PRO JUVENTUTE. UIT VERGEELDE PAPERASSEN. DE VROOLIJKE KANT ui. Daendels. De val van de Compagnie. Na de stichting van de Compagnie. Er zat weer een dag van noesten vlijt en college loopen op. Met een trein keerde toen een eenzaam spoor student uit het stille stedeke Leiden naar de residentie terug, met een handjevol muffe, dorre rechtsgeleerde lectuur onder den arm. Zijn onbezorgde hartje was dat des céliba- tairs, het klopte zijn normale slagen én vrij cn onverveerd, 'n stepje fluitend tusschen de tanden, ging hij' nog even een uitspattinkje koopen, alvorens naar zijn ouderlijk huis te gaan. Er was zeker weer wat aan de hand in den Haag, wat het viel hem op, dat er vrij wat manspersonen met een blommetje in het linker knoopgsgat geboord, langs 's Hoeren wegen wandelden Vermoedelijk weer een col lecte! dacht hij. De tram bracht hem bij een der groote restaurants in het centrum der stad. Hij stapte uit, schoof zijn gecom primeerde wetenschap nog eens wat vaster onder den arm. wandelde verder en juist wil de hij het café binnenstappen, waar een paar kennissen hem wachtten, toen hij van twee kanten tegelijk werd aangeroepen „Meneer, meneer!" klonk het. „Twee aan bod!" antwoordde hij, een jon ge vrouw liep op een drafje op hem toe met een bloemetje in de uitgestoken hand. Maar toen sprong er 'n piepjong ding van 'n omstreeks 1000 weken achter zijn rug om, ging pardoes voor hem staan, riep schate rend: „Kip ik heb je". Hij bleef even kijken, naar de beiden, bleef het brutaaltje ten slotte alleen aan zien, liet zijn blikken gaan over een asch- blond pagekopje, waarin een paar van le- vensjool tintelende zachtgrijze oogen en 'n bekje vol schitterend gave witte tandjes. „U hebt me het eerst geënterd" zei hij. Maar de andere jonge vrouw was er nu ook. Zwijgend haalde hij zijn portemonnaie te voorschijn grabbelde door zijn boeken ge hinderd, met moeite.een geldstukje uit, bood het haar aan en kreeg een bloempje aan groenen steel op ijzerdraad in ruil daarvoor. „Dank u zeer"zei ze; neeg even en liep alweer naar 'n ander toe een welgedanen meneer, die zijn jas toeknoopend uit het Restaurant stapte. „Hè, wat flauw nou" begon het pagekopje, als in zichzelf sprekend en de montere lach was verdwenen, „Neem me nu niet kwalijk, maar ik heb in alles systeem, ik wou jullie naar den leef tijd afwerken ziet u!" „Ja maar, ja maar i k was er het eerst" zei ze weer nog even pruilend. „Toe meneer, weest u 's lief en koop er van mij ook nog eentje". .Beste kind, met alle soorten van genoe gens, maar mag ik misschien weten waar dat nu weer voor is. Is 't soms voor u zelf? Ja? Ik zou in staat zijn u 'n heel koninkrijk te schenken". „Hm!" was 't antwoord; de oogjes gingen neer, het gezichtje werd strak. „Pardon, wilt u 'n bloempje? Het is voor Pro Juventute" zei ze gereserveerd. „O! juist. Zeker, ik heb m'n handen vol, wilt u even m'n boeken vasthouden?" Ze deed het, zweeg, keek door haar wim pers heen naar den jongen man. „Wilt u er zelf wat uitnemen?" vroeg hij, jlaat er nog iets in voor een borrel wilt u?" „Moet u zelf maar doen", zei ze, lachte weer even, zette toen weer een effen gezichtje. „Is een pop genoeg voor 'n arm spoor student?" zei hij, nam haar de boeken weer uit de hand. Ze knikte even, 'n paar maal, heftig en beslist, de heele rij witte tandjes kwam weer in 't geweer, nu zij die boeken van den yreemden meneer kwijt was. „Dank u wel!" zei ze. „Ho, ho! stop 's even! Wat is u heerlijk verstrooid zeg? Waar blijft m'n blommetje DE FEESTDISCH DER KOMMERS. Oplossing van onze prijsvraag. Hè! Hè! Als u 't ons eerlijk vraagt, hopen wij dat de Kommcrs niet te spoedig weer hun fami- lic-met-zeer-uiteenloopende-smaken aan een feestdisch noodigen, waarbij iedereen krijgt wat hem het liefste is. Bovendien is zooiets paedagogisch onjuist. Hebben onze goede moeders, hoe graag zij het ons ook gunden, ooit allerlei verschillende lievelingskostjes op een dag gereedgemaakt. Weineen. Stokvisch cf boerenkool met worst was er en wie cr niet van hield, moest maar met een leege maag opstaan of het leeren eten. Enfin, als de Kommers met die dwaasheden nu niet opnieuw beginnen voor hun gouden bruiloft, dan hebben wij er vrede mee, op voorwaarde dat de kookster dan niet opnieuw flauwvalt. De pogingen die zijn aangewend om orde ln den betreurenswaardigen chaos te schep pen, die het dienstmeisje had veroorzaakt, zijn werkelijk verbijsterend van aantal ge weest. Wij hebben de verschillende spijzen die op het diner der Kommers werden geser veerd nu zoo vaak onder oogen gehad; dat we ze geen van allen voorloopig meer kun nen zien. Ze zijn ons opgediend in den vorm van goede, minder goede enenfin ande ren dichtvorm ln beschouwend proza en vooral in zulk een verscheidenheid, dat wij er bijna onpasselijk van geworden zijn. En het is werkelijk met een onverholen afkeer en een zelfbeheersching, een betere zaak waardig, dat wij hier de geheele rij nog eens vermelden en wel in de juiste oplossing. Op het papiertje dat de kookster voor zij ln een flauwte neerzeeg, ergens had neergelegd, waar niemand het kon vinden, maar door een eigenaardige speling van het lot op onze tafel woei, toen het keukenvenster werd opengezet om de arme lijderes frissche lucht te. verschaffenop dat papiertje stond: Jan Kommer Biefstuk met geb. aard. Martha Kommer Kalfsoesters met dop erwten. Keesje Kommer Roomtaart. Amelie Kommer Duifjes met compötc. Tante Marie van Stuiteren Griesmeel pudding met bessensap. Oom Karei Oesters met champagne. Neef Frans Plombière. Oom Herbert Rijst met kerry. Nicht Betsy Kaviaar. Neef Gerrlt Erwtensoep. En nu de oplossers aan het woord. Drie van hen waren het op geen enkel punt met het kostbare papiertje eens, verreweg de meesten zouden, wanneer zij het werk van het dienstmeisje hadden moeten doen, vier of vijf lievelingskostjes op de goede plaatsen gezet hebben, niemand van al die inzendsters en inzenders zou het precies geraden hebben. Maar er zijn nr ook weer drie. die acht der gasten volgens hun liefste wenschen zouden hebben bediend en deze acht verschillen dus slechts in één gerecht met de juiste oplos- nu? Ik houd van verstrooide menschen, dat zijn als regel „O ja, 't is waar, uw bloempje hè? Als 't blieft" en ze reikte het hem aan. „Och toe, weest u nu nog 's even lief en steekt u 't in mijn knoopsgat, ik kan me haast niet roeren met die boeken". „Als ik er maar bij kan", zei ze; hij bukte zich; zij ging op de teenen staan en from melde hem met papieren bloempje in het knoopsgat. Onderwijl stoeide de wind met het blonde haar, zond hem 'n verraderlijke wolk vol on noembare, ondefinieerbare geuren ln het ge laat. „Zie zoo!" zei ze, lachte weer.. „Ja!" zei hij, zuchtte eens en ze keken el kaar eens aan. Dit duurde zeker vijf volle seconden. En dat is soms een heele tijd. „Tja!" zei ze weer „Ikke „Duszei hij. Enfin... 't is frisch vindt u niet?" „Och ja,... nee, eerder, wel lekker weer fei telijk". „Tja, feitelijk wel", zei hij. Ze had ontzet tend lange wimpers, als ze naar beneden keok, dat was zeldzaam zoo lang als die wim pers waren. Toen was ei- even 'n stilte, die duurde minstens ze- volle seconden Gregoriaansche tijdrekening. „Nou, ik moet nu...." begon ze. „A propos! Waar is 't ook weer voor! 't Is niet oor u, neen, neen, 't is niet voor u, maar voor „Waar 't voor is? O! Ja, voor.... kijk nu zou ik het zelf haast niet wetenU maakt iemand in de war. Voor Juventute natuur lijk!" „Precies. Nu juist zoudt u mij nóg 'n bloe metje '-dllen geven?" „Hoe meer ik verkoop, hoe liever" zei ze; sleog de oogjes weer neer, nam 'n tweede bloempje en stak 'iet bij het eerste. Ze stond weer op de teenen, hij bukte zich opnieuw, En zoo, de hoofden dicht bij eikaar, ving het gesprek opnieuw aan. „Hoeveel bloempjes hebt u nog? Als ik ze nu eens allemaal...." „O, veel te veel voor 'n armen spoorstu dent!" zei ze, lachte nu weer haar sonoren frisschen lach van jong vroolijk bakvischje. „Maar nu is het uit, hoor, uw borrel wordt koud." En toen richtte hij zich weer op, zij kwam weer op de hakjes neer en ze zei: „Ziezoo numoet ik." „Tja" zei hij, „nu moeten we". En toen keken ze elkaar wéér aan, wat ze feitelijk al dientijd al gedaan hadden maar nu zeker volle tien seconden, wat net 5 secon den te veel was geweest. Want juist in die laatste drie-, misschien zelfs twee seconden, was het gebeurd, er was even kortsluiting geweest en de zekeringen waren allebei tegelijk doorgeslagen. Hij stak 'n hand uit, weifelend, greep daarin een klein smal handje, drukte het waanzinnig hard, de wimpers gingen niet neer nu Toen zei hij, schor, met overslaande stem: „Adieu!" groette niet en liep gehaast het café voorbij. Even stond zij stil, haalde diep en snel adem, keek verward om zich heen en ging toen, heel langzaam, voetje voor voetje weg om af te rekenen. Op het trottoir lag 'n tuiltje witte bloemp jes, aan groene ijzeren steeltjes, die geval len waren én waaraan niet'meer gedacht was. Maar 't was toch 'n echte dag geweest pro Juventute! PIM PERNEL. (Nadruk verboden.) sing. Een hunner gaf neef Frans de kaviaar en Nicht Betsy de plombière, de tweede Martha Kommer de griesmeelpudding en tante Marie de kalfsoesters, de derde Oom Herbert de kaviaar en Betsy de rijst met kerry. Bij alle drie is het verschil dus uiterst gering en in dit opzicht staan zij gelijk. De wijze waarop zij de spijzen serveerden en hun be weegredenen omschreven moesten dus voor ons bij de verdeeling der prijzen den door slag geven. En na rijp beraad hebben wij be sloten den eersten prijs van f 15.toe te kennen aan: Mej. Wit, Emmakadc 3, Haarlem. De tweede prijs ad 10.valt ten deel aan W. Rabener, van 't Hoffstraat 39, Haarlem. De derde prijs ad 5.werd toegekend aan Mej. H. van der Wal, Leidsclicvaart 306a, Haarlem Mej. Wit, de eerste prijswinster toont zich de gelukkige bezitster van degelijk huishou delijk inzicht en rustige humor bij de motio- neering harer keuze. Wij ontleenen er het volgende aan: „Jan Kommer, de bruidegom, die liet gevoel had, of hij in een restaurant ging eten, om dat hij kiezen mocht, zei: biefstuk met ge bakken aardappelen. Tante Marie, die goede ziel, Is zoo bang, dat het haar zuster te druk wordt, dat zij besluit griesmeelpudding met bessensap te kiezen, wat desnoods een dag tevoren ge kookt kan worden, nietwaar? Oom Herbert, gauw tevreden en gewend, met kruiden om te gaan, neemt rijst mei kerry. Dan volgt nicht Betsy, die plombière zaaalig vindt, wat. begrijpelijk is, als het dichtvuur je verzengt (maar hier was de prijswinster toch mis Red. H.D.) Zoo zouden wij nog door kunnen gaan, maar wij kunnen den tweeden prijswinner niet vergeten, die. als zoovele anderen de Muze te hulp heeft geroepen. Hij is het die Oom Herbert aan de kaviaar wil hebben en Nicht Betsy aan de rijst met kerry. Hij moest ze kennen! Maar verder heeft hij er een uitstekenden kijk op gehad. Mej. van der Wal, de winster van onzen derden prijs heeft zich tot de nuchtere op somming bepaalt. Zij verbindt geen bespiege lingen aan een keur van uitgelezen gerech ten en haar dichtader blijft onberoerd bij zooveel lekkernijen. Maar als zij de kalfs oesters aan Martha Kommer had rreo-even er de griesmeelpudding aan tante Marie, was haar bediening volmaakt geweest. Wij wenschen het winnende drietal, wlen wij de prijzen reeds toezonden, met hun succes en hun vernuftige oplossingen geluk en danken, nu wij van de overladen maag bij het uitzoeken bekomen zijn, allen ande ren voor hun medewerking. Het is altijd gemakkelijk uit te maken, wie de eigenaar van de automobiel is. Dat is de man. die. nadat je het portier hebt dicht gedaan, het weer opent, om het met een harderen slag dicht te smijten. Daendels. Twee eeuwen qngeveer na de stichting van de Compagnie deed een andere Gouver neur-Genera alvan zich spreken. Hij was in zekeren zin een evenknie van zijn beroemden voorganger en meester. Het was de Gouver neur-Generaal D a e nd e 1 s, geboren 21 Oc tober 1762 te Hattem. Deze had te Harderwijk gestudeerd en werd aldaar advocaat. Toen hij in 1785 als Schepen werd voorgedragen, werd deze voordracht door Prins Willem V niet goedgekeurd, waarop Daendels zich aan de zijde der Patriotten schaarde. In 1787 tot ballingschap veroordeeld, toog hij naar Frankrijk, waar hij, na er handel te hebben gedreven, dienst nam bij het Vreemdelingen legioen en met Dumouriez vergeefs poogde in ons land binnen te dringen. Weldra be vorderd tot brigade-generaal, rukte hij onder Pichegru opnieuw tegen ons land op. In 1794 streed hij in België en Brabant, nam het fort Crevecoeur en later Zaltbommel. In 1795 veroverde hij Heusden en in Juni van dat jaar ging hij als Luitenant-Generaal in dienst der Bataafsche Republiek over. Na nog aan vele krijgsbedrijven te hebben deelge nomen, nam hij na den vrede van Amiens in 1802 ontslag en legde zich toe op de ont ginning van heidevelden op de Veluwe, werd in 1806 opnieuw bevelhebber van het Ooste lijk grensleger, veroverde Oost-Friesland en werd Gouverneur der provincie, ln 1807 be noemde Koning Lodewijk hem tot Maar schalk van Holland en zond hem met bijna onbeperkt gezag als Gouverneur-Generaal naar Ned -Indië. Op 14 Januari 1808 aan vaardde hij het bewind, regeerde krachtig, ruimde vele misstanden op, ontzag niets of niemand, voerde hervormingen in de admi nistratie in, liet den grooten postweg over Java aanleggen en kreeg in Indië den bij naam van Kandjeng Toewan Besar,, Goen- toer". Dat eene woordje goentoer „deed- 't-'m", het beteekende niet meer of minder dan „donder". Den Donder-G.-G. dus. Op zijn verzoek werd hem op 16 Mei 1811 door Napoleon ontslag verleend. In het vaderland teruggekeerd bood hij Willem I zijn diensten aan, die aanvankelijk niet werden aanvaar.d. In 1816 werd hem evenwel het bestuur over de Ned. bezittingen op N. Guinea ongedra gen. Hij voerde ook daar tal van ve^^rin- gen in, schafte den slavenhandel af. bevor derde den landbouw en stierf den 2den Mei 1818. Bekend is nog van dezen landvoogd de on gekende hardvochtigheid waarmede hij tegen de Inlandsche bevolking is opgetreden. Het aanleggen van den grooten postweg over Java, inderdaad een schitterend werk, ge tuigt van dit ruwe. niets-ontziende optreden. Daendels was zonder twijfel een groot man! Een overzicht van de lange lijst van Gou verneurs-Generaal doet ons zien, dat dit ambt over het algemeen niet lang in han den van den drager bleef. De gemiddelde diensttijd is van vier, vijf jaren. Slechts enkelen hebben het Bestuur langer in handen gehad. Mr. Joan Maetsuycker bijv. was G.G. van 16531678, dus 25 jaren. Hij wordt on middellijk gevolgd door mr. Willem Arnold Alting, die van 17801796, dus 16 jaren het bestuur voerde. Na hem komt Petrus Albertus van der Parra, die 15 jaren het roer in han den had, terwijl nog enkele Bestuurders resp. 11 en zeven jaren aan het Bestuur waren. Tegenwoordig wisselt het Bestuur ge regeld om de vijf jaar. Een uitzondering op dien regel maakte de G.G. Idenburg, die 18 December 1909 op den Buitenzorgschen troon gekomen, dezen door den oorlog eerst in het voorjaar van 1916 verliet. Onder hen allen zijn er nog verscheldenen van wie daden van meer of minder beteeke- nis te vermelden zijn. Dit zou mij echter te ver voeren en het is daarom, dat ik om der curiositeitswille slechts het bestuur van den Gouverneur-Generaal Duymaer van Twist met een enkel woord wil aanstippen, wijl zich in zijne bestuursperiode het conflict heeft voltrokken met den assistent-resident Eduard Dóuwes Dekker, waarover ik niet nader zal behoeven uit te weiden. Dat er sedert vele misstanden uit den weg zijn ge ruimd die het bestuur in die dagen aankleef den en dat Multatuli daartoe ongetwijfeld den eersten en krachtigsten stoot heeft ge geven, zal mede niet nader vermeld dienen te worden. Van de Gouverneurs-Generaal der laatste 30 jaren is ongetwijfeld van Heutsz de grootste en meest belangrijke figuur. Als pacificator van Atjeh verdient hij zeker niet minder onzen dank dan Jan Pietersz. Coen, die hem daarin op Java en elders in den archipel is voorgegaan: Over de Compagnie en haar einde nog enkele bijzonderheden. Zoo ge reeds weet begon deze met een maatschappelijk kapi taal van zes en een half millioen gulden. Dat was voor die dagen een geweldig begin. De Engelsche Oost-Indische Compagnie begon haar zaken bijv. met een millioen gulden, v/at wel een bewijs levert voor onze finan- cieele draagkracht van die dagen. De Com pagnie is dan ook een steunpilaar van den Nederlandschen Staatgeweest. Maar eens zou haar verval komen. Niettegenstaande de zeer slechte toestanden keerde de maatschap pij gedurende den Spaanschen Succssie- Oorlog toch nog 25 pCt. dividend uit en ge durende de laatste 75 jaren van haar bestaan heeft zij in totaal nog 1300 pCt. aan dividen den uitgekeerd. In 1724 had de Compagnie een schulden last van 7 millioen gulden, in 1733 bedroeg deze het dubbele, in 1779 85 millioen en groeide allengs aan tot 100 millioen. Dus steeds crescendo! Van een reservefonds was geen sprake, van aandeelen-uitgifte tot kapi taalversterking al evenmin. Het was een roekelooze huishouding, in welke alle winsten aan dividend werden uitgekeerd. En ten slot te werden er nieuwe schulden aangegaan, alleen om maar de hooge dividenden te kun nen behouden. De toestand was corrupt, hij was rot. De Engelsche Oorlog van 17801784 maakte ten slotte een eind aan haar bestaan. Geen schip van eenige retourvloot bereikte meer onze havens. Ze werden alle door de Engelschen ingepikt. De Compagnie was toen verloren, en werd nog staande gehouden door den Staat. Maar van den Staat was ook al niet veel meer te verwachten. Voor het vertrek, van Oost-Indiëvaarders kioamen afgevaardigden van Bewindhebbers aan boord voor controle en om goede reis te wenschen. Jacht der Bewindhebbers van de O.-I. Compagnie. Na den Vrede van Utrecht was Holland's lot immers bezegeld. Na een onderzoek van den Staat, die daartoe een commissie naar Indië zond, werd in 179899 besloten, dat de ge heele Compagnie met al haar bezittingen en alle haar schulden door den Staat zou wor den overgenomen. In 1784 had de schulden last van de Compagnie, het machtigste han delslichaam, dat ooit bestaan heeft, haar top punt bereikt. Deze bedroeg toen de respec tabele som van 150 millioen gulden. Dat haar macht inderdaad van beteekenis is geweest moge blijken uit het feit, dat nog heden ten dage de inlander, in Indië, als hij het gouver nement bedoelt spreekt van „Compenie". Inderdaad, de Oost-Indische Compagnie was in haar glanstijdperk een maatschappij van zoo geweldigen omvang geworden, dat zij dreigde buiten de grenzen te treden van een particuliere instelling. Eenige cijfers zullen U dit bewijzen: Zij onderhield 20.000 Europeanen en 2700 Inlanders als ambtenaar in vasten dienst. Maar de sterfte was groot. Van 17001780, dus in tachtig jaren tijds stierven er 440-000 ambtenaren. Bovendien hield de Comnagnie een leger op de been van 400.000 soldaten, volle bewapening en bijbehoorende artikelen. En dan de Vloot en haar uitrusting! Doch ook de lasten die zij als maatschappij aan den Staat verschuldigd was, waren niet gering. In 1660 bijv., In den oorlog tegen Engeland, begon zij millioenen te gev.?n, ongeacht hare latere verplichting (1665) 20 staatsoorlogs- schepen te onderhouden, hetgeen haar niet belette om omstreeks 1670 toch nog 60 divi dend uit te keeren. ln 1605 bedroeg dit 15%; in 16C.6 75%; in 1642 50% De aandeelen stonden gewoonlijk op 600. Zwaarder nog dan in '60 en *65 waren de lasten, die de Compagnie in den oorlog tegen Lodewijk XTV in 1672 te dragen had. Zij droeg ze ten slotte tot ongeveer 1700. Van dien tijd af komt haar verval, waarvan in den aanvang niet zooveel te bemerken viel. Voorzorgen ont braken geheel; geen spoor van een reserve fonds. Bestuurderen leden aan de grootste hebzucht, de winsten werden opgemaakt tot den laatsten cent aan dividend-uitkeering. Ze breidde zich steeds uit en van haar mag ge tuigd worden, dat zij zich uitbreidde ondanks haar zelf. Zij móest zich wel uitbreiden om te behouden wat ze had. De Compagnie ging niet met haar tijd mee. Zij bleef wat ze was en zooals ze in 1602 was opgericht. Statuten wijziging heeft nimmer plaats gevonden. Ze was het meest conservatieve lichaam, dat ooit bestaan heeft! En dat is haar ondergang ge worden. Bij de oprichting werd door uitslui tend Hollandsche en Zeeuwsche kooplieden een aanvankelijk arbeidskapitaal van 6.500 000 gld. bijeen gebracht. Nooit heeft de Compagnie andere aandeelhouders willen hebben, dan die oorspronkelijke van 16021 Alleen Holland en Zeeland bestuurden; nooit is er een andere provincie in geduld. Een lichaam van dien geweldigen omvang: géén kapitaal, géén reservefonds! Toen begon de Compagnie te leenen. Eerst bij den staat, later van Hollandsche en vreemde handelslichamen. Dit was „the be ginning of the end"! Ze» genoot een algemeen vertrouwen en kon zaslfs in de moeilijkste tijden zooveel geld krijgen als ze maar wilde. De Compagnie had een reusaehtigen, ze had een wereldnaam. En ze keerde on danks haar snellen terugloop maar hoöge dividenden uit. De schulden namen allengs toe en ten slotte werdén er nieuwe leeningen aangegaan om de hooge dividenden te kun nen uitkeeren.die mochten niet ontbreken. Het was een schandelijke verhouding, die van de Compagnie en de toestand was ii? en in rot. De Engelsche oorlog (17801734) maakte ten slotte een einde aan haar bestaan. Geen schip der retourvloten bpr.eikte meer onze havens, zij vielen alle in handen der Engel schen. Toen was de Compagnie verloren, want uit de opbrengst dier vloten moet de rente der leeningen worden betaald, hetgeen nu niet meer geschiedde. Met de hulp van den Staat (en wélk een Staat!) hield zij zich nog staande. In 1784 was de schuld aan gegroeid tot 150 millioen gulden. In 1794 brak weer oorlog met Frankrijk uit. Het eind was, dat de Staat in 1798/99 de geheele Compagnie met al haar bezittingen, w.o. ook haar schulden!, overnam, door welke transactie een der grootste en machtigste handelsmaatschappijen, die ooit bestaan hebben, van het wereldtooneel verdwenen was. P. J. ZüRCHER. HET „ELECTRISCH OOG" ALS VERKEERSAGENT Te Pittsburgh kan men thans zien, hoe het electrisch oog, d.w.z. de photo-electrische cel, als verkeersregelaar optreedt en auto matisch den weg vrij geeft of het verkeer stop zet. Het. dpel van deze nieuwe uitvinding, die hief voor de eerste maal wordt toegepast, 'is' verkeersopstoppingen en -vertragingen tegen te gaan, Sie zouden kunnen ontstaan, door-' dat het verkeer in een hoofdstraat bij de ge bruikelijke automatische roode en groene verkeerssignalen, regelmatig op bepaalde tijdstippen zou moeten stoppen, terwijl er in de zijstraat geen auto's wachten. Bij dit nieuwe systeem kan het rijverkeer in de hoofdstraat voortdurend en ongehin derd voortgaan, zoolang er zich in de zij straten geen wachtende auto's of voertuigen ophouden. Zoodra echter in de zijstraat een auto ver schijnt of een tram, worden de signaallich- ten in de hoofdstraat automatisch op onveilig gezet en kan het voertuig uit de zijstraat passeeren. Sedert het ln werking stellen van de nieuwe inrichting, wordt er zeer veel tijd gewonnen en nutteloos wachten vermeden. Deze verkeersregeling is mogelijk gemaakt door een nieuwe toepassing van de photo- electrische cel, welke de auto's letterlijk ziet en de signalen regelt- Wanneer n.l. de scha duw van een automobiel op de cel valt, wordt een mechanisme In werking gesteld, dat het signaal op veilig zet, het andere in de hoofd straat op onveilig. Indien een ongewoon groot aantal automo bielen in de zijstraat door wil, en de file in de hoofdstraat dus te groot zou worden, wordt het verkeer in de zijstraat stopgezet en gaat het systeem automatisch verder, d.w.z. om beurten hoofd- en zijstraatverkeer doorlatend. Waarzegster: Ik zie een knappe man donker Cliënte: O, maar hij is blond. Waarzegster: donker gekleed, blond haar. Lien: Heb je alweer ruzie met je man gehad? Wat is er nu weer aan de hand? Dien: Ach, hetzelfde als altijd. Ik heb gelijk en hij wil het niet met me eens zijn. Jonge bruid: Karei heeft me tijdens een bioscoopvoorstelling gevraagd. Oom: Zoo. Een sprong in het duister dus. Een ondernemende firma zendt reclame circulaires rond, op de envelop waarvan ge drukt staat: Privé. Alleen voor den heer des huizes bestemd. De diepere bedoeling hiervan is ongetwij feld om zekerheid tc hebben dat de vrouw des huizes de envelop opent. Ja, stel je voor, Jansen heeft me een ouden dwaas genoemd. Schandelijk. Je bent heelemaal niet oud. Schooljongen aan zijn huiswerk)- Vader, wil u die som vo^mlj maken? Vader: Nee jongen, dat zou niet goed zijn. Schooljongen: Misschien niet, maar u kunt het toch probeeren. Klant in schoenwinkel: Mag ik een paar bruine schoenveters van u hebben? Winkelier. Ja meneer. Hoe lang wilt u ze hebben? Klant: Nou, natuurlijk tot ze kapot gaan, Compagnieswcrf te Arnsterdam. Hier werden voor de Kamer Amsterdamde schepen gebouwd, die de lange reizen maakten in dienst van de O. I. C.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 18