H. D. VERTELLING
De Zuiderkerk te Amsterdam
De Ongeloovige Thomas.
door
MICHAEL SOSTCHENKO.
Thomas Wasiljewitsj Krjukow had sedert
drie jaren niets van zijn zoon gehoord. Daar
heette het plotseling op een papier, dat
Thomas Wasiljewitsj werd -verzocht, een uit
Moskou per post aangekomen bedrag van
vijf goudroebel in ontvangst te nemen. Ver
zender zijn eigen zoon.
„Kijk eens aan" .dacht Thomas, de ont
vangen kennisgeving bekijkend, „een ander
zou misschien maar drie roebel hebben ge
zonden zou ook genoeg zijn. En de mijne,
heb je het niet gezien, vijf! Wanneer de
zaken zoo staan, kan er voor een roebel ge
dronken worden".
Thomas ging de badkamer in, trok een
nieuw hemd aan, dronk een flesch thuis ge
brande jenever, spande het paard in en reed
naar de post. Hij reed door het veld en het
was hem zeer vroolijk te moede: de zon scheen
zoo mooi, het frissche gras brak uit de aarde
te voorschijn en in zijn maag schommelde de
„t.huis gebrande" zoo heerlijk heen en weer
Hij begon te zingen, verschillende gedachten
gingen door zijn hoofd. „Wat er toch zooal
kan gebeuren", dacht hij: „wat zijn er toch
een verrassingen in de wereld! De Czaar be
staat niet meer, geen autoriteit en de boer
schijnt werkelijk aan gewichtigheid toe te
nemenkrijgt vijf roebel toegezonden!
Misschien is het wel mijn zoon, die den staat
leidt of zou hij portier in een hotel zijn?
Als zoodanig zou men, misschien, evenveel
verdienen".
Thomas reed naar de post, begaf zich naar
het loket en presenteerde het mandaat. De
ambtenaar overhandigde hem een in kleuren
gedrukt biljet. „Zoo", zeide Thomas en ge
schreven heeft mijn zoon geen woord? Nu,
misschien komt de brief later. Men kan wach
ten, wanneer men geld heeft". Hij bekeek het
biljet nauwkeuriger en klopte met de vlakke
hand tegen de ruit van het loket. „Hé, daar,
vrindje!" riep hij. „Wat is dat voor geld?
Kijk toch eens wat je iemand uitbetaalt".
„Wat voor geld?" antwoordde de ambte
naar. „Nieuw".
„Nieuw? Zou het niet valsch kunnen zijn?
U gelooft zeker, dat u iemand, die iets ge
dronken heeft, alles wijs kunt maken?" Hij
draaide het biljet om en om en ging voort:
„Wat heeft dat portret daar eigenlijk voor
te stellen? Een boer? Waarempel: er staat
een boer op! Dus de menschen liegen niet; j
er staat een boer op het geld in plaats
van den Czaar, dan heeft hij werkelijk zijn
macht gekregen".
En nogmaals naar het loket terugkeerend,
vroeg hij weer: „Vrind, wie zit hier eigenlijk?
Leg mij d,at eens uit
„Maak dat je wegkomt!", antwoordde
de ambtenaar, „je geld heb je gekregen! Waar
heb je het over. waar zit iemand?"
„Op het bankbiljet".
De ambtenaar lachte. „Jij zit er op, Uwe
Majesteit, de Boer, als surrogaat voor den
Czaar".
„Ohozeide Thomas, „hoe is het mo
gelijk, dat ik daar niets van heb geweten
en mijn akker verder bebouwd heb? Alle
boeren zwoegen op de oude manier voort. Is
dat nou niet een leugen, kameraad?"
„Maak voort, je maakt het mij las
tig".
„Dadelijk, dadelijk, ik ga alik heb de
Czaren vroeger ook niet mogen lijden
Thomas ging, bond zijn paard los en
reed weg. Onderweg lachte hij voor zich uit,
sloeg zich op de lendenen en dacht: „Ons
portret! Dus de boer is tot keizerlijke eer
gekomen!"
Aan den rand van het bosch keerde hij om
en mende weer naar de stad toe. Hij hield
stil bij het station en liep bedachtzaam langs
de rails. Arbeiders laadden juist graan in de
spoorwagens.
Hij bleef staan en zag toe. „Wees voorzich
tiger, ezel!" riep hij er een toe, „mors niet
met koren!"
De arbeider keek hem verbaasd aan en
droeg zijn last verder. Daarop ging Thomas
naar het stationsbuffet en kocht zonnebloe
menzaad en wilde op de eenige aanwezige
bank gaan zitten, maar die was 'bezet. Een
man met een vilthoed op het hoofd lag er
üang uitgestrekt op te slapen. Thomas riep
hem toe: „Hé vrind, ga heen, ik wil hier
•gaan zitten".
De man deed de oogen open, staarde
Thomas aan en maakte plaats, geeuwend
een sigaret draaiend. Thomas ging breeduit
zitten, kraakte de pitten open en spuwde de
doppen overal rond.
„Neen", dacht hij, „men liegt niet, de
achting, die iedereen vcor mij koestert, is
duidelijk merkbaar, men houdt rekening met
mij, men is mij gehoorzaam, ofschoon ik een
kleinigheid heb gedronken. Hemel, w.at is
dat allemaal onverhoeds gekomen".
Hij ging naar het plaatskaartenloket en
keek naar binnen.
„Waarheen", vroeg de ambtenaar.
heen, mag ik het kantoor niet eens van bin
nen bekijken?"
„Wanneer je geen kaartje noodig hebt, be
hoef je je tronie niet door het raam te ste
ken".
„Welke tronie? Tegen wien heb je het?'
„Tegen jouw dronken tronie. Loop naar de
weerga
Thomas boog voorover spuwde door het
raam en ging waardig heen.
Hij werd aangehouden en ondanks zijn
gebrul en tegenstand opgesloten. Hij haalde
het bankbiljet voor den dag, liet de afbeet
ding zien, gaf zich voortdurend moeite, iets
te verklarenhet hielp niet. Een politie
man maakte proces-verbaal op over beleedi-
ging van een spoorwegambtenaar gedurende
de uitoefening van zijn functie. Nadat hij bij
zijn positieven was gekomen moest Thomas
in plaats van zijn handteekening, een kruis
onder het proces verbaal zetten, daar hij
het schrijven niet machtig was.
Zuchtend verliet hij het arrestantenlokaal
klom op zijn wagen, haalde het bankbiljet
te voorschijn, bekeek het opnieuw en met
den uitroep: „Als surrogaat voor den Czaar?
De vervloekte kerels liegen toch allemaal als
of het gedrukt staatl reed hij bedroefd
naar huis.
(Nadruk verbodenauteursrecht
voorbehouden)
*Wat Jjeteekent dat, waarheen? Nergens huis rond, In de hoop één onzer honden te
pakken te kunnen
vankelijk geen kans kregen, doordat wij
steeds voor het naar bed gaan zorgden, da
allen binnen waren.
Tótdat op 'n ochtend één der honden wer
kelijk verdwenen bleek te zijn.
Direct stelden wij een onderzoek in er
spoedig kwam aan het licht, dat de huisjon
gen den avond te voren vergeten had hem
met de anderen samen op te sluiten.
Onze nasporingen hadden al spoedig resul
taat: we vonden een bloedig spoor, dat door
het ravijn naar het aan de overzijde ge
legen bosch voerde. Hier aangekomen, werd
het moeilijker na te gaan, waarheen het
arme dier door zijn aanvaller gesleept was.
Voortsluipend door de al dichter wordende
t j o e r a h struikgewas en af en toe over
den grond voortkruipend, wanneer het spoor
met 't bioote oog bijna niet meer te volgen
was, drongen we steeds verder het bosch
binnen.
Zoo zwoegden we nog een tijdlang verder
af en toe kwam het kapmes er aan te pas
totdat we eensklaps onder een grooten
boom op het reeds half opgegeten cadaver
van den hond stieten.
De wijze waarop het beest weggesleept
was, en de hier en daar zichtbare klauw-af-
drukken wezen er op, dat wij hier hoogst
waarschijnlijk te doen hadden met een over
val door een vrij grooten panter.
Aangezien het zoo goed als zeker was, dat
de aanvaller wêer naar zijn prooi zou terug-
keeren, om haar naar een andere plaats te
versieepen en haar daar verder op z'n gemak
te verslinden, besloten wij de overblijfselen
van het cadaver aan den boom vast te bin
den en later terug te komen.
Aldus geschiedde.
's Middags gingen we wêer op pad en na
enkele uren van nieuw zwoegen was de be
wuste plek teruggevonden.
De aanvaller was nog niet terug geweest,
het cadaver lag nog precies zooals wij het
verlaten hadden.
We klommen in den boom, welks takken
tot dicht bij den grond reikten, maakten het
ons zoo gemakkelijk mogelijk enwacht
ten!
Spoedig daarop viel de duisternis in en wel
dra was het pikdonker om ons heen.
Hij, die nooit een nacht in een tropisch
oerwoud heeft doorgebracht kan zich geen
voorstelling maken van de ontzaglijk druk
kende en tegelijk enerveerende stilte, welke
daar heerscht: de stilte is bijna hoorbaar,
en zij wordt nog méér geaccentueerd door
geluiden als het kraken van een tak, geritsel
in de struiken en het schreeuwen van een
aap, die in zijn slaap gestoord wordt.
Soms gaat even de wind rumoerig in de
kruinen van de boomen om dan zwelt een
ruischen aan als dat van de zee aan onze
Hollandsche kusten daarna valt wêer
loodzwaar, de stilte
Langzaam, héél langzaam verstreken de
uren, zonder dat er iets gebeurde. Ingespan
nen blevenC we luisteren, beiden op een tak
gezeten, met den rug tegen den stam ge
leund. Ik zelf hield mijn geweer tusschen de
knieën geklemd, mijn jachtgenoot had onze
zaklantaarn in de hand, gespannen wach
tend op de dingen, die wellicht komen zou
den
En ja, eindelijk gebeurde er wat.... héél
even ritselde het in de struiken onder ons....
dan was het weèr stil.... eenige oogenblikken
hoorden we niets meer... toen kraakte er een
tak en weerklonk een snuivend geluider
bewoog iets in de tjoerah... langzaam
schuifelde een of ander dier door de strui
ken.... dan ineens was het weêr stil.....
Doch we wisten nu zeker dat er „iets" in
aantocht was; en toen het gerucht daar
beneden ons weer aanving, bracht ik mijn
geweer in den aanslag en richtte op de
plaats, waar het geluid vandaan kwam.
Het was nu duidelijk hoorbaar dat het dier
aan het vastgebonden cadaver rukte.
Toen even een gefluisterd bevel tegen mijn
metgezel... en plotseling flitste de zaklan
taarn aan,... een lange lichtbundel schoot
omlaag en scheen pal op een grooten zwar
ten panter, die met een ruk zijn kop om
hoog hief, zoodat we een ondeelbaar oogen-
blik in zijn felle groene oogen staarden....
dan brandde mijn geweer los en viel het
zwarte monster met 'n vreeselijken schreeuw
op z'n zijdenog even trachtte hij op te
komen, klauwde met z'n pooten door de
luchteen heesch gebrul.... toen viel
hij terugonbeweeglijk....
Een oogenblik was het doodstil om ons
heen... toen begonnen een paar apen in de
toppen van de boomen blijkbaar uit hun
slaap opgeschrikt, door den knal van het
schot en den doodskreet van den panter te
schreeuwen en te krijschen ais bezetenen.
Voorzichtig lieten wij ons uit den boom
zakken en bereikten veilig en wel den bega-
nen grond.
De panter bleek gedood te zijn door een
schot tusschen de oogen.
Het was een groot exemplaar van een soort
welke men nog slechts zeer sporadisch op
Java aantreft.
Thans echter begon wel het zwaarste deel
van den tocht het vervoer van den panter
naar huis!
JACHTAVONTUREN OP JAVA.
door J. G. A. VAN ZIJST
De meeste menschen in Holland, en zij
niet alleen, doch ook vele in Indië woon
achtige Hollanders, die nog nooit in de rim
boe zijn geweest, denken meestal dat de
jacht op tijgers en panters het gevaarlijkste
avontuur is, waaraan een jager zich in Indië
zich kan wagen.
Niets is echter minder waar!
De kwaadste kansen loopt men daaren
tegen bij het jagen op olifanten (alleen op
Sumatra), bantengs (wilde buffels) en wilde
zwijnen.
De jacht op laatstgenoemde dieren wordt
het meest beoefend, omdat wilde varkens
over bijna den ganschen Archipel in ont
stellend grooten getale voorkomen en vaak
ernstige schade aanrichten opder de te velde
staande gewassen. Vooral in de sawahs
en in de thee-plantages kunnen zij geweldig
huishouden. De jacht op deze schadelijke
b in a t a n gs wordt dan ook zeer dikwijls
vooral door de Inlandsche bevolking fa
natiek om „nuttigheids-redenen" beoefend.
Aangezien er nu op Java geen olifanten
voorkomen en de jacht op wilde buffels, we
gens het steeds zeldzamer worden van deze
dieren, veelal verboden is, blijft er voor den
Europeaan op Java, die zijn „Nimrod"-nei-
gingen wil botvieren, niet veel anders over
dan „achter de zwijnen aan te zitten" (wat
op zichzelf reeds opwindend genoeg is!) of
een enkele maal, indien hij er de kans toe
krijgt een tijger of een panter onder schot
te nemen.
Deze beide soorten roofdieren komen na
melijk op Java nog zeer veel voor, in het bij
zonder in Zuid-Bantam. Indrainajoe en in
den Oosthoek (nabij den Smeroe).
Zoowel tijger als panter wagen zich ech
ter overdag zelden buiten de bosschen en
het spreekt welhaast vanzelf dat men hen in
hun element de dichtste wouden in het
geheel niet te zien krijgt.
Zij ruiken den mensch reeds op grooten
afstand en brengen zich dan tijdig in veilig
heid.
Want evenals de meeste andere in het
wild levende dieren, zijn zij bij instinct veel
banger voor den mensch dan omgekeerd!
Alleen zéér oude tijgers, die niet meer
zelf jagen kunnen, wagen zich door den
honger gedreven overdag wel eens buiten
de bosschen en vallen dan soms een mensch
aan, doch alléén, wanneer deze zich in lig
gende of zittende houding bevindt.
Een rechtop-staand zich op twee beenen
voortbewegend wezen boezemt hun te veel
angst in, dan dat zij zonder eerst zelf ge
attaqueerd te zijn, tot den aanval zouden
overgaan!
Het is dan ook meestal een toeval, wan
neer men een tijger of panter van zóó dicht
bij kan naderen, dat men een behoorlijke
kans krijgt voor een raak schot. En daarbij
moet men met veel list en geduld te werk
gaan en daarenboven eigen veiligheid niet
uit het oog verliezen.
Ook mij kwam het toeval een handje hel
pen. toen ik voor de eerste maal in de gele
genheid was een panter te schieten.
We woonden destijds met z'n tweeën in de
verst afgelegen assistentenwoning van de
onderneming waarop ik werkzaam was.
In de nabijheid van ons huis bevond zich
een tamelijk diep ravijn en aan den over
kant daarvan lag een dicht, nog vrijwel
maagdelijk bosch, dat zich uitstrekte tot aan
den voet van den Smeroe.
's Nachts zwierven vaak panters om ons
Monument van bouwkunst, dat te koop staat.
Hendrick de Keyser's eerste kerkgebouw.
Zooals wij het in Haarlem zagen gebeu
ren met de Janskerk en de oude Gerefor
meerde Noorderkerk, zoo gaat 't ook in Am
sterdam. Met de verplaatsing van het parti
culiere leven meer en meer naar den bui
tenkant van de stad, met de verandering
van de binnenstad tot zakenwijk gaat ge
paard de ontvolking van de oude kerken.
Zoo is het ook met de Zuiderkerk aan de
Zandstraat te Amsterdam d'ie binnenkort
komt leeg te staan. Want de Hervormde
Gemeente te Amsterdam laat twee nieuwe
kerken bouwen, de Eltheto-kerk aan den
Insulindeweg in „Oost" en de Willem de
Zwijgerkerk aan den Olympiaweg in Zuid.
De Zuiderkerk trok den laatsten tijd geen
bezoekers meer. om hetge bouw had zich in
den loop der tijden de Jodenbuurt uitge
breid, terwijl andere woonwijken al verder
af kwamen te liggen. Er werden de laatste
jaren nog slechts jeugddiensten gehouden
vcor kinderen en jongelieden uit gestichten.
Wanneer in het najaar de Eltheto-kerk
in gebruik genomen kan worden, zal de
Zuiderkerk geheel worden gesloten en waar
schijnlijk te koop geboden. Er zijn reeds on
derhandelingen gevoerd met de vereeniging
„Hendrick de Keyzer", die er een museum
voor architectuur van wilde maken. Dit zou
ongetwijfeld een zeer goede bestemming
geweest zijn, daarom is het jammer, dat-
de onderhandelingen afgesprongen zijn. Er
gingen reeds geruchten, dat de kerk bij
verkoop zou kunnen vervallen tot een pak
huis of garage, maar zoover zal het in geen
geval komen.
De Zuiderkerk is een historisch bezit van
groote waarde. Zij was de eerste kerk in
Nederland, die na de reformatie gebouwd
werd, tevens de eerste kerk van Hendrick
de Keyser.
Toen Hendrick de Keyser in 1591 te Am
sterdam het poortersrecht gekocht had, werd
hij al spoedig, in 1595, tot Stadssteenhou
wer en Beeldsnijder benoemd. En de versie
ring van enkele poorten, zijn gevels, verwier
ven zoozeer de waardeering der tijdgenooten,
dat hij opdracht kreeg om een nieuwe kerk
te bouwen. Amsterdam had in 1578 de zijde
der Prinsgezinden gekozen en de Hervorm
den gingen in het begin van de eeuw, die
voor Amsterdam niets dan bloei, uitbreiding
en verfraaiing zou beteekenen over tot den
bpuw van vier kerken, de eerste, die van
meet af aan ingericht zouden worden voor
den Protestantschen ecredienst. Want de
Oude Kerk, de oudste van Amsterdam, die
oorspronkelijk St. Nicolaaskerk heette, was
een Roomsche geweest en ook de Nieuwe
Kerk was eerst met den beeldenstorm aan
de heerschende gezindte vervallen en had
haar naam van St. Catharina verloren.
De vier nieuwe kerken kwamen naar de
vier windstreken op verschillende punten
van de stad te staan, het waren de Zuider
kerk, de Westerkerk, de Noorderkerk en de
Oosterkerk. De drie eerstgenoemde zijn van
Hendrick de Keyser, de eerste is voltooid in
1614, de tweede in 1631, de derde is gebouwd
van 16201633, de Oosterkerk van 16691671.
Het volgend© lijstje moge een indruk geven,
hoeveel bedehuizen er in de zeventiende
eeuw te Amsterdam verrezen. De Oödezijds-
kapel, gebouwd in 16691671, de Eilands-
kerk in 1659, de Amstelkerk in 1659, de Oude
Luthersche kerk in 1633, de Ronde Luther-
sche kerk in 1668—1671, de Remonstrant-
sche in 1630, en de Walenkerk in 1647.
Maar geen trekt er zoozeer de aandacht
als de Westerkerk en de Zuiderkerk. De eer
ste meer dan de laatste. Van beide kerken is
eigenlijk de toren het voornaamste. En de
Zuidertoren doet voor den Wester in schoon
heid weinig onder.
Toen in 1603 de bouw werd begonnen
schreef Salomon de Bray over het ontwerp
in zijn De Keyser-boek „Architectura Mo-
derna":
,,'t Is zeker in dese Landen een nieuwig-
heydt en met recht een verwonderingh voor
onse Eeuwe gheweest, weder te sien kereken
bouwen, alsoo men door langheydt van tij
den uyt die ghewoonheyt gheraeckt was."
En verder: „Maer naederhant heeft de wel-
varentheydt deser Landen en sonderlinghe
de aenwas van ons Volck-rijcke Amsterdam
weer oorsaecke ghegheven tot kereken-
meerderingh. De Suyderkerck is een schoon
vierkantig en vast werek, met een grooten
sierlijcken Toorn, welcke staet in den Suyd-
wesihoeck, ten eynde van de wester-sijdel-
gangh. Dit werek is binnen van goeder
ruymte, werden het dack van 't middelruym,
't welck sich hoogh uyt de sijdel daeckcn op-
Zooals dat de gewoonte Is. bonden we het
beest met z'n vier pooten aan een bamboe
stang vast en namen elk een .uiteinde van
den stok op onze schouders.
Op deze wijze vingen wij den terugtocht
aan: mijn metgezel voorop de zaklantaarn in
de hand, om ons pad (voorzoover men hier
van een „pad" kon spreken!) te belichten.
Onze buit woog ontzettend zwaar zeker
wel een 120 Kilo en we schoten dus maar
bitter weinig op. Bovendien bleek het ons
langzamerhand, dat we in de verkeerde rich
ting liepen; de tjoerah werd steeds dich
ter en telkens moest van het kapmes gebruik
gemaakt worden, om ons een weg te banen.
Ten lange leste waren we volkomen uitge
put en besloten we in 's hemelsnaam maar
in het bosch te overnachten.
Hetgeen geschiedde.
Den volgenden morgen bereikten we eerst
laat en doodmoe onze woning.
En weidia ging de mai-e rond, dat de
toewans een toetoe geschoten had
den en kwamen van alle kanten inlanders
opzetten, om onzen buit te bezichtigen.
Lang heeft de „duurgekochte" huid onze
gemeenschappelijke woning versierd. Toen
we naderhand uit elkaar gingen, nam ik als
de gelukkige schutter het „velletje" mee naar
mijn nieuwe woonplaats.
Helaas, bezit ik het „huidje" thans niet
meer... het reeds lang overleden beestje is
opnieuw buit gemaakt doch thans door een
vrouwelijke „jager"want een vrouw, die
een dierenhuid ziet, 2onder onmiddellijk aan
een bontmantel te denken, zoo eenebe
staat eenvoudig niet!
Vriendin: „Wat heb je daar in 's hemels
naam!"
Populaire actrice: „Oh, mijn liefdesbrieven.
Nou zie je hoe sentimenteel ik ben. Ik heb
er nog een blauw lint om gebonden",
(Passing Show.)
OUDE LEGENDEN.
DE VLIEGENDE HOLLANDER.
In vroeger tijden was het volk bijzonder
vatbaar voor fantastische verhalen over do
lende geesten, witte vrouwen en andere ge
heimzinnigheden.
Hiertoe behoort ook de volksoverlevering
omtrent den Vliegenden Hollander en als het
bijgeloof betrof, dan had het een bijzonde
ren invloed op den zeeman, want vele na
tuurverschijnselen, waarmede hij in zijn be
roep dagelijks had te maken en die thans
meerendeels door de wetenschap zijn ver
klaard, werden door hem in zijn eenvoud
zoo gemakkelijk toegeschreven aan daemo-
nen of booze geesten.
In den wind, die door het want gierde,
klonken hem stemmen toe van bovenaardsche
wezens en in den donkeren nacht, nu en dan
slechts verlicht door de maan, wanneer zij
achter ce jagende wolken te voorschijn
trad. schilderde zijn verbeeldingskracht vree-
selijke verschijningen, die hij nog later ge
loofde stellig met eigen oogen te hebben
aanschouwd.
Zoo was er dan ook geen zeeman, die niet
op zijn reizen één of meermalen het spook
schip „De Vliegende Hollander" was tegen
gekomen.
De beschrijvingen spreken meestal van
een bemanning, bestaande uit drie of vier
leden, allen stokoud, met lange baarden: de
kapitein, de bootsman, de kok en soms één
matroos.
Bij iedere poging om het te naderen, was
het schip spoorloos verdwenen. Slechts zel
den werd het overdag gezien, bijna altijd
vertoonde het zich bij nacht.
De reden, waarom dit vaartuig gelijk de
Wandelende Jood over de aarde, tot eeuwig
ronddolen over de wereldzeeën was veroor
deeld, wordt op verschillende wijzen ver
klaard.
In het begin van de 17de eeuw moet er een
heft, ghedraghen van thien seer groote Pi
laren, op dewelcke oock de Booghen der sij-
del-ganghen, als mede de stijlen des mld-
del-ruyms komen te rusten, sijnde alles vast
en wel ghebonden versekert. ïn dese kereke
is gheen Choor, 't welck met wille is achter-
ghelaten, vermidts deselvc bij de Gerefor
meerde en Openbare Godsdienst onghe-
bruyckelijck en ten overvloede sijn."
22 Augustus 1603 werd de eerste steen ge
legd. Doch het werk vorderde traag, het
heeft zeifs vier jaren stil gelegen en het zou
22 Mei 1611 worden, voor er met Pinksteren
de eerste preek gehouden werd. De bouw
van den toren duurde nog drie Jaar langer.
De bekende publicist op het gebied der
bouwkunde. A. W. Weissman. noemt de Zui
derkerk een zeer merkwaardige schepping,
vooral wat de behandeling van de gevels en
van den toren betreft, omdat zij als het
ware een vertaling van de motleven der Go-
thiek in die der renaissance geeft. De smaak
der zestiende eeuwsche Italiaansche mees
ters Is in verscheidene onderdeden gevolgd,
de traceeringen der vensters zijn niet uit
spitsbogen maar uit cirkels samengesteld.
Voor de Gothische bekroningen kwamen va
zen en baüustrades in de plaats. De toren
geeft een variatie van het motief dat de late
Gothiek in den smaak had gebracht. Doch
vooral ook hier heeft De Keyser zijn geniale
vindingrijkheid getoond. De toren der Oude
Kerk, in 1566 door Joost Jansz Bilhamer ge
bouwd, is ongetwijfeld De Keyser's voorbeeld
geweest.. Een vergelijking tusschen deze beide
torens is voor hem die Amsterdam bezoekt
heel makkelijk te maken, omdat wié midden
op de Hooge S'.uls staat, beide torens precies
in één lijn heeft.
Gaat hij dus een stapje op zij. dan heeft
hij beide torens precies naast elkaar, hoe-
zeeman. Bernard Fokke geleefd hebben, dié
altijd in weer en wind met volle zeilen voort
joeg. Zijn masten en raas waren dan ook van
ijzer, omdat zij anders zouden breken.
Hij deed twee reizen, tegen een anderen
kapitein één en volbracht den tocht van
Batavia naar hier in 90 dagen, wat t-oen al
gemeen als een wonder van snelheid werd
beschouwd.
Wat men in die dagen niet terstond kon
begrijpen, werd ai spoedig toegeschreven aan
bovennatuurlijke oorzaken en liefst aan een
verbond met Satan.
Nu moet Fokke zijn uiterlijk niet mee ge
had hebben, een buitengewone lichaams
kracht bezeten en bij de minste tegenspraak
hemel en aarde bij elkander hebben - ge
vloekt.
Ziedaar dus alle symptomen voor het grij
pen. om een verbond met den duivel te kun
nen constateeren.
Eindelijk schijnt hij zijn ar.elhcldszucht
met zijn leven te hebben moeten betalen.
Nooit vernam men meer iets van hem en de
reden was duidelijk: de duivel had hem
meegenomen en hij was gedoemd om voor
eeuwig te varen zonder ophouden tusschen
Kaap Hoorn en Kaap de Goede Hoop!
Een geheel andere legende omtrent den
Vliegenden Hollander is de volgende:
Het kasteel Falkenberg in Limburg was
een 700 jaar geleden bewoond door de twee
gebroeders Waleram en Reginald. Beiden
werder. verliefd op Alix. de dochter van den
Graaf van Kleef. Toen zij Waleram de voor
keur schonk, besloot Reginald zoowel zijn
broeder als zijn as. schoonzuster te vermoor
den. Toen mén de lijken vond. rustte reeds
terstond op hem het vermoeden van den
moord.
Reginald was intusschon gevlucht en had
aangeklopt bij een kluizenaar, die tot zijn
schrik bemerkte dat een bloedige menschen-
hand op liet. gelaat van den vluchteling was
afgedrukt.
Waleram toch had hem, toen hij den stoot
wilde afweren, met de hand in het gezicht
geslagen en niets was in staat dit teeken af
te wisschen.
Toen hij den kluizenaar zijn misdaad be
kend had, beval deze hem boete te doen en
als pelgrim steeds Noordwaarts te trekken,
totdat het water hem het verder gaan zou
beletten. Daar zou God hem door een teeken
bekend maken, wat hij verder moest doen.
Onderweg bemerkte Reginald, dat hij niet
alleen was; een zwarte gedaante liep aan
zijn linker, en een witte aan zijn rechterzijde.
De zwarte gedaante trachtte hem steeds
van zyn boete en goede voornemens af te
brengen, de witte daarentegen moedigde en
spoorde hem onophoudelijk tot volhouden
aan.
Maanden duurde de reis. totdat hij opeens
aan de kust kwam en alles zee was. wat hij
zag. Toen hij daar stond, kwam een vaartuig
op het strand aangeroeid en een stem weer
klonk: „Wij wachten u".
Hij ging in de boot en zijn zwarte en wit to
metgezel eveneens. Zij voeren naar het schip,
dat met volle zeilen gereed lag, gingen aan
boord en tegelijk was het vaartuig, dat hen
gebracht had verdwenen.
Het schip was geheel verlaten, maar op
het dek stonden drie stoelen en een tafel;
daarop legde de zwarte gedaante drie dob-
belsteenen en zei: „Nu zullen we dobbelen
om uw ziel tot op den jongsten dag".
Zij begonnen te spelen en zij spelen nog,
terwijl het schip voortjaagt met zijn grauwe
zeilen en vlaggen van verbleekte kleur.
Een ontmoeting voorspelde onheil en zoo
is De Vliegende Hollander het fantastisch©
spookschip, eeuwenlang gebleven dc schrik
van zee en zeeman.
EET MINDER FRUIT!
Dit opschrift zal menigeen, die zich de uit
Engeland ook tot ons gekomen opwekking:
„Eat more fruit!" (eet meer vruchten) her
innert, vreemd aandoen, maar deze waar
schuwing is nu te danken aan bijzondere
omstandigheden, nl. aan de zomerwarmte.
Gedurende de zomermaanden toch, vooral
wanneer het buitengewoon warm Is, zijn wij
gemakkelijk geneigd te veel vruchten te
eten. Vele menschen zijn van oordeel dat
het onmogelijk is te veel te eten van iets wat
zóó goed voor hen is en zoo komen zij er toe,
wanneer er overvloedig fruit en de eetlust
door de warmte niet groot is, te veel aan het
„verfri.ssc.hend diëet" te doen.
In 't algemeen gesproken doet het eten
van te .veel vruchten niet bijzonder veel
kwaad, maar toch is het nooit goed zich te
veel over te geven aan het eten van steen
vruchten. Sommige menschen krijgen ook
uitslag van vruchten, in 't bijzonder na het
eten van aardbeien.
Wie hinder van rheumatiek heeft moet
zeer voorzichtig zijn met hun dagelijksche
vruchtenrantsoen en wie bij ondervinding
weet dat fruit hem niet te best bekomt doet
beter een dokter te raadplegen vóór hij
voortgaat met het eten er van.
Bij enkele ziekten is fruit bepaald schade
lijk.
wel ze in werkelijkheid nog al wat van elkaar
af staan.
In de kerk zelf is veel schoonheid opge
offerd aan de versterking van het gebouw.
Het bestaat uit drie beuken, die onder één
kap gebracht zijn. welke op pilaren steunt.
Die kap vertoont houten tongewelven, zware
beeren wijzen op de oorspronkelijke bedoe
ling om steenen gewelven te bouwen. Houten
gc-blnten in die gewelven, waarschijnlijk
aangebracht uit vrees voor uitbuigen van
de pilaren, ontnemen door de weinig fraaie
wijze, waarop zij de kroonlijst doorsnijden
aan de gewelven veel van hun schoonheid.
De toren staat niet voor den mlddenbeuk
maar voor den linker zijbeuk.
Hij behoort thans aan de gemeente Am
sterdam. De Zuider-toren heft een klokken
spel, waarin twee klokken van Francois
Hemony hangen. Maandags om de drie we
ken en op nationale feestdagen worden er
carillon-bespelingen gegeven. Zoowel toren
als kerk worden nog dagelijks door vele
vreemdelingen bezocht, die er vol bewon
dering over zijn, In de vorige eeuw heeft de
kerk een groot orgel gekregen, dat nog in
zeer goeden staat verkeert.
Van het interieur der kerk gaven wij Don
derdag een kiek in de foto-pagina.
De Zuiderkerk staat aan de Zandstraat, zij
is geheel ingebouwd en van de Raamgracht
of de St. Anthonlebreestraat slechts door
stegen te naderen. Maar de toren rijst uit
boven de oude huizen en sluit de schilder
achtige Groenburgwal gezien van den Am-
stel op onnavolgbare wijze af.
De bouwmeester ligt in de kerk begraven,
een eenvoudige steen, waarin een K. gebei
teld is. in de Oosterbeuk dekt zijn graf. In
den muur is een zwart marmeren gedenk
steen gemetseld met een opschrift van Von
del.