DE KLEEREN
MAKEN DEN
MAN
HAARLEM'S DAGBLAD
Amerikaansche oorlogsschepen op weg zijn
naar Curasao. Men is hier van meening, dat
aangezien het Amerikaansche stoomschip
„Maracaibo" weder is vrijgelaten aan het
incident een einde is gekomen.
Bij den vertegenwoordiger
van Venezuela.
De correspondent van de N. R. C. heeft
Maandagmiddag nog den secretaris van het
Vcnezolaansche gezantschap in den Haag
den heer Clemente, gesproken.
Op de vraag naar de politieke beteekenls
van het geval, luidde onmiddellijk het ant
woord: dat men hier uitsluitend te doen
had met een bandietenonderneming, welke in
geen enkel verband met eenige politiek kan
gebracht worden. De z.g. generaal Urbina
is trouwens een oude bekende van de politie
van Venezuela. Een goed jaar geleden heeft
hij samen met een anderen generaal van de
zelfde soort, het bandietenhoofd Fossi, een
aanval gedaan op het douonebureau te La
Vela. Die aanslag mislukte. Er vielen 5 of 6
dooden en de leiders wisten te ontkomen.
Zij vluchtten naar Curacao, maar zijn
daar blijkbaar zeer korten tijd gebleven
want spoedig daarop werd hun aanwezig
heid in Columbia gemeld. De Vcnezolaansche
autoriteiten hebben toen te Bogota de uit
jevering van de bandieten aangevraagd. De
onderhandelingen daarover zijn waarschijn
lijk nog niet eens geëindigd, nu Urbina
-Willem Paerels, de Belgische kunstenaar
v.:n Hcllandsche geboorte, behoorde tot hen
die in het eerste oorlogsjaar naar Holland
kwamen, er werkten en er vrienden maak
ten. Thans neemt hij in het Brusselsche
kunstleven weer een belangrijke plaats In:
hij wordt zeer gewaardeerd en in de kunst
verzamelingen vindt men zijn werken, die de
laatste jaren zich van aspect belangrijk ge
wijzigd en den invloed van het expressio
nisme ondergaan hebben, waar zij vroeger
een luministisch-impressionisme vertegen
woordigden. Paerels kan ook den Haarlem
mers niet onbekend zijn, hij hield hier in
1915 een eerste Hollandsche tentoonstelling
en maakte hier een groote serie kleine pas-
telteekeningen van de stad en de omgeving.
Nu heeft de heer Jan Greshoff hem in Brus
sel bezocht en verteld over zijn laatste wer
ken in het Maandblad voor Beeldende
Kunsten.
In dezelfde aflevering begint Mr. W. H.
Kohier een uitvoerig gedocumenteerde arti
kelenreeks over de Japansche netsuké's en
bespreekt G. Knuttel Wzn. het werk van den
Oostenrijkschen schilder Victor Fischler. Uit
de gewone rubrieken pikken wij dan nog de
meriedeeling op dat nog deze maand (tot 1
Juli) de buitengewoon interessante verzame
ling Japansche lakwerken van 's Rijks Eth-
nographisch museum te Leiden (Rapenburg
67), daar voor het publiek geëxposeerd blijft.
Misschien weet niet ieder dat die verzame
ling honderd jaar geleden door Dr. von Sie-
bold werd bijeengebracht en dat ze pracht
stukken van lak-kunst der Japanners bevat.
Voor liefhebbers van Oud Delftsch aarde
werk is de jongste aflevering van Oud-
Holland van belang. Prof. F. W. Hudig geeft
hier eenige aanteekeningen en opmerkingen
over eenige den liefhebbers zeer bekende
„merken" op het oude aardewerk, en komt
tot interessante conclusies ten opzichte van
de vaak voorkomende monogrammen met
A.P.K. als letterteekens.
Zijn slotsom in deze materie luidt: „ik
meen hiermede zoo niet bewezen, dan toch
waarschijnlijk gemaakt te hebben, dat de
prachtige kleurige imitaties van het Japan
sche porcelein en de variaties daarvan en de
niet minder mooie blauwe stukken, die men,
afgaande op Havard's combinatie, algemeen
gewoon is aan Adriaan Pijnacker toe te
schrijven, met dezen niets te maken
hebben, maar vervaardigd zijn in de
werkplaats „De Grieksche A", onder leiding
van Pleter Kocks en diens weduwe, de waar
dige opvolgers van Adrianus Kocks, die op
zijn beurt voortaan de plaats moet innemen,
die Havard ten onrechte aan Aelbrecht Key-
ser heeft toebedeeld".
Het artikel van Prof. Hudig is mooi geïllus
treerd en zal wel de aandacht trekken al
blijft het mooie Delftsche goed er natuurlijk
even mooi om of het nu bij Jantje of bij
Pietje gebakken blijkt. Maar voor de scherp
zinnigheid waarmede deze zuiver historische
aangelegenheden worden opgelost kan men
niet dan bewondering hebben.
Van denzelfden schrijver komen wij dan
in deze aflevering een zéér waardeerende be
spreking tegen van het te Haarlem ontstane
en uitgegeven werk van Elias Voet Jr. „Haar-
lemsche Goud- en Zilversmeden en hunne
werken".
Met groote blijdschap begroet Professor
„dit nieuwe werk van den enthousiasten
Haarlemschen goudsmid, die met recht de
baanbreker onzer wetenschap op dit gebied
genoemd mag worden".
De jongste aflevering van het oudheidkun
dig jaarboek wordt geheel gevuld door een
studie van Prof. Dr. R. Ligtenberg O. F. M.
over de genealogie van Christus in de beel
dende kunst der Middeleeuwen. Aanleiding
daartoe was een Nederlandsch schilderij dat
door toevallige omstandigheden weer in Ne
derland terecht kwam: de Jesse-boom uit de
verzameling van mevrouw Von Pannwitz te
Heemstede. De studie van Prof. L. levert als
het ware een wetenschappelijk magazijn aan
gegevens, voor wie een monografie over dit
onderwerp zou willen aanvatten: een op
gaaf waaraan niet licht iemand zich wagen
zal, als men ziet welke bergen van weten
schappelijke literatuur reeds voor deze „ge
gevens" verwerkt zijn.
Der Cicerone van 1 Juni brengt geen op
stellen waarvoor bij het groote publiek be
langstelling te verwachten zou zijn; uit de
kleinere rubrieken vlsschen wij de mededee-
ling op dat de twee groote prentenveilingen
bij Boerner in Leipzig, in Mei gehouden, te
zamen anderhalf millioen goudmark hebben
opgebracht. Dat waren de beroemde collec
ties Model (achttien d'ceuwsche Fransche
gravures) en von Passavant-Gontard loude
prenten). Terwijl het voor Hollanders die de
zen zomer naar Dultschland reizen, van be
lang kan zijn te weten dat het nieuwe Folk-
wang-museum te Essen thans voor het pu
bliek is opengesteld. Zooals men weet is dit
het indertijd door Karl Osthaus in Hagen
gestichte museum (waar indertijd ook onze
Thorn Prikker voor gewerkt heeft), dat na
Osthaus' dood door de stad Essen is overge
nomen (met uitzondering van eenige zeer
kostbare moderne schilderijen die in den
handel zijn terechtgekomen).
DINSDAG 11 JUNI 1929
plotseling weer op het tooneel verschijnt.
Hoe deze rooverhoofdman aan het hoofd
van zoo'n grooten troep kwam, werd den heer
Clemente gevraagd. Het karakter van een
rooveroverval verandert wel eenigszins, wan
neer de bende verscheidene honderden man
nen telt.
Hier omtrent kon de heer Clemente niets
mededeelen. Wel was hij geneigd aan te
nemen, dat de „Generaal" op Curacao zelf
mannen geronseld had en wel onder de
Venezolaansche arbeiders, die daar in de
groote olie-raffinaderijen werkzaam zijn.
Deze industrie heeft zich in de laatste jaren
enorm uitgebreid op Curcao en allerlei
vreeemde elementen zijn daar door de werk
gelegenheid aangelokt. Daar zou Urbina dan.
volgens de veronderstelling van den heer
Clemente, zijn volgelingen gevonden heb
ben.
Intusschen zal men nadere berichten
moeten afwachten. Alles was de heer Cle
mente tot nog toe van de zaak weet, had hij
van den gewonen inlichtingendienst voor de
pers vernomen. Eén ding was in ieder geval
zeker, zei hij, n.l. dit, dat de regeering te
Caracas al het noodige zal doen om de
schuldigen te straffen, ook wegens hun
brutale bandietenstreek te Willemstad. Wel
iswaar zijn zij in een weinig bevolkt deel van
Venezuela geland, maar de regeering be
schikt over voldoende middelen, om ook in
uithoeken van het land het wettige gezag
spoedig te doen triomfeeren.
En ook de Juni-aflevering van the Burling
ton Magazine geeft, al zijn de bijdragen, ge
lijk steeds, van een gedegen wetenschappelijk
karakter, niet veel dat voor den eenvoudig-
in-kunst belangstellenden lezer te memoree-
ren valt.
Er is een verloren gegaan werk van Blake
teruggevonden en wij vinden het als fron
tispice in kleur gereproduceerd. En over het
raadsel van den Meester van Flémalle schrijft
Emile Renders uitvoerig en wel gedocumen
teerd en tracht daarbij aan Rogier van der
Weyden terug te geven wat aan dezen door
de jongste geschiedvorsching ontnomen werd.
Doch het lijkt zeer de vraag of met dit artikel
het laatste woord in deze zeer* ingewikkelde
quaestie, waaraan zoo groote kunstgeleerden
hun aandacht reeds gewijd hebben, is opge
lost.
Onze tafel voor Nederlandsche en vertaal
de belletrie werd begin dezer maand even
eens vrij goed voorzien. Voorloopig laten wij
hieronder, ter verantwoording, een lijstje
volgen van wat ontvangen werd en op veel
waarvan wij ons voorstellen uitvoerig terug
te komen.
J. H. DE BOIS.
10 Juni '29.
Wij ontvingen verder:
Van den uitgever A. J. G. Strengholt te
Amsterdam: De begeerde vrucht, door War
ner Fabian, uit het Amerikaansch door Annie
de Beyer.
De vreemde Erfenis, roman uit de Indische
krantenwereld door E. van Lidth de Jeude,
en Dc Landlooper, een boek voor eiken leef
tijd door Ivans.
Van de Koloniale Boekcentrale, A'dam: De
groote Stilte, door O. E. Rölvaag, uit het
Noorsch door M. J. Molanus-Stamperius.
Van den uitgever J. Philips Kruseman, Den
1-Iaag: Botsende Jeugd door Miriam van
Waters vertaald door C. A. Dermout-Visser
en van den uitgever J. M. Meulenhoff, Am
sterdam het derde deel van den trits Kristin
Laurensdochter, Het Kruis, in de vertaling
van Dr. A. Snethlage, benevens Uit Freekjes
leven door C. M. Vreugdenhil.
Tenslotte van Nijgh en Van Ditmar, Rot
terdam Meester Lampelaar door Herman de
Man.
MUZIEK.
MUZIEK- EN ZANGUITVOERING BIJ HET
LEGER DES HEILS
Nu de officieren en kadetten van de
kweekschool te Amsterdam de gasten waren
der Haarlemsche afdeeling, en het koor de
zer school zich Maandagavond deed hooren.
sprak het vanzelf dat wij aan de uitnoodi-
ging, om te komen luisteren, gevolg gaven.
Majoor A. C. Beekhuisleidde den avond, di
rigeerde ook een enkele maal het koor, maar
liet verder de muzikale leiding over aan een
officiere, bij die deze taak in bekwame
hand was.
Als men weet dat bij" toelating een aantal
zuster-kadetten in 't geheel niet kunnen
zingen, of beter gezegd nooit den zang be
oefenden, clan luistert men met verbazing
naar het koor dat zóó ongerept-zuiver zijn
mooie liederen zingt, alsof het blanke jon
gensstemmen waren. Het niet talrijke man
nenkoor heeft geen moeilijke taak, met deze
doorzichtige, nooit-vibreerende vrouwen
stemmen het evenwicht te bewaren; het kon
doorgaans alles falset zingen. Zoo is men ge
komen tot een vocaal geheel, dat den inhoud
der liederen rechtstreeks voert naar het aart
van den hoorder. En dat er geluisterd, in
tens geluisterd werd, zag met spiedersoog
Majoor Beekhuis zóó goed en zóó juist, dat
hij bij herhaling kon zeggen tot zijn disci
pelen en tot dc hoorders: Wij hebben een
goeden avond nu. Hij mocht dit alreeds seg-
gen uit zuiver muzikaal oogpunt. Want wie
zich verkwikte aan den beschaafden, den
zuiveren, natuurlijk-muzikalen zang, waarin
^icts v'ol te merken van pronkzucht en ijdïl-
hcid, die had gewis een goeden avond. Maar
zóó, zoo alleen tenminste bedoelde Majoor
Beekhuis het niet. Veeleer kwamen hem tel
kens die woorden in den mond, omdat er in
dat zingen was de gevoelige toon, die den
zin van het woord rechtstreeks tot den hoor
der bracht. Dat is niet te bereiken met vir
tuositeit. zóó leeg soms, dat zij steenen geeft
voor brood. Technische volmaking kan zeer
zeker leiden tot zuiver muzikaal genieten.
Maar dan is er méér nog noodig. En dat
meerdere, dat juist het contact bracht cus-
schen het koor en de aanwezigen, dat onde
finieerbare was er heel den tijd. Voor den
leider Majoor Beekhuis was het de hoofd
zaak, want het- leefde in elke vrouwen-, in
elke mannenstem. Het trad naar buiten,
zonder nadrukkelijkheid, als vanzelf, en zoo
in zijn ongerepte blankheid bracht het over
den hoorder dc ontroering.
Sn zóó verstonden wij den zin van het tel
kens weer in groote blijmoedigheid herhaal
de: wij hebben een goeden avond nu. Dan
gingen ook vanzelf de gedachten naar den
stichter, van wien dit jaar het feit, dat hon
derd jaar geleden hij werd geboren, zoo luis
terrijk werd herdacht. „Het Stichterslied",
m. i. het allerbeste en mooiste van den avond
was een klankschoone herinnering aan dit
heuglijk gebeuren.
Veel indruk maakten ook de recitaties,
waarin dan op 't onverwachts het koor
spontaan zijn zang voegde. Een enkele maal
verraste ons ook op deze wijze het muziek
korps der Haarlemsche afdeeling, dat onder
de hoede van Kapt. Ruyslng op 't podium
was opgesteld. Maar ook had het alreeds
zelfstandig deelgenomen aan de afwikkeling
van het programma en door goed samenspel
en een mooien, muzikalen toon had het ook
de volle belangstelling. In waarheid was deze
avond een mooi besluit van de groote drie-
daagsche campagne, die de Amsterdamsche
gasten naar hier bracht, waar zij zich zeker
veel vrienden verwierven.
G. J. KALT.
DE VEENDAMMER
HYPOTHEEKBANK.
HET STRAFPROCES TEGEN
SALOMON LIEBERMANN.
(Vervolg der zitting van Maandag).
Het Persbureau Vaz Dias meldt ons uit
Amsterdam:
Volgende getuige is de heer L. Th. H. baron
van Boecop, die op verzoek van Liebermann
commissaris van de „Veendammer" was ge
worden. Get. zegt niet goed begrepen te heb
ben wat op de vergadering van 25 Juni 1927
precies is geschied, aangezien hij ietwat hard
hoorend is.
Hierna wordt gehoord de heer J. Th. L.
Withof Keus te Alphen aan den Rijn. Deze
is tot 12 Mei 1927 commissaris van de Dis-
contobank geweest. Zijn aandeelen, 15 in 't
geheel, heeft get. toen na zijn ontslag als
commissaris aan Liebermann verkocht. Get.
heeft met de transactie met de „Veendam
mer" niets te doen gehad. Tijdens zijn com
missariaat heeft get. nooit gemerkt dat er
in de „Discontobank" dingen'buiten hem om
gebeurden. Toen get. in de Bank trad, was
naast Liebermann de heer Van den Toorn
directeur. Er ging volgens get. veel om in de
Bank, er werden nl. veelschema's behan
deld, bankzaken werden er echter niet ge
daan.
Rechter mr. van Lier: „U hebt Liebermann
wel eens geld geleend, niet?"
Get.: „Niet aan hem, maar aan de Bank".
Mr. van Lier: U kende Liebermann toch
niet als iemand, die over veel geld beschik
te?"
Get.: „Ja, dat is zoo".
Op vragen van het O. M. mr. Reilingh er
kent get. dat hij later ietwat wantrouwend
was gevonden. Hij wilde precies weten wat er
gebeurde, anders dreigde hij de justitie in
de zaak te zullen mengen. Kort daarop kreeg
get. zijn ontslag.... (gelach).
Als de officier vraagt, waarom Liebermann
voor zijn privé-belastingen dc Discontobank
en de Gooische Hypotheekbank verbonden
had, maakt verd. zich ernstig boos.
„Meneer de president", roept hij uit, „nu
gaat de zaak de verkeerde richting uit. Als
al die zaken er nu bijgehaald worden, wil ik
ook de heele rij getuigen laten hooren, die
daarvan afweten! De Maatschappij voor
Scheepsverband
Pres.: „We hadden het plan om die kwestie
buiten het geding te laten".
Liebermann (met stemverheffing)„U
hebt deze strafzaak op normale wijze inge
leid en daarom heb ik me zooveel mogelijk
stil gehouden. Ik heb die belasting niet be
taald, niet omdat ik niet kon betalen maar
omdat ik niet wilde betalen. Ik genoot geen
bescherming en daarom wilde ik ze plagen!
Mr. Spaargaren wist overal van. Toen ik een
paspoort noodig had, moest die belasting
kwestie eerst geregeld worden".
Na de pauze wordt het eerst gehoord de
heer W. Hagen, die o.m. commissaris is ge
weest van de Discontobank voor Credietin-
stellingen. Hij heeft nooit inzage in de boe
ken gehad, de commissarissen kregen slechts
heel weinig inlichtingen. Een keer is er een
balans gepasseerd, waarbij 5 pet. winst werd
uitgekeerd. Get. denkt dat Liebermann met
Möhring en mr. Kortenoever alle zaken deed.
Pi-es.: „En Van den Toorn?"
Get.: „Daar weet ik niet veel van". Hij zegt
voorts niet geweten te hebben dat de Discon
tobank de aandeelen van de „Veendammer"
zou overnemen. Wel is get. gevraagd of hij
commissaris in de „Veendammer" wilde wor
den, terwijl hem later ook gevraagd is of hij
voor overneming der aandeelen van de
„Veendammer" toestemming wilde geven.
Get. antwoordde toen dat hij zulks niet doet
voor een zaak, di_ hij niet kende. Hij erkent
voorts dat de Discontobank als bank niets
te beteekenen had. De werkzaamheden droe
gen het karakter van een sneeuwbalsysteem.
Hij heeft later zijn ontslag als commissaris
genomen.
Pres.: „Meneer Liebermann. waarom hield
u den heer Hagen overal buiten?"
Liebermann: „Dat is niet de taak van een
directeur, ik
Pres.: „Maar als een zaak zich in nieuwe
ondernemingen gaat steken, moeten de com
missarissen dat weten!"
Get. antwoordt breedvoerig dat het op den
weg van mr. Kortenoever had gelegen om een
commissarisvergadering uit te schrijven. Bo
vendien wist de heer Hagen op 14 Juni wel
iets en als men iets weet. heeft men plicht
om toezicht te houden! Hij zegt voorts in
December 1927 zijn aandeelen van f 1000 te
hebben afgestaan voor den prijs van f 1500.
Het O. M. mr. Reilingh: „Waarom kreeg u
nooit inzage van de boeken?"
Get.: „Men liet ze mij nooit zien en Van
den Toorn had meestal heel weinig tijd
Get. van den Toorn verklaart wel eens van
Liebermann over de plannen der „Atlas Hy
potheekbank" een en ander gehoord te heb
ben; Liebermann schermde daarbij met groo
te namen!
Als de president dan weer het kassierscon
tract ter sprake brengt merkt Liebermann op
dat hij in het contract verschillende passa
ges heeft geschrapt, die hij niet begrepen
had.
Pres.: „Het komt er tenslotte op neer dat
allen, die het kassierscontract onderteekend
hebben, er niets van hebben begrepen!"
Wat get. Van den Toorn betreft, voor hem
is het eind van de geschiedenis geweest dat
Liebermann hem gevraagd heeft zijn 33 aan
deelen in dc „Discontobank" af te staan. Dat
was eind September 1927. Getuige heeft hier
in toegestemd en hij kreeg voor zijn aandee
len f 20.000.
Pres.: De Discontobank had anders met de
„Veendammer" een winst van 2 1/2 millioen
gemaakt. Waren die aandeelen niet veel
meer waard?"
Get,.: „Ik wist van de „Veendammer" niets
af en was blij dat ik van de zaak af was".
Pres.: „Meneer Liebermann, hoeveel aan
deelen heeft u van den heer Van den Toorn
overgenomen?"
Lieberman: „Vijftig!"
Prs.: „Weet u dat zeker?"
Liebermann: „Ik herinner het mij zoo".
Liebermann doet dan een breedvoerig ver
haal over Je "'ij ze, waarop de terugneming
der aandeelen zou zijn geregeld.
Vervolgens wordt de heer P. B. ter Laag,
candidaat-notaris te Heemstede gehoord.
Get. verklaart commissaris der „Veendam
mer" te zijn geweest in den tijd dat de hee-
ren Woltman Directeuren dier Bank waren.
Get. wist dat op 25 Juni 1927 een nieuw be
stuur zou komen, hij wist echter niet dat in
de bewuste vergadering activa der „Veen
dammer" aan de familie Woltman zouden
worden overgedragen. Na de benoeming der
nieuwe bestuursleden heeft get., die t-ot zoo
ver de vergadering gepresideerd had, zich
niet verder met de zaak bemoeid. Aan het
eind van zijn verhoor zegt getuige op kwaden
toon tegen Liebermann, naar aanleiding van
eenige opmerkingen van deze: „Als ik niet
zoo voorzichtig was geweest hadden ze mij
ook in de kast geduwd, en dat had uw schuld
geweest!"
Het O. M„ mr. Reilingh: „Heeft Lieber
mann het begin der vergadering bijge
woond?"
Get. „Ja".
Liebermann: „Hoe kan dat nu, ik stond
nooit zoo vroeg op, het werd altijd later dan
negen uur!" (gelach).
Hierna wordt gehoord de heer A. W. P.
Sterkman, notaris te Amsterdam. Get. heeft
van de vergadering van 25 Juni 1927 de no-
tarieele acte opgemaakt. Een paar dagen voor
dezen datum had get. van den heer Schanse-
ma namens de „Veendammer" opdracht ge
kregen voor het opmaken der acte. De be
noeming van het nieuwe bestuur is buiten
getuige om geschied; van de overdrachten
had get. tevoren de gegevens ontvangen. Om
trent de wijze van betaling deelt get. mede
dat in zijn minuut het gewone „relletje" van
contante betaling voorkwam. Tijdens 't voor
lezen is dit veranderd en toen bij renvooy ge
wijzigd.
Rechter Mr. van Lier: „Wie riep er, dat er
niet in contanten betaald zou worden?"
Get.: „Dat weet ik niet zeker, ik meen een
der advocaten".
Ook getuige F. A. van Bruggen, bediende
op 't kantoor van notaris Sterkman, die hier
na gehoord wordt, zegt niet te weten, wie
degeen is geweest, die geroepen heeft, dat
niet in contanten zou worden betaald.
Liebermann: „Kan getuige misschien zeg
gen of ik eenig begrip had van wat er op
de vergadering gebeurde?"
Getuige: „Heelemaal niet, ik heb meneer
Liebermann niet eens gezien!" (Gelach).
Te tien minuten over vijven schorst de
president de ritting tot Woensdagmorgen
aanstaande.
MIDDELBARE TECHNISCHE SCHOOL.
De uitslag van de over gangs-examens der
M. T. S. zal 6 Juli bekend worden.
Het practische gedeelte van het eindexa
men vindt plaats van 25 Juni tot en met 28
Juni; het schriftelijk gedeelte van 29 Juni
tot. en met 5 Juli; het mondeling gedeelte
van 8 tot en met 16 Juli.
Er nemen 79 candidaten aan het eind
examen deel.
Het toelatings-examen wordt gehouden op
17, 18, 19 en 20 Juli e.k.
GOED VERZORGD
DRUKWERK VERGROOT UW
OMZET
VOOR GOED
VERZORGD DRUKWERK
DRUKKERIJ
LOURENS COSTER
5555 HAARLEM f
(Reeds in een deel van de vorige oplaag
opgenomen.)
DE VEILIGHEID TER ZEE.
De nieuwe conventie.
Wij hebben al het een en ander meege
deeld omtrent de nieuwe conventie inzake
de veiligheid van menschenlevens op zee,
die de vorige week Vrijdag te Londen ge-
teekend is als uitvloeisel eener internatio
nale conferentie, aldaar sedert 16 April ge
houden en waaraan deelgenomen werd door
België, Denemarken, Finland, Frankrijk,
Duitschland, Italië, Japan, Nederland, Noor
wegen, Spanje, Zweden, de Unie van socia
listische sovjetrepublieken, de Vereenigde
Staten, Groot-Brittannië en Ierland, Cana
da, Australië, den Ierschen Vrijstaat en
Britsch-Indië
Aan de samenvatting, die de voorzitter
der conferentie, vice-admiraal Sir Herbert
Richmond, van de bepalingen der nieuwe
conventie heeft gegeven, is nog het volgen
de ontleend:
Reddingsmiddelen.
In de conventie van 1914 was het beginsel
van voldoende bootruimte voor alle opvaren
den op Oceaanbooten aangenomen en sinds
eenige jaren voldoen feitelijk al deze passa
giersschepen inderdaad aan dien eisch ten
aanzien van het aantal meegevoerde booten.
De ervaring, die sinds 1914 opgedaan is,
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Ct». psr regel
N.V. KELLER EN MACDONALD
N. S. F. PHILIPS
VOORKOMT TANDBEDERF
en poetst 's-morgens en Vavonds met
Ni VA TANDPASTA
75 ets.per '/i tube. 25 cb p.'A tube
heeft intusschen aangetoond, dat het een
eerste vereischte is, dat de booten ook steeds
te water gelaten kunnen worden.
De omstandigheden bij het vergaan van
schepen sinds 1914 hebben duidelijk aange
toond. dat zelfs bij groote schepen van de
allerhoogste klasse de tijd om in de booten te
gaan uiterst beperkt kan zijn zelfs niet
meer dan 15 a 20 minuten. Dit element van
tijd is van beteekenis voor de booten. De
typen, die aangenomen zijn bij de conven
tie van 1914, zijn volkomen geschikt geble
ken voor het doel, waarvoor zij ontworpen
waren, nl. als zwaar zeewaardig vaartuig,
in staat een groot aantal passagiers te ber
gen. Maar als die booten niet steeds gereed
staan in de davits, is het niet zeker dat zij
tijdig van het schip kunnen wegkomen. In
derdaad is in gevallen, waarbij het schip
snel gezonken is, en met name in die gevallen
waarin het schip een zware slagzij had, ge
bleken, dat de booten volgens de conventie
van 1914, elders dan in de davits meege
voerd, een ernstigen hinderpaal opleverden
voor het van boord krijgen van de passagiers
in die booten, die beschikbaar bleken.
De ervaring heeft verder de beteekenis
aangetoond voor schepen, die een groot aan
tal passagiers vervoeren, van een verdeeling
van de booten over de grootst mogelijke leng
te van het schip, welke daarvoor beschik
baar is. Het samenbrengen van de booten
op bepaalde punten veroorzaakt een te hoop
loopen van passagiers in een onhandelbaar
aantal op die punten en levert bovendien het
gevaar op van het verlies van een heel stel
booten, indien het betrokken punt bij een
botsing beschadigd wordt of door brand on
bereikbaar is geworden.
Gezien deze omstandigheden, heeft de
conferentie ten aanzien van de reddingsmid
delen den nadruk gelegd op de beteekenis
van het steeds klaar zijn van' de booten door
te bepalen, dat de reddingsbooten en drij
vende reddingsmiddelen moeten voldoen aan
de volgende voorwaarden:
a. Zij moeten veilig en snel te water kun
nen worden gelaten zelfs onder ongunstige
voorwaarden van slagzij of lading van het
schip;
b. het moet mogelijk zijn de passagiers snel
en in goede orde in de booten te laten plaats
nemen;
c. de bevestiging van elke boot of drijvend
reddingsmiddel moet zoodanig zijn, dat deze
geen hinder oplevert voor het hanteeren van
andere booten of reddingsmiddelen.
De conferentie heeft het beginsel beves
tigd dat op alle passagiersschepen voor de
groote vaart de ruimte in de meegevoerde
booten voldoende moet zijn om alle opvaren
den te bergen en dat er aan boord van deze
schepen een voldoend aantal mannen moet
zijn, voorzien van een bewijs, dat zij geoefend
zijn in alle verrichtingen, die bij het uitzet
ten van de booten het gebruik van de rie
men en het practisch omgaan met de booten
te pas komen.
Bijzondere voorzieningen zijn getroffen,
die het mogelijk maken reddingsvlotten, van
een goedgekeurd model, te gebruiken in
plaats van booten die binnenboords worden
geborgen, maar niet van booten die in davits
hangen, als een regeering van meening is dat
dergelijke vlatten in geval van nood sneller
beschikbaar zijn en beter diensten kunnen
doen dan de booten.
De conferentie heeft verder bepaald, dat
alle Oceaan-bevarende passagiersschepen,
behalve reddingsgordels voor alle opvaren
den, lichte drijvende reddingsmiddelen voor
25 pet van de opvarenden aan boord moeten
hebben. Dergelijke middelen, in den vorm
van lichte drijvende vlotten, die gemakkelijk
kunnen gehanteerd en van het dek kunnen
geworpen worden, zijn van groot waarde ge
bleken in gevallen waarbij de snelheid van
de ramp het onmogelijk maakte de passa
giers in de booten weg te krijgen.
De beperkte lengte van het schip en mits
dien van het aantal stellen davits dat het
kan voeren, heeft bijzondere bepalingen noo
dig gemaakt voor passagiersschepen, die
kerte internationale reizen doen.
Dergelijke schepen moeten booten en drij
vende reddingsmiddelen hebben voor alle op
varenden en bovendien nog drijvnde red
dingsmiddelen voor 10 pet. der opvarenden.
Radio-installaties.
Wat radio-installaties betreft schrijft de
con-entie behalve het reeds vrnefp- >r
ons meegedeelde nog voor. dat iedere regee
ring schepen van haar eigen land mag vrij
stellen van de verplicnting om een radio
installatie mee te voeren, wanneer zij meent
dat de route en de omstandigheden van de
reis dit onredelijk of onnoodig maken, maar
alleen, wat passagiersschepen be' eft, wan
neer zij niet verder weg gaan dan 20 mijl
van het naastbij zijnde land of 200 mijl in
open zee tusschen twee opeenvolgende ha
vens of in het geval van vrachtschepen wan
neer zij niet verder dan 150 mijl van heb
naastbij zijnde land gaan.
Lichten en seinen.
Belangrijke wijzigingen zijn aangebracht
in de voorschriften ten aanzien van lichten
en seinen van het internationale aanvarmgs-
reglement.
Na middernacht van 30 Juni 1931 moeten
bevelen aan den roerganger of stuurman op
alle schepen die onder de conventie vallen,
in rechtstreekschen zin gegeven worden,
d.w.z. dat wanneer een schip vooruit gaat,
een order welke de woorden „stuurboord" of
„rechts" of hun equivalent bevat, alleen ge
bruikt mag worden, wanneer het de bedoe
ling is dat het stuurrad, roerblad en de kop
van het schip zich alle naar rechts toe zul
len bewegen. De conferentie was het er over
eens, dat het stelsel krachtens hetwelk be
velen voor het sturen worden gegeven, inter
nationaal moet zijn, omdat schepen, loodsen
van alle nationaliteiten moeten gebruiken en
ook vaak zeelieden van andere nationaliteit
dan hun eigen in dienst hebben.
Bepaalde regelen zijn neergelegd aangaan
de de handelwijze die men te volgen zal heb
ben, wanneer een noodsein is uitgezonden en
opgevangen door andere schepen. Het aan
brengen van richtingszoektoestellen is ver
plicht gemaakt op alle passagiersschepen van
5000 ton bruto af en alle schepen boven 150
ton bruto moeten een doeltreffende seinlamp
aan boord hebben.
LETTEREN EN KUNST
VAN KUNST EN KUNSTENAARS.
Nr. 186.
UIT DE KUNSTTIJDSCHRIFTEN VAN JIJNL