ALS „DESKUNDIGE" IN SOVJET-DIENST. BRIEVEN UIT BERLIJN. PRO JUVENTUTE. De tragedie van de „Spezen". (Bijzondere correspondentie). (Dienst van de United Telegraph). Men weet tot den huidigen dag niet, waar om de drie oude ingenieurs Paltschinskt. v. Meck en Welitschko, die de sovjetregeering als deskundigen, als „Spezen" dienden, door de Tsjeka zonder vorm van proces zijn dood geschoten. De „Gudolc" (Fabriekssirene), een arbeidersblad, heeft weliswaar het proleta riaat sensationeele verhaaltjes verteld van de misdrijven dezer gevaarlijke „contra-revo- lutionnairen", die men ondanks den af schuw, dien de terreur wekt, niet kan lezen zonder te glimlachen: Paltscnniski en zijn vrienden moeten in hun streven, het volk tegen de sovjetmacht op te ruien, op het denkbeeld zijn gekomen, spoorwagens te construeeren, waarin de reizigers stellig zee ziek zouden zijn geworden, indien de waak zame G. P. OE. niet op het juiste oogen- blik zou hebben ingegrepen! Verder zouden deze slimme vossen zoo schijnheilig zijn ge weest, de regeering den bouw en den invoer voor te stellen van nieuwe, reusachtige loco motieven, door welke het verkeerswezen ver beterd zou worden; in werkelijkheid zou het hun plan zijn geweest, met behulp van deze superieure locomotieven, die niet alleen de staatskas milliarden lichter zouden maken, maar ook het aanleggen van nieuwe rails en het afbreken van de oude, het bouwen van nieuwe spoorbruggen enz. noodig zou den hebben gemaakt, het geheele verkeers wezen in de war te brengen en op het ge schikte oogenblik den vijand, die op de loer ligt, het land binnen te roepen. Dar wordt met de bekende bolsjewistische pathetiek voorgedragen en men weet niet, of men zich meer moet verbazen over de fantastische vindingrijkheid van de execu teurs, dan wel over de naïeviteit van het arbeiderspubliek, dat aan dergelijke verzin sels geloof schenkt. Maar de ware oorzaak van het plotselinge vermoorden der drie slachtoffers maken deze beweringen natuur lijk niet bekend. Meer aanspraak op waar schijnlijkheid zullen de mededeelingen mogen maken, volgens welke de executie beschouwd moet worden als een persoonlijke wraak neming van Stalin, Paltschinsky, v. Meck en Welitschko zouden Rykow in zijn strijd tegen Stalin en diens economische politiek van het noodige feitenmateriaal hebben voor zien, dat het „vijfjarenplan" als illusoir moest bewijzen. Met zijn bevel aan de G. P. OE., de drie mannen kort en goed te doen dooden, zou Stalin wraak hebben genomen op den door hem gehaten Rykow dien het hem niet gelukt was, persoonlijk uit het Politiek Bureau te verdringen. Welke de redenen ook mogen zijn het bloedgericht van de Tsjeka heeft weer de aandacht gevestigd op het tragische lot waaraan de „Spezen" in Rusland zijn over geleverd. Juist dezer dagen is een boek ver schenen. dat de sluier van dit droevige hoofdstuk der Russische realiteit oplicht en veel bijdraagt tot het begrijpen van het bolsjewistische régime. Tet is geschreven door M. J. Larsons (Als expert im Sowjet- dienst, Ernst Rowohlt, Berlijn 1929), een man, die als directeur van een Russisch- Engelsche mijnbouwonderheming reeds voor den oorlog in Rusland heeft gewoond en die zich na de bolsjewistische omwenteling ter beschikking van de sovjetregeering stelde als economisch vakman. Larsons is door haar in verschillende functies gebruikt, hij was lid van de spoorwegcommissie, die prof. Lomo- nossow, met het doel, eenige duizenden loco motieven te bestellen naar Zweden en Duitschland leidde en hij heeft de functie bekleed van plaatsvervangend chef der valuta-afdeeling bij het commissariaat van financiën, een van de belangrijkste en moeilijkste ambten in de sovjetorganisatie Reeds voor de revolutie was Larsons „links" georiënteerd, hij is vrijwillig tot de sovjets gekomen, omdat het opbouwend werk, dat in Rusland te verrichten viei, hem aantrok en op vele plaatsen van het boek is nog thans de overtuiging merkbaar, dat het bolsjewistische regime buitengewone maat regelen moest nemen, om de openlijke en verborgen vijandschap, die het overal in de bestuursorganisatie ontmoette, meester te worden. Aan de loyale gezindheid van den schrijver is geen twijfel mogelijk, desniette min kan men uit zijn droeve ervaringen af leiden, aan welke kwellingen de veel ver dachter Russische „Spezen", wier diensten door de sovjetregeering maar noodgedwongen zijn aanvaard, zijn blootgesteld. Begonnen bij de bespionneenng in hun hotel tot het leven van deze experts een langdurige marte ling, hetgeen door een Russischen collega van Larsons is vastgelegd in de woorden: „Wij loopen allen op een dun koord, wij weten zeer stellig, dat wij te eeniger tijd van dit touw omlaag zullen storten. Wij weten alleen niet, wanneer en aan welken kant van het koord wij den nok zullen breken!" Larsons boek bevat een aantal anecdoten die de Moskousche atmosfeer plaatsen in een fel licht. In het Savoyhotel, het ver maarde kwartier voor buitenlanders, waar van de kamers voorzien zijn van verborgen radio-ontvangtoestellen, zijn „kappers", die den gast besptonneeren en wie eenigszlns op de hoogte is, zal zijn kennissen niet op bellen zonder te beginnen met de woorden: Ik spreek uit hotel Savoy". Geheel Moskou weet dan, dat het gesprek wordt gecontro leerd. dat het in ieder geval komt in het dossier" van den bespionneerde bij de poli tieke politie. Men kan chef van de valuta- afdeeling zijn en niettemin zulk een dossier, zulk een zwarte lijst bezitten: op een schoonen dag, wanneer men m opdractu van de regeering naar het buitenland wi. vertrekken, om valuta-operaties uit te voeren wordt" het visum door de G. P. OE. geweigerd. Het zou immers kunnen zijn. dat de hooge sovjetambtenaar Tegelijk aandeelhouder of deelgenoot is van een buitenlandsche onder neming en zijn kennis van de Russische financiën voor eigen geheime doeleinden zou aanwenden. Wordt het visum tenslotte wanneer men het Tsjeka-opperhoofd Menschinski heeft getelefoneerd, dat „L. niet meer in staat is, te werken. Uw organisatie heeft hem geheel murw gemaakt", toege staan, dan krijgt de naar het buitenlana reizende valutachef een netten jongeman, lid van de communistische partij als zijri assistent mee, die zijn vrijen tijd te Berlijn of te Londen heeft te gebruiken, om geheime rapporten over het doen en laten van zijn chef naar Moskou te zenden. Door geheel 'i boek van Larsons is deze strijd merkbaar van een man, die met het sovjetregime in hei algemeen sympathiseert tegen het spion- nagesysteem, dat hem omringt. Hij spreekt uit ervaring, wanneer hij als zijn meening te kennen geeft, dat de „spez" alleen wordt geduld, wanneer hij absolute onderworpen heid aan den dag legt, dat hij echter ook dan in zekeren zin voortdurend een masker moet dragen, tenslotte tot mechanische, zuiver bureaucratische uitoefening van den dagelijkschen dienst wordt genoodzaakt en er alleen bang voor is, morgen door een lid van de partij te worden vervangen en broode - loos te zijn. Productieve arbeid is naar de meening van Larsons alleen mogelijk voor de leden der communistische partij, de „Spez" mag geen eigen initiatief aan den dag leg gen, wil hij niet verdacht worden. Zelfs een Krassin, die niet anders dan een salon bolsjewist was, heeft Larsons met dood- doodschieten zonder vorm van proces is het schieten bedreigd, wijl hij met de wijze, waarop de locomotiefbestelling van Lomo- nossow werd uitgevoerd, aanvankelijk niet accoord ging. „ïk moet u openhartig zeg gen", verklaarde Wolin, de chef van de bij zondere afdeeling van het commissariaat van financiën te Amsterdam, onder vier oogen aan den schrijver, „Uw hoofd is werkelijk geen Kopeke waard. Hoe nauwgezet ge uw functies ook moogt uitoefenen, niemand in de partij gelooft, dat ge uw taak onzelf zuchtig in het belang van de zaak en van de sovjetrepubliek uitvoert. ,En de al- gemeene agent S. (Scheinmann?) gaf Lar sons in overweging, niet naar Moskou terug te keeren, wijl hij „onaangename verrassin gen" zou kunnen ondervinden. Rusland was immers het land der onbegrensde mogelijk heden"Men zou meenen, dat de heer Larsons in het buitenland tegen de sovjet regeering had geïntrigeerd; in werkelijk heid had hij alleen de order van denzelfden S. tegen zijn overtuiging moeten uitvoeren, krachtens welke een veiling van Russisch zilver door een Berlijnsche firma ongedaan werd gemaakt en zijn verklaring, dat hij zijn plicht had gedaan, werd met een glim lach opgenomen: „Ja, dat is allemaal juist, maar Moskou is nu eenmaal van een andere meening". Deze „andere meening" zou ook dezelfde Wolin' te bespeuren krijgen, die jegens Larsons op zijn goede relaties pochte; hij werd op 5 Mei 1926, eveneens in den laatsten tijd Paltschinski en zijn vrienden door de Tsjeka doodgeschoten,omdat hij „misdadige speculatie" had uitgevberd. Wel zijn er, meent Larsons, uitgesproken anti-communistische deskundigen in Rusland die bij de eerste gelegenheid de beste zouden afvallig worden, maar een groot aantal geeft aan het sovjetstelsel weloverwogen de voorkeur boven het Czarisme en vervult trouw en nauwgezet zijn plicht; des niette min worden zij met de onbetrouwbare elementen over een kam geschoren. Telkens weer wórdt geweld tegen hen toegepast: actieve en scheppende arbeid der deskundi gen, zonder wier medewerking de weder opbouw van Rusland onmogelijk is, wordt zoodoende verhinderd. Telkens weer stuit de „Spez" op de kwaadaardigheid, de eigen zinnigheid en het wantrouwen van de com munisten. Typisch daarvoor is de leider van de „Gochran", de staatsschatkist, die zich tegen de opdrachten van zijn chef, Larsons, verzette, omdat hij ze als contra- revolutionnair beschouwde. „Ik ben de vroe gere ministerpresident van de republiek van het verre Oosten en zal mij door hiemand die buiten de partij staat, de wet niet laten voorschrijven", veridaarde deze kameraad Nik, een arbeider, die natuurlijk van de bruikbaarheid van het zilver en de kost baarheden, die Larsons voor de smeltkroes in het belang van de musea wilde redden, geen besef had. En Scheinmann, die Larsons order had goedgekeurd, capituleerde voor het „gerenommeerde" lid van de partij„Ge moogt met uw opdracht vokomen gelijk heb ben gehad, maar lk geloof niet. dat het nut heeft, daarom dergelijk gevaar te loopen!" Telkens weer moet evenwel de „Spez" rekening houden met de onbekwaam heid der communisten; bewijs daarvoor is Larsons' rapport over platinaverkoopen der Russische regeering, die ondanks Larsons handigheid faalden, omdat men in Moskou nog slimmer wilde zijn en den boog te sterk spande. Dat Is de atmosfeer, waar in de „Spezen" werken, en dus kan het geen verwondering wekken, dat van tijd tot tijd uit hun kringen een voorbeeld wordt ge steld, dat het communisme voor zijn on bekwaamheid, zijn wantrouwen, zijn inner lijke zwakheid telkens weer offers moet heb ben, die zijn verantwoordehjkheidsgevoe. moeten in slap wiegen. Jonge bruid: Karei heeft me tijdens een bioscoopvoorstelling gevraagd. Oom: Zoo. Een sprong in het duister dus. Llen: Heb je alweer ruzie met je man eehad? Wat is er nu weer aan de hand? Dien- Ach, hetzelfde als altijd. Ik heb gelijk en hij wil het niet met me eens zijn. Ja, stel Je voor, Jansen heeft me een ouden dwaas genoemd. Schandelijk. Je bent heelemaal niet oud. Klant in schoenwinkel: Mag ik een paar bruine schoenveters van u hebben? Winkelier. Ja meneer. Hoe lang wilt u ze hebben? Klant: Nou, natuurlijk tot ze kapot gaan. Een ondernemende firma zendt reclame circulaires rond, op de envelop waarvan ge drukt staat: Privé. Alleen voor den heer des huizes bestemd. De diepere bedoeling hiervan is ongetwij feld om zekerheid te hebben dat de vrouw des huizes de envelop opent. Schooljongen aan zijn huiswerk): Vader, wil u die som voor mij maken? Vader: Nee jongen, dat zou niet goed ^Schooljongen: Misschien niet, maar u kunt het toch probeeren. ■lllllimilWIIlllMlillMI De gelegenheid tot lachen wordt in Haar lem's Dagblad niet verzuimd. In het speciale weekblad „de Zaterdag avond" dat bi} de courant behoort, worden grappige anecdoten gegeven. DaT NIET Mijn lieve vrouw, wanneer er gasten komen, En het gesprek vlot niet zooals het moet, Dan wordt er vaak van alles bijgenomen, Om tijd te vullen en dat vind ik goed; Je komt met boeken vol met mooie platen, En zegt dan niet, dat die maar zijn geleend, Enfin, daar wil ik nu niet over praten, Hun hulde is per slot ook niet gemeend; Je toont ze handenarbeid van de kindren, Daar gaat een half uur al weer gauw mee heen, Maar verre van mij om dat te verhindren, In oudertrots sta j' immers niet alleen; Nee, toon ze vrij ons heel bezit aan boeken, En kinderwerk zooveel als je maar kan, Maar als ik een ding vriendelijk mag verzoeken, Kom niet met baby-kiekjes van je man. Ik ben bereid tot uren zwartepieten, Ik speel desnoods een avond ganzebord. Wanneer de conversatie met visite, Te moeilijk en te pijnlijk hokkend wordt; Leid ze door huis van zolder tot den kelder, Wanneer het praten al te moeizaam bleek, Laat ze maar spionneeren en vertel d'er, Ook bij van d' eerste en tweede hypotheek; Het kan me alles werkelijk niet schelen, Ga jij je gang, ik doe wel met je mee. Want alles beter dan je te vervelen, Met een sigaar en met een kopje thee; Die foto-albums, al zoo vaak bekeken, Vertoon ze en geef er explicaties bij, Maar één ding mag ik je wel dringend smeeken, Kom niet met kiekjes-in-de-wieg van mij. P. GASUS. Alle opvoeringsrechten van dil smartlied voorbehouden. Het kan echter vrijelijk (wat den schrijver betreft althans) door die echtgenooten die ooit in zuigelingenstaat gefotogra feerd zijn, in den huiselijken kring naar keuze gezongen of gezegd worden. lilili;ILii!llil!liilli!l!illllliiii!llHliilllll!lil!imilHllHlli!l!lllll!lllllHill3l!llillll!lllMII!l!liflllltl0ii;ii(llll!i!llll!llll!il['TII P. Gasus dicht eiken dag een Rijm, dat bijzonder in den smaak valt. (Van onzen correspondent.) De stryd tusschen vóór. en tegenstanders van den oorlog. Remarque's critici. BERLIJN, 15 Juni. Het is een merkwaardig verschijnsel, dat de generatie, die den oorlog meegemaakt heeft, jaren lang van deze vreeselijke her inneringen niets meer hooren wilde. En dit verschijnsel beperkt zich niet alleen tot de volkeren, die onmiddellijk bij de algemeene slachting betrokken waren, maar betreft ook de zoogenaamde neutralen. Ik weet van vrienden, die oorlogsboeken geschreven hebben, die zelf als oorlogscorrespondenten aan de fronten waren, maar die er niet in slaagden voor zulke herinneringen in Neder land een uitgever te vinden. Onmogelijk! schreven de heeren uitgevers. Nooit en nimmer wil het publiek meer iets over deze vreeselijke dingen onder de oogen krijgen. Verbrand uw boek en wees blij, als u zelf deze bijzonderheden vergeten kunt. De heeren hadden de dingen verkeerd in gezien! Althans, dat moeten we heden vaststellen. Het is anders geloopen. dan men verwachtte. Men wilde wel degelijk over den grooten oorlog schrijven en lezen, wilde ook films zien, welke den oorlog trachtten in de herin nering wakker te roepen. Maar niet onmid- delijk nadat de vrede geteekend en de in drukken nog te versch waren. Later, acht tot tien jaren later. Nu is het zoover. En wat zien we nu? Dat de markt met oorlogsboeken en oorlogsfilms als het ware overstroomd wordt! En of we willen of niet, we moeten ons als chroniqeurs met dit verschijnsel gaan bezighouden. Ik herinner me den geweldigen indruk, dien Barbusse, de groote Fransche schrijver en communist, die wel de eerste oorlogsbe schrijver in romanvorm geweest is, met zijn boek „Le Feu" gemaakt heeft. Velen uwer zullen het zonder twijfel gelezen hebben. Het was een vreeselijk boek, vreeselijk door de naturalistische schildering van bijzonder heden, al moest men het Fransch om de tal rijke dialecten wel bijzonder goed beheer- schen om alle bijzonderheden op zich te kunnen laten inwerken. Het eenige nadeel van „Le Feu" was, dat het te literair was en daardoor niet sober en echt genoeg werkte. En men vergat het spoedig, omdat toen de tijd voor een rustig begrijpen dezer dingen nog niet aangebro ken was. Maar verleden jaar is de groote stroom begonnen. Ik wil hier al die titels niet opsommen. Franschen, Duitschers, En- gelschen (ik wil hier alleen „De Spaansche Pachthoeve" aanbevelen), Tjsechen, Italia nen en Russen schreven en hun boeken maakten grooten indruk. En al die men- schen lieten uitkomen, dat ze nu eerst in Er zat weer een dag van noesten vlijt en college loopen op. Met een trein keerde toen een eenzaam spoor student uit het stille stedeke Leiden naar de residentie terug, met een handjevol muffe, dorre rechtsgeleerde lectuur onder den arm. Zijn onbezorgde hartje was dat des céliba- tairs, het klopte zijn normale slagen en vrij c i onverveerd, 'n stepje fluitend tusschen de tanden, ging hij nog even een uitspattinkje koopen, alvorens naar zijn ouderlijk huis te gaan. Er was zeker weer wat aan de hand in den Haag, wat het viel hem op, dat er vrij wat manspersonen met een blommetje in het linker knoopgsgat geboord, langs 's Heeren wegen wandelden Vermoedelijk weer een col lecte! dacht hij. De tram bracht hem bij een der groote restaurants in het centrum der stad. Hij stapte uit, schoof zijn gecom primeerde wetenschap nog eens wat vaster onder den arm, wandelde verder en juist wil de hij het café binnenstappen, waar een paar kennissen hem wachtten, toen hij van twee kanten tegelijk werd aangeroepen „Meneer, meneer!" klonk het. „Twee aan bod!" antwoordde hij, een jon ge vrouw liep op een drafje op hem toe met een bloemetje in de uitgestoken hand. Maar toen sprong er 'n piepjong ding van 'n omstreeks 1000 weken achter zijn rug om, ging pardoes voor hem staan, riep schate rend: „Kip ik héb je". Hij bleef even kijken, naar de beiden, bleef het brutaaltje ten slotte alleen aan zien, liet zijn blikken gaan over een asch- blond pagekopje, waarin een paar van le- vensjool tintelende zachtgrijze oogen en 'n bekje vol schitterend gave witte tandjes. „U hebt me het eerst geënterd" zei hij. Maar de andere jonge vrouw was er nu ook. Zwijgend haalde hij zijn portemonnaie te voorschijn grabbelde door zijn boeken ge hinderd, met moeite een geldstukje uit, bood het haar aan en kreeg een bloempje aan groenen steel op ijzerdraad in ruil daarvoor. „Dank u zeer"zei ze; neeg even en liep alweer naar 'n ander toe een welgedanen meneer, die zijn jas toeknoopend uit het Restaurant stapte. „Hè, wat flauw nou" begon het pagekopje, als in zichzelf sprekend en de montere lach was verdwenen. „Neem me nu niet kwalijk, maar ik heb in alles systeem, ik wou jullie naar den leef tijd afwerken ziet u!" „Ja maar, ja maar i k was er het eerst" zei ze weer nog even pruilend. „Toe meneer, weest u 's lief en koop er van mij ook nog eentje". .Beste kind. met alle soorten van genoe gens, maar mag ik misschien weten waar dat nu weer voor is. Is 't soms voor u zelf? Ja? Ik zou in staat zijn u 'n heel koninkrijk te schenken". „Hm!" was 't antwoord; de oogjes gingen neer, het gezichtje werd strak. „Pardon, wilt u 'n bloempje? Het is voor Pro Juventute" zei ze gereserveerd. „O! juist. Zeker, ik heb m'n handen vol, wilt u even m'n boeken vasthouden?" Ze deed het, zweeg, keek door haar wim pers heen naar den jongen man. „Wilt u er zelf wat uitnemen?" vroeg hij, ,laat er nog iets in voor een borrel wilt u?" „Moet u zelf maar doen", zei ze, lachte weer even, zette toen weer een effen gezichtje. „Is een pop genoeg voor 'n arm spoor student?" zei hij, nam haar de boeken weer uit de hand. Ze knikte even, 'n paar maal, heftig en beslist, de heele rij witte tandjes kwam weer in 't geweer, nu zij die boeken van den vreemden meneer kwijt was. „Dank u wel!" zei ze. „Ho, ho! stop 's even! Wat is u heerlijk verstrooid zeg? Waar blijft m'n blommetje nu? Ik houd van verstrooide menschen, dat zijn als regel „O ja, 't is waar, uw bloempje hè? Als 't blieft" en ze reikte het hem aan. „Och toe, weest u nu nog 's even lief cn steekt u 't in mijn knoopsgat, ik kan me haast niet roeren met die boeken". „Als ik er maar bij kan", zei ze; hij bukte zich; zij' ging op de teenen staan en from melde hem met papieren bloempje in het knoopsgat. Onderwijl stoeide de wind met het blonde haar, zond hem 'n verraderlijke wolk vol on noembare, ondefinieerbare geuren in het ge laat. „Zie zoo!" zei ze, lachte weer.. „Ja!" zei hij, zuchtte eens en ze keken el kaar eens aan. Dit duurde zeker vijf volle seconden. En dat is soms een heele tijd. „Tja!" zei ze weer „Ikke „Duszei hij. Enfin... 't is frisch vindt u niet?" „Och ja.... nee, eerder, wel lekker weer fei telijk". „Tja, feitelij1' wel", zei hij. Ze had ontzet tend lange wimpers, als ze naar beneden keek, dat was zeldzaam zoo lang als die wim pers waren. Toen was er even 'n stilte, die duurde minstens ze volle seconden Gregoriaansche tijdrekening. „Nou, ik moet nu...." begon ze. „A propos! Waar is 't ook weer voor! 't Is niet ->or u, neen, neen, 't is niet voor u, maar voor „Waar 't voor is? O! ja, voor.... kijk nu zou ik het zelf haast niet wetenU maakt iemand in de war. Voor Juventute natuur lijk!" „Precies. Nu juist zoudt u mij nóg 'n bloe metje illen geven?" „Hoe meer ik verkoop, hoe liever" zei ze; sleog de oogjes weer neer, nam 'n tweede bloempje en stak at bij het eerste. Ze stond weer op de teenen, hij bukte zich opnieuw. En zoo, de hoofden dicht bij elkaar, ving het gesprek opnieuw aan. „Hoeveel bloempjes hebt u nog? Als ik ze nu eens allemaal...." „O, veel te veel voor 'n armen spoorstu dent!" zei ze, lachte nu weer haar sonoren frisschen lach van jong vroolijk bakvlschje. „Maar nu is het uit, hoor, uw borrel wordt koud." En toen richtte hij zich weer op, zij kwam weer op de hakjes neer en ze zei: „Ziezoo numoet ik." „Tja" zei hij, „nu moeten we". En toen keken ze elkaar wéér aan, wat ze feitelijk al dientijd al gedaan hadden maar nu zeker volle tien seconden, wat net 5 secon den te veel was geweest. Want juist in die laatste drie-, misschien zelfs twee seconden, was het gebeurd, er was even kortsluiting geweest en de zekeringen waren allebei tegelijk doorgeslagen. Hij stak 'n hand uit, weifelend, greep daarin een klein smal handje, drukte het waanzinnig hard, de wimpers gingen niet neer nu Toen zei hij, schor, met overslaande stem: „Adieu!" groette niet en liep gehaast het café voorbij. Even stond zy stil, haalde diep en snel adem, keek verward om zich heen en ging toen, heel langzaam, voetje voor voetje weg om af te rekenen. Op het trottoir lag 'n tuiltje witte bloemp jes, aan groene yzeren steeltjes, die geval len waren en waaraan niet meer gedacht was. Maar 't was toch 'n echte dag geweest pro Juventute! PIM PERNEL. (Nadruk verboden.) ■iimmmiiiiinuniiiiiiHiiiiiiiiH Een van onze medewerkers is PIMPER NEL, het pseudoniem van een bekenden Haagschen publicist, die geestige artikelen cn schetsen schrijft. staat geweest waren, hun ziel door het' schrijven over al die vreeselyke by zonder heden te ontlasten. Dat ze al die jaren onder een zekeren druk geleefd hadden en hun ge dachten niet vermochten te verzamelen. Het meest geslaagde werk van dezen aard is Remarque's „lm Westen nichts Neues". Het boek heeft de uitgesproken tendenz dat een oorlog met de moderne strydmidde- len iets vreeselyks en menschonteerends is. De meesten uwer zullen wel met mij van oordeel zijn, dat deze conclusie niets nieuws is, en dat elk verstandig mensch ook zonder Remarque daartoe vanzelf gekomen is. Maar wie zoo denkt, kent de toestanden, vooral die in Duitschland, in geenen deele. En daar om is het noodig, dat ik hier eenige com mentaar geef. Generaliseeren mag ik niet. In dit geval zeker niet. Want de groote meerderheid van het Duitsche volk is zeker pacifistisch ge zind, en onder de voorstanders van deze groote beweging tegen een herhaling van een oorlog bevinden zich honderden be roepsofficieren, zelfs generaals van het oude keizerlijke leger, die in hun ijver naar veler smaak „plus royaliste que le roi" geworden zUn. Maar de aanhang van hen, die den oorlog ondanks alle ellende, die er mee verbonden is, ja ondanks het feit, dat Duitschland nog meer dan een halve eeuw aan de gevolgen te lijden zal hebben, volstrekt niet zoo vreese lijk, je onder bepaalde omstandigheden zelfs wenschelijk vinden, die nog altijd droomen van roem en wapeneer, en morgen bereid zyn vooral tegen Frankrijk weer te velde te trek ken, loopt nog heden in de millioenen. En wat erger iswe hebben het onlangs bij debatten over het boek van Remarque in een Berlynsche vrouwenclub weer kunnen vaststellenvooral de vrouwen staan onder die geestdriftigen in de eerste rij. Ja, er zijn nog honderdduizenden Duitsche vrouwen, die als „het vaderland in gevaar is" morgen hun mannen en zonen weer naar de fronten zouden zenden, in de merkwaar dige overtuiging, dat ze daar tot „helden." gestempeld worden, Deze zoogenaamd „nationale" kringen zijn meer dan woedend over boeken als „lm Wes ten nichts Neues", en hebben door middel van de pers die tot hun beschikking staat reeds de wonderlykste aanvallen op dezen, jongen schrijver gedaan. Zoo vertelde men van hem en doet het nog heden, ofschoon allang door de geboorteacte bewezen is, dat een en ander op leugens berust, dat hij Kramer heet, zyn naam heeft omgekeerd en daarna verfranscht om by zijn tegenstan ders in het gevlei te komen als straks even tueel vertalingen mochten volgen. Waartegen aar t* voeren is, dat Remarque nimmer zijn naam 7eranderd heeft, maar inderdaad zoo heet; aan vertaling zeker niet gedacht heeft omdat hij in zijn boek niets zag, en nadat het door verschillende uitgevers als onbe duidend geweigerd was, het eindelijk voor een betrekkelijk gering bedrag aan de firma Ullstein verkocht, die er zeker reeds honderd duizenden aan verdiend heeft en fatsoenlijk genoeg was om later uit eigen beweging den auteur, die niets meer te eischen had, een aandeel in de winst uit te blijven keeren. Men wist mee te deelen, dat Remarque zeer oud of wel zeer jong was, zoo oud dat hij in 1914 reeds niet meer als frontsoldaat te gebruiken geweest ware, en zoo jong, dat hy toen de oorlog ten einde liep nog op de schoolbanken zat. Voorts dat hij wel den oorlog had meegemaakt doch ver achter het front, waar men niet eens het geschutvuur kon hooren en dus zyn heele boek uit den duim gezogen was. Waarop de schryver aan de hand van zyn militaire panieren antwoor den kon, dat hy op zyn achttiende jaar frontsoldaat was geworden, twee jaren in de loopgraven gelegen had en driemaal ver wond was, zoodat ook van deze leugen niet veel overbleef, wat den politieken tegenstan der niet verminderde verder te gaan met het verspreiden van de zelfde verzinsels. Remarque's boek is natuurlyk, zonder dat de schrijver ook maar in de verste verte ver moeden kon, een wereldsucces geworden. En het gevolg is, als gewoonlijk, dat zich nu duizenden ex-frontsoldaten aan de schrijf tafel neerzetten en neer te schryven, wat ze beleefd hebben. Met het resultaat, dat heel wat papier nutteloos wordt volgeklad. Maar ook de filmondernemingen hebben de „Kon- junktur", den bloeitijd van de oorlogslite ratuur begrepen. Amerika, Engeland, Frankrijk, Duitschland. Rusland hebben oorlogsfilms gemaakt en de Fransche, die op het oogenblik onder den naam „Verdun" vertoond wordt, is wel de meest indrukwekkende en onpartydige van alle. De menschen stroomen er heen en de conservatieve kringen zien met innig leed wezen, hoe alles, wat er toe by draagt den oorlog bij het komend geslacht gehaat te maken, succes heeft, terwijl ze met hun pro oorlogsfilms zitten blijven! Want ja, hoe ongelooflyk het ook klinken moge: we hebben ook heel wat films moeten slikken, die trachtten den oorlog te verheer lijken, die ons de veldslagen uit den ouden tijd met wapperende vaandels en stormende cavalerie voortooverden en den indruk wilden maken alsof nog heden persoonlyke moed den oorlog tot een avontuur maakt, dat eigenlyk geen jonge man missen mag. En dan het tooneel niet te vergeten! Ook daar wordt de slag tusschen voor- en tegenstanders van den oorlog geslagen. Maar het moet erkend worden, dat op de planken de pacifisten, die den onriog verdoemen, verre in de meerderheid zyn. Deze nieuwe stryd zal nog wel jaren lang gestreden worden. Tot alle schrijvers uitge schreven zUn en naar andere onderwerpen gaan zoeken. Maar wie geeft ons de zeker heid, dat ook de geheime diplomatie dan geen lust meer zal hebben om de volkeren in nieuwe conflicten te betrekken? H.v. B. Haarlem's Dagblad is niet alleen maar een Nieuwsblad. HET HEEFT IDEALEN. Een daarvan is de voortdurende strijd tegen den oorlog, omdat alleen door het kweéken van een gezamenlijken internationalen afkeer tegen den oorlog, die geesel verdwijnen kan.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 14