TANTE EVELINE'S RECORDDAG. H. D. VERTELLING DE BONTMUTS X (X, ©I IX s Zij was altijd een schat van 'n menschje geweest, tante Eveline. Hoe ze precies heette, och wat doet het er toe. Weet u hoc Phile mon en Baucis van hun van heetten, of Pyramus en Thisbe, of Frederic en Berne- rette? Het doet er immers niet toe? Het zijn geen Haagsche menschen, die onder een ver zengende loupe worden gehouden, terwijl er gevraagd wordt. En wie was de moeder? Er go, tout bonnement: Eveline! Tante Evelientje was nog steeds 'n schat, hoewel ze al jaren lang in huwelijkschen staat verkeerde en haar man meer dan bui tengewoon gelukkig maakte. Ze kon zoo ver rukkelijk stoethaspelen. Zoo was heerlijk verstrooid. Ze kon zoo zalig soezen. Niets geen matter of fact- menschje, onze lieve tante Eveline. Toen haar man haar gevraagd en zij heel zachtjes jaaa! gefluisterd had, begon hij haar zijn plannen te ontvouwen, vertelde haar onder anderen wat zij nu samen zoowat konden uitgeven in een jaar. Maar ze luisterde er feitelijk heelemaal niet naar. Het was met het jonge vrouwtje zoowat hetzelfde als met de hierboven reeds even aangehaalde Ber- nerette, het mooie phantasietje van de Mus set, die, toen le bien aimé Frédéric haar 'n cadeautje wou geven, antwoordde: „Fais moi cadeau d'un souper; tout ce que je veux de toi c'est toi!" Ze luisterde heel weinig naar de dingen, die haar 'n beetje onverschillig lieten, maar ze was voortdurend met haar eigen gedach ten bezig, zorgde er tevens voor, dat die prettig v/aren als het er even mee door kon. Ik heb tante Evelientje nooit „meege maakt", zooals onze Germanophilen tegen woordig rustig schrijven als ze aan den „nieuwbouw" van onze taal bezig zijn, maar» ik vind haar 'n idylle, 'n soort van droom koninginnetje. Als ze bijvoorbeeld op een jour-dag ergens binnen zweeft, vraagt ze eerst aan de gastvrouw, of ze heel even mag telefoneeren. En dan belt ze meestal een ga rage op en zegt: „Och, is u de directeur? Ja, v/ilt u dan mijn parapluie bij mij thuis laten bezorgen?" En als ze dan hoort, dat er ook een böatje bij was, zal ze zeggen: „goed. laat dat maar aan mijn adres bezorgen; ik zal ze opbellen en zeggen dat ze den brenger vijf ruiden geven." Dat laatste vergeet ze moge lijk en de stampei die er uit geboren wordt, is aanzienlijk. Het is haar echter óók wel 's gebeurd, dat ze ergens 'n visite maakte, naar de telefoon vroeg, dan eerst de Tram Mij opbelde, daar na een vriendin opriep en daarmee een mi nuut of twintig bleef doorbabbelen. Vervol gens vergat dat ze een visite zou maken in dat huis en zielsvergenoegd weer wegtip- pelde. Zulke poëtische droomwezentjes kunnen zoo lief zijn. Voor hun man ook. Ze worden met den dag zeldzamer. Nu en dan geeft tante Eveline echter aan leiding tot kleine misverstandjes nu en dan fokt ze omvangrijke geschillen voor haar schat, die hij dan weer moet uitvechten. Ze is door de bank lyrisch en dat is wel eens de reden, dat zij op onnoemelijk inge wikkelde manier, met 'n gelukzaligen glim lach op de lippen een half dozijn dingen tegelijk in de war weet te schoppen. Toch houd ik van haar, van tante Eve lientje, hoewel ik haar nooit aan het werk heb gezien. Maar wel hoor ik veel en vaak over haar praten. Ze logeerde dezer dagen in den Haag, imoest met een bepaalden trein, ik meen die van 6 uur 32 naar Arnhem en zou daar haar moeder bezoeken. Reeds den vorigen avond verheugde zij zich daar op, want ze is dol op haar lieve, oude moedertje en vindt het bovendien wel prettig om op eens een reisje te maken. Mits niet te ver en niet te gecompliceerd! En natuurlijk liefst mèt haar man, die dan jgemobiliseerd wordt en na het verlaten van elke coupé of taxi het terrein nog even af- snuffeld of er niet beurzen, taschjes enz. zijn blijven liggen. Maar haar echtvriend had dien dag weel een van die typisch prozaïsche bezigheden, een v.rgadering van 'n maatschappij, hoe heette die ook weer? Enfin, het ging geloof ik, mis, ihaar het was niet zoo heel erg. Hoe dan ook, het was zoo'n echte gloeiend-ver- velende vergadering, waar mannen nu een maal niet buiten kunnen. En dus moest ze dien volgenden dag alleen naar Arnhem. Haar echtvriend, die zijn lieve kleine Pappenheimsche kende, had haar den vori gen avond gezegd: „Evelientje, mag ik je nu dit aparte portefeuilletje geven....? Ja, ik weet wel, je neemt j beurs mee, maar je kan nooit weten, niet waar. Hierin zit tien poo voor de reis en 'n kwartje voor den chauf feur, stop die nu apart in den binnenzak van je mantel". Den volgenden morgen vroeg was tante Evelientje al vroeg bij de hand. Er viel dan ook heel wat te verhapstukken. Het zou een recorddag worden. Prompt op tijd komt de taxi voorrijden. Ze gaat nog drie maal de trap op, neemt afscheid van haar man (vergeet daarbij haar eigen beurs) zit opgewekt en wel 'in den wagen, bemerkt, dat ze iets vergeten heeft, glimlacht echter dadelijk weer haar rayonen ten tandenlacht want ze heeft haar porte feuilletje toch immers nog! De chauffeur doet het portier open. zij betaalt, knikt den jongen man vriendelijk goec'. .n dag, wipt monter het station binnen, gaat naar het loket en vraagt één Arnhem, retour. „Zal niet gaan", zegt de juffrouw door het loket i schudt het hoofd. „Waarori niet?" „Er zal nog wqj; geld bij moeten. U legt alleen maar 'n kwartje neer". Nu was dat een tikje vervelend, ze had den chauffeur het muntbiljet van tien gulden gegeven. Toch wel.... even 'n tikje vervelend. In h-~r /strakan mantel grabbelt zij een beetje zenuwachtig de zakken na. De jacht valt mee. En na de noodige inlichtingen ge vraagd en gekregen t hebben, vraagt ze *'n retour derde klasse. Dat kon nog net. Leuk toch veer feitelijk en niet heel erg ten slotte. Zij had colt heel goed een tweede klas c: 1 kim .en betalen. Maar ja, die din gen vallen je maar niet zoo dadelijk in. Wat?! Ze gaat in het achterste deel van den trein (het koudste deel). Komt in Arnhem aan, waar het helaas ijzelt. De menschen glijden en houden zich vast. Er is geen taxi te be kennen. Ze heeft intusschen een geweldi gen honger gekregen, grabbelt nog eens het Astrakan manteltje af. Maar het levert niets op dan een tramkaart voor Den Haag, waar ze al eens meer naar gezocht had. In de buurt woont een kennis. Zij trekt haar schoenen uit. Zooals ze al meer men schen ziet doen. Houdt zich- aan hekken en stoeppaaltjes vast en bereikt het huis, ont bijt er en wacht tot een uur of twaalf, want dan rijden er weer taxis. Zij leent nu wat om de taxi te betalen en rijdt daarmee, zeer verheugd en opgewekt, naar haar moeder: blijft daar koffiedrinken en leent daar wat voor de taxi naar het sta tion. „Wil ik je niet liever wat meer geven? zegt de zorgzame vrouw. „Neem nu liever een vijf-en-twintig gulden mee. Wat heb je er aan als je zoo krap zit?" „Nee," zegt tante Evelientje. „Ik reis niet graag met groote bedragen. Je kunt nooit weten niet waar en.... je kunt wat verliezen ook. Ik heb trouwens niets noodig, ik heb re tour." Na den lunch gaat zij weer naar den trem, die haar moeder voor haar heeft opgezocht. Een taxi komt voor en deze brengt haar zonder ongelukken naar het station. Als zij den portier nadert, haalt zij haar retour kaartje voor den dag, bedenkt ineens met schrik, dat het toch beter was geweest iets méér van haar moeder te leenen, want nu moest ze wéér derde klas reizen in die kou de! Enfin, nu geen tijd meer, denkt ze, en biedt den portier het retourbiljet aan. „Zal nie gaan, juffrouw!" zegt de man hoofdschuddend, „ik moet de andere helft hebben", en intusschen laat hij eenige geaf- faireerde menschen den voorrang, die langs haar heenschuiven. Nu is tante Evelientje toch wel 'n beetje wanhopig. „Ik heb vanmorgen de andere helft hier in Arnhem afgegeven," zegt zij met een halven snik in haar stem. „Nou wacht u maar 's effen", zegt de vriendelijke portier. Er er wordt gezocht in de afgegeven kaar tjes en zóó waar, de wederhelft wordt gevon den. „Als 't u blieft", zegt de portier. ,Dank je vriendelijk", zegt tante, maar denkt er niet aan hem iets als fooi te geven voor al de moeite die hij en zijn collega gehad heb ben om die andere helft te zoeken. Dan stralend weer met haar charmanten glimlach van gelukkig, lyrisch levend, poë tisch door dat leven zwevend droomvrouwtje dwarrelt zij naar de treinen, gaat in den juisten trein zitten! (streep aan de balk), maar dat is een boemeltrein, want haar sneltrein was door al dat oponthoud al lang weg natuurlijk. Zoo komt zij zonder ongeluk ken in Den Haag. Zij vindt haai- man, die met warmgehou- den schotels, welke in de keuken de noodige veralteratie hebben gebracht, zit te wach ten en 'n beetje sip kijkt. Zij echter straalt, vertelt het heele verhaal der wederwaardig heden. En als ze dan eindelijk klaar is en van tafel op staat is het ca. half tien- Het dienstpersoneel neemt in razenden vaart af, want het is hun vrije avond. Dan wordt er gebeld. „O! Ik zal wel even kijken!" zegt tante Evelientje, gaat naar de deur en ziet den chauffeur voor zich staan. Hij brengt het tientje terug, wat zij hem 's morgens in plaats van het kwartje gegeven had. Zij be dankt hem uitermate vriendelijk. En stralend van vreugde komt ze weer de huiskamer binnen, jubelt het uit dat het toch zoo aardig is dat er nog zooveel vrien delijke, lieve, eerlijke menschen op de we reld zijn. „Hm!" doet haar echtvriend. Kijkt haar over zijn lorgnet heen eens lachend aan en zegt: „Enne, je hebt hem natuurlijk geen cent gegeven, wat?" „Gunst nee, dat heb ik vergeten", zegt ze en haar lieve gezicht betrekt geheel. Dat was het einde van tante Evellentje's record dag. Verder gebeurde er niets bijzonders meer. PIM- PERNEL. (Nadruk verboden.) REUZEN LUIDSPREKER IN AMERIKAANSCHE PARKEN. Op voorstel van burgemeester Walker werd door de stad New York een bedrag van 50.000 dollar uitgetrokken, om een versterker- en luidsprekersysteem aan te schaffen, dat in staat zal zijn om de concerten, welke 's zo mers in Central en Prospect Park te New York worden gegeven, ook in 25 andere par ken te doen hooren. Met deze installatie zullen van tijd tot tijd ook radioconcerten worden weergegeven. Een filmster zegt dat zij veel rijdt en erg „gehecht" is aan haar paard. Inderdaad ,'at is inderdaad de eenige manier om met suc ces paard te rijden. EEN KLEIN PROBLEEM. Wij noodigen onze lezers nog eens uit hun vernuft te scherpen op een klein probleem des dagelijkschen levens. Een melkboer belde 's ochtends bij een zijner klanten aan en kreeg een bestelling voor vijf Liter melk, die hij met een maai uit de bus moest afmeten. Helaas had de man alleen maten van vier en zeven Liter inhoud respectievelijk meegenomen en in deze maten v/aren door geen enkel teeken kleinere verdeelingen aangegeven. Daar hij een eerlijk man was en er op stond de be stelde hoeveelheid precies af te meten, moest hij een weg vinden, hetgeen hem nogal hoofdbrekens kostte, maar dat tenslotte toch glansrijk gelukte. De huisvrouw kreeg precies haar vijf Liter, gemeten met behulp van de beide maten van vier en zeven. Weet u hoe de man het deed? Elders op deze pagina vindt u de oplossing, maar slaat u die niet te gauw op. Probeer het eerst zelf eens te vinden. ¥i^©®lLy KE Ik heb vannacht geen oog dicht gedaan; die buikspreker van hiernaast was bezig zich in slaap te praten. De harmonika is uitgevonden door een visscher die het niet met zichzelf eens kon worden over de vraag, hoe groot het beest was, dat op het laatste oogenblik van de haak viel. Hij: „Heb je dien knoop aan mijn jas gezet?" Zij: „Nee, ik had geen knoop. Maar ik heb het knoopsgat dichtgenaaid." Toen onlangs een bedelaar terecht stond, bleek het, dat hij acht volwassen dochters had. Geen wonder dat hij een bedelaar was. Rechter van instructie tot één zijner as sistenten: „U heeft toch alle mogelijke moei te gedaan, om hem een bekentenis te ont rukken? U heeft hem het vuur toch wel na aan de schenen gelegd?" „Heusch wel. Wij hebben hem bijna gek gemaakt met onze vragen!" „Hoe ageerde hij daar dan op?" „Hij doezelde weg, en zei alleen maar en kele malen: „Ja lieve, je hebt volkomen ge lijk". Dame: „Ik las in de couranten, dat u zich bezig houdt met het vervaardigen van spre kende films. Misschien heeft u een plaats op uw bureau voor mijn zoon?" Filmmagnaat: „Is hij technisch specialist?" Dame: „Dat niet. Maar mij dacht dat 'ie wel veel aanleg heeft. Want hij leest in de bioscoop altijd de tusschenschriften hard op." „Zouden wij gelukkiger zijn, als wij door vrouwen gex-egeerd werden?" vraagt een schrijver. De vraag moet zijn: „Zijn wij gelukkiger!" „Laten we vanavond eens naar Buzïau gaan luisteren". „Ach nee, die man is vervelend". „Hoe kom je d'er bij. 't Is één van de geestigste menschen van dit land". „Ach v/el nee, ik heb gisteren iemand ge hoord die 'm imiteerde, en 't was vreeselijk". Hij: „Is het waar dat je gaat trouwen met een dame met een ongelooflijke hoop geld?" Andere Hij„Pardon. Met een hoop geld en een ongelooflijke dame. Dieren beseffen niet schrijft een na- tuux-historicus hoe gelukkig zij zijn. In derdaad, beseft een konijnenfamilie wel dat zij iederen dag mag rondloopen in prachtig Sealskin? Hij: „Als je nu eens aanspoelde op een verlaten eiland wat zou' je dan het liefst wenschen?" Zij: „Een lippenstift." Hij: „En als je nou twee dingen mocht wenschen?" Zij: „Twee lippenstiften." Vrouw: „Nog modeteekeningen in de cou rant?" Man: „Ja, maar die zijn alweer uit de mo de, want dit is het ochtendblad". EEN TIKJE SCHEEL ZIEN NOOD- LOTTIG VOOR AUTORIJDERS. Engelsche oogheelkundigen hebben uitge maakt, dat een zeer groot deel van de be volking in Engeland aan slechte oogen labo reert en zij meenen er de oplossing in ge vonden te hebben voor het voorkomen van een deel der verkeersongevallen. De meeste automobilisten, zegt een expert op dit gebied, denken, dat zij perfect kunnen zien, maar als zij naar den oogarts liepen zouden zij wel anders hooren. Die onwetendheid kan hun intusschen duur te staan komen, want al valt het gebrek in het gewone leven niet op, als autorijder hebben zij herhaaldelijk de ruimten te schatten, die hen scheiden van andere wagens of van voetgangers. En een centimeter verschil kan noodlottig zijn. Het normale oog overziet in gewone om standigheden een ruimte van een halven cirkel. Om meer te zien moet het oog een beweging maken, een beweging, die bliksem snel moet zijn bij den autoi'ijder. En al heeft deze zelfs normale oogen, dan nog kan ver moeidheid die snelheid vertragen. De Nederlander, die een rijbewijs wil krij gen moet daarvoor een vei-klaring van den dokter overleggen en de dokter zal bij het onderzoek de oogen wel niet overslaan. In Engeland wordt zoo'n onderzoek op optisch gebied echter iets nieuws geacht, verschil lende groote firma's, die veel chauffeurs in dienst hebben zullen er toe over gaan. 't Is te hopen, dat het wat geeft, maar oplossen zal het 't verkeersprobleem zeker niet, want aanrijdingen van twee elkaar passeerende auto's zijn nog de zeldzaamste. GULZIGAARDS ONDER DE DIEREN. De wijze, waarop de wilde dieren zich voeden, is zeer verschillend. Eenige eten op bepaalde tijden, andere zijn bij het stillen van hun honger van allerlei omstandigheden afhankelijk, zooals bijv. de vogels aan de kus ten, van eb en vloed. Meestal is het geval zóó, dat ze eten als ze voedsel vinden, d.i. niet naar behoefte, maar naar de mogelijk heid om te eten. Degenen van de wilde dieren, die eerst op hun voedsel jacht moeten maken, vreten ge weldige hoeveelheden wanneer zij geluk hebben bij het vinden van hun buit. Zoo hebben vossen, wolven, wilde katten en wilde honden, de gewoonte van den buit zooveel mogelijk te eten. Gewoonlijk slapen ze na zulk een buitengewoon overvloedig maal in, tot zij den invloed van zulk een „tafelvreug de" eenigermate hebben overwonnen. Ook de meeste vischetende vogels zijn gul zigaards. Soms moeten zij uren wachten voor zij bij hun vangst geluk hebben. Daarom hebben zij de gewoonte aangenomen om zoo veel mogelijk te eten, als de gelegenheid biedt. De prachtige ijsvogel bijv. is in staat, binnen vier en twintig uur hoeveelheden visch te verteren, welke het viervoud van zijn gewicht bedragen. Zijn visschen niet in vol doende hoeveelheid aanwezig, dan jaagt hij langs de oevei-s van de rivier en verzadigt zich aan kevers en andere groote insecten. Een kleine pinguin is in staat drie harin gen achter elkaar op te eten. Daarbij zijn de visschen niet veel kleiner dan hijzelf. Menig dier bezit een voorraadschuur. Zoo heeft de wezel de gewoonte, voedingsmidde len, welke hij, voor het moment niet kan gebruiken, te begraven. Nu en dan doodt een wezel (jen geheele rattenkolonie. De doode ratten worden in den grond verborgen. Daar even'vel de wezel dikwerf voldoende verschen buiJ vindt, zoo behoeft hij slechts heel zelden zijn voorraad aan te spreken. Het is daarom waarschijnlijk, dat de gewoonte van den wezel afkomstig is van een vroegere periode, toen sneeuw en ijs de aarde meer dan thans beklemd hiel den. Thans was versche buit heel moeilijk te krijgen. Daarom was de wezel, zooals zoo menige diersoort, verplicht, zorgvuldig te be waren, wat niet dadelijk kon woi-den gegeten. De natuur zorgde er bovendien voor, dat steeds een natuurlijke ijskast aanwezig was, waardoor de voorraden zeer goed konden worden bewaard. Het instinct van vroeger heeft zich tot heden voortgezet. Van de gulzigheid der dieren krijgt men dan eerst een goede voorstelling, wanneer men eens gelegenheid heeft gehad te zien, hoe een zwerm gieren zich aan een of ander lijk te goed doet. In de landen, waar de gier thuis behoort, ziet men den onguren lijkenjager op groote hoogte met uitgestrekte vleugels rondzweven. We hebben hier met een goed georganiseer- den berichtendienst te doen. Ieder van deze vogels heeft een bepaald gebied onder zich, dat hij moet gadeslaan. Zijn buurman is wellicht een mijl van hem verwijderd. Op deze wijze heeft een kleine zwerm vogels een groot gebied voor de jacht. Sterft op den grond een of ander dier, door zwakte of welke oorzaak dan ook, dan wordt het door den speurder, hoog in de lucht, dadelijk als buit beschouwd. De gier daalt en van den eenen buurman naar den andere, plant het signaal zich voort tot allen nauwkeurig weten waar een maal hun wacht. Is de zwerm eindelijk bijeen, dan worden korte metten gemaakt. Een dood paard wordt door vijf en twintig gieren binnen een half uur geheel verzwolgen. De roofvogels hebben dan zooveel gegeten, dat ze bijna niet in staat zijn verder te vliegen. Zoolang het gaat, zitten ze met gekromden rug, in de nabijheid van de plaats, waar zij hun hon ger hebben gestild. De insectenvreters onder de vogels zijn vergeleken bij de gieren, een voorbeeld van groote matigheid. Doch dat ligt minder in hun natuur, dan aan het feit, dat het voed sel, waarop zij zijn aangewezen, tamelijk schaarsch is. De insecten, waarmede zij zich voeden, zijn zóó klein, dat zij gedwongen zijn den ganschen dag op de jacht te gaan en aan het eten moeten blijven om hun honger te stillen. Uit een gebrek aan voorraad zijn ze niet in staat met hun voedselgebruik boven het middelmatige te komen. Doch het beeld wordt dadelijk heel anders, zoodra de tafel overvloediger wordt gedekt. Zoodra de merel en de lijster de kans schoon zien om zich aan vruchten te goed te doen, dan pikken ze zoolang van de lekkere spijs, tot zij niet meer in staat zijn te vliegen. PROGRAMMA OVER 21000 MIJL VERZONDEN. Byrd en zijn metgezellen in „Little Ame rica" werden j.l. Zondag aangenaam verrast, toen zij een programma van het station 2 ME te Sydney, heruitgezonden door KDKA hoorden. Dit programma legde, om van Sydney via Pittsburgh naar den Zuidpool te komen, een afstand af van 21.000 mijl. de grootste ooit door een programma afgelegd. Door HASSE ZETTERSTRöM. (Nadruk verboden). Er was eens een man uit de provincie, die ging met zijn zoontje naar de hoofdstad om een bontmuts voor hem te koopen. De man ging weliswaar niet uitsluitend wegens de bontmuts, maar zij was toch een onderdeel van het geheel. De man zeide tot een vriend: „Eer ik het vergeet wil ik voor Erik een bontmuts koopen." Erik is geen mooie naam, maar daar is niets aan te doen. „Dan gaan we naar het warenhuis", zeide de vriend van den man en toen namen zij een auto en reden er heen. De auto hoort bij het verhaal. Zijn rol komt in het laatste bedrijf. Midden in de vestibule stond een man in uniform, en op zijn pet kon men het woord „Informatie"lezen. De heeren gingen naar hem toe en zeiden: „Waar is een bontmuts voor een kleinen jongen te krijgen?" „In de jongensafdeeling, derde verdieping. Daar is de lift!" De heeren gingen naar de lift. Die was buiten dienst. Zij klommen de trappen op. In de Jongensafdeeling. „Hebt u hier een bontmuts voor een kleinen jongen?" „Nee, hier niet. Die krijgt u in de bont- afdeeling de lift rechts." De heeren gingen de trappen af, want zij wisten, waar zij zich aan te houden hadden. In de bontafdeeling. „Hebt u hier een bontmuts voor een kleinen jongen?" „Nee, hier niet. Die krijgt u in de confec- tie-afdeeling, parterre links!" De heeren kwamen tenslotte in de confec- tieafdeeling terecht. Onderweg kochten zij drie stukken zeep, een zijden kussen en een corsetbeschermer. IN de confectieafdeeling. „Hebt u hier een bontmuts voor een kleinen jongen?" „Nee, hier niet. Die hebben wij in de sport- afdeeling, sousterrain rechts." De heeren gingen naar de sportafdeeling, en onderweg lieten zij zich fotografeeren, schreven prentbriefkaarten naar huis en dronken iets alcoholvrijs. In de sportafdeeling. „Hebt u hier een bontmuts voor een kleinen jongen?" „Nee, hier niet, die krijgt u in de jongens afdeeling." „Daar zijn wij al geweest." „Dan krijgt u ze in de bontafdeeling." „Daar zijn we ook geweest en in de confec tieafdeeling ook. Bontmutsen voor jongens waren er niet." De verkooper boog eerbiedig. De heeren verlieten de sportafdeeling en de speelgoedafdee^ing en de boekenafdeeling- en de bonbonafde'eling en de meel- en con- servenafdeeling en de schommelstoelafdeeling en de meubelaf deelhxg en de afdeelihg voor fantasievesten en genikkelde deurknoppen en stonden op straat. Daar stond ook de auto. Zij keken er naar en vervolgens wierpen zij een laatsten blik op het warenhuis. Daar hing midden in een etalage op een standaard een bontmuts voor een kleinen jongen! De man uit de pi'ovincie eix zijn vriend scharrelden weer door de draaideur en strui kelden over een kleinen eleganten hew, die schilderachtig tegen een tafel met porselei nen honden aanleunde, Waarin men een electrische lamp kan doen, opdat hun oogen flikkeren. De man uit de provincie greep den jongen elegante bij zijn revers en leidde hem de vestibule uit, de draaideur door, de straat op naar de etalage met de muts op den stan daard en zeide: „Deze muts wil ik koopen: Deze muts!" De drie heeren keerden in de zaak terug. De elegante verkooper liep naar een afdee- lingschef, die liep naar een anderen afdee- lingschef, die achttien andere afdeelingchefs opbelde. Tenslotte legde deze afdeelingchef den hoorn neer, verdween in een lift, kwam over een trap terug, fluisterde den eersten eleganten verkooper, die voor den man uit de provincie boog, iets toe en zeide: „De muts, die meneer wil koopen, kunnen wij niet verkoopen, want wij-weten niet in welke afdeeling zij geboekt moet worden." Nu komt de rol van de auto. Die reed de beide heeren naar een res taurant. De taximeter wees 19 gulden en 25 cent aan, inclusief de 10% opslag wegens den naderenden wereldvrede. EEN TOEPASSING VAN HAAR IN BRULBOEIEN. Een gewoon menschenhaar kan een ge wicht van 3 a 4 ons dragen. Het is dus bijna even sterk als staaldraad, en daarhii buiten gewoon veerkrachtig. Het is daardoor zeer gevoelig voor klimaats- en temperatuurwis selingen Wij kennen allemaal de haarhvgro- meter, die ons regen of droogte voorspelt, doordat een simpele paardenhaar uitzet of inkrimpt en daardoor de naald in beweging brengt. Men heeft voor die eigenschap een toepassing gevonden en wel in de misthoorns van brulboeien op zee. Een twintigtal men- schenharen wordt naast elkaar gelegd al? de haren van een strijkstok. Bij mistig weer absorbeeren de haren vocht, zij veranderen van lengte en brengen daardoor een klep ir beweging, die genoeg gecomprimeerde lucht doorlaat om den misthoorn in werking te stellen. De misthoorn blijft verder automa tisch in beweging, tot de lucht minder vochtig is en de haren in den normalen toestand terugkeeren. EEN KLEIN PROBLEEM. Oplossing van het raadsel, elders op deze pagina: poq Uut; ■ra soiooud uuz: i Cyq uooptvjoi 'pwui' ut dlldd dp Ctq UdO% Ud;:7 udia 0;:.). Jiuoyos ud puvu nap 707 nr. Xr.y - - ?P[Tia '7007- S',SJOQJff dp Uf n-p7 ur 7 73 ud: -9P fïy jooö 'Udqqdy d% p6dd\dB snq dp n: uoo. pyaüudwi udcidz dp v\r 'jdpiov udj-.q ua? öoic WDUUdqii ddia dp ui snp ud ldd\q udój, 70a Iddydö Jdpuda jvouudjtq Udcidz dp piudty 7cc5 ud aindiudo ;onuiud;iq' udia dp Cly'dp{na doivva 'Jdao jnmuudjiq udadz dp 'ui udo7 pnoyui udp dpiooö ud Udjiq ugm una ;nv:a dp isudd snq uCiz jvi dppm udoqmdiu. d(j Het Boter-, Melk- en Kaasspel op levendiger grondslag. 1 (The Humorist).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 16