PRO JUVENTUTE.
UIT VERGEELDE PAPERASSEN.
DE VROOLIJKE
KANT
ui.
Daendels. De val van de Compagnie.
Na de stichting van de Compagnie.
Er zat weer een dag van noesten vlijt en
college loopen op. Met een trein
keerde toen een eenzaam spoor
student uit het stille stedeke Leiden naar de
residentie terug, met een handjevol muffe,
dorre rechtsgeleerde lectuur onder den arm.
Zijn onbezorgde hartje was dat des céliba-
tairs, het klopte zijn normale slagen én vrij
cn onverveerd, 'n stepje fluitend tusschen de
tanden, ging hij' nog even een uitspattinkje
koopen, alvorens naar zijn ouderlijk huis te
gaan.
Er was zeker weer wat aan de hand in den
Haag, wat het viel hem op, dat er vrij wat
manspersonen met een blommetje in het
linker knoopgsgat geboord, langs 's Hoeren
wegen wandelden Vermoedelijk weer een col
lecte! dacht hij. De tram bracht hem bij
een der groote restaurants in het centrum
der stad. Hij stapte uit, schoof zijn gecom
primeerde wetenschap nog eens wat vaster
onder den arm. wandelde verder en juist wil
de hij het café binnenstappen, waar een
paar kennissen hem wachtten, toen hij van
twee kanten tegelijk werd aangeroepen
„Meneer, meneer!" klonk het.
„Twee aan bod!" antwoordde hij, een jon
ge vrouw liep op een drafje op hem toe met
een bloemetje in de uitgestoken hand.
Maar toen sprong er 'n piepjong ding van 'n
omstreeks 1000 weken achter zijn rug om,
ging pardoes voor hem staan, riep schate
rend: „Kip ik heb je".
Hij bleef even kijken, naar de beiden,
bleef het brutaaltje ten slotte alleen aan
zien, liet zijn blikken gaan over een asch-
blond pagekopje, waarin een paar van le-
vensjool tintelende zachtgrijze oogen en 'n
bekje vol schitterend gave witte tandjes.
„U hebt me het eerst geënterd" zei hij.
Maar de andere jonge vrouw was er nu
ook. Zwijgend haalde hij zijn portemonnaie
te voorschijn grabbelde door zijn boeken ge
hinderd, met moeite.een geldstukje uit, bood
het haar aan en kreeg een bloempje aan
groenen steel op ijzerdraad in ruil daarvoor.
„Dank u zeer"zei ze; neeg even en
liep alweer naar 'n ander toe een welgedanen
meneer, die zijn jas toeknoopend uit het
Restaurant stapte.
„Hè, wat flauw nou" begon het pagekopje,
als in zichzelf sprekend en de montere lach
was verdwenen,
„Neem me nu niet kwalijk, maar ik heb
in alles systeem, ik wou jullie naar den leef
tijd afwerken ziet u!"
„Ja maar, ja maar i k was er het eerst"
zei ze weer nog even pruilend. „Toe meneer,
weest u 's lief en koop er van mij ook nog
eentje".
.Beste kind, met alle soorten van genoe
gens, maar mag ik misschien weten waar
dat nu weer voor is. Is 't soms voor u zelf?
Ja? Ik zou in staat zijn u 'n heel koninkrijk
te schenken".
„Hm!" was 't antwoord; de oogjes gingen
neer, het gezichtje werd strak.
„Pardon, wilt u 'n bloempje? Het is voor
Pro Juventute" zei ze gereserveerd.
„O! juist. Zeker, ik heb m'n handen vol,
wilt u even m'n boeken vasthouden?"
Ze deed het, zweeg, keek door haar wim
pers heen naar den jongen man.
„Wilt u er zelf wat uitnemen?" vroeg hij,
jlaat er nog iets in voor een borrel wilt u?"
„Moet u zelf maar doen", zei ze, lachte weer
even, zette toen weer een effen gezichtje.
„Is een pop genoeg voor 'n arm spoor
student?" zei hij, nam haar de boeken weer
uit de hand.
Ze knikte even, 'n paar maal, heftig en
beslist, de heele rij witte tandjes kwam weer
in 't geweer, nu zij die boeken van den
yreemden meneer kwijt was.
„Dank u wel!" zei ze.
„Ho, ho! stop 's even! Wat is u heerlijk
verstrooid zeg? Waar blijft m'n blommetje
DE FEESTDISCH DER
KOMMERS.
Oplossing van onze prijsvraag.
Hè! Hè!
Als u 't ons eerlijk vraagt, hopen wij dat
de Kommcrs niet te spoedig weer hun fami-
lic-met-zeer-uiteenloopende-smaken aan een
feestdisch noodigen, waarbij iedereen krijgt
wat hem het liefste is. Bovendien is zooiets
paedagogisch onjuist. Hebben onze goede
moeders, hoe graag zij het ons ook gunden,
ooit allerlei verschillende lievelingskostjes op
een dag gereedgemaakt. Weineen. Stokvisch
cf boerenkool met worst was er en wie cr
niet van hield, moest maar met een leege
maag opstaan of het leeren eten. Enfin, als
de Kommers met die dwaasheden nu niet
opnieuw beginnen voor hun gouden bruiloft,
dan hebben wij er vrede mee, op voorwaarde
dat de kookster dan niet opnieuw flauwvalt.
De pogingen die zijn aangewend om orde
ln den betreurenswaardigen chaos te schep
pen, die het dienstmeisje had veroorzaakt,
zijn werkelijk verbijsterend van aantal ge
weest. Wij hebben de verschillende spijzen
die op het diner der Kommers werden geser
veerd nu zoo vaak onder oogen gehad; dat
we ze geen van allen voorloopig meer kun
nen zien. Ze zijn ons opgediend in den vorm
van goede, minder goede enenfin ande
ren dichtvorm ln beschouwend proza en
vooral in zulk een verscheidenheid, dat wij
er bijna onpasselijk van geworden zijn.
En het is werkelijk met een onverholen
afkeer en een zelfbeheersching, een betere
zaak waardig, dat wij hier de geheele rij
nog eens vermelden en wel in de juiste
oplossing.
Op het papiertje dat de kookster voor zij ln
een flauwte neerzeeg, ergens had neergelegd,
waar niemand het kon vinden, maar door
een eigenaardige speling van het lot op onze
tafel woei, toen het keukenvenster werd
opengezet om de arme lijderes frissche lucht
te. verschaffenop dat papiertje stond:
Jan Kommer Biefstuk met geb. aard.
Martha Kommer Kalfsoesters met dop
erwten.
Keesje Kommer Roomtaart.
Amelie Kommer Duifjes met compötc.
Tante Marie van Stuiteren Griesmeel
pudding met bessensap.
Oom Karei Oesters met champagne.
Neef Frans Plombière.
Oom Herbert Rijst met kerry.
Nicht Betsy Kaviaar.
Neef Gerrlt Erwtensoep.
En nu de oplossers aan het woord. Drie
van hen waren het op geen enkel punt met
het kostbare papiertje eens, verreweg de
meesten zouden, wanneer zij het werk van
het dienstmeisje hadden moeten doen, vier
of vijf lievelingskostjes op de goede plaatsen
gezet hebben, niemand van al die inzendsters
en inzenders zou het precies geraden hebben.
Maar er zijn nr ook weer drie. die acht der
gasten volgens hun liefste wenschen zouden
hebben bediend en deze acht verschillen dus
slechts in één gerecht met de juiste oplos-
nu? Ik houd van verstrooide menschen, dat
zijn als regel
„O ja, 't is waar, uw bloempje hè? Als 't
blieft" en ze reikte het hem aan.
„Och toe, weest u nu nog 's even lief en
steekt u 't in mijn knoopsgat, ik kan me
haast niet roeren met die boeken".
„Als ik er maar bij kan", zei ze; hij bukte
zich; zij ging op de teenen staan en from
melde hem met papieren bloempje in het
knoopsgat.
Onderwijl stoeide de wind met het blonde
haar, zond hem 'n verraderlijke wolk vol on
noembare, ondefinieerbare geuren ln het ge
laat.
„Zie zoo!" zei ze, lachte weer..
„Ja!" zei hij, zuchtte eens en ze keken el
kaar eens aan.
Dit duurde zeker vijf volle seconden. En
dat is soms een heele tijd.
„Tja!" zei ze weer „Ikke
„Duszei hij. Enfin... 't is frisch vindt
u niet?"
„Och ja,... nee, eerder, wel lekker weer fei
telijk".
„Tja, feitelijk wel", zei hij. Ze had ontzet
tend lange wimpers, als ze naar beneden
keok, dat was zeldzaam zoo lang als die wim
pers waren.
Toen was ei- even 'n stilte, die duurde
minstens ze- volle seconden Gregoriaansche
tijdrekening. „Nou, ik moet nu...." begon
ze.
„A propos! Waar is 't ook weer voor! 't Is
niet oor u, neen, neen, 't is niet voor u,
maar voor
„Waar 't voor is? O! Ja, voor.... kijk nu
zou ik het zelf haast niet wetenU maakt
iemand in de war. Voor Juventute natuur
lijk!"
„Precies. Nu juist zoudt u mij nóg 'n bloe
metje '-dllen geven?"
„Hoe meer ik verkoop, hoe liever" zei ze;
sleog de oogjes weer neer, nam 'n tweede
bloempje en stak 'iet bij het eerste.
Ze stond weer op de teenen, hij bukte zich
opnieuw, En zoo, de hoofden dicht bij eikaar,
ving het gesprek opnieuw aan.
„Hoeveel bloempjes hebt u nog? Als ik ze
nu eens allemaal...."
„O, veel te veel voor 'n armen spoorstu
dent!" zei ze, lachte nu weer haar sonoren
frisschen lach van jong vroolijk bakvischje.
„Maar nu is het uit, hoor, uw borrel wordt
koud."
En toen richtte hij zich weer op, zij kwam
weer op de hakjes neer en ze zei: „Ziezoo
numoet ik."
„Tja" zei hij, „nu moeten we".
En toen keken ze elkaar wéér aan, wat ze
feitelijk al dientijd al gedaan hadden maar nu
zeker volle tien seconden, wat net 5 secon
den te veel was geweest.
Want juist in die laatste drie-, misschien
zelfs twee seconden, was het gebeurd, er was
even kortsluiting geweest en de zekeringen
waren allebei tegelijk doorgeslagen.
Hij stak 'n hand uit, weifelend, greep
daarin een klein smal handje, drukte het
waanzinnig hard, de wimpers gingen niet
neer nu
Toen zei hij, schor, met overslaande stem:
„Adieu!" groette niet en liep gehaast het café
voorbij.
Even stond zij stil, haalde diep en snel
adem, keek verward om zich heen en ging
toen, heel langzaam, voetje voor voetje weg
om af te rekenen.
Op het trottoir lag 'n tuiltje witte bloemp
jes, aan groene ijzeren steeltjes, die geval
len waren én waaraan niet'meer gedacht was.
Maar 't was toch 'n echte dag geweest pro
Juventute!
PIM PERNEL.
(Nadruk verboden.)
sing. Een hunner gaf neef Frans de kaviaar
en Nicht Betsy de plombière, de tweede
Martha Kommer de griesmeelpudding en
tante Marie de kalfsoesters, de derde Oom
Herbert de kaviaar en Betsy de rijst met kerry.
Bij alle drie is het verschil dus uiterst gering
en in dit opzicht staan zij gelijk. De wijze
waarop zij de spijzen serveerden en hun be
weegredenen omschreven moesten dus voor
ons bij de verdeeling der prijzen den door
slag geven. En na rijp beraad hebben wij be
sloten den eersten prijs van f 15.toe te
kennen aan:
Mej. Wit, Emmakadc 3, Haarlem.
De tweede prijs ad 10.valt ten deel aan
W. Rabener, van 't Hoffstraat 39, Haarlem.
De derde prijs ad 5.werd toegekend aan
Mej. H. van der Wal, Leidsclicvaart 306a,
Haarlem
Mej. Wit, de eerste prijswinster toont zich
de gelukkige bezitster van degelijk huishou
delijk inzicht en rustige humor bij de motio-
neering harer keuze. Wij ontleenen er het
volgende aan:
„Jan Kommer, de bruidegom, die liet gevoel
had, of hij in een restaurant ging eten, om
dat hij kiezen mocht, zei: biefstuk met ge
bakken aardappelen.
Tante Marie, die goede ziel, Is zoo bang,
dat het haar zuster te druk wordt, dat zij
besluit griesmeelpudding met bessensap te
kiezen, wat desnoods een dag tevoren ge
kookt kan worden, nietwaar?
Oom Herbert, gauw tevreden en gewend,
met kruiden om te gaan, neemt rijst mei
kerry.
Dan volgt nicht Betsy, die plombière
zaaalig vindt, wat. begrijpelijk is, als het
dichtvuur je verzengt (maar hier was de
prijswinster toch mis Red. H.D.)
Zoo zouden wij nog door kunnen gaan,
maar wij kunnen den tweeden prijswinner
niet vergeten, die. als zoovele anderen de
Muze te hulp heeft geroepen. Hij is het die
Oom Herbert aan de kaviaar wil hebben en
Nicht Betsy aan de rijst met kerry. Hij
moest ze kennen! Maar verder heeft hij er
een uitstekenden kijk op gehad.
Mej. van der Wal, de winster van onzen
derden prijs heeft zich tot de nuchtere op
somming bepaalt. Zij verbindt geen bespiege
lingen aan een keur van uitgelezen gerech
ten en haar dichtader blijft onberoerd bij
zooveel lekkernijen. Maar als zij de kalfs
oesters aan Martha Kommer had rreo-even er
de griesmeelpudding aan tante Marie, was
haar bediening volmaakt geweest.
Wij wenschen het winnende drietal, wlen
wij de prijzen reeds toezonden, met hun
succes en hun vernuftige oplossingen geluk
en danken, nu wij van de overladen maag
bij het uitzoeken bekomen zijn, allen ande
ren voor hun medewerking.
Het is altijd gemakkelijk uit te maken, wie
de eigenaar van de automobiel is. Dat is de
man. die. nadat je het portier hebt dicht
gedaan, het weer opent, om het met een
harderen slag dicht te smijten.
Daendels.
Twee eeuwen qngeveer na de stichting
van de Compagnie deed een andere Gouver
neur-Genera alvan zich spreken. Hij was in
zekeren zin een evenknie van zijn beroemden
voorganger en meester. Het was de Gouver
neur-Generaal D a e nd e 1 s, geboren 21 Oc
tober 1762 te Hattem. Deze had te Harderwijk
gestudeerd en werd aldaar advocaat. Toen hij
in 1785 als Schepen werd voorgedragen, werd
deze voordracht door Prins Willem V niet
goedgekeurd, waarop Daendels zich aan de
zijde der Patriotten schaarde. In 1787 tot
ballingschap veroordeeld, toog hij naar
Frankrijk, waar hij, na er handel te hebben
gedreven, dienst nam bij het Vreemdelingen
legioen en met Dumouriez vergeefs poogde
in ons land binnen te dringen. Weldra be
vorderd tot brigade-generaal, rukte hij onder
Pichegru opnieuw tegen ons land op. In 1794
streed hij in België en Brabant, nam het
fort Crevecoeur en later Zaltbommel. In 1795
veroverde hij Heusden en in Juni van dat
jaar ging hij als Luitenant-Generaal in
dienst der Bataafsche Republiek over. Na nog
aan vele krijgsbedrijven te hebben deelge
nomen, nam hij na den vrede van Amiens in
1802 ontslag en legde zich toe op de ont
ginning van heidevelden op de Veluwe, werd
in 1806 opnieuw bevelhebber van het Ooste
lijk grensleger, veroverde Oost-Friesland en
werd Gouverneur der provincie, ln 1807 be
noemde Koning Lodewijk hem tot Maar
schalk van Holland en zond hem met bijna
onbeperkt gezag als Gouverneur-Generaal
naar Ned -Indië. Op 14 Januari 1808 aan
vaardde hij het bewind, regeerde krachtig,
ruimde vele misstanden op, ontzag niets of
niemand, voerde hervormingen in de admi
nistratie in, liet den grooten postweg over
Java aanleggen en kreeg in Indië den bij
naam van Kandjeng Toewan Besar,, Goen-
toer". Dat eene woordje goentoer „deed-
't-'m", het beteekende niet meer of minder
dan „donder". Den Donder-G.-G. dus. Op
zijn verzoek werd hem op 16 Mei 1811 door
Napoleon ontslag verleend. In het vaderland
teruggekeerd bood hij Willem I zijn diensten
aan, die aanvankelijk niet werden aanvaar.d.
In 1816 werd hem evenwel het bestuur over
de Ned. bezittingen op N. Guinea ongedra
gen. Hij voerde ook daar tal van ve^^rin-
gen in, schafte den slavenhandel af. bevor
derde den landbouw en stierf den 2den Mei
1818.
Bekend is nog van dezen landvoogd de on
gekende hardvochtigheid waarmede hij
tegen de Inlandsche bevolking is opgetreden.
Het aanleggen van den grooten postweg over
Java, inderdaad een schitterend werk, ge
tuigt van dit ruwe. niets-ontziende optreden.
Daendels was zonder twijfel een groot man!
Een overzicht van de lange lijst van Gou
verneurs-Generaal doet ons zien, dat dit
ambt over het algemeen niet lang in han
den van den drager bleef. De gemiddelde
diensttijd is van vier, vijf jaren. Slechts
enkelen hebben het Bestuur langer in handen
gehad. Mr. Joan Maetsuycker bijv. was G.G.
van 16531678, dus 25 jaren. Hij wordt on
middellijk gevolgd door mr. Willem Arnold
Alting, die van 17801796, dus 16 jaren het
bestuur voerde. Na hem komt Petrus Albertus
van der Parra, die 15 jaren het roer in han
den had, terwijl nog enkele Bestuurders
resp. 11 en zeven jaren aan het Bestuur
waren. Tegenwoordig wisselt het Bestuur ge
regeld om de vijf jaar. Een uitzondering op
dien regel maakte de G.G. Idenburg, die 18
December 1909 op den Buitenzorgschen troon
gekomen, dezen door den oorlog eerst in het
voorjaar van 1916 verliet.
Onder hen allen zijn er nog verscheldenen
van wie daden van meer of minder beteeke-
nis te vermelden zijn. Dit zou mij echter te
ver voeren en het is daarom, dat ik om der
curiositeitswille slechts het bestuur van den
Gouverneur-Generaal Duymaer van Twist
met een enkel woord wil aanstippen, wijl
zich in zijne bestuursperiode het conflict
heeft voltrokken met den assistent-resident
Eduard Dóuwes Dekker, waarover ik niet
nader zal behoeven uit te weiden. Dat er
sedert vele misstanden uit den weg zijn ge
ruimd die het bestuur in die dagen aankleef
den en dat Multatuli daartoe ongetwijfeld
den eersten en krachtigsten stoot heeft ge
geven, zal mede niet nader vermeld dienen
te worden. Van de Gouverneurs-Generaal der
laatste 30 jaren is ongetwijfeld van Heutsz
de grootste en meest belangrijke figuur. Als
pacificator van Atjeh verdient hij zeker niet
minder onzen dank dan Jan Pietersz. Coen,
die hem daarin op Java en elders in den
archipel is voorgegaan:
Over de Compagnie en haar einde nog
enkele bijzonderheden. Zoo ge reeds weet
begon deze met een maatschappelijk kapi
taal van zes en een half millioen gulden. Dat
was voor die dagen een geweldig begin. De
Engelsche Oost-Indische Compagnie begon
haar zaken bijv. met een millioen gulden,
v/at wel een bewijs levert voor onze finan-
cieele draagkracht van die dagen. De Com
pagnie is dan ook een steunpilaar van den
Nederlandschen Staatgeweest. Maar eens
zou haar verval komen. Niettegenstaande de
zeer slechte toestanden keerde de maatschap
pij gedurende den Spaanschen Succssie-
Oorlog toch nog 25 pCt. dividend uit en ge
durende de laatste 75 jaren van haar bestaan
heeft zij in totaal nog 1300 pCt. aan dividen
den uitgekeerd.
In 1724 had de Compagnie een schulden
last van 7 millioen gulden, in 1733 bedroeg
deze het dubbele, in 1779 85 millioen en
groeide allengs aan tot 100 millioen. Dus
steeds crescendo! Van een reservefonds was
geen sprake, van aandeelen-uitgifte tot kapi
taalversterking al evenmin. Het was een
roekelooze huishouding, in welke alle winsten
aan dividend werden uitgekeerd. En ten slot
te werden er nieuwe schulden aangegaan,
alleen om maar de hooge dividenden te kun
nen behouden. De toestand was corrupt, hij
was rot. De Engelsche Oorlog van 17801784
maakte ten slotte een eind aan haar bestaan.
Geen schip van eenige retourvloot bereikte
meer onze havens. Ze werden alle door de
Engelschen ingepikt. De Compagnie was toen
verloren, en werd nog staande gehouden
door den Staat. Maar van den Staat was ook
al niet veel meer te verwachten.
Voor het vertrek, van Oost-Indiëvaarders
kioamen afgevaardigden van Bewindhebbers
aan boord voor controle en om goede reis te
wenschen. Jacht der Bewindhebbers van de
O.-I. Compagnie.
Na den Vrede van Utrecht was Holland's lot
immers bezegeld. Na een onderzoek van den
Staat, die daartoe een commissie naar Indië
zond, werd in 179899 besloten, dat de ge
heele Compagnie met al haar bezittingen en
alle haar schulden door den Staat zou wor
den overgenomen. In 1784 had de schulden
last van de Compagnie, het machtigste han
delslichaam, dat ooit bestaan heeft, haar top
punt bereikt. Deze bedroeg toen de respec
tabele som van 150 millioen gulden. Dat haar
macht inderdaad van beteekenis is geweest
moge blijken uit het feit, dat nog heden ten
dage de inlander, in Indië, als hij het gouver
nement bedoelt spreekt van „Compenie".
Inderdaad, de Oost-Indische Compagnie
was in haar glanstijdperk een maatschappij
van zoo geweldigen omvang geworden, dat zij
dreigde buiten de grenzen te treden van een
particuliere instelling. Eenige cijfers
zullen U dit bewijzen:
Zij onderhield 20.000 Europeanen en 2700
Inlanders als ambtenaar in vasten dienst.
Maar de sterfte was groot. Van 17001780,
dus in tachtig jaren tijds stierven er 440-000
ambtenaren. Bovendien hield de Comnagnie
een leger op de been van 400.000 soldaten,
volle bewapening en bijbehoorende artikelen.
En dan de Vloot en haar uitrusting! Doch
ook de lasten die zij als maatschappij aan den
Staat verschuldigd was, waren niet gering.
In 1660 bijv., In den oorlog tegen Engeland,
begon zij millioenen te gev.?n, ongeacht hare
latere verplichting (1665) 20 staatsoorlogs-
schepen te onderhouden, hetgeen haar niet
belette om omstreeks 1670 toch nog 60 divi
dend uit te keeren.
ln 1605 bedroeg dit 15%; in 16C.6 75%; in
1642 50% De aandeelen stonden gewoonlijk op
600.
Zwaarder nog dan in '60 en *65 waren de
lasten, die de Compagnie in den oorlog tegen
Lodewijk XTV in 1672 te dragen had. Zij droeg
ze ten slotte tot ongeveer 1700. Van dien tijd
af komt haar verval, waarvan in den aanvang
niet zooveel te bemerken viel. Voorzorgen ont
braken geheel; geen spoor van een reserve
fonds. Bestuurderen leden aan de grootste
hebzucht, de winsten werden opgemaakt tot
den laatsten cent aan dividend-uitkeering. Ze
breidde zich steeds uit en van haar mag ge
tuigd worden, dat zij zich uitbreidde ondanks
haar zelf. Zij móest zich wel uitbreiden om te
behouden wat ze had. De Compagnie ging
niet met haar tijd mee. Zij bleef wat ze was
en zooals ze in 1602 was opgericht. Statuten
wijziging heeft nimmer plaats gevonden. Ze
was het meest conservatieve lichaam, dat ooit
bestaan heeft! En dat is haar ondergang ge
worden. Bij de oprichting werd door uitslui
tend Hollandsche en Zeeuwsche kooplieden
een aanvankelijk arbeidskapitaal van
6.500 000 gld. bijeen gebracht. Nooit heeft de
Compagnie andere aandeelhouders willen
hebben, dan die oorspronkelijke van 16021
Alleen Holland en Zeeland bestuurden; nooit
is er een andere provincie in geduld. Een
lichaam van dien geweldigen omvang: géén
kapitaal, géén reservefonds!
Toen begon de Compagnie te leenen. Eerst
bij den staat, later van Hollandsche en
vreemde handelslichamen. Dit was „the be
ginning of the end"! Ze» genoot een algemeen
vertrouwen en kon zaslfs in de moeilijkste
tijden zooveel geld krijgen als ze maar
wilde. De Compagnie had een reusaehtigen,
ze had een wereldnaam. En ze keerde on
danks haar snellen terugloop maar hoöge
dividenden uit. De schulden namen allengs
toe en ten slotte werdén er nieuwe leeningen
aangegaan om de hooge dividenden te kun
nen uitkeeren.die mochten niet ontbreken. Het
was een schandelijke verhouding, die van de
Compagnie en de toestand was ii? en in rot.
De Engelsche oorlog (17801734) maakte
ten slotte een einde aan haar bestaan. Geen
schip der retourvloten bpr.eikte meer onze
havens, zij vielen alle in handen der Engel
schen. Toen was de Compagnie verloren,
want uit de opbrengst dier vloten moet de
rente der leeningen worden betaald, hetgeen
nu niet meer geschiedde. Met de hulp van
den Staat (en wélk een Staat!) hield zij
zich nog staande. In 1784 was de schuld aan
gegroeid tot 150 millioen gulden. In 1794 brak
weer oorlog met Frankrijk uit.
Het eind was, dat de Staat in 1798/99 de
geheele Compagnie met al haar bezittingen,
w.o. ook haar schulden!, overnam, door welke
transactie een der grootste en machtigste
handelsmaatschappijen, die ooit bestaan
hebben, van het wereldtooneel verdwenen
was.
P. J. ZüRCHER.
HET „ELECTRISCH OOG" ALS
VERKEERSAGENT
Te Pittsburgh kan men thans zien, hoe
het electrisch oog, d.w.z. de photo-electrische
cel, als verkeersregelaar optreedt en auto
matisch den weg vrij geeft of het verkeer stop
zet. Het. dpel van deze nieuwe uitvinding, die
hief voor de eerste maal wordt toegepast, 'is'
verkeersopstoppingen en -vertragingen tegen
te gaan, Sie zouden kunnen ontstaan, door-'
dat het verkeer in een hoofdstraat bij de ge
bruikelijke automatische roode en groene
verkeerssignalen, regelmatig op bepaalde
tijdstippen zou moeten stoppen, terwijl er in
de zijstraat geen auto's wachten.
Bij dit nieuwe systeem kan het rijverkeer
in de hoofdstraat voortdurend en ongehin
derd voortgaan, zoolang er zich in de zij
straten geen wachtende auto's of voertuigen
ophouden.
Zoodra echter in de zijstraat een auto ver
schijnt of een tram, worden de signaallich-
ten in de hoofdstraat automatisch op onveilig
gezet en kan het voertuig uit de zijstraat
passeeren.
Sedert het ln werking stellen van de nieuwe
inrichting, wordt er zeer veel tijd gewonnen
en nutteloos wachten vermeden.
Deze verkeersregeling is mogelijk gemaakt
door een nieuwe toepassing van de photo-
electrische cel, welke de auto's letterlijk ziet
en de signalen regelt- Wanneer n.l. de scha
duw van een automobiel op de cel valt, wordt
een mechanisme In werking gesteld, dat het
signaal op veilig zet, het andere in de hoofd
straat op onveilig.
Indien een ongewoon groot aantal automo
bielen in de zijstraat door wil, en de file in
de hoofdstraat dus te groot zou worden,
wordt het verkeer in de zijstraat stopgezet
en gaat het systeem automatisch verder,
d.w.z. om beurten hoofd- en zijstraatverkeer
doorlatend.
Waarzegster: Ik zie een knappe man
donker
Cliënte: O, maar hij is blond.
Waarzegster: donker gekleed, blond
haar.
Lien: Heb je alweer ruzie met je man
gehad? Wat is er nu weer aan de hand?
Dien: Ach, hetzelfde als altijd. Ik heb
gelijk en hij wil het niet met me eens zijn.
Jonge bruid: Karei heeft me tijdens een
bioscoopvoorstelling gevraagd.
Oom: Zoo. Een sprong in het duister
dus.
Een ondernemende firma zendt reclame
circulaires rond, op de envelop waarvan ge
drukt staat: Privé. Alleen voor den heer des
huizes bestemd.
De diepere bedoeling hiervan is ongetwij
feld om zekerheid tc hebben dat de vrouw
des huizes de envelop opent.
Ja, stel je voor, Jansen heeft me een
ouden dwaas genoemd.
Schandelijk. Je bent heelemaal niet oud.
Schooljongen aan zijn huiswerk)-
Vader, wil u die som vo^mlj maken?
Vader: Nee jongen, dat zou niet goed
zijn.
Schooljongen: Misschien niet, maar u
kunt het toch probeeren.
Klant in schoenwinkel: Mag ik een paar
bruine schoenveters van u hebben?
Winkelier. Ja meneer. Hoe lang wilt u ze
hebben?
Klant: Nou, natuurlijk tot ze kapot gaan,
Compagnieswcrf te Arnsterdam. Hier werden voor de Kamer Amsterdamde schepen
gebouwd, die de lange reizen maakten in dienst van de O. I. C.