UWE BCliDIMEir GSUY, De onbekende bouw van de ruimte HAARLEM'S DAGBLAD DONDERDAG 8 AUGUSTUS 1929 DERDE BLAD MIN. RUIJS GESLAAGD. Het nieuwe kabinet Min. Beelaerts Min. van Buitenl. Zaken Benoemingen spoedig te verwachten Zooals wij reeds gisteren in een deel dei- oplage konden vermelden, hebben pogingen van den Minister van Staat Jhr. Mr. Ruys de Beerenbrouck tot vorming van een extra parlementair kabinet een gunstigen loop genomen. Behalve minister Ruys, die nevens het voorzitterschap van den raad van ministers de portefeuille van Binnenlandsche zaken en Landbouw op zich zal nemen, zal naar wij vernemen het kabinet bestaan uit Jhr. Mr. F. Beelaerts van Blokland, minister van Bui- tenlandsche zaken, Mr. J. Donner minister van Justitie, Prof. Dr. R. H. Woltjcr, hoog- ïceraar aan de Vrije Universiteit te Amster dam, onder-voorzitter van den Ondemeraers- raad, minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Jhr. Mr. D. J. de Geer, minis ter van Financiën, Mr. Dr. L. N. Deckers, lid van de Tweede Kamer minister van Defensie Mr. P. J. Reymer, lid van de Eerste Kamer en burgemeester van Hilversum, minister van Waterstaat; Mr. T. J. Verschuur, voorzitter van den Raad van Arbeid te Breda, minister van Arbeid, Handel en Nijverheid en de heer g. de Graaff, minister van Koloniën. De benoeming is binnenkort te verwach ten. INDRUKKEN VAN HET NIEUWE KABINET. Zoo is dan gistermiddag al mocht ver wacht worden, dat de Kabinetsformateur, na de mislukking met een parlementair rechtsch ministerie, spoedig zijn kabmet m elkaar zou hebben toch nog onverwacht het nieuwe rechtsche extra-parlementaire kabinet te voorschijn getooverd. De eerste indruk, dien het Kabinet maakt is die van zwakte. Krachtige, groote figuren, menschen, die gesneden zijn uit het hout der staatslieden hebben er weinig zitting in. De beide grootere figuren in politiek opzicht zijn de heeren Ruys de Beerenbrouck en De Geer. De eerste heeft bekendheid als leider van rechtsche ministeries met een moeilijken le vensgang. Hoevele ambtgenooten heeft hij al zien komen en gaan tijdens zijn zeven jarig bewind na 1918, hoevele crisissen is hy aï hiet te boven moeten komen.. Dit pleit m ieder geval voor een zeker diplomatiek ta lent, voor slimheid, voor eigenschappen, die een zaak aan den gang kunnen houden. Eigenschappen, die wanneer wij de figuren der ministers, pas benoemd, nader beschou wen hem ongetwijfeld te stade zullen komen. Want 't is te verwachten, dat menige crisis en menig crisisje door hem zal moeten wor den bezworen in de toekomst. Een figuur, de figuur van Jhr. Ruys, die wel door soepelheid uitmunt, niet echter allereerst door vasthou dendheid aan breede en krachtige concepties. Die dit mag niet ontkend worden aller wegen geroemd wordt als een intelligent en Jmap regent. Van vaster allure is de onafhankelijke Mr. de Geer, die getoond heeft in een reeds lang durige openbare loopbaan te weten wat hij wil. Een knap jurist en een knap financier, die in menige staatscommissie zitting had, tot veel constructief werk geroepen werd en die o.m. met zijn wetsontwerp betr. de fi- nancieele verhouding toonde tot breede gre pen in staat te zijn. Jhr. de Geer is een minister van Finan ciën, die aan de saneering der rijksfinan ciën, aan het financieele evenwicht krachtig zal vasthouden. Tot het opvoeren van de be lastingen zal hij niet te vinden zijn. Dat be- teekent, dat, wanneer b.v. zijn ambtgenoot van Arbeid met breed om zich grijpende sociale voorstellen komen zou die veel geld zouden kosten, hem door Jhr. Mr. de Geer spoedig het halt zou worden toegeroepen. Het is met den loop der Rijksmiddelen voor ons, overigens niet te verwachten, dat het accrès der Rijksmiddelen genoegzame spe ling laten zal om veel nieuws te ondernemen zonder tot verhooging der belastingen over te gaan. Onmogelijk is 't niet, dat Jhr. de Geer al is hij dan geen premier zijn stempel op het nieuwe kabinet zal zetten. Een derde vooraanstaande figuur maar met hem is het aantal der leidende personen dan ook uitgeput is Mr. Donner. Een ju rist van meer dan gewone begaafdheid en schranderheid, wiens intellectueele gaven door ieder gaarne worden erkend. Toch nog niet iemand, die in staatkundig opzicht, in politiek opzicht, een rol heeft gespeeld en voorloopig ook nog niet schijnt te zullen spe len. Heel belangrijken wetgevenden arbeid heeft hij in de afgeloopen jaren wel tot stand gebracht. De overige benoemde ministers kunnen wij zeer wel rangschikken tot de rubriek der verrassing. Er zullen weinig menschen zijn, die niet- min of meer „uit het lood" raakten, toen zij alle nieuwe namen hoorden. De overige ministers zijn niet de mannen, waar van oogenblikkelijk ieder het geroepen-zijn, het leiderschap zal aanvaarden, het zijn niet menschen, die als machthebbenden spreken kunnen. De Kamer, de zeer critische, nauw-wegen- de Kamer, zal hen met eenige ironie zien komen, met belangstelling hunpe evoluties zien maken op het wel eens heel slappe koord der politiek. Daar is Arbeid, H. en N. De nieuw-benoem- de is Mr. Verschuur, voorzitter van den Raad van Arbeid in Breda. Een ongetwijfeld knap man. vóór zijn benoeming bij den Raad van Arbeid een bekend journalist lange jaren zat hij voor de Maasbode op de perstribune der Tweede Kamer en uit dien tijd kennen we hem als iemand, die niet met zich spot ten laat. Maar waar zijn zijn antecedenten voor het ministerschap? In ieder geval, nu Mr. Verschuur in het parlementaire water is gegooid, ligt het niet aan hem, wanneer hij van zijn ambtstijd niet maakt, wat er van te maken valt. Dr. Deckers voor Defensie. Ons land heeft nog niet dikwijls een burger-minister van Defensie (of van Oorlog en Marine) gehad. Uit de latere jaren kennen wij alleen de heeren de Jonge' en Bijleveld. Dr. Deckers zal tot die weinige gaan behooren. Voor de genen, die destijds geklaagd hebben over de fusie van „Oorlog" en „Marine" is deze be noeming tot op zekere hoogte een genoeg doening, een genoegdoening, omdat niet een legerman, die van Marine geen verstand heeft, benoemd werd. Een burgerminister zal „Oorlog" en „Marine" beide gelijkelijk be handelen. Des heeren Deckers militaire ante cedenten zijn zijn reserve-sergeantschap, zijn reeds jaren lang spreken voor de R.-K. fractie over militaire aangelegenheden bij de begrootingen en zijn bestuurslidmaatschap van den Bijz. Vrijw. Landstorm. Een zeer vriendelijk, hulpvaardig man is Dr. Deckers, die te Leuven en te Nijmegen heeft gestu deerd, maar opnieuw de vraag is hij een man, die meehelpt een Kabinet een krachtig Kabinet te doen zijn? Hij, die toch alereerst een landbouwman was en is. De benoeming van Jhr. Beelaerts van Blokland tot minister van Buitenlandsche Zaken verwondert ook. Niemand had hem terug verwacht; voor de komende onderhan delingen met België had men een meer con structieve figuur venvacht. Wij gelooven niet wat wij hoorden verluiden dat Jhr. Beelaerts zou aangebleven zijn, omdat het moeilijk zou geacht zijn, van minister van Buitenlandsche Zaken te wisselen tijdens de internationale conferentie, die gaande is. Buitengewoon verwondert het algemeen, dat oud-minister de Graaf weer minister van Koloniën is geworden. Indertijd reeds rees algemeen de klacht, dat minister de Graaf, hij mocht dan een uitmuntend ambtenaar geweest zijn, als minister niet deugde. Niet alleen, dat hij geen parlementair redenaar was hij praatte zijn onderwerpen dood en zijn hoorders in slaap men wist ook nooit, wat men aan zijn mededeelingen had. Bij de linksche groepen allerminst „persona grata" zijn herziening van de Indische staatsre geling is daarvan o.m. de reden, toen hij heel wat van zijn eigen blijkbaar wel-gefun- deerde gedachten over de teokomstige ont wikkeling der Indische positie in het geheel van het Rijks-staatsrecht liet vallen om aan de wenschen van de rechterzijde tegemoet te komen, waardoor o.m. het befaamde amen- dement-Feber geboren werd. Naar ik reeds schreef, moet op het program van Jhr. Ruys de Beerenbrouck voorkomen, de wensch om een stap te doen in de richting van de ge dachten des heeren Colijn. Wel wordt de Volksraad behouden, maar er schijnt door de instelling van een commissie aandacht ge wijd te zullen worden aan de bestuursdecen- tralisatie op de buitenbezittingen. Nu is 't bekend, dat de heer de Graaf als hoog amb tenaar in Indië de bestuursdecentralisatie voor Java heeft voorbereid. Moet tusschen de Colijnsohe wenschen en de benoeming van den heer de Graaf verband worden ge zocht? Van bepaalde Waterstaats-allures van Mr. Reijmer, Hilversum-burgemeester, hebben wij nooit vernomen. In de R.-K. gelederen staat hij als conservatief geboekt, bij de jongste verkiezing voor leden der Eerste Kamer heeft hij voor den democratischen vakbewegings man Serrarens moeten plaats maken. Een zeer gewaardeerd burgemeester is Mr. Rey mer, maar of hij een bewindsman is, die de in de laatste jaren op waterstaatsgebied zeer onbevredigde Tweede-Kamerleden kan te vreden stellen is minst genomen problema tiek. Prof. Woltjer is in parlementair opzicht een volkomen onbeschreven blad papier. Prof. Woltjer heeft in ieder geval wel onderwij s- precedenten. Hoogleeraar is hij aan de Vrije Universiteit en daarnevens een zeer gewaar deerd lid van den Onderwijsraad, welks vice- president hij is. Hij is een zoon van den be- faamden philoloog Prof. J. Woltjer. Ondanks zijn lidmaatschap van de Kerk van Dr. Geel kerken bleef hij een trouw A. R. Parlemen tair een volkomen onbeschreven blad pa pier in den Amsterdamschen Raad is zijn positie niet die van een sterk-leidende fi guur zal zijn werk en zijn werken moeten worden afgewacht voor men over hem een oordeel heeft. Over het geheel genomen zitten er in het nieuwe Kabinet weinig sterke persoonijkhe- den, enkele zwakke of zeer aangevochten fi guren en verschillende onbekende groothe den. Een gelukkige vaart durven wij het nieu we kabinet niet te voorspellen! Vooral van den kapitein zal heel wat gevraagd worden. Heel wat stuurmanskunst moge zij niet in lave er kunst overgaan! Misschien is het goed. wanneer Jhr. Ruys al reeds eens naar enkele mogelijke opvol gers uitziet! Dat velschillende vooraanstaande figuren in 't extra-parlementaire kabinet geen plaats vonden is te verklaren uit het feit, dat ver schillende heeren wel in een parlementair, niet in een extra-parlementair kabinet wil den zitten, zooals b.v. Mr. van Schaik. DE NIEUWE MINISTERS Jhr. Mr. Ch. Ruys de Beeren brouck is de zoon van wijlen den minister van Jus titie Ruys de Beerenbrouck. Limburger met hart en ziel, gelijk zijn vader, studeerde hij te Leiden, om niet lang na zijn promotie lid van de Tweede Kamer te worden. Geruimen tijd bekleedde hij die functie tot hij kort voor 1918 zijn vader opvolgde als commissaris van de Koningin in de provincie Limburg. In 1918 was hij 't, die weer een parlemen tair kabinet tot stand bracht. Zeven jaren is hij daarop president-minister geweest, wijl in 1922 zijn politiek werd voortgezet. In 1925 trad het kabinet-Colijn op, en de heer Ruys de Beerenbrouck werd president van de Tweede Kamer. Jhr. Ruys is in de R.K. par tij een zeer bekend man, voorzitter der R.-K. partij organisatie. JhrMr. D. J. de Geer werd te Arnhem geboren, studeerde te Utrecht en kwam spoedig na zijn promotie in den Raad van Rotterdam en in de hoofd redactie van de toenmaals nog aldaar ver schijnende Nederlander, het C.-H. dagblad. Enkele jaren daarna werd hij gekozen tot lid van de Tweede Kamer. Spoedig nam hij hier een vooraanstaande plaats in, werd in vele staatscommissies benoemd en was meer dan eens vice-president der Tweede Kamer. Te- zelf der tijd werd hij Gedeputeerde van Zuid- Holland. In 1922 burgemeester van Arnhem gewor den, bekleedde hij dit ambt niet lang, wijl hij geroepen werd opvolger te zijn van den heer de Vries, die als minister van Financiën over de Grondbelasting was gestruikeld. De bekende Vlootwet-episode deed hem weer aftreden. In het kabinet-Colijn was hij mi nister van Financiën, om na de kabinetscri sis de leiding van het intermezzo-kabinet te aanvaarden. Mr. J. Donner is nog een jong man. Na te Utrecht en te Leiden rechtswetenschap te hebben gestu deerd aanvaardde hij een gemeente-betrek king in Deventer. Zijn groote capaciteiten werden spoedig bekend men noodigde hem uit hoofdambtenaar in Rotterdam te worden. Slechts weinige jaren was hij dat, of Mr. Heemskerk vroeg hem raadadviseur te worden aan het departement van Justi tie. In dit ambt bereidde hij verschillende be langrijke wetsontwerpen voor en had ook de voorbereiding in handen van onderschei dene ambtenaarszaken. O.a. verdedigde hij hij naast minister Colijn als regeeringsge- machtigde het bezoldigingsbesluit, dat voor de ambtenaren aanmerkelijke achteruitgang beteekende. In het kabinet-de Geer werd hem de portefeuille van Justitie aangeboden, een ministerschap, dat hij met stijgend succes bekleedde. Verschillende verbeteringen bracht hij aan in onze wetboeken. Een zeer begaafd en zeer schrander man is Mr. Donner. Jhr. Mr. Beelaerts van Blokland was, na zijn studietijd te Leiden, commies griffier van de Tweede Kamer. Spoedig werd hij aangezocht voor de diplomatieke loop baan, die hij op eervolle wijze doorliep. Tij dens het uitbreken van den oorlog was hij gezant te Peking en werd belast met het waarnemen der belangen van Duitschland en Oostenrijk, wat hij op zulk een wijze deed, dat hem van beide genoemde landen, zoowel als van China hooge onderscheidingen te beurt vielen. Geruimen tijd is Jhr. Beelaerts voorts chef geweest van de afdeeling Diplomatieke Za ken. Na het overlijden van Jhr. van Vreden burch werd hem de gezantschapspost te Brussel toevertrouwd: toch nam hij die functie nooit waar, wijl hij intusschen de op volger van Jhr. van Karnebeek was gewor den en is gebleven. Als Nederland's ver tegenwoordiger in den Volkenbond deed hij belangrijk werk. Jhr. Beelaerts zal thans nu hij is aange bleven wel de gereedkomen ambtswoning aan het Voorhout betrekken. Omtrent den levensloop van Mr. Dr. L. N. Deckers die als minister van defensie zitting zal ne men in het nieuwe kabinet, kan het volgen de worden medegedeeld. De heer Deckers werd geboren in 1883 en studeerde aan de Universiteit te Leuven en daarna aan de Leidsche Hoogeschool. Als landbouwkundige heeft hij naam gemaakt door zijn bemoeiingen inzake den Christe- lijken Boerenbond in Noord-Brabant. Ook was de nieuwe bewindsman hoofdinspecteur der boerenleenbanken en secretaris van den R.-K. Ned. boeren- en tuindersbond. Voorts was hij nog een vooraanstaand bestuurslid in verschillende landbouworganisaties, lector aan de R. K. Handelshoogeschool, lid van de centrale commissie van de Statistiek en lid van den Hoogen Raad van Arbeid. De heer Deckers is sedert September 1918 lid van de Tweede Kamer der Staten-Gene raal. Mr. P. J. Reymer de nieuwe minister van Waterstaat, werd te Renkum geboren in 1882. Na aan de Amster- damsche Universiteit gestudeerd te hebben, vestigde hij zich na zijn promotie als advo caat en procureur te Amsterdam en vervol gens als zoodanig te Hilversum. Hij werd gekozen als lid van den gemeenteraad van Hilversum en van de Provinciale Staten van Noord-Holland. Later werd hij wethouder van de plaats zijner inwoning, totdat hij in 1922 als burgemeester werd benoemd. In 1918 was hij inmiddels ook gekozen tot lid der Tweede Kamer. Sedert 13 Maart 1928 had hij zitting in de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Na een langdurige en ernstige ongesteldheid heeft hij echter voor enkele maanden zijn werkzaam heden, na een volledig herstel, kunnen her vatten. Prof. Dr. R. H. Woltjer is lid van den Amsterdamschen Gemeente raad. Sedert verscheidene jaren is hij hoog leeraar aan den Vrije Universiteit te Amster dam in de faculteit der letteren en wijsbe geerte, waar hij de klassieke taalwetenschap doceert. Vooral op onderwijsgebied heeft hij zich gespecialiseerd. Hij is, gelijk gemeld, on dervoorzitter van den Onderwijsraad, het college dat aan den minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van advies moet dienen omtrent vraagstukken van algemee- ne strekking op onderwijsgebied. In den kring der Gereformeerde Kerken en van de Vrije Universiteit is zijn naam in de laatste jaren dikwijls genoemd als een der voormannen in de bekende kwestie-Geelker ken. Mr. T. J. Verschuur S. de Graaff die het beheer zal krijgen over het depar tement van Ai-beid. Handel en Nijvex-heid, was vroeger journalist en o.a. parlementair overzichtschrijver van het dagblad „De Maasbode". In 1919, bij de indeeling van de Raden van Arbeid werd hij benoemd tot voorzitter van den Raad van Arbeid-te Bre da. Bijzonder is mr. Verschuur naar voren ge treden in de Vereenïging van Raden van Arbeid waarvan hij sedert 1927 als opvolger van jhr. mr. Wittcrt van Hoogland het pre sidium bekleedt en m andere organisaties, waar hij verchillende malen belangrijke prae-adviezen heeft uitgebracht over vraag stukken, rakende de sociale verzekering. was in de beide ministeries Ruys de Beeren brouck van 1919 tot 1925 minister van kolo niën, als hoedanig hij den heer Idenburg opvolgde, die wegens gezondheidsredenen moest aftreden. Omtrent zijn Indischen staat van dienst, zij vermeld, dat hij van 19061910 directeur van het Binnenlandsch Bestuur is geweest. Vervolgens werd hij eenige jaren later Regeeringscommissaris voor de reorganisa ties van het bestuurswezen. In de laatste jaren van den oorlog was de heer de Graaff president-commissaris van de Nederlandsche Uitvoer Maatschappij. DE MISLUKKING VAN DE VORMING VAN 'N PARLEMENTAIR RECHTSCH KABINET. De Briefwisseling. Zooals reeds in de bladen is medegedeeld is tusschen den kabinetsformateur en de Anti-Revolutionnaire, Christelijk-Historische en Roomsch-Katholieke Kamerfracties een briefwisseling gevoerd naar aanleiding dei- den 12en Juli j.l. aan Jhr. Mr. Ruys de Beerenbrouck verleende opdracht tot vor ming van een kabinet, steunende op de rechterzijde. 15 Juli heeft de formateur zich tot die fracties gewend met verzoek te mogen ver nemen of het door hem aan de fracties toe gezonden Reegeeringsprogram hun instem ming had en of op dat program van de zijde der fracties steun aan een door hem te vor men kabinet kon verleend worden. Daarop heeft Jhr. Mr. Ruys de Beerenbrouck van de Anti- Revolutionnaire en Roomsch-Katholieke fracties een bevestigend antwoord op zijn vraag ontvangen. Van de Christelijk Histo rische fractie kwam bij hem een brief d.d. 19 Juli in; waarin de hoop uitgesproken werd, „dat de samenstelling van het regeerings- program en meer nog de uitvoering daaraan gegeven en het ook buiten dat program ge voerde beleid, het haar steeds mogelijk zul len maken, den in de opdracht bedoelden steun harerzijds onbekrompen te verleenen." Voorts werd geschreven: „Verder meent zij intusschen niet te moeten gaan. Met name moet zij er bezwaar tegen make*i om. door vooraf instemming te betuigen met een Regeeringsprogram, of op de basis van zulk een program steun toe te zeggen, zich op eenige wijze te binden ten aanzien van hare in het pariemet te volgen gedragslijn." En ten slotte: „Heeft derhalve de Chris telijk-Historische Tweede Kamerfractie be zwaar tegen een Regeeringsprogram, waar aan zij vooraf haar goedkeuring heeft ver leend, zoowel haar gouvernementeele zin als de waardeering, waarmede zij een parle mentair ministerie, dat op de rechterzijde bedoelt te steunen ziet optreden, vormen waarborg, dat haar leden het kabinet steeds bij voorkeur zullen steunen en dat bestrijding slechts zal geschieden indien overtuiging hiertoe noopt." Daarop heeft Jhr. Mr. Ruys de Beeren brouck zich op 22 Juli gewend tot de Anti- Revolutionnaire en Roomsch-Katholieke Kamerfracties met een brief, waarin hij aan beide fracties vroeg, of zij bereid waren; aan een door hem te vormen kabinet steun te verleenen op gelijke wijze als de Christelijk Historische Kam er-fractie blijkens haar schrijven verklaart te zullen doen. zoodat zulk kabinet kan steunen op de rechterzijde? Zoo niet, dan op een door hem vast te stellen regcerii\gsprogram, aansluitende aan het oorspronkelijke ontwerp; en zoo dit nog niet mogelijk zou zijn. dan op den grondslag van een door hem vast te stellen regeerings program, aanpassende aan het oorspronke lijke ontwerp, een door hem te vormen min derheidskabinet der rechterzijde te steunen. Deze drie vragen werden door de Anti- Revolutionnaire fractie ontkennend beant woord, bij schrijven van 24 Juli, de RK. fractie schreef op 27 Juli tot. het in de eerste twee vragen voorgestelde niet bereid te zijn; aangaande de derde vraag, verklaarde zij, hierover wel in nader overleg te willen treden, omdat zij hierin nog de eenige moge lijkheid zag voor een parlementair rechtsch kabinet. De brieven van de A.R. en R.K. fracties zijn door den formateur aan de Christelijk His torische fractie toegezonden, waarna de Chr. Historische fractie op 30 Juli o.a. ant woordde, haar standpunt, omscheven in den brief van 19 Juli ongewijzigd te moeten hand haven. Op den 31sten Juli, is daarna op uitnoo- diging van Jhr. Mr. Ruys de Beerenbrouck, een bijeenkomst gehouden der voorzitters van de drie fracties, ieder vergezeld door een lid hunner fractie. Nadat de bijeenkomst tot 2 Augustus was verdaagd, is door den formateur een brief van de Christ. Historische fractie ontvangen, waarin zij schreef, ook thans haar standpunt nog te handhaven. Bindende afspraken tot het verleeneh van steun aan wetsontwerpen, waarvan de juiste tekst nog niet bekend is en die nog niet In het openbaar zijn toegelicht en den toets der critiek doorstaan hebben, achtte de fyactie met de roeping der Kamerleden in strijd. Vooraf bindende afspraken worden door de Chr. Hist, fractie verworpen. Voorts wordt geschreven: „Intusschen is op een Conferentie door twee leden onzer fractie op 31 Juli met Uwe Excellentie en twee leden van eik der andere Rechtsche fracties gehouden, twijfel gerezen, of de beteekenis der in Uw Excellence's schrijven van 15 Juli gestelde vraag wel op de juiste wijze is verstaan. De indruk is ge wekt, dat met die vraag niet bedoeld was, dat onze fractie zich in haar antwoord op eenige wijze zou binden. „In verband hiermede en uitgaande alzoo van de opvatting, dat het niet de bedoeling van Uw Excellence's schrijven van 15 Juli was, gebondenheid te scheppen ten aanzien van de in het parlement te volgen gedrags lijn, maar slechts een oordeel te mogen ken nen over het Regeeringsprogram, hebben, wij uiteraard geen bezwaar, alsnog aan het aldus verstaan verzoek van Uw schrijven van 15 Juli te voldoen." In de den 2en Augustus des avonds gehou den vergadering is gebleken, dat overeen stemming niet bereikt kon worden, daar de verschillende standpunten niet met elkander te vereenigen bleken. De heteekenis van het werk van Einstein. Conclusies uit mijn eigen onderzoekingen getrokken. Door SIR OLIVER LODGE, doctor in de wis- en natuurkunde De wereld der natuurwetenschappen is te genwoordig vol van revolutionnaire denk beelden en deze concentreeren zich in aan dacht voor de ledige ruimte, als verschillend van de vaste stof. De ledige ruimte die de stof omringt is belangrijker dan de stof zelf. Sedert den tijd van Faraday is het bekend geweest dat de ruimte natuurkundige eigen schappen heeft; Faraday vestigde er het eerst de aandacht op dat de electriciteit niet in geleiders was, maar er om heen en dat met electriciteit geladen stof de electrische energie toont maar haar niet bevat. Die energie is in de ruimte zelf, of in het „veld", om den naam te gebruiken, waarop Einstein nu den nadruk legt. Newton had hetzelfde denkbeeld betreffende de zwaartekracht: hij wist dat die in de ruimte was, maar kon dat denkbeeld niet uitwerken. Einstein begon hieraan en, ofschoon wij nog aan het begin van het onderzoek staan, zijn er toch al ge noeg resultaten die zullen leiden tot de ont dekking van den onbekenden bouw van den aether of de ruimte. Einstein begon met de bewegingsverschijn selen te bestudeeren; al onze denkbeelden van beweging zijn betrekkelijk, omdat zij af hankelijk zijn van de bewegende stof. Maar hij vond een absolute snelheid in dc ruimte, die nu C. wordt genoemd en die invloed heeft op elke soort van beweging in de stof. Einstein tracht absolute, geen relatieve din gen te vinden, n.l. den onbekenden bouw van de ruimte. En omdat de ruimte een bouw heeft die ons op het oogenblik nog onbekend is. noem ik haar liever aether om iets stoffe lijks in de ruimte aan te duiden dat op het oogenblik niet bekend is. Newton spreekt van aether en ik volg zijn voorbeeld; Ein stein trouwens ook nu en dan. Dit „iets" in de ruimte veroorzaakt zoo wel cohaesie en zwaartekracht als licht en Einstein is bezig te trachten het denkbeeld verder uit te werken, zoodat ook electrici teit en magnetisme er onder begrepen wor den. Hij gebruikt voor dit doel een speciaal soort geometrie: niet die van Euclides en zelfs ook niet geheel die van Riemann: het is een zeer vernuftig en ingewikkeld eigen systeem, maar ik denk dat het tenslotte zal leiden tot grooten eenvoud. Ik geloof dat Einstein's nieuwe theorie een stap naar de éénheid is die de wijsgeeren al tijd hebben trachten te bereiken maar die zij nooit bereikt hebben: die theorie laat thans leven en geest buiten beschouwing. Mijn doel daarentegen is Juist te trachten leven en geest er bij tc betrekken. Ik geloof niet dat de stof primair bezield is, maar dat de aether primair en de stof alleen secun dair bezield is. Wij staan slechts voor een korten tijd met de stof in verbinding maar wij hebben een bestendiger bestaan In de ruimte. De stof slijt, maar de ruimte niet: daarom kan een uit aether bestaand lichaam blijvend zijn. De moeilijkheid Is niet: hoe wij blijven voortleven, maar hoe wij in ver binding komen met de stof. Ons „stof-lichaam" is iets dat wij moeilijk aannemen en waar wij ons ook weer moei lijk van ontdoen. De stof wordt ouder en slijt; de stof is onvolmaakt en vergankelijk; terwijl ons „aether-lichaam", dat wij naar ik geloof thans hebben, niet slijten zal. Wij zijn ons daarvan op het oogenblik niet be wust, omdat het wezen van den aether niet tot onze zinnen spreekt, maar wij zijn bezig langzamerhand in verbinding te komen met menschen die hun „stof-lichamen" verloren hebben maar nog voortbestaan in hun „aeth er-lichamen". Aether (of ruimte) maakt geen indruk op onze zinnen die in afkomst dierlijk zijn en slechts een onderzoek van de ruimte moge lijk maken door middel van de stof, een be werking waaraan natuurlijk tal van moei lijkheden verbonden zijn. Al onze proeven moeten op de stof genomen worden en de rest moet door den geest worden afgeleid met behulp van geestelijke processen. Dit is de reden waarom natuurkundige theorieën te meer van de inductieve naar de deductie ve moeten overgaan naarmate zij zich van de vaste stof naar de ledige ruimte wenden. De laatste twee of drie eeuwen zijn getui gen geweest van een verwonderlijke ontwik keling der natuurkundige wetenschappen; zij gingen met Newton, Faraday en Maxwell door de verschillende stadia van differentia tie in de richting van uiteindelijke eenheid, die Einstein In zijn drie relativitets-theo- rieën trachtte te bereiken. Aan den anderen kant is onze kennis van de metaphysieke wereld dezelfde of bijna dezelfde gebleven en het zal in de toekomst de taak zijn van de mannen der wetenschap onze kennis van de bovennatuurkunde op dezelfde hoogte te brengen als waarop onze kennis van de na tuurkundige wereld in de laatste driehon derd jaar is gebracht. Mijn indruk is dat met iedere physieke realiteit het een of an der physiek mechanisme verbonden is; in de natuurkunde bestudeeren wij dit mecha nisme en onze kennis er van wordt uitge breid door het moderne onderzoek. De term „natuurkunde" sluit niet alleen de stof in, maar ook de ruimte-wetten. Einstein en an deren zijn bezig te trachten het physiek ruimte-mechanisme te onderzoeken en ik geloof dat zij daarbij de grondslagen leggen voor een uitgebreider, meer omvattend en meer bepaald soort van boven-natuurkunde. (Nadruk verboden).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 9