ALS „DESKUNDIGE" IN SOVJET-DIENST.
BRIEVEN UIT BERLIJN.
PRO JUVENTUTE.
De tragedie van de „Spezen".
(Bijzondere correspondentie).
(Dienst van de United Telegraph).
Men weet tot den huidigen dag niet, waar
om de drie oude ingenieurs Paltschinskt.
v. Meck en Welitschko, die de sovjetregeering
als deskundigen, als „Spezen" dienden, door
de Tsjeka zonder vorm van proces zijn dood
geschoten. De „Gudolc" (Fabriekssirene), een
arbeidersblad, heeft weliswaar het proleta
riaat sensationeele verhaaltjes verteld van de
misdrijven dezer gevaarlijke „contra-revo-
lutionnairen", die men ondanks den af
schuw, dien de terreur wekt, niet kan lezen
zonder te glimlachen: Paltscnniski en zijn
vrienden moeten in hun streven, het volk
tegen de sovjetmacht op te ruien, op het
denkbeeld zijn gekomen, spoorwagens te
construeeren, waarin de reizigers stellig zee
ziek zouden zijn geworden, indien de waak
zame G. P. OE. niet op het juiste oogen-
blik zou hebben ingegrepen! Verder zouden
deze slimme vossen zoo schijnheilig zijn ge
weest, de regeering den bouw en den invoer
voor te stellen van nieuwe, reusachtige loco
motieven, door welke het verkeerswezen ver
beterd zou worden; in werkelijkheid zou het
hun plan zijn geweest, met behulp van deze
superieure locomotieven, die niet alleen de
staatskas milliarden lichter zouden maken,
maar ook het aanleggen van nieuwe rails
en het afbreken van de oude, het bouwen
van nieuwe spoorbruggen enz. noodig zou
den hebben gemaakt, het geheele verkeers
wezen in de war te brengen en op het ge
schikte oogenblik den vijand, die op de
loer ligt, het land binnen te roepen. Dar
wordt met de bekende bolsjewistische
pathetiek voorgedragen en men weet niet,
of men zich meer moet verbazen over de
fantastische vindingrijkheid van de execu
teurs, dan wel over de naïeviteit van het
arbeiderspubliek, dat aan dergelijke verzin
sels geloof schenkt. Maar de ware oorzaak
van het plotselinge vermoorden der drie
slachtoffers maken deze beweringen natuur
lijk niet bekend. Meer aanspraak op waar
schijnlijkheid zullen de mededeelingen mogen
maken, volgens welke de executie beschouwd
moet worden als een persoonlijke wraak
neming van Stalin, Paltschinsky, v. Meck en
Welitschko zouden Rykow in zijn strijd tegen
Stalin en diens economische politiek van
het noodige feitenmateriaal hebben voor
zien, dat het „vijfjarenplan" als illusoir
moest bewijzen. Met zijn bevel aan de G. P.
OE., de drie mannen kort en goed te doen
dooden, zou Stalin wraak hebben genomen
op den door hem gehaten Rykow dien het
hem niet gelukt was, persoonlijk uit het
Politiek Bureau te verdringen.
Welke de redenen ook mogen zijn het
bloedgericht van de Tsjeka heeft weer de
aandacht gevestigd op het tragische lot
waaraan de „Spezen" in Rusland zijn over
geleverd. Juist dezer dagen is een boek ver
schenen. dat de sluier van dit droevige
hoofdstuk der Russische realiteit oplicht en
veel bijdraagt tot het begrijpen van het
bolsjewistische régime. Tet is geschreven
door M. J. Larsons (Als expert im Sowjet-
dienst, Ernst Rowohlt, Berlijn 1929), een
man, die als directeur van een Russisch-
Engelsche mijnbouwonderheming reeds voor
den oorlog in Rusland heeft gewoond en die
zich na de bolsjewistische omwenteling ter
beschikking van de sovjetregeering stelde als
economisch vakman. Larsons is door haar in
verschillende functies gebruikt, hij was lid
van de spoorwegcommissie, die prof. Lomo-
nossow, met het doel, eenige duizenden loco
motieven te bestellen naar Zweden en
Duitschland leidde en hij heeft de functie
bekleed van plaatsvervangend chef der
valuta-afdeeling bij het commissariaat van
financiën, een van de belangrijkste en
moeilijkste ambten in de sovjetorganisatie
Reeds voor de revolutie was Larsons „links"
georiënteerd, hij is vrijwillig tot de sovjets
gekomen, omdat het opbouwend werk, dat
in Rusland te verrichten viei, hem aantrok
en op vele plaatsen van het boek is nog
thans de overtuiging merkbaar, dat het
bolsjewistische regime buitengewone maat
regelen moest nemen, om de openlijke en
verborgen vijandschap, die het overal in de
bestuursorganisatie ontmoette, meester te
worden. Aan de loyale gezindheid van den
schrijver is geen twijfel mogelijk, desniette
min kan men uit zijn droeve ervaringen af
leiden, aan welke kwellingen de veel ver
dachter Russische „Spezen", wier diensten
door de sovjetregeering maar noodgedwongen
zijn aanvaard, zijn blootgesteld. Begonnen
bij de bespionneenng in hun hotel tot het
leven van deze experts een langdurige marte
ling, hetgeen door een Russischen collega van
Larsons is vastgelegd in de woorden: „Wij
loopen allen op een dun koord, wij weten
zeer stellig, dat wij te eeniger tijd van dit
touw omlaag zullen storten. Wij weten alleen
niet, wanneer en aan welken kant van het
koord wij den nok zullen breken!"
Larsons boek bevat een aantal anecdoten
die de Moskousche atmosfeer plaatsen in
een fel licht. In het Savoyhotel, het ver
maarde kwartier voor buitenlanders, waar
van de kamers voorzien zijn van verborgen
radio-ontvangtoestellen, zijn „kappers", die
den gast besptonneeren en wie eenigszlns
op de hoogte is, zal zijn kennissen niet op
bellen zonder te beginnen met de woorden:
Ik spreek uit hotel Savoy". Geheel Moskou
weet dan, dat het gesprek wordt gecontro
leerd. dat het in ieder geval komt in het
dossier" van den bespionneerde bij de poli
tieke politie. Men kan chef van de valuta-
afdeeling zijn en niettemin zulk een dossier,
zulk een zwarte lijst bezitten: op een
schoonen dag, wanneer men m opdractu
van de regeering naar het buitenland wi.
vertrekken, om valuta-operaties uit te voeren
wordt" het visum door de G. P. OE. geweigerd.
Het zou immers kunnen zijn. dat de hooge
sovjetambtenaar Tegelijk aandeelhouder of
deelgenoot is van een buitenlandsche onder
neming en zijn kennis van de Russische
financiën voor eigen geheime doeleinden
zou aanwenden. Wordt het visum tenslotte
wanneer men het Tsjeka-opperhoofd
Menschinski heeft getelefoneerd, dat „L. niet
meer in staat is, te werken. Uw organisatie
heeft hem geheel murw gemaakt", toege
staan, dan krijgt de naar het buitenlana
reizende valutachef een netten jongeman,
lid van de communistische partij als zijri
assistent mee, die zijn vrijen tijd te Berlijn
of te Londen heeft te gebruiken, om geheime
rapporten over het doen en laten van zijn
chef naar Moskou te zenden. Door geheel 'i
boek van Larsons is deze strijd merkbaar van
een man, die met het sovjetregime in hei
algemeen sympathiseert tegen het spion-
nagesysteem, dat hem omringt. Hij spreekt
uit ervaring, wanneer hij als zijn meening
te kennen geeft, dat de „spez" alleen wordt
geduld, wanneer hij absolute onderworpen
heid aan den dag legt, dat hij echter ook
dan in zekeren zin voortdurend een masker
moet dragen, tenslotte tot mechanische,
zuiver bureaucratische uitoefening van den
dagelijkschen dienst wordt genoodzaakt en
er alleen bang voor is, morgen door een lid
van de partij te worden vervangen en broode -
loos te zijn. Productieve arbeid is naar de
meening van Larsons alleen mogelijk voor de
leden der communistische partij, de „Spez"
mag geen eigen initiatief aan den dag leg
gen, wil hij niet verdacht worden. Zelfs een
Krassin, die niet anders dan een salon
bolsjewist was, heeft Larsons met dood-
doodschieten zonder vorm van proces is het
schieten bedreigd, wijl hij met de wijze,
waarop de locomotiefbestelling van Lomo-
nossow werd uitgevoerd, aanvankelijk niet
accoord ging. „ïk moet u openhartig zeg
gen", verklaarde Wolin, de chef van de bij
zondere afdeeling van het commissariaat van
financiën te Amsterdam, onder vier oogen
aan den schrijver, „Uw hoofd is werkelijk
geen Kopeke waard. Hoe nauwgezet ge uw
functies ook moogt uitoefenen, niemand in
de partij gelooft, dat ge uw taak onzelf
zuchtig in het belang van de zaak en van
de sovjetrepubliek uitvoert. ,En de al-
gemeene agent S. (Scheinmann?) gaf Lar
sons in overweging, niet naar Moskou terug
te keeren, wijl hij „onaangename verrassin
gen" zou kunnen ondervinden. Rusland was
immers het land der onbegrensde mogelijk
heden"Men zou meenen, dat de heer
Larsons in het buitenland tegen de sovjet
regeering had geïntrigeerd; in werkelijk
heid had hij alleen de order van denzelfden
S. tegen zijn overtuiging moeten uitvoeren,
krachtens welke een veiling van Russisch
zilver door een Berlijnsche firma ongedaan
werd gemaakt en zijn verklaring, dat hij
zijn plicht had gedaan, werd met een glim
lach opgenomen: „Ja, dat is allemaal juist,
maar Moskou is nu eenmaal van een andere
meening". Deze „andere meening" zou ook
dezelfde Wolin' te bespeuren krijgen, die
jegens Larsons op zijn goede relaties pochte;
hij werd op 5 Mei 1926, eveneens in den
laatsten tijd Paltschinski en zijn vrienden
door de Tsjeka doodgeschoten,omdat hij
„misdadige speculatie" had uitgevberd.
Wel zijn er, meent Larsons, uitgesproken
anti-communistische deskundigen in Rusland
die bij de eerste gelegenheid de beste zouden
afvallig worden, maar een groot aantal
geeft aan het sovjetstelsel weloverwogen de
voorkeur boven het Czarisme en vervult
trouw en nauwgezet zijn plicht; des niette
min worden zij met de onbetrouwbare
elementen over een kam geschoren. Telkens
weer wórdt geweld tegen hen toegepast:
actieve en scheppende arbeid der deskundi
gen, zonder wier medewerking de weder
opbouw van Rusland onmogelijk is, wordt
zoodoende verhinderd. Telkens weer stuit de
„Spez" op de kwaadaardigheid, de eigen
zinnigheid en het wantrouwen van de com
munisten. Typisch daarvoor is de leider
van de „Gochran", de staatsschatkist, die
zich tegen de opdrachten van zijn chef,
Larsons, verzette, omdat hij ze als contra-
revolutionnair beschouwde. „Ik ben de vroe
gere ministerpresident van de republiek van
het verre Oosten en zal mij door hiemand
die buiten de partij staat, de wet niet laten
voorschrijven", veridaarde deze kameraad
Nik, een arbeider, die natuurlijk van de
bruikbaarheid van het zilver en de kost
baarheden, die Larsons voor de smeltkroes
in het belang van de musea wilde redden,
geen besef had. En Scheinmann, die Larsons
order had goedgekeurd, capituleerde voor het
„gerenommeerde" lid van de partij„Ge
moogt met uw opdracht vokomen gelijk heb
ben gehad, maar lk geloof niet. dat het
nut heeft, daarom dergelijk gevaar te
loopen!" Telkens weer moet evenwel de
„Spez" rekening houden met de onbekwaam
heid der communisten; bewijs daarvoor is
Larsons' rapport over platinaverkoopen
der Russische regeering, die ondanks Larsons
handigheid faalden, omdat men in Moskou
nog slimmer wilde zijn en den boog te
sterk spande. Dat Is de atmosfeer, waar
in de „Spezen" werken, en dus kan het geen
verwondering wekken, dat van tijd tot tijd
uit hun kringen een voorbeeld wordt ge
steld, dat het communisme voor zijn on
bekwaamheid, zijn wantrouwen, zijn inner
lijke zwakheid telkens weer offers moet heb
ben, die zijn verantwoordehjkheidsgevoe.
moeten in slap wiegen.
Jonge bruid: Karei heeft me tijdens een
bioscoopvoorstelling gevraagd.
Oom: Zoo. Een sprong in het duister
dus.
Llen: Heb je alweer ruzie met je man
eehad? Wat is er nu weer aan de hand?
Dien- Ach, hetzelfde als altijd. Ik heb
gelijk en hij wil het niet met me eens zijn.
Ja, stel Je voor, Jansen heeft me een
ouden dwaas genoemd.
Schandelijk. Je bent heelemaal niet oud.
Klant in schoenwinkel: Mag ik een paar
bruine schoenveters van u hebben?
Winkelier. Ja meneer. Hoe lang wilt u ze
hebben?
Klant: Nou, natuurlijk tot ze kapot gaan.
Een ondernemende firma zendt reclame
circulaires rond, op de envelop waarvan ge
drukt staat: Privé. Alleen voor den heer des
huizes bestemd.
De diepere bedoeling hiervan is ongetwij
feld om zekerheid te hebben dat de vrouw
des huizes de envelop opent.
Schooljongen aan zijn huiswerk):
Vader, wil u die som voor mij maken?
Vader: Nee jongen, dat zou niet goed
^Schooljongen: Misschien niet, maar u
kunt het toch probeeren.
■lllllimilWIIlllMlillMI
De gelegenheid tot lachen wordt in Haar
lem's Dagblad niet verzuimd.
In het speciale weekblad „de Zaterdag
avond" dat bi} de courant behoort, worden
grappige anecdoten gegeven.
DaT NIET
Mijn lieve vrouw, wanneer er gasten komen,
En het gesprek vlot niet zooals het moet,
Dan wordt er vaak van alles bijgenomen,
Om tijd te vullen en dat vind ik goed;
Je komt met boeken vol met mooie platen,
En zegt dan niet, dat die maar zijn geleend,
Enfin, daar wil ik nu niet over praten,
Hun hulde is per slot ook niet gemeend;
Je toont ze handenarbeid van de kindren,
Daar gaat een half uur al weer gauw mee
heen,
Maar verre van mij om dat te verhindren,
In oudertrots sta j' immers niet alleen;
Nee, toon ze vrij ons heel bezit aan boeken,
En kinderwerk zooveel als je maar kan,
Maar als ik een ding vriendelijk mag
verzoeken,
Kom niet met baby-kiekjes van je man.
Ik ben bereid tot uren zwartepieten,
Ik speel desnoods een avond ganzebord.
Wanneer de conversatie met visite,
Te moeilijk en te pijnlijk hokkend wordt;
Leid ze door huis van zolder tot den kelder,
Wanneer het praten al te moeizaam bleek,
Laat ze maar spionneeren en vertel d'er,
Ook bij van d' eerste en tweede hypotheek;
Het kan me alles werkelijk niet schelen,
Ga jij je gang, ik doe wel met je mee.
Want alles beter dan je te vervelen,
Met een sigaar en met een kopje thee;
Die foto-albums, al zoo vaak bekeken,
Vertoon ze en geef er explicaties bij,
Maar één ding mag ik je wel dringend
smeeken,
Kom niet met kiekjes-in-de-wieg van mij.
P. GASUS.
Alle opvoeringsrechten van dil
smartlied voorbehouden. Het
kan echter vrijelijk (wat den
schrijver betreft althans) door
die echtgenooten die ooit
in zuigelingenstaat gefotogra
feerd zijn, in den huiselijken
kring naar keuze gezongen of
gezegd worden.
lilili;ILii!llil!liilli!l!illllliiii!llHliilllll!lil!imilHllHlli!l!lllll!lllllHill3l!llillll!lllMII!l!liflllltl0ii;ii(llll!i!llll!llll!il['TII
P. Gasus dicht eiken dag een Rijm, dat
bijzonder in den smaak valt.
(Van onzen correspondent.)
De stryd tusschen vóór. en tegenstanders van den
oorlog. Remarque's critici.
BERLIJN, 15 Juni.
Het is een merkwaardig verschijnsel, dat
de generatie, die den oorlog meegemaakt
heeft, jaren lang van deze vreeselijke her
inneringen niets meer hooren wilde. En dit
verschijnsel beperkt zich niet alleen tot de
volkeren, die onmiddellijk bij de algemeene
slachting betrokken waren, maar betreft ook
de zoogenaamde neutralen. Ik weet van
vrienden, die oorlogsboeken geschreven
hebben, die zelf als oorlogscorrespondenten
aan de fronten waren, maar die er niet in
slaagden voor zulke herinneringen in Neder
land een uitgever te vinden.
Onmogelijk! schreven de heeren uitgevers.
Nooit en nimmer wil het publiek meer iets
over deze vreeselijke dingen onder de oogen
krijgen. Verbrand uw boek en wees blij, als
u zelf deze bijzonderheden vergeten kunt.
De heeren hadden de dingen verkeerd in
gezien!
Althans, dat moeten we heden vaststellen.
Het is anders geloopen. dan men verwachtte.
Men wilde wel degelijk over den grooten
oorlog schrijven en lezen, wilde ook films
zien, welke den oorlog trachtten in de herin
nering wakker te roepen. Maar niet onmid-
delijk nadat de vrede geteekend en de in
drukken nog te versch waren. Later, acht tot
tien jaren later.
Nu is het zoover. En wat zien we nu? Dat
de markt met oorlogsboeken en oorlogsfilms
als het ware overstroomd wordt! En of we
willen of niet, we moeten ons als chroniqeurs
met dit verschijnsel gaan bezighouden.
Ik herinner me den geweldigen indruk, dien
Barbusse, de groote Fransche schrijver en
communist, die wel de eerste oorlogsbe
schrijver in romanvorm geweest is, met zijn
boek „Le Feu" gemaakt heeft. Velen uwer
zullen het zonder twijfel gelezen hebben. Het
was een vreeselijk boek, vreeselijk door de
naturalistische schildering van bijzonder
heden, al moest men het Fransch om de tal
rijke dialecten wel bijzonder goed beheer-
schen om alle bijzonderheden op zich te
kunnen laten inwerken.
Het eenige nadeel van „Le Feu" was, dat
het te literair was en daardoor niet sober en
echt genoeg werkte. En men vergat het
spoedig, omdat toen de tijd voor een rustig
begrijpen dezer dingen nog niet aangebro
ken was. Maar verleden jaar is de groote
stroom begonnen. Ik wil hier al die titels
niet opsommen. Franschen, Duitschers, En-
gelschen (ik wil hier alleen „De Spaansche
Pachthoeve" aanbevelen), Tjsechen, Italia
nen en Russen schreven en hun boeken
maakten grooten indruk. En al die men-
schen lieten uitkomen, dat ze nu eerst in
Er zat weer een dag van noesten vlijt en
college loopen op. Met een trein
keerde toen een eenzaam spoor
student uit het stille stedeke Leiden naar de
residentie terug, met een handjevol muffe,
dorre rechtsgeleerde lectuur onder den arm.
Zijn onbezorgde hartje was dat des céliba-
tairs, het klopte zijn normale slagen en vrij
c i onverveerd, 'n stepje fluitend tusschen de
tanden, ging hij nog even een uitspattinkje
koopen, alvorens naar zijn ouderlijk huis te
gaan.
Er was zeker weer wat aan de hand in den
Haag, wat het viel hem op, dat er vrij wat
manspersonen met een blommetje in het
linker knoopgsgat geboord, langs 's Heeren
wegen wandelden Vermoedelijk weer een col
lecte! dacht hij. De tram bracht hem bij
een der groote restaurants in het centrum
der stad. Hij stapte uit, schoof zijn gecom
primeerde wetenschap nog eens wat vaster
onder den arm, wandelde verder en juist wil
de hij het café binnenstappen, waar een
paar kennissen hem wachtten, toen hij van
twee kanten tegelijk werd aangeroepen
„Meneer, meneer!" klonk het.
„Twee aan bod!" antwoordde hij, een jon
ge vrouw liep op een drafje op hem toe met
een bloemetje in de uitgestoken hand.
Maar toen sprong er 'n piepjong ding van 'n
omstreeks 1000 weken achter zijn rug om,
ging pardoes voor hem staan, riep schate
rend: „Kip ik héb je".
Hij bleef even kijken, naar de beiden,
bleef het brutaaltje ten slotte alleen aan
zien, liet zijn blikken gaan over een asch-
blond pagekopje, waarin een paar van le-
vensjool tintelende zachtgrijze oogen en 'n
bekje vol schitterend gave witte tandjes.
„U hebt me het eerst geënterd" zei hij.
Maar de andere jonge vrouw was er nu
ook. Zwijgend haalde hij zijn portemonnaie
te voorschijn grabbelde door zijn boeken ge
hinderd, met moeite een geldstukje uit, bood
het haar aan en kreeg een bloempje aan
groenen steel op ijzerdraad in ruil daarvoor.
„Dank u zeer"zei ze; neeg even en
liep alweer naar 'n ander toe een welgedanen
meneer, die zijn jas toeknoopend uit het
Restaurant stapte.
„Hè, wat flauw nou" begon het pagekopje,
als in zichzelf sprekend en de montere lach
was verdwenen.
„Neem me nu niet kwalijk, maar ik heb
in alles systeem, ik wou jullie naar den leef
tijd afwerken ziet u!"
„Ja maar, ja maar i k was er het eerst"
zei ze weer nog even pruilend. „Toe meneer,
weest u 's lief en koop er van mij ook nog
eentje".
.Beste kind. met alle soorten van genoe
gens, maar mag ik misschien weten waar
dat nu weer voor is. Is 't soms voor u zelf?
Ja? Ik zou in staat zijn u 'n heel koninkrijk
te schenken".
„Hm!" was 't antwoord; de oogjes gingen
neer, het gezichtje werd strak.
„Pardon, wilt u 'n bloempje? Het is voor
Pro Juventute" zei ze gereserveerd.
„O! juist. Zeker, ik heb m'n handen vol,
wilt u even m'n boeken vasthouden?"
Ze deed het, zweeg, keek door haar wim
pers heen naar den jongen man.
„Wilt u er zelf wat uitnemen?" vroeg hij,
,laat er nog iets in voor een borrel wilt u?"
„Moet u zelf maar doen", zei ze, lachte weer
even, zette toen weer een effen gezichtje.
„Is een pop genoeg voor 'n arm spoor
student?" zei hij, nam haar de boeken weer
uit de hand.
Ze knikte even, 'n paar maal, heftig en
beslist, de heele rij witte tandjes kwam weer
in 't geweer, nu zij die boeken van den
vreemden meneer kwijt was.
„Dank u wel!" zei ze.
„Ho, ho! stop 's even! Wat is u heerlijk
verstrooid zeg? Waar blijft m'n blommetje
nu? Ik houd van verstrooide menschen, dat
zijn als regel
„O ja, 't is waar, uw bloempje hè? Als 't
blieft" en ze reikte het hem aan.
„Och toe, weest u nu nog 's even lief cn
steekt u 't in mijn knoopsgat, ik kan me
haast niet roeren met die boeken".
„Als ik er maar bij kan", zei ze; hij bukte
zich; zij' ging op de teenen staan en from
melde hem met papieren bloempje in het
knoopsgat.
Onderwijl stoeide de wind met het blonde
haar, zond hem 'n verraderlijke wolk vol on
noembare, ondefinieerbare geuren in het ge
laat.
„Zie zoo!" zei ze, lachte weer..
„Ja!" zei hij, zuchtte eens en ze keken el
kaar eens aan.
Dit duurde zeker vijf volle seconden. En
dat is soms een heele tijd.
„Tja!" zei ze weer „Ikke
„Duszei hij. Enfin... 't is frisch vindt
u niet?"
„Och ja.... nee, eerder, wel lekker weer fei
telijk".
„Tja, feitelij1' wel", zei hij. Ze had ontzet
tend lange wimpers, als ze naar beneden
keek, dat was zeldzaam zoo lang als die wim
pers waren.
Toen was er even 'n stilte, die duurde
minstens ze volle seconden Gregoriaansche
tijdrekening. „Nou, ik moet nu...." begon
ze.
„A propos! Waar is 't ook weer voor! 't Is
niet ->or u, neen, neen, 't is niet voor u,
maar voor
„Waar 't voor is? O! ja, voor.... kijk nu
zou ik het zelf haast niet wetenU maakt
iemand in de war. Voor Juventute natuur
lijk!"
„Precies. Nu juist zoudt u mij nóg 'n bloe
metje illen geven?"
„Hoe meer ik verkoop, hoe liever" zei ze;
sleog de oogjes weer neer, nam 'n tweede
bloempje en stak at bij het eerste.
Ze stond weer op de teenen, hij bukte zich
opnieuw. En zoo, de hoofden dicht bij elkaar,
ving het gesprek opnieuw aan.
„Hoeveel bloempjes hebt u nog? Als ik ze
nu eens allemaal...."
„O, veel te veel voor 'n armen spoorstu
dent!" zei ze, lachte nu weer haar sonoren
frisschen lach van jong vroolijk bakvlschje.
„Maar nu is het uit, hoor, uw borrel wordt
koud."
En toen richtte hij zich weer op, zij kwam
weer op de hakjes neer en ze zei: „Ziezoo
numoet ik."
„Tja" zei hij, „nu moeten we".
En toen keken ze elkaar wéér aan, wat ze
feitelijk al dientijd al gedaan hadden maar nu
zeker volle tien seconden, wat net 5 secon
den te veel was geweest.
Want juist in die laatste drie-, misschien
zelfs twee seconden, was het gebeurd, er was
even kortsluiting geweest en de zekeringen
waren allebei tegelijk doorgeslagen.
Hij stak 'n hand uit, weifelend, greep
daarin een klein smal handje, drukte het
waanzinnig hard, de wimpers gingen niet
neer nu
Toen zei hij, schor, met overslaande stem:
„Adieu!" groette niet en liep gehaast het café
voorbij.
Even stond zy stil, haalde diep en snel
adem, keek verward om zich heen en ging
toen, heel langzaam, voetje voor voetje weg
om af te rekenen.
Op het trottoir lag 'n tuiltje witte bloemp
jes, aan groene yzeren steeltjes, die geval
len waren en waaraan niet meer gedacht was.
Maar 't was toch 'n echte dag geweest pro
Juventute!
PIM PERNEL.
(Nadruk verboden.)
■iimmmiiiiinuniiiiiiHiiiiiiiiH
Een van onze medewerkers is PIMPER
NEL, het pseudoniem van een bekenden
Haagschen publicist, die geestige artikelen
cn schetsen schrijft.
staat geweest waren, hun ziel door het'
schrijven over al die vreeselyke by zonder
heden te ontlasten. Dat ze al die jaren onder
een zekeren druk geleefd hadden en hun ge
dachten niet vermochten te verzamelen.
Het meest geslaagde werk van dezen aard
is Remarque's „lm Westen nichts Neues".
Het boek heeft de uitgesproken tendenz
dat een oorlog met de moderne strydmidde-
len iets vreeselyks en menschonteerends is.
De meesten uwer zullen wel met mij van
oordeel zijn, dat deze conclusie niets nieuws
is, en dat elk verstandig mensch ook zonder
Remarque daartoe vanzelf gekomen is. Maar
wie zoo denkt, kent de toestanden, vooral
die in Duitschland, in geenen deele. En daar
om is het noodig, dat ik hier eenige com
mentaar geef.
Generaliseeren mag ik niet. In dit geval
zeker niet. Want de groote meerderheid van
het Duitsche volk is zeker pacifistisch ge
zind, en onder de voorstanders van deze
groote beweging tegen een herhaling van
een oorlog bevinden zich honderden be
roepsofficieren, zelfs generaals van het oude
keizerlijke leger, die in hun ijver naar veler
smaak „plus royaliste que le roi" geworden
zUn.
Maar de aanhang van hen, die den oorlog
ondanks alle ellende, die er mee verbonden
is, ja ondanks het feit, dat Duitschland nog
meer dan een halve eeuw aan de gevolgen te
lijden zal hebben, volstrekt niet zoo vreese
lijk, je onder bepaalde omstandigheden zelfs
wenschelijk vinden, die nog altijd droomen
van roem en wapeneer, en morgen bereid zyn
vooral tegen Frankrijk weer te velde te trek
ken, loopt nog heden in de millioenen.
En wat erger iswe hebben het onlangs
bij debatten over het boek van Remarque
in een Berlynsche vrouwenclub weer kunnen
vaststellenvooral de vrouwen staan
onder die geestdriftigen in de eerste rij. Ja,
er zijn nog honderdduizenden Duitsche
vrouwen, die als „het vaderland in gevaar
is" morgen hun mannen en zonen weer naar
de fronten zouden zenden, in de merkwaar
dige overtuiging, dat ze daar tot „helden."
gestempeld worden,
Deze zoogenaamd „nationale" kringen zijn
meer dan woedend over boeken als „lm Wes
ten nichts Neues", en hebben door middel
van de pers die tot hun beschikking staat
reeds de wonderlykste aanvallen op dezen,
jongen schrijver gedaan. Zoo vertelde men
van hem en doet het nog heden, ofschoon
allang door de geboorteacte bewezen is, dat
een en ander op leugens berust, dat hij
Kramer heet, zyn naam heeft omgekeerd
en daarna verfranscht om by zijn tegenstan
ders in het gevlei te komen als straks even
tueel vertalingen mochten volgen. Waartegen
aar t* voeren is, dat Remarque nimmer zijn
naam 7eranderd heeft, maar inderdaad zoo
heet; aan vertaling zeker niet gedacht heeft
omdat hij in zijn boek niets zag, en nadat
het door verschillende uitgevers als onbe
duidend geweigerd was, het eindelijk voor
een betrekkelijk gering bedrag aan de firma
Ullstein verkocht, die er zeker reeds honderd
duizenden aan verdiend heeft en fatsoenlijk
genoeg was om later uit eigen beweging den
auteur, die niets meer te eischen had, een
aandeel in de winst uit te blijven keeren.
Men wist mee te deelen, dat Remarque
zeer oud of wel zeer jong was, zoo oud dat
hij in 1914 reeds niet meer als frontsoldaat
te gebruiken geweest ware, en zoo jong, dat
hy toen de oorlog ten einde liep nog op de
schoolbanken zat. Voorts dat hij wel den
oorlog had meegemaakt doch ver achter het
front, waar men niet eens het geschutvuur
kon hooren en dus zyn heele boek uit den
duim gezogen was. Waarop de schryver aan
de hand van zyn militaire panieren antwoor
den kon, dat hy op zyn achttiende jaar
frontsoldaat was geworden, twee jaren in de
loopgraven gelegen had en driemaal ver
wond was, zoodat ook van deze leugen niet
veel overbleef, wat den politieken tegenstan
der niet verminderde verder te gaan met het
verspreiden van de zelfde verzinsels.
Remarque's boek is natuurlyk, zonder dat
de schrijver ook maar in de verste verte ver
moeden kon, een wereldsucces geworden. En
het gevolg is, als gewoonlijk, dat zich nu
duizenden ex-frontsoldaten aan de schrijf
tafel neerzetten en neer te schryven, wat ze
beleefd hebben. Met het resultaat, dat heel
wat papier nutteloos wordt volgeklad. Maar
ook de filmondernemingen hebben de „Kon-
junktur", den bloeitijd van de oorlogslite
ratuur begrepen.
Amerika, Engeland, Frankrijk, Duitschland.
Rusland hebben oorlogsfilms gemaakt en
de Fransche, die op het oogenblik onder den
naam „Verdun" vertoond wordt, is wel de
meest indrukwekkende en onpartydige van
alle. De menschen stroomen er heen en de
conservatieve kringen zien met innig leed
wezen, hoe alles, wat er toe by draagt den
oorlog bij het komend geslacht gehaat te
maken, succes heeft, terwijl ze met hun pro
oorlogsfilms zitten blijven!
Want ja, hoe ongelooflyk het ook klinken
moge: we hebben ook heel wat films moeten
slikken, die trachtten den oorlog te verheer
lijken, die ons de veldslagen uit den ouden
tijd met wapperende vaandels en stormende
cavalerie voortooverden en den indruk wilden
maken alsof nog heden persoonlyke moed
den oorlog tot een avontuur maakt, dat
eigenlyk geen jonge man missen mag.
En dan het tooneel niet te vergeten! Ook
daar wordt de slag tusschen voor- en
tegenstanders van den oorlog geslagen. Maar
het moet erkend worden, dat op de planken
de pacifisten, die den onriog verdoemen,
verre in de meerderheid zyn.
Deze nieuwe stryd zal nog wel jaren lang
gestreden worden. Tot alle schrijvers uitge
schreven zUn en naar andere onderwerpen
gaan zoeken. Maar wie geeft ons de zeker
heid, dat ook de geheime diplomatie dan
geen lust meer zal hebben om de volkeren
in nieuwe conflicten te betrekken?
H.v. B.
Haarlem's Dagblad is niet alleen maar een
Nieuwsblad. HET HEEFT IDEALEN. Een
daarvan is de voortdurende strijd tegen den
oorlog, omdat alleen door het kweéken van
een gezamenlijken internationalen afkeer
tegen den oorlog, die geesel verdwijnen kan.