UWE
BCliDIMEir GSUY,
De onbekende bouw van de ruimte
HAARLEM'S DAGBLAD
DONDERDAG 8 AUGUSTUS 1929
DERDE BLAD
MIN. RUIJS GESLAAGD.
Het nieuwe kabinet
Min. Beelaerts Min. van Buitenl. Zaken
Benoemingen spoedig te verwachten
Zooals wij reeds gisteren in een deel dei-
oplage konden vermelden, hebben pogingen
van den Minister van Staat Jhr. Mr. Ruys de
Beerenbrouck tot vorming van een extra
parlementair kabinet een gunstigen loop
genomen.
Behalve minister Ruys, die nevens het
voorzitterschap van den raad van ministers
de portefeuille van Binnenlandsche zaken
en Landbouw op zich zal nemen, zal naar wij
vernemen het kabinet bestaan uit Jhr. Mr.
F. Beelaerts van Blokland, minister van Bui-
tenlandsche zaken, Mr. J. Donner minister
van Justitie, Prof. Dr. R. H. Woltjcr, hoog-
ïceraar aan de Vrije Universiteit te Amster
dam, onder-voorzitter van den Ondemeraers-
raad, minister van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen, Jhr. Mr. D. J. de Geer, minis
ter van Financiën, Mr. Dr. L. N. Deckers, lid
van de Tweede Kamer minister van Defensie
Mr. P. J. Reymer, lid van de Eerste Kamer en
burgemeester van Hilversum, minister van
Waterstaat; Mr. T. J. Verschuur, voorzitter
van den Raad van Arbeid te Breda, minister
van Arbeid, Handel en Nijverheid en de heer
g. de Graaff, minister van Koloniën.
De benoeming is binnenkort te verwach
ten.
INDRUKKEN VAN HET NIEUWE
KABINET.
Zoo is dan gistermiddag al mocht ver
wacht worden, dat de Kabinetsformateur,
na de mislukking met een parlementair
rechtsch ministerie, spoedig zijn kabmet m
elkaar zou hebben toch nog onverwacht
het nieuwe rechtsche extra-parlementaire
kabinet te voorschijn getooverd.
De eerste indruk, dien het Kabinet maakt
is die van zwakte. Krachtige, groote figuren,
menschen, die gesneden zijn uit het hout der
staatslieden hebben er weinig zitting in. De
beide grootere figuren in politiek opzicht zijn
de heeren Ruys de Beerenbrouck en De Geer.
De eerste heeft bekendheid als leider van
rechtsche ministeries met een moeilijken le
vensgang. Hoevele ambtgenooten heeft hij
al zien komen en gaan tijdens zijn zeven
jarig bewind na 1918, hoevele crisissen is hy
aï hiet te boven moeten komen.. Dit pleit m
ieder geval voor een zeker diplomatiek ta
lent, voor slimheid, voor eigenschappen, die
een zaak aan den gang kunnen houden.
Eigenschappen, die wanneer wij de figuren
der ministers, pas benoemd, nader beschou
wen hem ongetwijfeld te stade zullen komen.
Want 't is te verwachten, dat menige crisis
en menig crisisje door hem zal moeten wor
den bezworen in de toekomst. Een figuur, de
figuur van Jhr. Ruys, die wel door soepelheid
uitmunt, niet echter allereerst door vasthou
dendheid aan breede en krachtige concepties.
Die dit mag niet ontkend worden aller
wegen geroemd wordt als een intelligent en
Jmap regent.
Van vaster allure is de onafhankelijke Mr.
de Geer, die getoond heeft in een reeds lang
durige openbare loopbaan te weten wat hij
wil. Een knap jurist en een knap financier,
die in menige staatscommissie zitting had,
tot veel constructief werk geroepen werd en
die o.m. met zijn wetsontwerp betr. de fi-
nancieele verhouding toonde tot breede gre
pen in staat te zijn.
Jhr. de Geer is een minister van Finan
ciën, die aan de saneering der rijksfinan
ciën, aan het financieele evenwicht krachtig
zal vasthouden. Tot het opvoeren van de be
lastingen zal hij niet te vinden zijn. Dat be-
teekent, dat, wanneer b.v. zijn ambtgenoot
van Arbeid met breed om zich grijpende
sociale voorstellen komen zou die veel geld
zouden kosten, hem door Jhr. Mr. de Geer
spoedig het halt zou worden toegeroepen.
Het is met den loop der Rijksmiddelen voor
ons, overigens niet te verwachten, dat het
accrès der Rijksmiddelen genoegzame spe
ling laten zal om veel nieuws te ondernemen
zonder tot verhooging der belastingen over
te gaan.
Onmogelijk is 't niet, dat Jhr. de Geer
al is hij dan geen premier zijn stempel op
het nieuwe kabinet zal zetten.
Een derde vooraanstaande figuur maar
met hem is het aantal der leidende personen
dan ook uitgeput is Mr. Donner. Een ju
rist van meer dan gewone begaafdheid en
schranderheid, wiens intellectueele gaven
door ieder gaarne worden erkend. Toch nog
niet iemand, die in staatkundig opzicht, in
politiek opzicht, een rol heeft gespeeld en
voorloopig ook nog niet schijnt te zullen spe
len. Heel belangrijken wetgevenden arbeid
heeft hij in de afgeloopen jaren wel tot
stand gebracht.
De overige benoemde ministers kunnen wij
zeer wel rangschikken tot de rubriek der
verrassing. Er zullen weinig menschen zijn,
die niet- min of meer „uit het lood" raakten,
toen zij alle nieuwe namen hoorden. De
overige ministers zijn niet de mannen, waar
van oogenblikkelijk ieder het geroepen-zijn,
het leiderschap zal aanvaarden, het zijn niet
menschen, die als machthebbenden spreken
kunnen.
De Kamer, de zeer critische, nauw-wegen-
de Kamer, zal hen met eenige ironie zien
komen, met belangstelling hunpe evoluties
zien maken op het wel eens heel slappe koord
der politiek.
Daar is Arbeid, H. en N. De nieuw-benoem-
de is Mr. Verschuur, voorzitter van den Raad
van Arbeid in Breda. Een ongetwijfeld knap
man. vóór zijn benoeming bij den Raad van
Arbeid een bekend journalist lange jaren
zat hij voor de Maasbode op de perstribune
der Tweede Kamer en uit dien tijd kennen
we hem als iemand, die niet met zich spot
ten laat. Maar waar zijn zijn antecedenten
voor het ministerschap? In ieder geval, nu
Mr. Verschuur in het parlementaire water is
gegooid, ligt het niet aan hem, wanneer hij
van zijn ambtstijd niet maakt, wat er van
te maken valt.
Dr. Deckers voor Defensie. Ons land heeft
nog niet dikwijls een burger-minister van
Defensie (of van Oorlog en Marine) gehad.
Uit de latere jaren kennen wij alleen de
heeren de Jonge' en Bijleveld. Dr. Deckers
zal tot die weinige gaan behooren. Voor de
genen, die destijds geklaagd hebben over de
fusie van „Oorlog" en „Marine" is deze be
noeming tot op zekere hoogte een genoeg
doening, een genoegdoening, omdat niet een
legerman, die van Marine geen verstand
heeft, benoemd werd. Een burgerminister zal
„Oorlog" en „Marine" beide gelijkelijk be
handelen. Des heeren Deckers militaire ante
cedenten zijn zijn reserve-sergeantschap,
zijn reeds jaren lang spreken voor de R.-K.
fractie over militaire aangelegenheden bij de
begrootingen en zijn bestuurslidmaatschap
van den Bijz. Vrijw. Landstorm. Een zeer
vriendelijk, hulpvaardig man is Dr. Deckers,
die te Leuven en te Nijmegen heeft gestu
deerd, maar opnieuw de vraag is hij
een man, die meehelpt een Kabinet een
krachtig Kabinet te doen zijn? Hij, die toch
alereerst een landbouwman was en is.
De benoeming van Jhr. Beelaerts van
Blokland tot minister van Buitenlandsche
Zaken verwondert ook. Niemand had hem
terug verwacht; voor de komende onderhan
delingen met België had men een meer con
structieve figuur venvacht. Wij gelooven niet
wat wij hoorden verluiden dat Jhr.
Beelaerts zou aangebleven zijn, omdat het
moeilijk zou geacht zijn, van minister van
Buitenlandsche Zaken te wisselen tijdens de
internationale conferentie, die gaande is.
Buitengewoon verwondert het algemeen,
dat oud-minister de Graaf weer minister van
Koloniën is geworden. Indertijd reeds rees
algemeen de klacht, dat minister de Graaf,
hij mocht dan een uitmuntend ambtenaar
geweest zijn, als minister niet deugde. Niet
alleen, dat hij geen parlementair redenaar
was hij praatte zijn onderwerpen dood en
zijn hoorders in slaap men wist ook nooit,
wat men aan zijn mededeelingen had. Bij de
linksche groepen allerminst „persona grata"
zijn herziening van de Indische staatsre
geling is daarvan o.m. de reden, toen hij
heel wat van zijn eigen blijkbaar wel-gefun-
deerde gedachten over de teokomstige ont
wikkeling der Indische positie in het geheel
van het Rijks-staatsrecht liet vallen om aan
de wenschen van de rechterzijde tegemoet te
komen, waardoor o.m. het befaamde amen-
dement-Feber geboren werd. Naar ik reeds
schreef, moet op het program van Jhr. Ruys
de Beerenbrouck voorkomen, de wensch om
een stap te doen in de richting van de ge
dachten des heeren Colijn. Wel wordt de
Volksraad behouden, maar er schijnt door de
instelling van een commissie aandacht ge
wijd te zullen worden aan de bestuursdecen-
tralisatie op de buitenbezittingen. Nu is 't
bekend, dat de heer de Graaf als hoog amb
tenaar in Indië de bestuursdecentralisatie
voor Java heeft voorbereid. Moet tusschen
de Colijnsohe wenschen en de benoeming
van den heer de Graaf verband worden ge
zocht?
Van bepaalde Waterstaats-allures van Mr.
Reijmer, Hilversum-burgemeester, hebben wij
nooit vernomen. In de R.-K. gelederen staat
hij als conservatief geboekt, bij de jongste
verkiezing voor leden der Eerste Kamer heeft
hij voor den democratischen vakbewegings
man Serrarens moeten plaats maken. Een
zeer gewaardeerd burgemeester is Mr. Rey
mer, maar of hij een bewindsman is, die de
in de laatste jaren op waterstaatsgebied zeer
onbevredigde Tweede-Kamerleden kan te
vreden stellen is minst genomen problema
tiek.
Prof. Woltjer is in parlementair opzicht
een volkomen onbeschreven blad papier. Prof.
Woltjer heeft in ieder geval wel onderwij s-
precedenten. Hoogleeraar is hij aan de Vrije
Universiteit en daarnevens een zeer gewaar
deerd lid van den Onderwijsraad, welks vice-
president hij is. Hij is een zoon van den be-
faamden philoloog Prof. J. Woltjer. Ondanks
zijn lidmaatschap van de Kerk van Dr. Geel
kerken bleef hij een trouw A. R. Parlemen
tair een volkomen onbeschreven blad pa
pier in den Amsterdamschen Raad is zijn
positie niet die van een sterk-leidende fi
guur zal zijn werk en zijn werken moeten
worden afgewacht voor men over hem een
oordeel heeft.
Over het geheel genomen zitten er in het
nieuwe Kabinet weinig sterke persoonijkhe-
den, enkele zwakke of zeer aangevochten fi
guren en verschillende onbekende groothe
den.
Een gelukkige vaart durven wij het nieu
we kabinet niet te voorspellen! Vooral van
den kapitein zal heel wat gevraagd worden.
Heel wat stuurmanskunst moge zij niet in
lave er kunst overgaan!
Misschien is het goed. wanneer Jhr. Ruys
al reeds eens naar enkele mogelijke opvol
gers uitziet!
Dat velschillende vooraanstaande figuren
in 't extra-parlementaire kabinet geen plaats
vonden is te verklaren uit het feit, dat ver
schillende heeren wel in een parlementair,
niet in een extra-parlementair kabinet wil
den zitten, zooals b.v. Mr. van Schaik.
DE NIEUWE MINISTERS
Jhr. Mr. Ch. Ruys de Beeren
brouck
is de zoon van wijlen den minister van Jus
titie Ruys de Beerenbrouck. Limburger met
hart en ziel, gelijk zijn vader, studeerde hij
te Leiden, om niet lang na zijn promotie lid
van de Tweede Kamer te worden. Geruimen
tijd bekleedde hij die functie tot hij kort voor
1918 zijn vader opvolgde als commissaris
van de Koningin in de provincie Limburg.
In 1918 was hij 't, die weer een parlemen
tair kabinet tot stand bracht. Zeven jaren
is hij daarop president-minister geweest, wijl
in 1922 zijn politiek werd voortgezet. In 1925
trad het kabinet-Colijn op, en de heer Ruys
de Beerenbrouck werd president van de
Tweede Kamer. Jhr. Ruys is in de R.K. par
tij een zeer bekend man, voorzitter der R.-K.
partij organisatie.
JhrMr. D. J. de Geer
werd te Arnhem geboren, studeerde te
Utrecht en kwam spoedig na zijn promotie
in den Raad van Rotterdam en in de hoofd
redactie van de toenmaals nog aldaar ver
schijnende Nederlander, het C.-H. dagblad.
Enkele jaren daarna werd hij gekozen tot lid
van de Tweede Kamer. Spoedig nam hij hier
een vooraanstaande plaats in, werd in vele
staatscommissies benoemd en was meer dan
eens vice-president der Tweede Kamer. Te-
zelf der tijd werd hij Gedeputeerde van Zuid-
Holland.
In 1922 burgemeester van Arnhem gewor
den, bekleedde hij dit ambt niet lang, wijl
hij geroepen werd opvolger te zijn van den
heer de Vries, die als minister van Financiën
over de Grondbelasting was gestruikeld. De
bekende Vlootwet-episode deed hem weer
aftreden. In het kabinet-Colijn was hij mi
nister van Financiën, om na de kabinetscri
sis de leiding van het intermezzo-kabinet te
aanvaarden.
Mr. J. Donner
is nog een jong man. Na te Utrecht en te
Leiden rechtswetenschap te hebben gestu
deerd aanvaardde hij een gemeente-betrek
king in Deventer. Zijn groote capaciteiten
werden spoedig bekend men noodigde
hem uit hoofdambtenaar in Rotterdam te
worden. Slechts weinige jaren was hij dat,
of Mr. Heemskerk vroeg hem raadadviseur
te worden aan het departement van Justi
tie. In dit ambt bereidde hij verschillende be
langrijke wetsontwerpen voor en had ook
de voorbereiding in handen van onderschei
dene ambtenaarszaken. O.a. verdedigde hij
hij naast minister Colijn als regeeringsge-
machtigde het bezoldigingsbesluit, dat voor
de ambtenaren aanmerkelijke achteruitgang
beteekende. In het kabinet-de Geer werd hem
de portefeuille van Justitie aangeboden, een
ministerschap, dat hij met stijgend succes
bekleedde. Verschillende verbeteringen bracht
hij aan in onze wetboeken. Een zeer begaafd
en zeer schrander man is Mr. Donner.
Jhr. Mr. Beelaerts van Blokland
was, na zijn studietijd te Leiden, commies
griffier van de Tweede Kamer. Spoedig werd
hij aangezocht voor de diplomatieke loop
baan, die hij op eervolle wijze doorliep. Tij
dens het uitbreken van den oorlog was hij
gezant te Peking en werd belast met het
waarnemen der belangen van Duitschland en
Oostenrijk, wat hij op zulk een wijze deed,
dat hem van beide genoemde landen, zoowel
als van China hooge onderscheidingen te
beurt vielen.
Geruimen tijd is Jhr. Beelaerts voorts chef
geweest van de afdeeling Diplomatieke Za
ken. Na het overlijden van Jhr. van Vreden
burch werd hem de gezantschapspost te
Brussel toevertrouwd: toch nam hij die
functie nooit waar, wijl hij intusschen de op
volger van Jhr. van Karnebeek was gewor
den en is gebleven. Als Nederland's ver
tegenwoordiger in den Volkenbond deed hij
belangrijk werk.
Jhr. Beelaerts zal thans nu hij is aange
bleven wel de gereedkomen ambtswoning
aan het Voorhout betrekken.
Omtrent den levensloop van
Mr. Dr. L. N. Deckers
die als minister van defensie zitting zal ne
men in het nieuwe kabinet, kan het volgen
de worden medegedeeld.
De heer Deckers werd geboren in 1883 en
studeerde aan de Universiteit te Leuven en
daarna aan de Leidsche Hoogeschool. Als
landbouwkundige heeft hij naam gemaakt
door zijn bemoeiingen inzake den Christe-
lijken Boerenbond in Noord-Brabant. Ook
was de nieuwe bewindsman hoofdinspecteur
der boerenleenbanken en secretaris van den
R.-K. Ned. boeren- en tuindersbond. Voorts
was hij nog een vooraanstaand bestuurslid in
verschillende landbouworganisaties, lector
aan de R. K. Handelshoogeschool, lid van de
centrale commissie van de Statistiek en lid
van den Hoogen Raad van Arbeid.
De heer Deckers is sedert September 1918
lid van de Tweede Kamer der Staten-Gene
raal.
Mr. P. J. Reymer
de nieuwe minister van Waterstaat, werd te
Renkum geboren in 1882. Na aan de Amster-
damsche Universiteit gestudeerd te hebben,
vestigde hij zich na zijn promotie als advo
caat en procureur te Amsterdam en vervol
gens als zoodanig te Hilversum. Hij werd
gekozen als lid van den gemeenteraad van
Hilversum en van de Provinciale Staten van
Noord-Holland. Later werd hij wethouder
van de plaats zijner inwoning, totdat hij in
1922 als burgemeester werd benoemd.
In 1918 was hij inmiddels ook gekozen tot
lid der Tweede Kamer.
Sedert 13 Maart 1928 had hij zitting in de
Eerste Kamer der Staten-Generaal. Na een
langdurige en ernstige ongesteldheid heeft hij
echter voor enkele maanden zijn werkzaam
heden, na een volledig herstel, kunnen her
vatten.
Prof. Dr. R. H. Woltjer
is lid van den Amsterdamschen Gemeente
raad. Sedert verscheidene jaren is hij hoog
leeraar aan den Vrije Universiteit te Amster
dam in de faculteit der letteren en wijsbe
geerte, waar hij de klassieke taalwetenschap
doceert.
Vooral op onderwijsgebied heeft hij zich
gespecialiseerd. Hij is, gelijk gemeld, on
dervoorzitter van den Onderwijsraad, het
college dat aan den minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen van advies moet
dienen omtrent vraagstukken van algemee-
ne strekking op onderwijsgebied.
In den kring der Gereformeerde Kerken en
van de Vrije Universiteit is zijn naam in de
laatste jaren dikwijls genoemd als een der
voormannen in de bekende kwestie-Geelker
ken.
Mr. T. J. Verschuur
S. de Graaff
die het beheer zal krijgen over het depar
tement van Ai-beid. Handel en Nijvex-heid,
was vroeger journalist en o.a. parlementair
overzichtschrijver van het dagblad „De
Maasbode". In 1919, bij de indeeling van de
Raden van Arbeid werd hij benoemd tot
voorzitter van den Raad van Arbeid-te Bre
da.
Bijzonder is mr. Verschuur naar voren ge
treden in de Vereenïging van Raden van
Arbeid waarvan hij sedert 1927 als opvolger
van jhr. mr. Wittcrt van Hoogland het pre
sidium bekleedt en m andere organisaties,
waar hij verchillende malen belangrijke
prae-adviezen heeft uitgebracht over vraag
stukken, rakende de sociale verzekering.
was in de beide ministeries Ruys de Beeren
brouck van 1919 tot 1925 minister van kolo
niën, als hoedanig hij den heer Idenburg
opvolgde, die wegens gezondheidsredenen
moest aftreden.
Omtrent zijn Indischen staat van dienst,
zij vermeld, dat hij van 19061910 directeur
van het Binnenlandsch Bestuur is geweest.
Vervolgens werd hij eenige jaren later
Regeeringscommissaris voor de reorganisa
ties van het bestuurswezen.
In de laatste jaren van den oorlog was de
heer de Graaff president-commissaris van de
Nederlandsche Uitvoer Maatschappij.
DE MISLUKKING VAN DE VORMING
VAN 'N PARLEMENTAIR RECHTSCH
KABINET.
De Briefwisseling.
Zooals reeds in de bladen is medegedeeld
is tusschen den kabinetsformateur en de
Anti-Revolutionnaire, Christelijk-Historische
en Roomsch-Katholieke Kamerfracties een
briefwisseling gevoerd naar aanleiding dei-
den 12en Juli j.l. aan Jhr. Mr. Ruys de
Beerenbrouck verleende opdracht tot vor
ming van een kabinet, steunende op de
rechterzijde.
15 Juli heeft de formateur zich tot die
fracties gewend met verzoek te mogen ver
nemen of het door hem aan de fracties toe
gezonden Reegeeringsprogram hun instem
ming had en of op dat program van de zijde
der fracties steun aan een door hem te vor
men kabinet kon verleend worden.
Daarop heeft Jhr. Mr.
Ruys de Beerenbrouck van de Anti-
Revolutionnaire en Roomsch-Katholieke
fracties een bevestigend antwoord op zijn
vraag ontvangen. Van de Christelijk Histo
rische fractie kwam bij hem een brief d.d.
19 Juli in; waarin de hoop uitgesproken werd,
„dat de samenstelling van het regeerings-
program en meer nog de uitvoering daaraan
gegeven en het ook buiten dat program ge
voerde beleid, het haar steeds mogelijk zul
len maken, den in de opdracht bedoelden
steun harerzijds onbekrompen te verleenen."
Voorts werd geschreven: „Verder meent
zij intusschen niet te moeten gaan. Met
name moet zij er bezwaar tegen make*i om.
door vooraf instemming te betuigen met een
Regeeringsprogram, of op de basis van zulk
een program steun toe te zeggen, zich op
eenige wijze te binden ten aanzien van
hare in het pariemet te volgen gedragslijn."
En ten slotte: „Heeft derhalve de Chris
telijk-Historische Tweede Kamerfractie be
zwaar tegen een Regeeringsprogram, waar
aan zij vooraf haar goedkeuring heeft ver
leend, zoowel haar gouvernementeele zin als
de waardeering, waarmede zij een parle
mentair ministerie, dat op de rechterzijde
bedoelt te steunen ziet optreden, vormen
waarborg, dat haar leden het kabinet steeds
bij voorkeur zullen steunen en dat bestrijding
slechts zal geschieden indien overtuiging
hiertoe noopt."
Daarop heeft Jhr. Mr. Ruys de Beeren
brouck zich op 22 Juli gewend tot de Anti-
Revolutionnaire en Roomsch-Katholieke
Kamerfracties met een brief, waarin hij aan
beide fracties vroeg, of zij bereid waren; aan
een door hem te vormen kabinet steun te
verleenen op gelijke wijze als de Christelijk
Historische Kam er-fractie blijkens haar
schrijven verklaart te zullen doen. zoodat
zulk kabinet kan steunen op de rechterzijde?
Zoo niet, dan op een door hem vast te
stellen regcerii\gsprogram, aansluitende aan
het oorspronkelijke ontwerp; en zoo dit nog
niet mogelijk zou zijn. dan op den grondslag
van een door hem vast te stellen regeerings
program, aanpassende aan het oorspronke
lijke ontwerp, een door hem te vormen min
derheidskabinet der rechterzijde te steunen.
Deze drie vragen werden door de Anti-
Revolutionnaire fractie ontkennend beant
woord, bij schrijven van 24 Juli, de RK.
fractie schreef op 27 Juli tot. het in de
eerste twee vragen voorgestelde niet bereid
te zijn; aangaande de derde vraag, verklaarde
zij, hierover wel in nader overleg te willen
treden, omdat zij hierin nog de eenige moge
lijkheid zag voor een parlementair rechtsch
kabinet.
De brieven van de A.R. en R.K. fracties zijn
door den formateur aan de Christelijk His
torische fractie toegezonden, waarna de
Chr. Historische fractie op 30 Juli o.a. ant
woordde, haar standpunt, omscheven in den
brief van 19 Juli ongewijzigd te moeten hand
haven.
Op den 31sten Juli, is daarna op uitnoo-
diging van Jhr. Mr. Ruys de Beerenbrouck,
een bijeenkomst gehouden der voorzitters
van de drie fracties, ieder vergezeld door een
lid hunner fractie.
Nadat de bijeenkomst tot 2 Augustus was
verdaagd, is door den formateur een brief
van de Christ. Historische fractie ontvangen,
waarin zij schreef, ook thans haar standpunt
nog te handhaven.
Bindende afspraken tot het verleeneh van
steun aan wetsontwerpen, waarvan de juiste
tekst nog niet bekend is en die nog niet In het
openbaar zijn toegelicht en den toets der
critiek doorstaan hebben, achtte de fyactie
met de roeping der Kamerleden in strijd.
Vooraf bindende afspraken worden door de
Chr. Hist, fractie verworpen.
Voorts wordt geschreven:
„Intusschen is op een Conferentie door
twee leden onzer fractie op 31 Juli met Uwe
Excellentie en twee leden van eik der andere
Rechtsche fracties gehouden, twijfel gerezen,
of de beteekenis der in Uw Excellence's
schrijven van 15 Juli gestelde vraag wel op
de juiste wijze is verstaan. De indruk is ge
wekt, dat met die vraag niet bedoeld was,
dat onze fractie zich in haar antwoord op
eenige wijze zou binden.
„In verband hiermede en uitgaande alzoo
van de opvatting, dat het niet de bedoeling
van Uw Excellence's schrijven van 15 Juli
was, gebondenheid te scheppen ten aanzien
van de in het parlement te volgen gedrags
lijn, maar slechts een oordeel te mogen ken
nen over het Regeeringsprogram, hebben,
wij uiteraard geen bezwaar, alsnog aan het
aldus verstaan verzoek van Uw schrijven van
15 Juli te voldoen."
In de den 2en Augustus des avonds gehou
den vergadering is gebleken, dat overeen
stemming niet bereikt kon worden, daar de
verschillende standpunten niet met elkander
te vereenigen bleken.
De heteekenis van het werk van Einstein.
Conclusies uit mijn eigen onderzoekingen getrokken.
Door SIR OLIVER LODGE, doctor in de wis- en natuurkunde
De wereld der natuurwetenschappen is te
genwoordig vol van revolutionnaire denk
beelden en deze concentreeren zich in aan
dacht voor de ledige ruimte, als verschillend
van de vaste stof. De ledige ruimte die de
stof omringt is belangrijker dan de stof zelf.
Sedert den tijd van Faraday is het bekend
geweest dat de ruimte natuurkundige eigen
schappen heeft; Faraday vestigde er het
eerst de aandacht op dat de electriciteit niet
in geleiders was, maar er om heen en dat
met electriciteit geladen stof de electrische
energie toont maar haar niet bevat. Die
energie is in de ruimte zelf, of in het „veld",
om den naam te gebruiken, waarop Einstein
nu den nadruk legt. Newton had hetzelfde
denkbeeld betreffende de zwaartekracht: hij
wist dat die in de ruimte was, maar kon dat
denkbeeld niet uitwerken. Einstein begon
hieraan en, ofschoon wij nog aan het begin
van het onderzoek staan, zijn er toch al ge
noeg resultaten die zullen leiden tot de ont
dekking van den onbekenden bouw van den
aether of de ruimte.
Einstein begon met de bewegingsverschijn
selen te bestudeeren; al onze denkbeelden
van beweging zijn betrekkelijk, omdat zij af
hankelijk zijn van de bewegende stof. Maar
hij vond een absolute snelheid in dc ruimte,
die nu C. wordt genoemd en die invloed
heeft op elke soort van beweging in de stof.
Einstein tracht absolute, geen relatieve din
gen te vinden, n.l. den onbekenden bouw van
de ruimte. En omdat de ruimte een bouw
heeft die ons op het oogenblik nog onbekend
is. noem ik haar liever aether om iets stoffe
lijks in de ruimte aan te duiden dat op het
oogenblik niet bekend is. Newton spreekt
van aether en ik volg zijn voorbeeld; Ein
stein trouwens ook nu en dan.
Dit „iets" in de ruimte veroorzaakt zoo
wel cohaesie en zwaartekracht als licht en
Einstein is bezig te trachten het denkbeeld
verder uit te werken, zoodat ook electrici
teit en magnetisme er onder begrepen wor
den. Hij gebruikt voor dit doel een speciaal
soort geometrie: niet die van Euclides en
zelfs ook niet geheel die van Riemann: het
is een zeer vernuftig en ingewikkeld eigen
systeem, maar ik denk dat het tenslotte zal
leiden tot grooten eenvoud.
Ik geloof dat Einstein's nieuwe theorie een
stap naar de éénheid is die de wijsgeeren al
tijd hebben trachten te bereiken maar die
zij nooit bereikt hebben: die theorie laat
thans leven en geest buiten beschouwing.
Mijn doel daarentegen is Juist te trachten
leven en geest er bij tc betrekken. Ik geloof
niet dat de stof primair bezield is, maar dat
de aether primair en de stof alleen secun
dair bezield is. Wij staan slechts voor een
korten tijd met de stof in verbinding maar
wij hebben een bestendiger bestaan In de
ruimte. De stof slijt, maar de ruimte niet:
daarom kan een uit aether bestaand lichaam
blijvend zijn. De moeilijkheid Is niet: hoe
wij blijven voortleven, maar hoe wij in ver
binding komen met de stof.
Ons „stof-lichaam" is iets dat wij moeilijk
aannemen en waar wij ons ook weer moei
lijk van ontdoen. De stof wordt ouder en
slijt; de stof is onvolmaakt en vergankelijk;
terwijl ons „aether-lichaam", dat wij naar
ik geloof thans hebben, niet slijten zal. Wij
zijn ons daarvan op het oogenblik niet be
wust, omdat het wezen van den aether niet
tot onze zinnen spreekt, maar wij zijn bezig
langzamerhand in verbinding te komen met
menschen die hun „stof-lichamen" verloren
hebben maar nog voortbestaan in hun
„aeth er-lichamen".
Aether (of ruimte) maakt geen indruk op
onze zinnen die in afkomst dierlijk zijn en
slechts een onderzoek van de ruimte moge
lijk maken door middel van de stof, een be
werking waaraan natuurlijk tal van moei
lijkheden verbonden zijn. Al onze proeven
moeten op de stof genomen worden en de
rest moet door den geest worden afgeleid
met behulp van geestelijke processen. Dit is
de reden waarom natuurkundige theorieën
te meer van de inductieve naar de deductie
ve moeten overgaan naarmate zij zich van
de vaste stof naar de ledige ruimte wenden.
De laatste twee of drie eeuwen zijn getui
gen geweest van een verwonderlijke ontwik
keling der natuurkundige wetenschappen;
zij gingen met Newton, Faraday en Maxwell
door de verschillende stadia van differentia
tie in de richting van uiteindelijke eenheid,
die Einstein In zijn drie relativitets-theo-
rieën trachtte te bereiken. Aan den anderen
kant is onze kennis van de metaphysieke
wereld dezelfde of bijna dezelfde gebleven
en het zal in de toekomst de taak zijn van
de mannen der wetenschap onze kennis van
de bovennatuurkunde op dezelfde hoogte te
brengen als waarop onze kennis van de na
tuurkundige wereld in de laatste driehon
derd jaar is gebracht. Mijn indruk is dat
met iedere physieke realiteit het een of an
der physiek mechanisme verbonden is; in
de natuurkunde bestudeeren wij dit mecha
nisme en onze kennis er van wordt uitge
breid door het moderne onderzoek. De term
„natuurkunde" sluit niet alleen de stof in,
maar ook de ruimte-wetten. Einstein en an
deren zijn bezig te trachten het physiek
ruimte-mechanisme te onderzoeken en ik
geloof dat zij daarbij de grondslagen leggen
voor een uitgebreider, meer omvattend en
meer bepaald soort van boven-natuurkunde.
(Nadruk verboden).