DE KLEEREN MAKEN DEN MAN HAARLEM'S DAGBLAD Amerikaansche oorlogsschepen op weg zijn naar Curasao. Men is hier van meening, dat aangezien het Amerikaansche stoomschip „Maracaibo" weder is vrijgelaten aan het incident een einde is gekomen. Bij den vertegenwoordiger van Venezuela. De correspondent van de N. R. C. heeft Maandagmiddag nog den secretaris van het Vcnezolaansche gezantschap in den Haag den heer Clemente, gesproken. Op de vraag naar de politieke beteekenls van het geval, luidde onmiddellijk het ant woord: dat men hier uitsluitend te doen had met een bandietenonderneming, welke in geen enkel verband met eenige politiek kan gebracht worden. De z.g. generaal Urbina is trouwens een oude bekende van de politie van Venezuela. Een goed jaar geleden heeft hij samen met een anderen generaal van de zelfde soort, het bandietenhoofd Fossi, een aanval gedaan op het douonebureau te La Vela. Die aanslag mislukte. Er vielen 5 of 6 dooden en de leiders wisten te ontkomen. Zij vluchtten naar Curacao, maar zijn daar blijkbaar zeer korten tijd gebleven want spoedig daarop werd hun aanwezig heid in Columbia gemeld. De Vcnezolaansche autoriteiten hebben toen te Bogota de uit jevering van de bandieten aangevraagd. De onderhandelingen daarover zijn waarschijn lijk nog niet eens geëindigd, nu Urbina -Willem Paerels, de Belgische kunstenaar v.:n Hcllandsche geboorte, behoorde tot hen die in het eerste oorlogsjaar naar Holland kwamen, er werkten en er vrienden maak ten. Thans neemt hij in het Brusselsche kunstleven weer een belangrijke plaats In: hij wordt zeer gewaardeerd en in de kunst verzamelingen vindt men zijn werken, die de laatste jaren zich van aspect belangrijk ge wijzigd en den invloed van het expressio nisme ondergaan hebben, waar zij vroeger een luministisch-impressionisme vertegen woordigden. Paerels kan ook den Haarlem mers niet onbekend zijn, hij hield hier in 1915 een eerste Hollandsche tentoonstelling en maakte hier een groote serie kleine pas- telteekeningen van de stad en de omgeving. Nu heeft de heer Jan Greshoff hem in Brus sel bezocht en verteld over zijn laatste wer ken in het Maandblad voor Beeldende Kunsten. In dezelfde aflevering begint Mr. W. H. Kohier een uitvoerig gedocumenteerde arti kelenreeks over de Japansche netsuké's en bespreekt G. Knuttel Wzn. het werk van den Oostenrijkschen schilder Victor Fischler. Uit de gewone rubrieken pikken wij dan nog de meriedeeling op dat nog deze maand (tot 1 Juli) de buitengewoon interessante verzame ling Japansche lakwerken van 's Rijks Eth- nographisch museum te Leiden (Rapenburg 67), daar voor het publiek geëxposeerd blijft. Misschien weet niet ieder dat die verzame ling honderd jaar geleden door Dr. von Sie- bold werd bijeengebracht en dat ze pracht stukken van lak-kunst der Japanners bevat. Voor liefhebbers van Oud Delftsch aarde werk is de jongste aflevering van Oud- Holland van belang. Prof. F. W. Hudig geeft hier eenige aanteekeningen en opmerkingen over eenige den liefhebbers zeer bekende „merken" op het oude aardewerk, en komt tot interessante conclusies ten opzichte van de vaak voorkomende monogrammen met A.P.K. als letterteekens. Zijn slotsom in deze materie luidt: „ik meen hiermede zoo niet bewezen, dan toch waarschijnlijk gemaakt te hebben, dat de prachtige kleurige imitaties van het Japan sche porcelein en de variaties daarvan en de niet minder mooie blauwe stukken, die men, afgaande op Havard's combinatie, algemeen gewoon is aan Adriaan Pijnacker toe te schrijven, met dezen niets te maken hebben, maar vervaardigd zijn in de werkplaats „De Grieksche A", onder leiding van Pleter Kocks en diens weduwe, de waar dige opvolgers van Adrianus Kocks, die op zijn beurt voortaan de plaats moet innemen, die Havard ten onrechte aan Aelbrecht Key- ser heeft toebedeeld". Het artikel van Prof. Hudig is mooi geïllus treerd en zal wel de aandacht trekken al blijft het mooie Delftsche goed er natuurlijk even mooi om of het nu bij Jantje of bij Pietje gebakken blijkt. Maar voor de scherp zinnigheid waarmede deze zuiver historische aangelegenheden worden opgelost kan men niet dan bewondering hebben. Van denzelfden schrijver komen wij dan in deze aflevering een zéér waardeerende be spreking tegen van het te Haarlem ontstane en uitgegeven werk van Elias Voet Jr. „Haar- lemsche Goud- en Zilversmeden en hunne werken". Met groote blijdschap begroet Professor „dit nieuwe werk van den enthousiasten Haarlemschen goudsmid, die met recht de baanbreker onzer wetenschap op dit gebied genoemd mag worden". De jongste aflevering van het oudheidkun dig jaarboek wordt geheel gevuld door een studie van Prof. Dr. R. Ligtenberg O. F. M. over de genealogie van Christus in de beel dende kunst der Middeleeuwen. Aanleiding daartoe was een Nederlandsch schilderij dat door toevallige omstandigheden weer in Ne derland terecht kwam: de Jesse-boom uit de verzameling van mevrouw Von Pannwitz te Heemstede. De studie van Prof. L. levert als het ware een wetenschappelijk magazijn aan gegevens, voor wie een monografie over dit onderwerp zou willen aanvatten: een op gaaf waaraan niet licht iemand zich wagen zal, als men ziet welke bergen van weten schappelijke literatuur reeds voor deze „ge gevens" verwerkt zijn. Der Cicerone van 1 Juni brengt geen op stellen waarvoor bij het groote publiek be langstelling te verwachten zou zijn; uit de kleinere rubrieken vlsschen wij de mededee- ling op dat de twee groote prentenveilingen bij Boerner in Leipzig, in Mei gehouden, te zamen anderhalf millioen goudmark hebben opgebracht. Dat waren de beroemde collec ties Model (achttien d'ceuwsche Fransche gravures) en von Passavant-Gontard loude prenten). Terwijl het voor Hollanders die de zen zomer naar Dultschland reizen, van be lang kan zijn te weten dat het nieuwe Folk- wang-museum te Essen thans voor het pu bliek is opengesteld. Zooals men weet is dit het indertijd door Karl Osthaus in Hagen gestichte museum (waar indertijd ook onze Thorn Prikker voor gewerkt heeft), dat na Osthaus' dood door de stad Essen is overge nomen (met uitzondering van eenige zeer kostbare moderne schilderijen die in den handel zijn terechtgekomen). DINSDAG 11 JUNI 1929 plotseling weer op het tooneel verschijnt. Hoe deze rooverhoofdman aan het hoofd van zoo'n grooten troep kwam, werd den heer Clemente gevraagd. Het karakter van een rooveroverval verandert wel eenigszins, wan neer de bende verscheidene honderden man nen telt. Hier omtrent kon de heer Clemente niets mededeelen. Wel was hij geneigd aan te nemen, dat de „Generaal" op Curacao zelf mannen geronseld had en wel onder de Venezolaansche arbeiders, die daar in de groote olie-raffinaderijen werkzaam zijn. Deze industrie heeft zich in de laatste jaren enorm uitgebreid op Curcao en allerlei vreeemde elementen zijn daar door de werk gelegenheid aangelokt. Daar zou Urbina dan. volgens de veronderstelling van den heer Clemente, zijn volgelingen gevonden heb ben. Intusschen zal men nadere berichten moeten afwachten. Alles was de heer Cle mente tot nog toe van de zaak weet, had hij van den gewonen inlichtingendienst voor de pers vernomen. Eén ding was in ieder geval zeker, zei hij, n.l. dit, dat de regeering te Caracas al het noodige zal doen om de schuldigen te straffen, ook wegens hun brutale bandietenstreek te Willemstad. Wel iswaar zijn zij in een weinig bevolkt deel van Venezuela geland, maar de regeering be schikt over voldoende middelen, om ook in uithoeken van het land het wettige gezag spoedig te doen triomfeeren. En ook de Juni-aflevering van the Burling ton Magazine geeft, al zijn de bijdragen, ge lijk steeds, van een gedegen wetenschappelijk karakter, niet veel dat voor den eenvoudig- in-kunst belangstellenden lezer te memoree- ren valt. Er is een verloren gegaan werk van Blake teruggevonden en wij vinden het als fron tispice in kleur gereproduceerd. En over het raadsel van den Meester van Flémalle schrijft Emile Renders uitvoerig en wel gedocumen teerd en tracht daarbij aan Rogier van der Weyden terug te geven wat aan dezen door de jongste geschiedvorsching ontnomen werd. Doch het lijkt zeer de vraag of met dit artikel het laatste woord in deze zeer* ingewikkelde quaestie, waaraan zoo groote kunstgeleerden hun aandacht reeds gewijd hebben, is opge lost. Onze tafel voor Nederlandsche en vertaal de belletrie werd begin dezer maand even eens vrij goed voorzien. Voorloopig laten wij hieronder, ter verantwoording, een lijstje volgen van wat ontvangen werd en op veel waarvan wij ons voorstellen uitvoerig terug te komen. J. H. DE BOIS. 10 Juni '29. Wij ontvingen verder: Van den uitgever A. J. G. Strengholt te Amsterdam: De begeerde vrucht, door War ner Fabian, uit het Amerikaansch door Annie de Beyer. De vreemde Erfenis, roman uit de Indische krantenwereld door E. van Lidth de Jeude, en Dc Landlooper, een boek voor eiken leef tijd door Ivans. Van de Koloniale Boekcentrale, A'dam: De groote Stilte, door O. E. Rölvaag, uit het Noorsch door M. J. Molanus-Stamperius. Van den uitgever J. Philips Kruseman, Den 1-Iaag: Botsende Jeugd door Miriam van Waters vertaald door C. A. Dermout-Visser en van den uitgever J. M. Meulenhoff, Am sterdam het derde deel van den trits Kristin Laurensdochter, Het Kruis, in de vertaling van Dr. A. Snethlage, benevens Uit Freekjes leven door C. M. Vreugdenhil. Tenslotte van Nijgh en Van Ditmar, Rot terdam Meester Lampelaar door Herman de Man. MUZIEK. MUZIEK- EN ZANGUITVOERING BIJ HET LEGER DES HEILS Nu de officieren en kadetten van de kweekschool te Amsterdam de gasten waren der Haarlemsche afdeeling, en het koor de zer school zich Maandagavond deed hooren. sprak het vanzelf dat wij aan de uitnoodi- ging, om te komen luisteren, gevolg gaven. Majoor A. C. Beekhuisleidde den avond, di rigeerde ook een enkele maal het koor, maar liet verder de muzikale leiding over aan een officiere, bij die deze taak in bekwame hand was. Als men weet dat bij" toelating een aantal zuster-kadetten in 't geheel niet kunnen zingen, of beter gezegd nooit den zang be oefenden, clan luistert men met verbazing naar het koor dat zóó ongerept-zuiver zijn mooie liederen zingt, alsof het blanke jon gensstemmen waren. Het niet talrijke man nenkoor heeft geen moeilijke taak, met deze doorzichtige, nooit-vibreerende vrouwen stemmen het evenwicht te bewaren; het kon doorgaans alles falset zingen. Zoo is men ge komen tot een vocaal geheel, dat den inhoud der liederen rechtstreeks voert naar het aart van den hoorder. En dat er geluisterd, in tens geluisterd werd, zag met spiedersoog Majoor Beekhuis zóó goed en zóó juist, dat hij bij herhaling kon zeggen tot zijn disci pelen en tot dc hoorders: Wij hebben een goeden avond nu. Hij mocht dit alreeds seg- gen uit zuiver muzikaal oogpunt. Want wie zich verkwikte aan den beschaafden, den zuiveren, natuurlijk-muzikalen zang, waarin ^icts v'ol te merken van pronkzucht en ijdïl- hcid, die had gewis een goeden avond. Maar zóó, zoo alleen tenminste bedoelde Majoor Beekhuis het niet. Veeleer kwamen hem tel kens die woorden in den mond, omdat er in dat zingen was de gevoelige toon, die den zin van het woord rechtstreeks tot den hoor der bracht. Dat is niet te bereiken met vir tuositeit. zóó leeg soms, dat zij steenen geeft voor brood. Technische volmaking kan zeer zeker leiden tot zuiver muzikaal genieten. Maar dan is er méér nog noodig. En dat meerdere, dat juist het contact bracht cus- schen het koor en de aanwezigen, dat onde finieerbare was er heel den tijd. Voor den leider Majoor Beekhuis was het de hoofd zaak, want het- leefde in elke vrouwen-, in elke mannenstem. Het trad naar buiten, zonder nadrukkelijkheid, als vanzelf, en zoo in zijn ongerepte blankheid bracht het over den hoorder dc ontroering. Sn zóó verstonden wij den zin van het tel kens weer in groote blijmoedigheid herhaal de: wij hebben een goeden avond nu. Dan gingen ook vanzelf de gedachten naar den stichter, van wien dit jaar het feit, dat hon derd jaar geleden hij werd geboren, zoo luis terrijk werd herdacht. „Het Stichterslied", m. i. het allerbeste en mooiste van den avond was een klankschoone herinnering aan dit heuglijk gebeuren. Veel indruk maakten ook de recitaties, waarin dan op 't onverwachts het koor spontaan zijn zang voegde. Een enkele maal verraste ons ook op deze wijze het muziek korps der Haarlemsche afdeeling, dat onder de hoede van Kapt. Ruyslng op 't podium was opgesteld. Maar ook had het alreeds zelfstandig deelgenomen aan de afwikkeling van het programma en door goed samenspel en een mooien, muzikalen toon had het ook de volle belangstelling. In waarheid was deze avond een mooi besluit van de groote drie- daagsche campagne, die de Amsterdamsche gasten naar hier bracht, waar zij zich zeker veel vrienden verwierven. G. J. KALT. DE VEENDAMMER HYPOTHEEKBANK. HET STRAFPROCES TEGEN SALOMON LIEBERMANN. (Vervolg der zitting van Maandag). Het Persbureau Vaz Dias meldt ons uit Amsterdam: Volgende getuige is de heer L. Th. H. baron van Boecop, die op verzoek van Liebermann commissaris van de „Veendammer" was ge worden. Get. zegt niet goed begrepen te heb ben wat op de vergadering van 25 Juni 1927 precies is geschied, aangezien hij ietwat hard hoorend is. Hierna wordt gehoord de heer J. Th. L. Withof Keus te Alphen aan den Rijn. Deze is tot 12 Mei 1927 commissaris van de Dis- contobank geweest. Zijn aandeelen, 15 in 't geheel, heeft get. toen na zijn ontslag als commissaris aan Liebermann verkocht. Get. heeft met de transactie met de „Veendam mer" niets te doen gehad. Tijdens zijn com missariaat heeft get. nooit gemerkt dat er in de „Discontobank" dingen'buiten hem om gebeurden. Toen get. in de Bank trad, was naast Liebermann de heer Van den Toorn directeur. Er ging volgens get. veel om in de Bank, er werden nl. veelschema's behan deld, bankzaken werden er echter niet ge daan. Rechter mr. van Lier: „U hebt Liebermann wel eens geld geleend, niet?" Get.: „Niet aan hem, maar aan de Bank". Mr. van Lier: U kende Liebermann toch niet als iemand, die over veel geld beschik te?" Get.: „Ja, dat is zoo". Op vragen van het O. M. mr. Reilingh er kent get. dat hij later ietwat wantrouwend was gevonden. Hij wilde precies weten wat er gebeurde, anders dreigde hij de justitie in de zaak te zullen mengen. Kort daarop kreeg get. zijn ontslag.... (gelach). Als de officier vraagt, waarom Liebermann voor zijn privé-belastingen dc Discontobank en de Gooische Hypotheekbank verbonden had, maakt verd. zich ernstig boos. „Meneer de president", roept hij uit, „nu gaat de zaak de verkeerde richting uit. Als al die zaken er nu bijgehaald worden, wil ik ook de heele rij getuigen laten hooren, die daarvan afweten! De Maatschappij voor Scheepsverband Pres.: „We hadden het plan om die kwestie buiten het geding te laten". Liebermann (met stemverheffing)„U hebt deze strafzaak op normale wijze inge leid en daarom heb ik me zooveel mogelijk stil gehouden. Ik heb die belasting niet be taald, niet omdat ik niet kon betalen maar omdat ik niet wilde betalen. Ik genoot geen bescherming en daarom wilde ik ze plagen! Mr. Spaargaren wist overal van. Toen ik een paspoort noodig had, moest die belasting kwestie eerst geregeld worden". Na de pauze wordt het eerst gehoord de heer W. Hagen, die o.m. commissaris is ge weest van de Discontobank voor Credietin- stellingen. Hij heeft nooit inzage in de boe ken gehad, de commissarissen kregen slechts heel weinig inlichtingen. Een keer is er een balans gepasseerd, waarbij 5 pet. winst werd uitgekeerd. Get. denkt dat Liebermann met Möhring en mr. Kortenoever alle zaken deed. Pi-es.: „En Van den Toorn?" Get.: „Daar weet ik niet veel van". Hij zegt voorts niet geweten te hebben dat de Discon tobank de aandeelen van de „Veendammer" zou overnemen. Wel is get. gevraagd of hij commissaris in de „Veendammer" wilde wor den, terwijl hem later ook gevraagd is of hij voor overneming der aandeelen van de „Veendammer" toestemming wilde geven. Get. antwoordde toen dat hij zulks niet doet voor een zaak, di_ hij niet kende. Hij erkent voorts dat de Discontobank als bank niets te beteekenen had. De werkzaamheden droe gen het karakter van een sneeuwbalsysteem. Hij heeft later zijn ontslag als commissaris genomen. Pres.: „Meneer Liebermann. waarom hield u den heer Hagen overal buiten?" Liebermann: „Dat is niet de taak van een directeur, ik Pres.: „Maar als een zaak zich in nieuwe ondernemingen gaat steken, moeten de com missarissen dat weten!" Get. antwoordt breedvoerig dat het op den weg van mr. Kortenoever had gelegen om een commissarisvergadering uit te schrijven. Bo vendien wist de heer Hagen op 14 Juni wel iets en als men iets weet. heeft men plicht om toezicht te houden! Hij zegt voorts in December 1927 zijn aandeelen van f 1000 te hebben afgestaan voor den prijs van f 1500. Het O. M. mr. Reilingh: „Waarom kreeg u nooit inzage van de boeken?" Get.: „Men liet ze mij nooit zien en Van den Toorn had meestal heel weinig tijd Get. van den Toorn verklaart wel eens van Liebermann over de plannen der „Atlas Hy potheekbank" een en ander gehoord te heb ben; Liebermann schermde daarbij met groo te namen! Als de president dan weer het kassierscon tract ter sprake brengt merkt Liebermann op dat hij in het contract verschillende passa ges heeft geschrapt, die hij niet begrepen had. Pres.: „Het komt er tenslotte op neer dat allen, die het kassierscontract onderteekend hebben, er niets van hebben begrepen!" Wat get. Van den Toorn betreft, voor hem is het eind van de geschiedenis geweest dat Liebermann hem gevraagd heeft zijn 33 aan deelen in dc „Discontobank" af te staan. Dat was eind September 1927. Getuige heeft hier in toegestemd en hij kreeg voor zijn aandee len f 20.000. Pres.: De Discontobank had anders met de „Veendammer" een winst van 2 1/2 millioen gemaakt. Waren die aandeelen niet veel meer waard?" Get,.: „Ik wist van de „Veendammer" niets af en was blij dat ik van de zaak af was". Pres.: „Meneer Liebermann, hoeveel aan deelen heeft u van den heer Van den Toorn overgenomen?" Lieberman: „Vijftig!" Prs.: „Weet u dat zeker?" Liebermann: „Ik herinner het mij zoo". Liebermann doet dan een breedvoerig ver haal over Je "'ij ze, waarop de terugneming der aandeelen zou zijn geregeld. Vervolgens wordt de heer P. B. ter Laag, candidaat-notaris te Heemstede gehoord. Get. verklaart commissaris der „Veendam mer" te zijn geweest in den tijd dat de hee- ren Woltman Directeuren dier Bank waren. Get. wist dat op 25 Juni 1927 een nieuw be stuur zou komen, hij wist echter niet dat in de bewuste vergadering activa der „Veen dammer" aan de familie Woltman zouden worden overgedragen. Na de benoeming der nieuwe bestuursleden heeft get., die t-ot zoo ver de vergadering gepresideerd had, zich niet verder met de zaak bemoeid. Aan het eind van zijn verhoor zegt getuige op kwaden toon tegen Liebermann, naar aanleiding van eenige opmerkingen van deze: „Als ik niet zoo voorzichtig was geweest hadden ze mij ook in de kast geduwd, en dat had uw schuld geweest!" Het O. M„ mr. Reilingh: „Heeft Lieber mann het begin der vergadering bijge woond?" Get. „Ja". Liebermann: „Hoe kan dat nu, ik stond nooit zoo vroeg op, het werd altijd later dan negen uur!" (gelach). Hierna wordt gehoord de heer A. W. P. Sterkman, notaris te Amsterdam. Get. heeft van de vergadering van 25 Juni 1927 de no- tarieele acte opgemaakt. Een paar dagen voor dezen datum had get. van den heer Schanse- ma namens de „Veendammer" opdracht ge kregen voor het opmaken der acte. De be noeming van het nieuwe bestuur is buiten getuige om geschied; van de overdrachten had get. tevoren de gegevens ontvangen. Om trent de wijze van betaling deelt get. mede dat in zijn minuut het gewone „relletje" van contante betaling voorkwam. Tijdens 't voor lezen is dit veranderd en toen bij renvooy ge wijzigd. Rechter Mr. van Lier: „Wie riep er, dat er niet in contanten betaald zou worden?" Get.: „Dat weet ik niet zeker, ik meen een der advocaten". Ook getuige F. A. van Bruggen, bediende op 't kantoor van notaris Sterkman, die hier na gehoord wordt, zegt niet te weten, wie degeen is geweest, die geroepen heeft, dat niet in contanten zou worden betaald. Liebermann: „Kan getuige misschien zeg gen of ik eenig begrip had van wat er op de vergadering gebeurde?" Getuige: „Heelemaal niet, ik heb meneer Liebermann niet eens gezien!" (Gelach). Te tien minuten over vijven schorst de president de ritting tot Woensdagmorgen aanstaande. MIDDELBARE TECHNISCHE SCHOOL. De uitslag van de over gangs-examens der M. T. S. zal 6 Juli bekend worden. Het practische gedeelte van het eindexa men vindt plaats van 25 Juni tot en met 28 Juni; het schriftelijk gedeelte van 29 Juni tot. en met 5 Juli; het mondeling gedeelte van 8 tot en met 16 Juli. Er nemen 79 candidaten aan het eind examen deel. Het toelatings-examen wordt gehouden op 17, 18, 19 en 20 Juli e.k. GOED VERZORGD DRUKWERK VERGROOT UW OMZET VOOR GOED VERZORGD DRUKWERK DRUKKERIJ LOURENS COSTER 5555 HAARLEM f (Reeds in een deel van de vorige oplaag opgenomen.) DE VEILIGHEID TER ZEE. De nieuwe conventie. Wij hebben al het een en ander meege deeld omtrent de nieuwe conventie inzake de veiligheid van menschenlevens op zee, die de vorige week Vrijdag te Londen ge- teekend is als uitvloeisel eener internatio nale conferentie, aldaar sedert 16 April ge houden en waaraan deelgenomen werd door België, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitschland, Italië, Japan, Nederland, Noor wegen, Spanje, Zweden, de Unie van socia listische sovjetrepublieken, de Vereenigde Staten, Groot-Brittannië en Ierland, Cana da, Australië, den Ierschen Vrijstaat en Britsch-Indië Aan de samenvatting, die de voorzitter der conferentie, vice-admiraal Sir Herbert Richmond, van de bepalingen der nieuwe conventie heeft gegeven, is nog het volgen de ontleend: Reddingsmiddelen. In de conventie van 1914 was het beginsel van voldoende bootruimte voor alle opvaren den op Oceaanbooten aangenomen en sinds eenige jaren voldoen feitelijk al deze passa giersschepen inderdaad aan dien eisch ten aanzien van het aantal meegevoerde booten. De ervaring, die sinds 1914 opgedaan is, INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Ct». psr regel N.V. KELLER EN MACDONALD N. S. F. PHILIPS VOORKOMT TANDBEDERF en poetst 's-morgens en Vavonds met Ni VA TANDPASTA 75 ets.per '/i tube. 25 cb p.'A tube heeft intusschen aangetoond, dat het een eerste vereischte is, dat de booten ook steeds te water gelaten kunnen worden. De omstandigheden bij het vergaan van schepen sinds 1914 hebben duidelijk aange toond. dat zelfs bij groote schepen van de allerhoogste klasse de tijd om in de booten te gaan uiterst beperkt kan zijn zelfs niet meer dan 15 a 20 minuten. Dit element van tijd is van beteekenis voor de booten. De typen, die aangenomen zijn bij de conven tie van 1914, zijn volkomen geschikt geble ken voor het doel, waarvoor zij ontworpen waren, nl. als zwaar zeewaardig vaartuig, in staat een groot aantal passagiers te ber gen. Maar als die booten niet steeds gereed staan in de davits, is het niet zeker dat zij tijdig van het schip kunnen wegkomen. In derdaad is in gevallen, waarbij het schip snel gezonken is, en met name in die gevallen waarin het schip een zware slagzij had, ge bleken, dat de booten volgens de conventie van 1914, elders dan in de davits meege voerd, een ernstigen hinderpaal opleverden voor het van boord krijgen van de passagiers in die booten, die beschikbaar bleken. De ervaring heeft verder de beteekenis aangetoond voor schepen, die een groot aan tal passagiers vervoeren, van een verdeeling van de booten over de grootst mogelijke leng te van het schip, welke daarvoor beschik baar is. Het samenbrengen van de booten op bepaalde punten veroorzaakt een te hoop loopen van passagiers in een onhandelbaar aantal op die punten en levert bovendien het gevaar op van het verlies van een heel stel booten, indien het betrokken punt bij een botsing beschadigd wordt of door brand on bereikbaar is geworden. Gezien deze omstandigheden, heeft de conferentie ten aanzien van de reddingsmid delen den nadruk gelegd op de beteekenis van het steeds klaar zijn van' de booten door te bepalen, dat de reddingsbooten en drij vende reddingsmiddelen moeten voldoen aan de volgende voorwaarden: a. Zij moeten veilig en snel te water kun nen worden gelaten zelfs onder ongunstige voorwaarden van slagzij of lading van het schip; b. het moet mogelijk zijn de passagiers snel en in goede orde in de booten te laten plaats nemen; c. de bevestiging van elke boot of drijvend reddingsmiddel moet zoodanig zijn, dat deze geen hinder oplevert voor het hanteeren van andere booten of reddingsmiddelen. De conferentie heeft het beginsel beves tigd dat op alle passagiersschepen voor de groote vaart de ruimte in de meegevoerde booten voldoende moet zijn om alle opvaren den te bergen en dat er aan boord van deze schepen een voldoend aantal mannen moet zijn, voorzien van een bewijs, dat zij geoefend zijn in alle verrichtingen, die bij het uitzet ten van de booten het gebruik van de rie men en het practisch omgaan met de booten te pas komen. Bijzondere voorzieningen zijn getroffen, die het mogelijk maken reddingsvlotten, van een goedgekeurd model, te gebruiken in plaats van booten die binnenboords worden geborgen, maar niet van booten die in davits hangen, als een regeering van meening is dat dergelijke vlatten in geval van nood sneller beschikbaar zijn en beter diensten kunnen doen dan de booten. De conferentie heeft verder bepaald, dat alle Oceaan-bevarende passagiersschepen, behalve reddingsgordels voor alle opvaren den, lichte drijvende reddingsmiddelen voor 25 pet van de opvarenden aan boord moeten hebben. Dergelijke middelen, in den vorm van lichte drijvende vlotten, die gemakkelijk kunnen gehanteerd en van het dek kunnen geworpen worden, zijn van groot waarde ge bleken in gevallen waarbij de snelheid van de ramp het onmogelijk maakte de passa giers in de booten weg te krijgen. De beperkte lengte van het schip en mits dien van het aantal stellen davits dat het kan voeren, heeft bijzondere bepalingen noo dig gemaakt voor passagiersschepen, die kerte internationale reizen doen. Dergelijke schepen moeten booten en drij vende reddingsmiddelen hebben voor alle op varenden en bovendien nog drijvnde red dingsmiddelen voor 10 pet. der opvarenden. Radio-installaties. Wat radio-installaties betreft schrijft de con-entie behalve het reeds vrnefp- >r ons meegedeelde nog voor. dat iedere regee ring schepen van haar eigen land mag vrij stellen van de verplicnting om een radio installatie mee te voeren, wanneer zij meent dat de route en de omstandigheden van de reis dit onredelijk of onnoodig maken, maar alleen, wat passagiersschepen be' eft, wan neer zij niet verder weg gaan dan 20 mijl van het naastbij zijnde land of 200 mijl in open zee tusschen twee opeenvolgende ha vens of in het geval van vrachtschepen wan neer zij niet verder dan 150 mijl van heb naastbij zijnde land gaan. Lichten en seinen. Belangrijke wijzigingen zijn aangebracht in de voorschriften ten aanzien van lichten en seinen van het internationale aanvarmgs- reglement. Na middernacht van 30 Juni 1931 moeten bevelen aan den roerganger of stuurman op alle schepen die onder de conventie vallen, in rechtstreekschen zin gegeven worden, d.w.z. dat wanneer een schip vooruit gaat, een order welke de woorden „stuurboord" of „rechts" of hun equivalent bevat, alleen ge bruikt mag worden, wanneer het de bedoe ling is dat het stuurrad, roerblad en de kop van het schip zich alle naar rechts toe zul len bewegen. De conferentie was het er over eens, dat het stelsel krachtens hetwelk be velen voor het sturen worden gegeven, inter nationaal moet zijn, omdat schepen, loodsen van alle nationaliteiten moeten gebruiken en ook vaak zeelieden van andere nationaliteit dan hun eigen in dienst hebben. Bepaalde regelen zijn neergelegd aangaan de de handelwijze die men te volgen zal heb ben, wanneer een noodsein is uitgezonden en opgevangen door andere schepen. Het aan brengen van richtingszoektoestellen is ver plicht gemaakt op alle passagiersschepen van 5000 ton bruto af en alle schepen boven 150 ton bruto moeten een doeltreffende seinlamp aan boord hebben. LETTEREN EN KUNST VAN KUNST EN KUNSTENAARS. Nr. 186. UIT DE KUNSTTIJDSCHRIFTEN VAN JIJNL

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 10