met onderzoekende, critische blikken. Eerlijk gezegd was zij zelve een wei nig verrast over hclgeen de spiegel haar zeide. Evenals Lady Varleigh, had zichzelve nooit voor mooi gehouden; maar ontegen zeggelijk bezat zij vanavond iets schoons, iets schoons van zeer treffenden aard. Haar opgewonden gezicht en schitterende oogen, de roode lippen en de blinkende tanden, de zachte haren, kunstig boven het kleine, fij ne kopje opgemaakt, alles was in zijn soort volmaakt. En haar verbazingwekkende levenslust straalde naar buiten alsof er in haar binnenste een vuur brandde. Dezen avond had zij niets tragisch of onwezenlijks over zich. Zij stond daar de triomf in eigen gedaante gereed om naar beneden te gaan en de hulde, die haar wachtte te aanvaarden. Maar toch „Pffff!" kwam het eensklaps tennhaar lippen en zij draaide zich om. „Wie zou er niet schoon uitzien in zulk een cos- tuum?" Zij droeg een toilet dat voor de bruids japon van een koningin had kunnen dooi> gaan een verbazingwekkend meesterstuk van kunst, maar nog meer verbazingwek kend door zijn eenvoud, terwijl haar eenig versiersel bestond uit een lang snoer pare len, haar vroeger op den dag door haar va der gegeven. Zij droeg ook den kleinen, met juweelen bezetten waaier, dien Lady Var leigh in den middag had laten bezorgen. Maar, behalve nog een klein parelsnoer dat eens aan haar moeder behoord had, in de haren, droeg zij geen andere juweelen. Niet temin was zij van het hoofd tot de voeten verrukkelijk, een visioen van stralende jeugd. Zij droeg geen ringen en keek nieuwsgie rig naar haar linkerhand en vroeg zich af welk schitterend versiersel zij aan het einde van den avond daar dragen zou. Zij had het kunnen uitschreeuwen van overmoed. Ja, zij was gelukkig, in weerwil van alle toekom stige lange gezichten van afgewezen min naars. Zij zou altijd gelukkig zijn. Zij wilde gelukkig zijn. Haar kamenier klopte aan de deur. „Binnen, Marie!" riep zij. Het meisje trad binnen, een prachtigen tuil bloemen in de hand gardenia's en le lies, geurend en versch uit de kassen met in het midden één prachtige, sneeuwwitte roos. „Van de Hall", zei Marie. Zij had een groot ontzag voor haar jeug dige meesteres, anders zou zij uitroepen van bewondering niet weerhouden hebben. Jean nette nam de bloemen met een kreet van genoegen aan. Van Hugh, natuurlijk! En hoe mooi hoe aanbiddelijk waren zij! Deze attentie van hem vond zij erg lief. Toen herinnerde zij zich plotseling wat de kamenier gezegd had. Zij lichtte haar ge zicht van de bloemen op. „Toch niet van de Hal!" zei zij. „Zij komen van Culverley". „Men zei mij van de Hall, mademoi selle", hield Marie vol, Jeannette met kwalijk verborgen zenuwachtig aanziende. „Er is een briefje bij, als mademoiselle zien wil". Jeannette zag en vond een reepje papier rond de stengels van de bloemen gewonden. Zij maakte het los en streek het blad. Bij het lich van haar toilet-tafel las zij de weinige woorden die het bevatten woorden, die Hugh nooit geschreven zou hebben: „Wilt ge u verwaardigen deze te dragen? Zij werden gekweekt voor u zijn zijn uwer niet onwaardig als gij in de gift den gever kunt vergeten. B. W." Zij keek op en ontmoette haar van woede ziedende oogen in den spiegel. Haar gezicht was wit, haar roode lippen waren vast op eengeklemd. Een paar oogenblikken bleef zij beweging loos staan, tot zij tot het meisje zei: „Je kunt gaan, Marie". Het meisje maakte dat zij weg kwam. Toen haalde Jeannette diep adem, en een klein gouden lucifersdoosje van haar tafel nemende, stak zij een kaars aan, die op een aschbakje stond. Zij hield het reepje papier in de vlam, legde het neer en zag het ver branden. Toen nam zij de bloemen op zijn bloemen, die harer niet onwaardig wa ren! De stengels knetterden en weigerden te branden. Met een beweging van woede slingerde zij den tuil op den grond en ver trapte de bloemen onder haar voet. I-Iarer niet onwaardig! Verbeeldde hij zich inder daad dat zij zich zou vernederen zijn bloe men te dragen? Toen, naar omlaag ziende, zag zij de witte roos, rein en schoon, ongeschonden tusschen de vertrapte klokjes van de lelies liggen. Een kleine schok, die als een rilling was, door liep haar. Zij bukte, trok de roos los en schoof de andere bloemen terzijde. Terwijl zij dit deed, viel de vreemdsoortige steen dien Lady Varleigh haar gegeven had uit haar boezem en bleef aan den langen ket ting rond haar hals hangen. Zij greep den steen om hem weer in haar corsage te laten glijden, maar stond eensklaps als aan den grond genageld, want de steen was in haar liand zoo zwart als inkt geworden. Het eerste oogenblik was het haar onmo gelijk adem te halen. Toen lachte zij spot tend en liet den steen op zijn plaats glijden. Op haar bloote huid voelde hij koud aan. Zij keek weer naar de volmaakte roos in haar hand, opende daarna een lade en wierp de bloem er in. Haar oogen ontmoetten weer de oogen in den spiegel, maar zij wendde ze snel af, als schaamde zij zich, en wilde de kamer ver laten. Zij opende de deur eenigszins vlug en schrikte, toen zij haar vader vlak bij den drempel zag staan. Zij slaakte een kreet van verrassing, hoewel niet zijn aanwezig heid, maar wel zijn houding en uiterlijk haar dazen ontlokte. Want hij had zich bijna half van haar afgekeerd, bijna als zocht hij al zijn moed bijeen om haar te naderen. En zijn gezicht droeg dienzelfden kommervollen trek, waarover zij zich den laatsten tijd zoo ongerust gemaakt had. „Wel, vader?" zei zij. „Waart gij op weg naar mij? Wat is er?" Zijn oogen kruisten de hare en hij glim lachte, maar spookachtig. „Ja, lieve! Ik wilde mijn meisje eens in al haar mooie veeren zien voor een ander zijn blikken op haar werpt". Zij stak hem haar beide handen toe met een gebaar van onuitsprekelijke teederheid. „Kom binnen!" noodigde zij hem uit. Hij trad binnen, waarna zij de deur sloot en zich tegenover hem plaatste. „Liefste vader", zei zij, „ge moet mij één ding beloven". „Ik wil je alles beloven wat in mijn macht staat", antwoordde hij. Zij schudde het hoofd. „Ik verlang niets voor mezelve. Ge hebt me méér dan genoeg gegeven. Maar ge moet me beloven, liefste, dat denzelfden dag waarop alle gasten ver trokken zijn, ge alles van u af zult zetten en met mij op reis gaan". Hij keek haar met een zonderling strakken blik aan. „En Hugh dan?" zei hij. „Wil je hem zoo gauw in den steek laten?" Zij fronste de wenkbrauwen. „Wees niet zoo kinderachtig! Wat komt hij er op aan vergeleken bij u? Beloof het mij ais 't u blieft, vader! Het zou mij zooveel gelukkiger stemmen als ik die belofte van u heb". Hij trok haar teeder in zijn armen. „Ik be- loof je steeds alles te zullen doen wat tot je geluk kan strekken, lieveling", antwoordde hij. „Laat mij je nu een oogenblik zoo vast houden, mijn eigen mooie meisje, en voelen dat ik je geheel voor mezelve heb voor ik je met al die menschen beneden moet deelen!" Hij sloot haar dichter in zijn omhelzing en liet zijn oogen zich aan haar vergasten als iemand die een schat beschouwt, dien hij niet lang meer de zijne mag noemen. Weer had zij dat gevoel als stond zij voor een tragedie, onbekend maar onvermijdelijk, en weer streed zij daartegen. „Laten wij vanavond gelukkig zijn! vroeg zij zacht. „Heusch, liefste vader, ik wil mijn verloving dadelijk verbreken als zij u onge lukkig maakt. Dat deed ik liever veel liever!" (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 18