VEREERDER VAN ÏANNETTE. NAAR HET ENGELSCH VAN ETHEL M. DELL. (Korte inhoud van het voorafgaande) Jeannette is een weeldekind, de toe komst lacht haar dan ook tegen. Zij is immers mooi, heeft bovendien een rij ken vader en natuurlijk veel aanbid ders. naar keuze valt op Lord Conister, een aristocraat die zeer geëerd is. De meerderjarigheidsverklaring van Jeannette zal tegelijk met haar verlo ving gevierd worden met schitterende feestelijkheden die dagen duren. Haar vader toont zich zenuwachtig, het is alsof hij naar het tijdstip verlangt dat Jeannette getrouwd zal zijn. Toch heeft hij zijn dochter zielslief. Het is dan ook alleen omdat hij, naar hij zegt, niet gezond is. Hij wil Jeannette's toekomst verzekerd zien. Buck, die Jeannette reeds jaren in stil te bemint, blijft haar bewaken en met zijn zorgen omringen. Als het verlovingsfeest in vollen gang is, treden eenige detectives bin nen om haar vader te te arresteeren wegens bcdrfegelijke bankbreuk. Hij ontgaat die schande door een eind aan zijn leven te maken. Lord Conister gedraagt zich zoo, dat Jeannette hem zijn woord teruggeeft. Buck verzekert haar, dat zijn liefde tegen zoo'n stoot bestand is, maar Jeannette wil nu zelf haar brood gaan verdienen om, als dat mogelijk is, nog eens dc schuldeischers van haar va der te kunnen betalen. Maar daarnaar had Jeannette niet willen luisteren. „Ge zijt reeds veel te goed voor mij geweest. Het zal veel beter voor mij zijn op eigen wieken te drijven. Ik zal best op mijn voeten neerkomen. Dat heb ik juist noodig". „Ach, als het maar zoo uitkomt!" zuchtte Lady Varleigh. „Maar voor een meisje in jouw positie is het iets zoo héél, héél anders. Wat voor werk zou je met mogelijkheid kun nen verrichten?" „Ik ben niet zonder bekwaamheden", ant woordde Jeannette trotsch. „En zoo lang het maar eerlijk werk is, kan het mij niet sche len wat het is". „Ach, lieve jc weet het niet! Je weet het niet!" zei Lady Varleigh. Zij had evenwel, voor zooveel haar betrof, voor de overmacht moeten zwichten en dezen dag zou Jeannette afscheid nemen van haar vrienden. Overeenkomstig haar besluit had zij uit het particulier vermogen van haar vader niets voor zichzelve behou den. Starfields was te koop, en alles wat daarmee verbonden was, haar auto, haar paard, zelfs haar juweelen. Op dit punt was Jeannette onwrikbaar. Van alles wat haar vader haar gegeven had wilde zij niets be houden, en zij weigerde, hetzij direct of in- dire?^eenig voordeel te putten uit den zwendel, die om harentwille bedreven was. Zij weigerde eenvoudig er verder over te spreken. En nu deed zij alle moeite om werk te vinden. Niemand wist wat zij gedurende die zes weken, die op den dood van haar vader ge volgd waren, geleden had. Ernstig en berus tend bood zij de wereld haar ongerept voor hoofd en niemand zag haar wankelen. Zelfs Lady Varleigh, hoe nauwkeurig deze ook acht op haar sloeg, had nooit een teeken van zwakheid ontdekt. Maar noch Jeannette, noch Lady Varleigh hadden eenig besef van de zich voordoende moeilijkheden, dan nadat zes weken van vruchteloos zoeken voorbij waren. Toen inderdaad, hoewel Jeannette het zelfs niet aan haar vriendin zou willen bekennen, begon de vrees voor mislukking, die zoo lang aan haar hart geknaagd had, onrustbarende afmetingen aan te nemen. Op het beschutte terras al maar heen en weer loopende, begon zij zich met iets als een paniek af te vra gen of er iets was waarvoor zij geschikt was. Zij had naar verscheidene betrekkingen ge solliciteerd en over andere gedacht, maar steeds had zich het een of andere bezwaar voorgedaan waarop zij afstuitte, een bijzon dere opleiding, die haar ontbrak. En zoowel haar hoop als haar trots hadden een beden- kelijken knak gekregen. Onder het loopen was zij éénmaal blijven staan en had naar de oude grijze Hall geke-' ken, die door den winternevel zichtbaar was. Sedert den dag waarop zij hem weggezonden had, had zij weinig van Buck gezien. Hij was haar een paar malen komen spreken over zaken, maar overigens hadden zij el kaar niet gesproken. Arme Buck! I-Iij had gedaan wat hij kon. Zij gevoelde een weinig wroeging. Zij had hem stellig niet met dankbaarheid overla den. Nu betrapte zij zich op een eigenaar dig verlangen, hem te zien. Niet dat hij haar met eenige mogelijkheid in haar netelige omstandigheden raad had kunnen geven. Zelfs als zij hem daartoe vergunning gaf, zou hij zeker het verkeerde zeggen, maar ach. zijn gewone blunders zouden haar eeni ge afleiding geschonken, of iets verdreven hebben van den twijfel die haar kwelde. Maar even zeker als had zij het hem ver zocht, wist zij. dat hij niet zou komen, of zij moest hem laten roepen, en daartoe kon zij niet besluiten. Maar wat kon hij eigen lijk doen of zeggen dat haar tot hulp zou zijn? a Ten einde Lady Varleigh genoegen te doen of liever, ten einde haar de smart van een scheiding te besparen, had Jeannette be loofd op Varleigh Park te zullen blijven, tot zij gevonden had wat zij zocht, maar zij was vast besloten dat haar verblijf niet van langen duur zou zijn. De verloopen zes we ken waren omgekropen en zij verlangde zelfs naar het vertrek van haar vriendin, want dan zou zij eerst haar eigen meesteres zijn. Met deze gedachte beproefde zij zich moed in te praten en haar vrees te ver bannen. In de grootc wereld van werkers moest ongetwijfeld ook een gaatje zijn voor haar, als zij het maar wist te vinden. In kalmer oogenbükken "leek het haar be spottelijk dat zij dat begaafde, geziene, welopgevoede meisje van de uitgaande we reld aldus, buiten haar eigen toedoen, uit gesloten werd. Maar het was waar. bekwaam als zij was. zij had zich nooit op eenigen bij zonderen arbeid toegelegd; zij had geen diploma's en nooit typewriten of steno ge leerd. En om het te loeren was er nu geen tijd meer. Zij wenschte terstond in haar eigen onderhoud te kunnen voorzien. Wat zij ook aanpakte, het moest dadelijk gesalarieerd XI. worden. Haar diepgewonde trots hunkerde er naar. De bloote gedachte, dat zij teerde op den zak van haar vrienden was als gif in haar aderen. „Ik heb niet het recht te leven, tenzij ik werk", hield zij zich voor. De mist in het park ging tegen den avond in een motregen over. Het werd kil. Opeens dacht zij aan haar vader, zittende bij den haard in zijn werkkamer op Starfields, ter wijl hij op haar thuiskomst wachtte, en voor zij het kon beletten, wrong zich een snik uit haar keel. O, kon zij nu haar armen rond zijn hals slaan zijn zilveren hoofd tegen haar hart drukken Heete tranen ontsprongen aan haar oogen en zij was machteloos ze" terug te dringen. Maar wat gaf het voor dezen éénen keer, want daar was niemand om het te zien. En zij was zoo moe o, wat was zij moe van dit leven met zijn bittere smart en zijn te leurstellingen en zijn mislukkingen. Zij had dien morgen in de krant gelezen dat Lord Conister voor de jacht op groot wild naar Afrika vertrokken was, en nu zij wist dat hij gegaan was, had zij een nieuwen steek in haar hart gevoeld. Niet dat zij Hugh betreurde! Dat was lang, lang geleden. Het behoorde tot een andere wereld, een ander bestaan. Maar toch was zijn vertrek de ver breking van een nieuwen schakel tusschen haar en het vroegere gelukkige leven, waar in zij als souvereine geheerscht had, en hij was de meest hofwaardige van al haar ho velingen geweest. Zij bleef koortsachtig heen en weer loopen en beproefde alle gedachten aan Hugh van zich af te zetten. Eindelijk liep zij naar het vaste einde van de balustrade, liet zich daar op neerzinken en ten slotte gebroken, snikte zij haar wanhoop uit. Vele minuten later, toen zij niet meer weenen kon, richtte zij het hoofd op en staarde blindelings in den avond. Zij rilde geducht, maar was te zwak om zich te be wegen. Het vreeselijke gevoel van verlaten te zijn drukte haar als lood. Morgen om dezen tijd zou zij inderdaad alleen en door ieder een verlaten zijn. En zonder eenige aanleiding zwierven haar gedachten opnieuw naar Buck naar Buck die altijd daar geweest was wanneer zij hem niet verlangde, en nu Wat was dat? Het kraken van een laars op het gras in de laagte ja, het was het kraken van een laars geweest. Den laatsten keer dat zij hem gesproken had. had zij zich wrevelig afgevraagd, hoe hij dat eeuwige kraken van zijn laarzen kon verduren. Hij besteeg de treden van het terras en plotse ling zag zij de lichtstraal van zijn electrisehe zaklantaren flikkeren. Hij bewoog zijn lan taren heen en weer als zochfc hij iets. Zij wist dat hij haar het volgende oogen- blik zou zien en met een instinct tot zelfbe houd sprong zij op en verried hem waar zij was. „Goeden avond, Buck!" Zij was nieuwsgierig of haar stem gewoon geklonken had, maar kwam dankba'ar tot de slotsom, dat als dit niet 't geval geweest was - Buck de laatste persoon op aarde zou zijn, iets ongewoons in den klank of aan haar- zelve op te merken. Hij keerde zijn licht in haar richting en liet het terstond zakken. Zij was er van overtuigd, dat hij haar gezicht niet gezien had. „Goeden avond. Jeannette", zei hij op zijn aangename, argelooze manier. „Schep je een luchtje vóór het gaat regenen? Het heeft er veel van of het vannacht zal blijven rege nen". Dit stelde haar grootendeels gerust, want Buck had van zijn leven nooit blijk van tact gegeven. Had hij iets van haar verdriet be merkt, dan was hij zeker onhandig met zijn aanbiedingen van hulp te voorschijn geko men. Het was eigenaardig genoeg, dat hij zich op dit tijdstip vertoond had. In dat op zicht had hij het nooit bijzonder getroffen, overwoog zij. Hij kwam altijd op het verkeer de oogenblik! „Zoek je iets?" vroeg zij zonder veel be langstelling. „Ja", zei Buck, en hij bukte zich om iets op te rapen. „Maar ik heb het al gevonden. Ik kwam eigenlijk niet precies daarvoor, maar nu ik het toch zag liggenHij hield op, waarschijnlijk bedenkende, dat het haar im mers toch niet kon schelen. „Ik kwam Sir Philip een bezoek brengen. Is hij thuis?" „Ik geloof het wel", antwoordde Jeannette, „maar weet het niet zeker". „Zij vertrekken morgenochtend zeer in de vroegte, niet waar?" ging hij voort. „Ja", zei Jeannette. „1-Ioe jammer dat je niet met hen mee gaat!" Dat was het laatste wat hij had behoor en te zeggen. De woorden vonden in haar een zaam hart weerklank. Wat speet het haar er niet in te hebben toegestemd hen te ver gezellen! Maar die spijt mocht zij aan Buck nooit laten blijken. Zij perste de lippen vast op elkander en zei niets. Hij stond naast haar en liet het licht van zijn lantaren verstrooid aan- en uitgaan. Zij betrapte zich op den wensch hem het ding uit de handen te rukken en het tusschen de bloemperken te slingeren, uit vrees dat het licht bij toeval op haar gezicht mocht val len en de onmiskenbare teekenen van ver driet verraden. „Wil ik je eens zeggen waarom ik naar Sir Philip kwam?" vroeg hij haar plotseling en met een schok kwam zij tot het bewustzijn, dat zijn gedachten zich niet eens met haar, maar met zichzelve en zijn kleine belangen bezig gehouden hadden. Maar zij wenschte hem ook niet te barsch al' tc snauwen. Daarom zei zij „Nu?" op zulk een toon dat het hem vrij stond verder te gaan of niet. Nog steeds met zijn lantaren spelende, keerde hij zich meer direct tot haar. „Ik kom hem zeggen dat hij de Hall kan koopen, zoo gauw hij wil". Deze mededeeling deed haar inderdaad op zien. Het was het allerlaatste dat zij ver wacht had. „Goeie genade!" riep zij uit, „dat hield ik voor iets dat je nooit gedaan zou -hebben!" „Ja", zei Buck, en zijn toon klonk droe vig. „Eéns dacht ik dat ook. Maar de tij den veranderen, weet je. En mijn broers zijn het met mij eens. dat het dwaasheid is de lasten van het oude huis te dragen als wij er een behoorlijken prijs voor kunnen krijgen". „Maar tochbegon Jeannette. Het nieuws had haar zulk een schok ge geven, waarvoor zij geen verklaring wist te vinden. De oude Hall en Buck hadden haar altijd zulke onvergankelijke mijlpalen toege schenen. „Wat ga Je dan doen?" vroeg zij opeens. „Ik?" antwoordde Buck. „O, ik ga ergens werk zoeken. Ik heb hier den laatsten tijd genoeg gelummeld om je de waarheid te zeggen. Vind je niet?" „Ik kan het waarlijk niet zeggen", ant woordde Jeannette, niet in staat zich te be vrijden van het gevoel dat een nieuwe ramp haar boven het hoofd hing. „Maar je zult niet gemakkelijk iets vinden". „Och, ik kan maar probeeren", hernam Buck. Hij zweeg een oogenblik, en toen: „Bandy zou graag zijn ontslag uit den dienst nemen en dan zouden wij het samen in Zuid-Afrika met het boeren kunnen be proeven", eindigde hij. Nu maakte Jeannette zich in ernst onge rust. Zij sprak met heftigheid. „Je kunt er toch niet aan denken je je aan zooiets zots te wagen!" riep zij uit. „Laat Bandy gaan als hij wil, maar jij Zij hield op eens op. „Waarom ik niet?" vroeg Buck. Zij kon geen behoorlijk antwoord vinden. „Het lijkt mij zoo belachelijk", antwoordde zij toen maar. „Je bedoelt, dat ik toch niet deug om er gens terecht te komen?" zei hij. Zij liet een gedwongen lachje hooren. „Ja, gedeeltelijk". „Niet heelemaal?" zei Buck. Zij aarzelde, voor het onloochenbare feit geplaatst, dat zij niet wenschte, dat hij gaan zou. Dit afschuwelijke gevoel van verlaten heid maakte een lafaard van Jeannette, die tot nog toe altijd zoo flink en vol zelfver trouwen geweest was. Zij herstelde zich met moeite. „Ik zou het jammer vinden, als je iets van dien aard deed", merkte zij op. „Waarschijnlijk zou je al je geld verliezen zonder er iets bij te win nen. En dan is er nog iets, wat je waar schijnlijk uit het oog verloren hebt. Weet je, dat Sir Philip de oude Hall alleen maar wil koopen om haar ai' te breken?" Buck zuchtte. „Ja, dat weet ik. Maar ik kan er niet blijven wonen, dus het helpt niet om daarover te tobben". „Waarom kan je er niet blijven wonen?" vroeg Jeannette. „Ten eerste, omdat ik het niet langer vol kan houden", zei hij. „En ten tweede, omdat ik niet wil". „Niet wil!" sprak zij hem op ongeloovigen toon na. „Niet als jij niet langer op Starfields bent", liet Buck volgen. „O, maar hoe bespottelijk!" riep zij, maar toch klopte haar hart sneller van verade ming. „Dat is belachelijk hoogst belache lijk!" „Best mogelijk", merkte Buck op. „Maar zoo denk ik er nu eenmaal over". „Je handelt overijld", hernam Jeannette. „Je hebt er niet behoorlijk over nagedacht". Buck plaatste zich vlak tegenover haar. „Wil je me iets zeggen?" vroeg hij eerbiedig. „Zeker, als ik kan", antwoordde Jeannette, en hst oude luchtige gevoel kwam weer over haar. Arme dwaas! Hij had leiding noodig. „Toen jij me dien dag afwees, handelde jij toen overijld?" vroeg hij. Zij v/as op het punt vol verontwaardiging uit te vallen, maar bedwong zich. Want al leen een dwaas zou zulk een vraag doen, en wat geeft het of men zich op een dwaas al boos maakt. „Neen", gaf zij ten antwoord. Buck doofde zijn lantaren uit en zij ston den in het donker. „Van toen af dagteekent mijn besluit", zei hij. De regen was begonnen langs hen neer te kletteren. Nog eenige oogenblikken en hij zou met bakken uit den hemel stroomen. Langer blijven werd onverantwoordelijk. Jeannette keerde zich om. „Zullen wij naar binnen gaan?" vroeg zij over haar schouder heen. „Zooals je wilt", antwoordde Buck en met nederige waardigheid volgde hij haar. HOOFSTUK H Lady Varleigh brengt uitkomst „Lieve!" berispte Lady Varleigh. „Ben je in dien regen uit geweest? Hoe kom je er toe? Dat mag je volstrekt niet! Kom, laat Marie andere schoentjes voor je halen en kom een kop thee bij mij drinken!" Jeannette liet zich afgemat in een stoel vallen, die voor haar bij den haard gescho ven werd. Haar gesprek met Buck had haar haar bedaardheid hergeven, maar de door gemaakte storm had haar gemoed ten diep ste geschokt. Zij was onuitsprekelijk ver moeid. „Arme lieveling!" zei Lady Varleigh, die met haar scherpe oogen alles opmerkte. „Ik wist niet waar je was, anders had ik je zelf hier gebracht. Haast je, Marie! Juffrouw Wyngold en ik hebben iets te bespreken". Jeannette gevoelde niet den minsten lust in een gesprek, maar hoorde de laatste op merking zwijgend aan. Eén ding moest ten minste van Lady Varleigh gezegd worden. Zij sprak nooit onzin. En zij viel nooit iemand onverwacht op het lijf, hoe dringend het on derwerp ook was, zonder maatregelen te ne men dat zij niet gestoord werd. Bij deze gelegenheid schonk zij Jeannette een kop thee in en wachtte tot zij een paar slokjes genomen had, alvorens zij met spre ken aanving. Zij was de leer toegedaan, dat het beter is iemand op zijn gemak te stellen, wil men er een aandachtig toehoorder van maken. „Ziezoo, kind, ben je nu wat op je verhaal gekomen?" begon zij eindelijk. „Omdat ik in derdaad iets van groot belang met je te be spreken heb. Je ziet er zoo moe uit, lieve. Is het niet te veel van je gevergd?" „Natuurlijk niet!" antwoordde Jeannette. „Nu dan, lieve!" Lady Varleigh ging zitten en zette haar voeten op het liaardijzer. „In de eerste plaats moet ik je een kleinigheid opbiechten werkelijk iets zeer gerings, en ik hoop dus, Jeannette, dat je het goed zult opnemen". Jeannette zag haar met flauwe belang stelling aan. „Ge hebt iets gedaan wat ik liever niet zou gehad hebben", antwoordde zij. Lady Varleigh maakte een afwijzend ge baar met haar handen. „Juist, lieve, zoo is het. Mijn eenige verontschuldiging is dat ik moest". Haar toon was niet zonder voldoe ning. „Misschien is het niet zoo erg", merkte Jeannette lusteloos op. „Wacht lieve. Wacht en hoor mij aan!" ging de andere voort. „Hot betreft je van zeer nabij. Eigenlijk ons beiden". Er blonk een ondeugende glans in haar oogen. Zij keek bijna meisjesachtig, en een paar seconden zag Jeannette in haar glim lach iets dat meer bekoort dan schoonheid. Het dwong haar terug te lachen en zij deed het van harte. „Lady Varleigh de Onover winlijke!" zei zij. „Wat hebt gij misdaan?" Lady Varleigh zat in zichzelve te lachen. „Ik zal je er alles van vertellen. Ik moet be ginnen met te zeggen, lieve, dat ik een vroe ger gedancn eed verbroken heb. En ik voel mij er heelemaal niet bezwaard over. En ik geloof niet, dat het mij zwaar aangerekend zal worden, mijn beweegredenen in aanmer king genomen, want die waren zeer loffelijk". „Maar wat heeft u dan toch gedaan?" drong Jeannette aan. Lady Varleigh lachte we.er. „Je moet mij alles op mijn eigen manier laten vertellen, lieve, want ik ben vanavond tamelijk geagi teerd. Stel je een oude vrouw van mijn leeftijd voor, Jeannette, die een minnebrief ontvangt. Een epistel nog wel, waarvan die goeie Philip geen flauw vermoeden zou heb ben, en van den man van een andere vrouw óók!" Haar oogen schitterden van pret. „Gij kunt nooit iets anders zijn dan jong", merkte Jeannette op. „Wel bedankt lieve. Maar dat maak ik me- zelve niet wijs. De kaars brandt laag, maar de vlam flikkert zoo nu en dan wat op". Zij leunde voorover en streelde de hand van Jeannette. „En nu kom jij er aan te pas", ging zij voort. „Zooals je misschien weet, lie veling, heb ik me zeer ongerust over je ge maakt en alles bedacht hoe ik je zou kunnen helpen. Ik heb bijna even lang wakker ge legen als jij, en dat wil wat zeggen. Maar het 'einde was dat ik wanhopig werd en mijn ge lofte verbrak van nooit weer met Sir Jervis Kingswold in briefwisseling te treden (ik had die belofte tv/intig jaren geleden afgelegd, lieve, en zooals ik reeds zeide, zal het een oude vrouw als mij niet zoo zwaar aangere kend worden) ik was dus ten einde raad, schreef hem een briefje, en stortte mijn hart voor hem uit. Ik vertelde hem alles; hoe dier baar je me was, hoe bezorgd ik me over je maakte en over je toekomst. Ik zei hem, Jeannette ja, dat zei ik dat je me waart als een dochter. Ik was verplicht dat te zeg gen, lieve, want ik wilde hem precies aan het verstand brengen, hoe dierbaar je me bent. Wil je me dat vergeven?" Jeannette boog zich zonder te spreken tot haar over en gaf haar een kus. „Dank je, lieve", zei Lady Varleigh. „Welnu, het gevolg was dat ik vanmiddag een brief ontving zoo'n kostbaren brief, maar ik durf hem niet behouden, uit vrees dat hij ge lezen zal worden door andere oogen dan de mijne ,als ik er niet meer zijn zal. Niet dat Philip er om zou geven zoo is hij niet. Hij zou er misschien om lachen, Jeannette, en daarvoor is die brief te heilig. Zelfs hij mag den brief niet lezen! Hij vloeit zoo over van teederheid en volkomen begrijpen „de vol maakte harmonie" Lady Varleigh greep plotseling haar zakdoek en snoot haar neus geducht. „Maar komaan, wij spraken over jou zaken, nietwaar? Welnu lieveling, in antwoord op mijn verzoek of hij geen behoor lijke betrekking voor je kon vinden, zegt hij dat misschien te kunnen indien je den aard van die betrekking werkelijk hetzelf de is". „Als 't maar geen aalmoes is!" riep Jean nette. Lady Varleigh lachte haar verrukt toe. „Die nachtmerrie van je! Neen, neen, het is er ver vandaan. Het is, om je de waarheid te zeggen, een soort van dienstbaarheid die mij volstrekt niet zou aanstaan, maar misschien wil jij er voorloopig genoegen mee nemen, Jeannette, tot je iets beters kunt vinden. Hij heeft een dochter Dorothea; een bedorven schepseltje, net als haar moeder, vrees ik. Zij is korten tijd geleden geopereerd, en is sedert invalide. Maar zij is aan de beterende hand en nu willen zij haar een jong meisje tot ge zelschap geven, in plaats van de verpleegster die zij tot nu gehad heeft. Het is een betrek king die niet veel om het lijf heeft, lieve, maar er wordt geen bijzondere kennis ver- eischt, en ik geloof dat hij zeer in zijn schik zou zijn als jij haar zou willen aannemen". „Als juffrouw van gezelschap", merkte Jeannette aan. „Alleen als noodhulp", verbeterde Lady Varleigh haastig. „Het kan in ieder geval geen vaste betrekking zijn, want het meisje is zeventien en zal waarschijnlijk -uitgaan, zoodra haar toestand het veroorlooft. Maar het zal je vergunnen naar iets anders uit te zien, niet waar? Bevalt het baantje je niet dan kun je altijd bij mij terugkomen. Dat kun je natuurlijk ook, lieve, als je soms vacantie mocht krijgen. Dat is goed begre pen, niet waar, lieve. Ik l^an niet voorgoed van je scheiden". „U is veel te goed voor mij", zei Jeannette. Lady Varleigh zuchtte. „Het beteekent niets bij hetgeen ik zou willen doen. Maar we zul len geen oude koeien uit de sloot halen. Je neemt die betrekking aan, niet waar om mij pleizier te doen? Ik zal geen rust hebben als je weigert". „Ik zou er graag eens over denken", ant woordde Jeannette. Lady Varleigh legde een hand op haar arm. „Doe dat niet, lieveling, doe het asje blieft niet! Wat je ook later omtrent jezelve besluit, heb dit voor mij over en stel mij ge rust. Je weet, Jeannette, hoe ik mij somtijds erg over je toekomst bekommer. Je verbeeldt je de wereld goed te kennen. Maar je vergist je daarin, lieve. lederen nacht bid ik God je onder zijn hoede te nemen". „Hoe lief van u", zei Jeannette geroerd. „Nu, en zou je dit dan niet voor mij willen doen?" drong Lady Varleigh met bewogen stem aan. „Het is niet wat ik voor je geko zen zou hebben. Het zou veel beter voor je zijn als je nog kon besluiten te trouwen met Buck, dien armen jonden. Maar welaan, ik heb het mijne gedaan!" ging zij voort toen zij zag dat Jeannette teekenen van ongeduld gaf. „Neem deze betrekking die je aangebo den wordt dan aan ik smeek het je, Jean nette. Dan ben je tenminste onder dak en het- zal een begin voor je zijn. Waarlijk, je mag niet weigeren". „Wat moet, dat moet", zei Jeannette met eenige bitterheid. „O, vat het zoo niet op!" bracht Lady Var leigh haar zacht onder het oog. „Zeg mij dat je te veel van mij houdt om mijn verzoek te weigeren! Ik zou het zoo heerlijk vinden". „Lieve Lady Varleigh!" Jeanette greep de hand die op haar arm rustte „hoe zou iemand het ooit over zich kunnen krijgen om u iets te weigeren!" „Dus je doet het!" riep Lady Varléigh, en zij loosde een diepen zucht van verademing. „Nu zal ik den slaap weer kunnen vinden. En, lieveling, hij vraagt of je ons morgen tot aan de stad wilt vergezellen, dan kan ik je aan hem voorstellen".' „U ontneemt mij den adem!" zei Jeannette. „Maar er is nogal haast bij, nietwaar? Er is geen tijd te verliezen. Wat heb ik er over getobd dat ik je achter moest laten! En eigenlijk behoefde dat heelemaal niet! Heb je ooit opgemerkt, lieve, hoe dikwijls wij ons noodeloos ongerust maken?" „Ik heb er geen ondervinding van", ant woordde Jeannette. „Je bent nu vermoeid, lieve. Wij zullen nu niet langer praten, maar laar Marie je boel tje bij elkaar pakken en wij gaan morgen allen tegelijk naar de stad. Nu zou ik gaar ne willen weten wat Sir Philip uitvoert. Ik moet het hem gaan vertellen". „Ik kan u zeggen wat hij uitvoert", zei Jeannette. „Hij praat met Buck". ..Buck? Is hij dan hier? Wanneer is hij gekomen? Heb jij hem gesproken?" „Ja. ik heb hem gesproken". Jeannette sprak met gemaakte onverschilligheid. En ik weet ook waarom hij kwam. Hij maakte er geen geheim van, dus kan ik u wel zeggen wat het was". „Wat dan?" vroeg Lady Varleigh en zij zag het meisje met een blik van verlevendigde hoop aan. Toen Jeannette dat zag, liet zij een spot tend lachje hooren. „Neen, hij wil Sir Philip niet tot versterking van zijn eigen krachten laten aanrukken. Zelfs Buck begrijpt dat het hem toch niets helpen zou. Hij is alleen geko men om de oude Hall te koop aan te bieden, daar hij en zijn broers niet langer prijs stel len op haar bezit". „O, Jeannette!" Verwondering en smart klonken in de stem van Lady Varleigh. „Dat is om jou", eindigde zij. Jeannette haalde even de schouders op; het was een gebaar uit de dagen toen zij nog souvereine vorstin was. „Ik wijs alle schuld van mij af", zei zij. „Hij is als dwaas gebo ren en zal het al zijn dagen blijven". „Een dwaas om jou lief te hebben! O, Jeannette!" riep zij nog eens. Jeannette keek haar aan tusschen de oog haren van haar neergeslagen oogleden door. „Om die reden méér dan om iets anders", zei zij „een dwaas". „Ik geef je op", hernam Lady Varleigh. ,Xaten wij hopen dat hij nu hetzelfde zal doen", antwoordde Jeannette. HOOFDSTUK Hl. De reis. En zoo gebeurde het, dat toen des morgens het uur van vertrek aangebroken was, de reizigers, vergezeld van een berg bagage die Sir Philip geweldig deed mopperen, maar waarover Lady Varleigh haar voldoening te kennen gaf, vertrokken, en Jeannette met hen mee ging bleek en kalm en ernstig de eerste schrede zettende op het pad waarlangs zij haar eigen brood ging verdienen. Dat Buck toevallig met denzelfden trein naar de stad ging, ontstemde haar een wei nig, maar Lady Varleigh legde haar uit, dat het een zuivere zakenregeling met Sir Philip betrof, die er op gesteld was de overdracht van Bentbridge Hall in allen vorm te doen plaats hebben, vóór hij Engeland verliet. Daar zij den nacht toch in de stad zouden doorbrengen, kon dit nog best, zoodat deze uitlegging alleszins aannemelijk was. Vond Jeannette ook niet? „Ik vind hem vervelend omslachtig", ant woordde Jeannette. „Maar dat is zijn eigen zaak". „Juist, lieve, juist", stemde Lady Varleigh toe, en zij haastte zich tot een ander onder werp over te gaan. Zij verkeerde zelve in de beste stemming, want het was mooi weer, en het vooruitzicht Engeland te verlaten was voor haar „een groote verlokking", zooals zij het uitdrukte. „Ik heb altijd een avontuurlijken geest ge had", was een van haar gezegden. Ook zij zag met verlangen naar het einde van de reis uit, maar om geheel andere re denen dan Lady Varleigh, terwijl de aanwe zigheid van Buck haar op onverklaarbare wijze verlegen maakte ,of het moest zijn, omdat zij de eerste schrede op haar nieuwen weg wenschte te zetten zonder aan oude ban den herinnerd te worden. Sir Jervis Kingswold had een uitnoodiging om in het hotel van de Varleigh's te komen lunchen, telefonisch aangenomen, maar tot bijzonder genoegen van Lady Varleigh was zijn vrouw verhinderd hem te vergezellen. „Wat een geluk, lieve!" merkte zij op. „Zon der haar komt hij veel meer tot zijn voordeel uit, en ik wil dat hij in je smaak valt". Het zou Jeannette verwonderen als zulks het geval was. Zij herinnerde zich Sir Jervis als een schraal, gladgeschoren man, met een hoog, schrander voorhoofd en oogen, die wat droefgeestig rondkeken. Hij had den naam van een van de knapste rechtsgeleer den in het land te zijn. Zijn welsprekendheid en zijn verwonderlijke handigheid in het af nemen van kruisverhooren hadden hem een grooten naam bezorgd. Er waren zeer weinig menschen die hem minstens niet bij name kenden. Het kon nauwelijks gezegd worden dat Jeannette hem persoonlijk kende. Tijdens een Londensch seizoen had zij hem af en toe ontmoet, maar nooit een woord met hem fewisseld. Eens was zij voorgesteld aan zijn vrouw, die haar dom en karakterloos toege schenen had, maar zij kon zich bijna geen voorstelling meer van haar maken. Als de dochter op haar geleek, behoefde zij omtrent haar nieuwen werkkring geen illusies te koesteren. Maar, zooals Lady Varleigh gezegd had, de betrekking was slechts voor tijdelijk, en in de stad was haar kans iets anders te vinden zooveel te grooter. Aan de andere zijde van den coupé gezeten, waren Sir Philip en Buck op zachten toon met elkaar in gesprek. Van achter haar krant sloeg zij laatstgenoemden half medelijdend, half -nieuwsgierig gade, en kwam, niet voor den eersten keer, tot de slotsom, dat zijn gezicht eigenlijk het minst belangwekkende was dat zij ooit gezien had. Zijn gelijkenis op Skittles ontstemde haar; want de van dartelheid tintelende geest van den jongeren broer was bij Buck zoo kennelijk afwezig, dat zijn uiterlijk er des te saaier om leek. Zij kreeg genoeg van Buck, sprak zij bij zich zelve. Het zou waarlijk een verkwikking zijn als zij niet meer iederen dag naar dat alle- daagsche gezicht behoefde te kijken. Maar wat dit punt betrof, voelde zij tegelijkertijd een kleinen steek in het hart. Hoe stond het met die Zuid-Afrikaansche plannen dacht hij nog altijd daarover? Ging hij naar da stad om daartoe meteen schikkingen te ma ken? Hij was in staat iedere domheid te be gaan, was haar eindoverweging. En den vo- rigen avond had hij niet gezegd die plan nen op te geven. Eensklaps werd het haar duidelijk dat zij voor het einde van de reia daaromtrent zekerheid moest zien te krijgen, en zij verzon iets om er over te kunnen be ginnen, zonder van te veel belangstelling verdacht te worden. Dit besluit deed haar haar blikken van hem afwenden en eenigszins plotseling tot haar lectuur terugkeeren. Het iag volstrekt niet in haar bedoeling hem in den waan te brengen dat zij ook slechts de geringste be langstelling voor hem koesterde. Hij was juist de man om munt te slaan uit den toestand, waarin het toeval hen op het oogenblik geplaatst had. Maar toch bleef haar nieuwsgierigheid om trent die onmogelijke Afrikaansche plannen bestaan, en zij zag geen kans er meer van te weten te komen, zonder zich te vernede ren tot het stellen van een directe vraag. Buck evenwel, schonk haar een gelegen heid, vóór zij hun bestemming- bereikt had den. Even voor het eindstation veranderde hij van plaats en kwam tegenover Jeannette zitten. „Ik heb van dat waagstuk van je ge hoord", zei hij, „mag ik je het beste toewen- schen?" Zij lachte tegen hem. Zij waren nu zoo dicht bij hun bestemming dat zij zich best veroorloven kon genadig te zijn. „Het kan de eerste schrede op de ladder tot iets beters worden", antwoordde zij. „Zoo beschouw ik het tenminste". „Ik ken Sir Jervis Kingswold", hernam hij. „Hij is een groot man in zijn soort". (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 12