JAN AMOS COMENIUS
UIT DE GROOTE STAD.
ZATERDAG 27 JULI 1929
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
VIJFDE BLAD
De kleermakerswerkplaats in de kazerne te Haarden, waar Comenius' stoffelijk overschot
begraven was.
De „Didactia Magna"
Velen zullen met belangstelling gelezen
hebben van de opgravingen in Naarden, die
tot gevolg hebben gehad dat Comenius' ge
beente gevonden werd. Men neemt thans ten
minste aan, dat het gevonden skelet inder
daad dat van den grooten Tsjech is. Prof. J.
van der Broek, die met den Praag-
schen professor Matiegka het onder
zoek leidde, weifelde aanvankelijk, doch
hij heeft dezer dagen verklaard, dat met vrij
groote zekerheid mag worden aangenomen
dat het gevonden geraamte inderdaad iden
tiek is aan dat van den vermaarden Tsjechi-
schen paedagoog en nadere studie heeft deze
meening slechts kunnen versterken.
Het is aan' geen enkel skelet op zich zelf te
zien welke persoon dit is,•tenzij er een buste
van hem bestaat, maar hier wettigen zoowel
de topografie van de vondst, de bijzonderhe
den die het geraamte vertoont (rheumatiek-
knobbels) als ook de verrichte metingen de
uitspraak, dat met vrijwel absolute zekerheid
van de overblijfselen van Comenius gespro
ken kan worden.
Het skelet werd nauwkeurig gefotografeerd
evenals de schedel, tal van maten wei-den
vastgelegd, zoodat nog slechts een gedetail
leerde, wetenschappelijke beschrijving zal
volgen. Deze zal door prof. Matiegka in sa
menwerking met prof. v. d. Broek worden ge
publiceerd, echter niet voor October, omdat
prof. v. d. Broek de volgende week naar Ame
rika vertrekt.
WIE IS COMENIUS?
r' Dr. G. A. Lindner zeide van hem: „Honderd
'Jaar na de ontdekking van Amerika werd in
een klein plaatsje bij de Moravisch-Hongaar-
sclie grens uit Slavische ouders de man ge
boren met wien ontegenzeggelijk het nieuwste
tijdperk van het opvoedings- en onderwijs
systeem begint". Deze man was Johan Amos
Comenius of eigenlijk Komensky. Hij werd
geboren in 1572. Jan Amos verloor reeds
vroeg zijn ouders en zijn voogden lieten hem
eerst op 16-jarigen leeftijd latijn leeren. Hij
studeerde in de theologie en werd predikant
van een Moravische Broederschap, die zich
tegen doodstraf, het dragen van wapens, het
bekleeden van overheidsambten en voeren
van processen keerde, in Fulneck. De Span
jaarden verwoestten Fulneck, Comenius'
vrouw en kinderen kwamen om, en zijn aan-
teekeningen verbrandden. Nadat hij gouver
neur bij een baron was geweest moest hij
vluchten naar Polen. Hij vestigde zich in
Lissa. Daar schreef hij zijn vermaarde: „Ont
sloten deur der talen", een leerboek voor het
latijn dat ook den weg aangaf om andere
vreemde talen te leeren. Het werd in een
twaalftal Europeesche talen overgezet, ook in
het Nederlandsch, en zelfs, door bemiddeling
van een Leidsch professor, in Oostersche ta
len. In Lissa ook schreef Comenius zijn groote
werk in het Boheemsch. Duitsch en Latijn:
i,Groote Onderwijs leer" (Didactia magna").
Uit den aard van de zaak kunnen wij hier
niet diep in gaan op dit ontzaggelijk belang
rijke werk. Doch vermeld zij als hoofdken
merken dat volgens Comenius, de kinderen
op aarde moeten worden voorbereid voor het
hoogere leven hiernamaals. Daarvoor moesten
ze vroom, zedelijk en verstandig worden ge
maakt. Fel keerde de schrijver zich tegen de
standenscholen. Ieder kind had recht op ge
lijk onderwijs. Armen en rijken moesten sa
men leeren. En allen moeten na de gewone
lagere school voortgezet onderwijs hebben.
Hij wenschte de studiejaren in 4 tijdperken
onder te verdeelen: Moederschoolmoeder
taal school; gymnasium, en academie. Come
nius was voorstander van klassikaal onderwijs
(groepen van 100). Doch de klassen zouden
onderverdeeld moeten worden in 10 groepen
en in iedere groep 'zou de beste leerling als
„opzichter" dienst moeten doen. Comenius'
methode wordt gekrakteriseerd door het
woord: „Aan allen alles leeren."
De school zonder tucht was volgens een
Moravische zegswijze: „een molen zonder
water". Comenius placht te spreken van „Een
Het leven van één der grootste
paedagogen.
De grondlegger van het
onderwijs.
en de „Orbis Pictus".
akker die niet tijdig is gewied". Merkwaardig
is het ook dat Comenius een soort van
zelfregeering bepleitte. „De heele school en
elke klas afzonderlijk moest eigenlijk een re
publiek zijn, een senaat, een consul, en- een
praetor hebben". Uitvoerig beschrijft de groo
te baanbreker wat er in de verschillende
scholen moet worden onderwezen. Zoo behan
delt hij de moederschool, en de moedertaal
school om eindelijk bij het Gymnasium (12
De inleidende afbeelding tot de Orbis Pic
tus". De leeraar en de leerling.
tot 18 jaar) te belanden. Deze school moet in
elke stad voorkomen. Daar moeten die kin
deren zijn, die meer willen leeren dan een
ambacht. Ook wordt hier een begin gemaakt
met het onderwijs in de vreemde talen, ter
wijl in het derde leerjaar de wiskunde aap.
de beurt komt. Het vex-stand zal vooral moe
ten worden ontwikkeld door inductie: dus
door het trekken van conclusies uit een reeks
voorbeelden. (Dit beginsel nam Comenius
over van Bacon). In de academie (van 18 tot.
24 jaar) die in iedere provincie of ieder land
gevestigd moest zijn, kan iedereen zich vol
gens aanleg ontwikkelen in één bepaalde
richting.
Daar moeten volgens Comenius ook de on
derwijzers opgeleid worden.
In het kort samenvattende kan men zeg
gen, dat in de Moederschool de zintuigen wer
den ontwikkeld, in de moedertaalschool ge
heugen eir fantasie, in Gymnasium verstand
en wil, en op de academie de vorming van
den wil werd bevorderd.
Oxenstierna, de Zweedsche kanselier die
een buitengewone belangstelling aan den dag
legde voor het onderwijs, xxoodigde Comenius
uit om naar Zweden te komen. Doch de
geleerde was toen nog van meening dat hij
de broederschap waaraan hij was verbonden
niet kon loslaten.
Later werd hij ook naar Engeland uitge-
noodigd: hij ging, doch werd door de troe
belen aldaar genoodzaakt om spoedig terug
te keeren. Daarop ging hij toch naar Zweden.
Met steun van Lodewïjk v. d. Geer, een rijk
Nederlandsch koopman, begon hij nu aan de
samenstelling van een reeks leerboeken voor
Zweden; twintig jaren bleef hij in dat- land.
Doch hij werd bisschop van de reeds eerder
genoemde broederschap en vertrok weer naar
Lissa. Toen riep de vorst van Zevenburgen
hem om het onderwijs in zijn laixd te i*eor-
gaixiseeren. Comenius wist ondanks de hard-
nekkigen tegenstand van den Zevenburg-
schen adel door te voeren, dat de kinderen
van de rijken met die der armen in één klasse
onderwezen werden. Ook liet hij tijdens zijn
verblijf aldaar tooneelstukken die hij zelf
maakte, opvoeren.
DE ORBIS PICTUS.
In Zevenburgen maakte hij zijn „Wereld in
Beelden". De Orbis Pictus. Het is een uitge
breid prenteboek met beschrijvingen er bij.
In de inleiding is een prent opgenomen waar
op een onderwijzer en een leeiiing zijn afge
beeld. De onderwijzer vertelt, den jongen dat
hij hem allerlei zal leeren. Door middel van
plaatjes van meest dieren worden de
letters van het alfabeth geleerd. Ook de moe
der thuis, kan met behulp van dit boek haar
kinderen eerste beginselen bijbrengen. Het
werk was in 150 hoofdstukken verdeeld. Bij
elk hoofdstuk hoorde een plaatje.
Eén van degenen die dit boek in zijn jeugd
moest gebruiken wasGoethe. Het hand
haafde zich meer dan 150 jaar.
Comenius had dus een prachtlgen arbeid
achter den rug. toen hij Zevenburgen verliet
en weer naar Lissa trok. Spoedig na zijn te
rugkeer werd deze stad wegens haar vriend
schapsverhouding met Gustaaf Adolf van
Zweden, door de Polen verbrand. Comenius
moest vluchten. Velen zijner documenten, on
der anderen een woordenboek, waaraan hij
vier-en-veertig jaren had gewerkt, gingen bij
deze ramp verloren.
IN AMSTERDAM.
De groote Comenius kwam in Amsterdam
terecht. Daar leefde hij van het geven van
lessen in Latijn, aan rijke jongelui. Ruim 80
jaar oud was hij toen hij stierf. In Naarden
werd hij begraven. Een gedenkteeken werd
daar later voor hem opgericht.
Zonder twijfel, was Comenius één der
grootste paedagogen, wellicht de grootste.
Zijn invloed geldt tot den dag van heden.
Het door hem uitgewerkte systeem van scho
len, wordt immers tot nu toe in groote lijnen,
gevolgd.
'EEN FACULTEIT VOOR
DRAMATISCHE KUNST.
(Van onzen Londenschen Correspondent).
Twee jaar geleden besloot de Universiteit
van Londen, daartoe aangezocht door eenige
invloedrijke menschen, een diploma voor
dramatische kunst te verstrekken. Het beroep
vaxx het Tooneel kreeg daardoor de „stan
ding" van de universiteit. Binnenkort kan
publicatie van de eerste lijst der gediplo
meerden tegemoet worden gezien. Hier al
thans kunnen wij niet langer het idee koes
teren dat eeix actrice een mooie vlinder is,
wier zang-, dans- en speelgaven tot de ge
lukkige instincten moeten worden gerekend.
Een acteur of actrice, die het diploma van de
Londensche Universiteit wil halen, moet een
zwaar examen doorstaan over huiselijk en
maatschappelijk leven, costuumkunde, orna
mentiek, kunsthandwerk, de huishoudelijke
artikelen van het oude Griekenland en het
minder oude Rome en van Engeland van de
vroegste tijden tot heden. De aspirant voor
de tooneelkunst krijgt vragen te beantwoor
den op het gebied van anatomie, physiologie
en psychologie in haar betrekking tot be
weging en spreken. Hij moet grondig op de
hoogte zijn van de wetten van licht en elec-
triciteit toegepast voor het tooneel. Wie zich
voor dit diploma wil voorbereiden, moet een
cursus van twee jaar dooi-loopen aan
een der door de universiteit voor
dit doel goedgekeurde instituten. Een dier
instituten, dat zijn hoofdkwartier in de Lon
densche Albert Hall heeft, heeft zijn eigen
volledig toegerust theater. Het houdt elk
jaar een „zomerschool" in Shakespeare's stad
Stradford on Avon, gedurende het Shakes-
peare-feest. Dit jaar wordt de school bij uit
zondering te Malvern gehouden, waar dezen
zomer een Shaw-tooneelfeest zal plaats
hebben.
Aangezien Shaw van meening is dat hij
als tooneelschrijver op één lijn kan worden
gesteld met zijn grooten voorganger in de
zeventiende eeuw, zal hij met dezen gang
van zaken zeker tevreden zijn. Hij heeft er
vrede mee dat de tooneelscholen Shakes
peare's werk voor hun studiemateriaal kie
zen maar vindt het niet meer dan behoorlijk
dat men ook aan zijn werk denkt voor dat
doel.
DE RECORDREIS VAN DE
BREMEN.
(Van onzen Londenschen Correspondent).
De Britsche stoomvaai'tmaatschappijen, die
diensten onderhouden met Amerika, hebben
verklaard dat het haar niet heeft verbaasd
dat de ,3remen" het snelheidsrecord voor
den tocht naar New-York dat 21 jaar lang
op naam van de Mauretania heeft gestaan,
nu heeft verbeterd. Men troost zich met het
feit dat de Mauretania ..the blue ribbon"
zoo lang heeft gehad. Gedurende een deel
van den tocht maakte de Bremen 713 zee
mijlen in een etmaal, overeenkomend met
bijna 30 knoopen. De Mauretania heeft 28
knoopen gehaald. De Bremen ontwikkelt on
geveer 25 percent meer kracht dan de oud
kampioen, die overigens naar men zegt
nooit full speed heeft gevaren.
Gulle bewondering over de verrichting van
de Duitsche boot is hier niet gehoord. Wel
vraagt men zich hier in scheepvaartkringen
twijfelzuchtig af of de grooterc snelheid den
enormen prijs, die er voor betaald is. waard'
is. Men vindt dat 25 knoopen een geriefelijke
snelheid is, zelfs voor een „super"- stoom
schip in deze eeuw. Bij den huidigen stand
der techniek vreest men dat grootere snel
heid niet alleen ongeriefelijk wordt, ten ge
volge van trilling, maar zeer duur, hetgeen
beteekent dat vervoertarieven moeten worden
verhoogd. Men is hier verlangend de erva
ringen van de passagiers van de Bremen te
hooren en ook wil men graag weten hoe het
steenkoolverbruik was toen de Bremen het
hardst ging. Men is hier geneigd te twijfelen
aan de wijsheid van de in uitzicht gestelde
nieuwe snelheidsjachten tusschen de ver
schillende maatschappijen die booten naar
den anderen kant van den Atlantischen
Oceaan laten varen.
Wat de Britten hier verklaren in verband
met de prestatie van de Bremen kan ook al
wel hebben gegolden toen de Mauretania
haar snelheidsrecord vestigde. Men zal in-
tusschen het feit niet uit het ook kunnen
verliezen dat deze recordrcis van het schip
van de Noordduitsche Lloyd een niet te
schatten waardevolle reclame is voor de
maatschappij, die onvermijdelijk van gun
st igen invloed moet zijn op het aantal passa
giers. dat de. Bremen, en andere booten van
de onderneming, zullen vervoeren.
't Was snikheet geweest, „warm of zeer
warm" zooals het Meteorologisch Instituut
het uitdrukt. De zon had den gcheelen dag
fel gebrand op het asphalt van de groote
stad en op de hoofden en de lijven van de
werkers en de zwoegers en de nietsdoeners:
de lucht was voortdurend zwaar van broei
hitte geweest.
Op zoo'n dag snakken de Amsterdammers
in hun benauwdheid naar wat verademing,
die dan in den avond niet eens zoo heel
vroeg in den avond eindelijk komt.
Dan puft Amsterdam uit
Ik was in den avond van dien dag van
ovenhitte eens gaan kijken hoé de Amster
dammers uitpuffen.
In t Sarphatipark, een van de weinige
„longen" van Amsterdam toch eigenlijk
maar zoo'n klein longetje voor zoo'n groote
stad! daar speelden dicht bij een ingang
massa's groezelige, half-gekleede maar op
gewekte Amsterdammertjes bij en op een
zandhoop. Zij leken wat glimmerig en wat
kleverig en sommigen zagen er uit om ze zóó
onder de kraan van de waterleiding te hou
den, maar ik zeg u dat ze genoten van hun
spel met schepjes, emmertjes en zandvorm-
pjes, méér dan menig kind aan het strand.
Zij snaterden aan één stuk door en uit hun
onschuldige kindermondjes rolden soms de
vreeselijleste woorden. De moeders zaten er
om heen, aan den rand van den zandwoestijn.
Zij breiden en kwebbelden en genoten ook:
eindelijk een uurtje rust na een langen, war
men dag van werken-in-de-hitte zorgen voor
dit en voor dat en verbieden: „Laat. je 't
nou?" en „Pas óp als je 't weer doet!"
Verder op in het park: geen bank onbezet.
Risten oude mannetjes, met en zonder pijp
jes. meestal zwijgend of tusschenbeide eens
een opmerking makend, in placide rust naast
elkaar zittend, velen staag bewegend hun
mummelmonden.
Op andere banken groote en kleine, dikke
en dunne, oude en jonge Amsterdamsche
vrouwen-uit-het-volk. Z ij zwijgen niet. Deze
vrouwen kunnen niet zwijgen.' Het spreken
is haar een levensbehoefte, als eten en drin
ken. Zij zitten daar uren lang en praten over
de warmte van nu en die van tien, twintig
of nog meer jaren geleden, haar hitte-lced
van drie-hoog beschrijvend in krachtige,
smijdige taal: „Mensch, 't water liep me zóó
vamme lichaam af!" en ..'k Sting me potje te
koken en 'k had geen droge draad amme
lijf!" En zoo door tot in het oneindige. Zij
zijn meesteressen van het realisme, deze
vrouwen.
Wandelaars hingen over de leuning van de
rustieke brug en keken naar de statige,
aristocratische zwanen en de plebejische een
den; weer ergens anders doopten kinderen
hun zakdoeken in het water van de fontein.
Sarphati ter eere opgericht en veegden er
hun warme gezichten mee af.
In een geheel andere buurt, die éénig is in
haar soort (heeft wel een andere stad ter
wereld een „Jordaan"?), waar de straten en
de grachten bloemennamen dragen, waren de
smalle ramen zoo hoog mogelijk opgeschoven.
Daarvóór zaten de mannen te rooken of de
courant te lezen in hun overhemd of mis
schien nog minder, of wel zij hingen met het
halve bovenlijf zoo ver mogelijk uit het raam
en snoven op wat er aan frissche lucht uit
Amsterdam puft uit.
de straat naar hen opsteeg. Hetgeen niet veel
was, want de straat gaf wel allerlei rare en
verdachte luchtjes af. maar aan ozon was
deze straatlucht niet rijk. Eenige mannen
waren bezig midden op den weg een armza
ligen hit te roskammen en verderop dansten
opgeschoten meisjes bij een rijk-beschilderd
orgel.
Half in, half buiten of ook wel heeleman!
buiten de huizen zaten breed uit. op min of
meer kapotte matten stoelen of bankjes de
forsche, uitgegroeide Jordaansclie vrouwen,
de vleezige bloote armen over de borst gevou
wen. Vóór het huis (of het winkeltje) of voor
„de trap" te zitten schijnt in de Jordaan het
privilegie van de vrouwen te zijn: de man
nen blijven blijkbaar liever „boven", met him
pijp of hun krantje. Jordaan-jongens voet
balden of tuigden elkaar af of hingen op epn
kluit op elkaar: óók een manier van „uitpuf
fen".
Een andere film: paféland, Rembrandt-
plein. Dichtbevolkte terrassen. Heele familie-
of vriendengi-oepen om de tafeltjes. Veel luid
ruchtig gepraat over menschen en zaken. De
„obers" hollen af en aan met bladen vol kop
jes en glazen. Nóg is het warm al is het min
der dan over dag, maar de biertjes zijn koel
(zóó uit het. ijs) en de kwast en de limonade
blijven frisch door het. ijs, 'dat er langzaam
in smelt. De Rembrandtplein-Amsterdammer
is eenvoudig en joviaal; de keltaërs kénnen
velen van hun klantjes, maken hier of daar
een praatje of een gemoedelijk grapje, voor
zoover zij er tijd voor hebben.
Voorbij gangers worden aangeroepen: „Hé.
daar heb je Meijer! Hoe gaat het? Kom er
bij. kerel. Schuif an! 'n Biertje?
Leidscheplein. Anders. Héél anders. Toch
óók Amsterdam. Niet zulke groote groepen om
de tafels, hoogstens vier of vijf. Voor 't Ame
rican Hotel: vee! bekende Amsterdammers
uit de groote zaken of de kunstwereld. Veel
gegroet, heen en weer. Veel bekijken van
elkaar: ..daar zit die" cn „heb je hém ge
zien?" ..Ah. de familie Smit is terug van dc
reis. Wat is z ij bruin geworden! Hij ziet er
wat vermoeid uit
Dure auto's wachten langs den trottoirband.
Evenals voor Trianon. Hier meer „chic", of
wat er voor wil doorgaan. Muziek. Bier. kwast,,
limonade doen ook hier opgeld. Maar ook
andere, meer verfijnde verfrisschingen. Een
heel kalme spheer. Nog al vreemdelingen.
Geen bezwaar: de kellners verstaan en weten,
zich verstaanbaar te maken. Brokstukken
van gesprokken, die je opvang* gaan over dc
Italiaansche reis van verleden jaar, het Kur-
haus en de Pier te Scheveningcn, Stetson-
hoeden. „Zag, ober. die Crème de Menthe,
die is toch wel van Marnier?" „Heb jij je
Kunstzijde nog? Ik heb zc verkocht, 't Leek
me veiliger!" „Zoo, zijn. ze tóch geschei
den? Haar vader had een groote ranch in
Argentinië. Schat- cn schatrijk". „Ga je
dit jaar weer in het Palace Hotel?"
't Laatste wat ik van puffend Amsterdam
zag was oen ouwe juffrouw, die met een brei
kous in de hand op het „stocpie" vóór haar
huisje in een belachelijk nauwe straat in
slaap was gevallen. Haar hoofd met het dotje
haar van achteren hing op zij. En zij snurkte.
Poes zat naast haar....
J. C. E.
Typische voorbeelden uit de Orbis Pictus. Een kleermakerij cn het vuur. De cijfers
verwezen naar den tekst.
Links Prof. Matiegka cn rechts Prof. van den Broek, den schedel van Comenius
beschouwende.