H. D. VERTELLING De Zuiderkerk te Amsterdam De Ongeloovige Thomas. door MICHAEL SOSTCHENKO. Thomas Wasiljewitsj Krjukow had sedert drie jaren niets van zijn zoon gehoord. Daar heette het plotseling op een papier, dat Thomas Wasiljewitsj werd -verzocht, een uit Moskou per post aangekomen bedrag van vijf goudroebel in ontvangst te nemen. Ver zender zijn eigen zoon. „Kijk eens aan" .dacht Thomas, de ont vangen kennisgeving bekijkend, „een ander zou misschien maar drie roebel hebben ge zonden zou ook genoeg zijn. En de mijne, heb je het niet gezien, vijf! Wanneer de zaken zoo staan, kan er voor een roebel ge dronken worden". Thomas ging de badkamer in, trok een nieuw hemd aan, dronk een flesch thuis ge brande jenever, spande het paard in en reed naar de post. Hij reed door het veld en het was hem zeer vroolijk te moede: de zon scheen zoo mooi, het frissche gras brak uit de aarde te voorschijn en in zijn maag schommelde de „t.huis gebrande" zoo heerlijk heen en weer Hij begon te zingen, verschillende gedachten gingen door zijn hoofd. „Wat er toch zooal kan gebeuren", dacht hij: „wat zijn er toch een verrassingen in de wereld! De Czaar be staat niet meer, geen autoriteit en de boer schijnt werkelijk aan gewichtigheid toe te nemenkrijgt vijf roebel toegezonden! Misschien is het wel mijn zoon, die den staat leidt of zou hij portier in een hotel zijn? Als zoodanig zou men, misschien, evenveel verdienen". Thomas reed naar de post, begaf zich naar het loket en presenteerde het mandaat. De ambtenaar overhandigde hem een in kleuren gedrukt biljet. „Zoo", zeide Thomas en ge schreven heeft mijn zoon geen woord? Nu, misschien komt de brief later. Men kan wach ten, wanneer men geld heeft". Hij bekeek het biljet nauwkeuriger en klopte met de vlakke hand tegen de ruit van het loket. „Hé, daar, vrindje!" riep hij. „Wat is dat voor geld? Kijk toch eens wat je iemand uitbetaalt". „Wat voor geld?" antwoordde de ambte naar. „Nieuw". „Nieuw? Zou het niet valsch kunnen zijn? U gelooft zeker, dat u iemand, die iets ge dronken heeft, alles wijs kunt maken?" Hij draaide het biljet om en om en ging voort: „Wat heeft dat portret daar eigenlijk voor te stellen? Een boer? Waarempel: er staat een boer op! Dus de menschen liegen niet; j er staat een boer op het geld in plaats van den Czaar, dan heeft hij werkelijk zijn macht gekregen". En nogmaals naar het loket terugkeerend, vroeg hij weer: „Vrind, wie zit hier eigenlijk? Leg mij d,at eens uit „Maak dat je wegkomt!", antwoordde de ambtenaar, „je geld heb je gekregen! Waar heb je het over. waar zit iemand?" „Op het bankbiljet". De ambtenaar lachte. „Jij zit er op, Uwe Majesteit, de Boer, als surrogaat voor den Czaar". „Ohozeide Thomas, „hoe is het mo gelijk, dat ik daar niets van heb geweten en mijn akker verder bebouwd heb? Alle boeren zwoegen op de oude manier voort. Is dat nou niet een leugen, kameraad?" „Maak voort, je maakt het mij las tig". „Dadelijk, dadelijk, ik ga alik heb de Czaren vroeger ook niet mogen lijden Thomas ging, bond zijn paard los en reed weg. Onderweg lachte hij voor zich uit, sloeg zich op de lendenen en dacht: „Ons portret! Dus de boer is tot keizerlijke eer gekomen!" Aan den rand van het bosch keerde hij om en mende weer naar de stad toe. Hij hield stil bij het station en liep bedachtzaam langs de rails. Arbeiders laadden juist graan in de spoorwagens. Hij bleef staan en zag toe. „Wees voorzich tiger, ezel!" riep hij er een toe, „mors niet met koren!" De arbeider keek hem verbaasd aan en droeg zijn last verder. Daarop ging Thomas naar het stationsbuffet en kocht zonnebloe menzaad en wilde op de eenige aanwezige bank gaan zitten, maar die was 'bezet. Een man met een vilthoed op het hoofd lag er üang uitgestrekt op te slapen. Thomas riep hem toe: „Hé vrind, ga heen, ik wil hier •gaan zitten". De man deed de oogen open, staarde Thomas aan en maakte plaats, geeuwend een sigaret draaiend. Thomas ging breeduit zitten, kraakte de pitten open en spuwde de doppen overal rond. „Neen", dacht hij, „men liegt niet, de achting, die iedereen vcor mij koestert, is duidelijk merkbaar, men houdt rekening met mij, men is mij gehoorzaam, ofschoon ik een kleinigheid heb gedronken. Hemel, w.at is dat allemaal onverhoeds gekomen". Hij ging naar het plaatskaartenloket en keek naar binnen. „Waarheen", vroeg de ambtenaar. heen, mag ik het kantoor niet eens van bin nen bekijken?" „Wanneer je geen kaartje noodig hebt, be hoef je je tronie niet door het raam te ste ken". „Welke tronie? Tegen wien heb je het?' „Tegen jouw dronken tronie. Loop naar de weerga Thomas boog voorover spuwde door het raam en ging waardig heen. Hij werd aangehouden en ondanks zijn gebrul en tegenstand opgesloten. Hij haalde het bankbiljet voor den dag, liet de afbeet ding zien, gaf zich voortdurend moeite, iets te verklarenhet hielp niet. Een politie man maakte proces-verbaal op over beleedi- ging van een spoorwegambtenaar gedurende de uitoefening van zijn functie. Nadat hij bij zijn positieven was gekomen moest Thomas in plaats van zijn handteekening, een kruis onder het proces verbaal zetten, daar hij het schrijven niet machtig was. Zuchtend verliet hij het arrestantenlokaal klom op zijn wagen, haalde het bankbiljet te voorschijn, bekeek het opnieuw en met den uitroep: „Als surrogaat voor den Czaar? De vervloekte kerels liegen toch allemaal als of het gedrukt staatl reed hij bedroefd naar huis. (Nadruk verbodenauteursrecht voorbehouden) *Wat Jjeteekent dat, waarheen? Nergens huis rond, In de hoop één onzer honden te pakken te kunnen vankelijk geen kans kregen, doordat wij steeds voor het naar bed gaan zorgden, da allen binnen waren. Tótdat op 'n ochtend één der honden wer kelijk verdwenen bleek te zijn. Direct stelden wij een onderzoek in er spoedig kwam aan het licht, dat de huisjon gen den avond te voren vergeten had hem met de anderen samen op te sluiten. Onze nasporingen hadden al spoedig resul taat: we vonden een bloedig spoor, dat door het ravijn naar het aan de overzijde ge legen bosch voerde. Hier aangekomen, werd het moeilijker na te gaan, waarheen het arme dier door zijn aanvaller gesleept was. Voortsluipend door de al dichter wordende t j o e r a h struikgewas en af en toe over den grond voortkruipend, wanneer het spoor met 't bioote oog bijna niet meer te volgen was, drongen we steeds verder het bosch binnen. Zoo zwoegden we nog een tijdlang verder af en toe kwam het kapmes er aan te pas totdat we eensklaps onder een grooten boom op het reeds half opgegeten cadaver van den hond stieten. De wijze waarop het beest weggesleept was, en de hier en daar zichtbare klauw-af- drukken wezen er op, dat wij hier hoogst waarschijnlijk te doen hadden met een over val door een vrij grooten panter. Aangezien het zoo goed als zeker was, dat de aanvaller wêer naar zijn prooi zou terug- keeren, om haar naar een andere plaats te versieepen en haar daar verder op z'n gemak te verslinden, besloten wij de overblijfselen van het cadaver aan den boom vast te bin den en later terug te komen. Aldus geschiedde. 's Middags gingen we wêer op pad en na enkele uren van nieuw zwoegen was de be wuste plek teruggevonden. De aanvaller was nog niet terug geweest, het cadaver lag nog precies zooals wij het verlaten hadden. We klommen in den boom, welks takken tot dicht bij den grond reikten, maakten het ons zoo gemakkelijk mogelijk enwacht ten! Spoedig daarop viel de duisternis in en wel dra was het pikdonker om ons heen. Hij, die nooit een nacht in een tropisch oerwoud heeft doorgebracht kan zich geen voorstelling maken van de ontzaglijk druk kende en tegelijk enerveerende stilte, welke daar heerscht: de stilte is bijna hoorbaar, en zij wordt nog méér geaccentueerd door geluiden als het kraken van een tak, geritsel in de struiken en het schreeuwen van een aap, die in zijn slaap gestoord wordt. Soms gaat even de wind rumoerig in de kruinen van de boomen om dan zwelt een ruischen aan als dat van de zee aan onze Hollandsche kusten daarna valt wêer loodzwaar, de stilte Langzaam, héél langzaam verstreken de uren, zonder dat er iets gebeurde. Ingespan nen blevenC we luisteren, beiden op een tak gezeten, met den rug tegen den stam ge leund. Ik zelf hield mijn geweer tusschen de knieën geklemd, mijn jachtgenoot had onze zaklantaarn in de hand, gespannen wach tend op de dingen, die wellicht komen zou den En ja, eindelijk gebeurde er wat.... héél even ritselde het in de struiken onder ons.... dan was het weèr stil.... eenige oogenblikken hoorden we niets meer... toen kraakte er een tak en weerklonk een snuivend geluider bewoog iets in de tjoerah... langzaam schuifelde een of ander dier door de strui ken.... dan ineens was het weêr stil..... Doch we wisten nu zeker dat er „iets" in aantocht was; en toen het gerucht daar beneden ons weer aanving, bracht ik mijn geweer in den aanslag en richtte op de plaats, waar het geluid vandaan kwam. Het was nu duidelijk hoorbaar dat het dier aan het vastgebonden cadaver rukte. Toen even een gefluisterd bevel tegen mijn metgezel... en plotseling flitste de zaklan taarn aan,... een lange lichtbundel schoot omlaag en scheen pal op een grooten zwar ten panter, die met een ruk zijn kop om hoog hief, zoodat we een ondeelbaar oogen- blik in zijn felle groene oogen staarden.... dan brandde mijn geweer los en viel het zwarte monster met 'n vreeselijken schreeuw op z'n zijdenog even trachtte hij op te komen, klauwde met z'n pooten door de luchteen heesch gebrul.... toen viel hij terugonbeweeglijk.... Een oogenblik was het doodstil om ons heen... toen begonnen een paar apen in de toppen van de boomen blijkbaar uit hun slaap opgeschrikt, door den knal van het schot en den doodskreet van den panter te schreeuwen en te krijschen ais bezetenen. Voorzichtig lieten wij ons uit den boom zakken en bereikten veilig en wel den bega- nen grond. De panter bleek gedood te zijn door een schot tusschen de oogen. Het was een groot exemplaar van een soort welke men nog slechts zeer sporadisch op Java aantreft. Thans echter begon wel het zwaarste deel van den tocht het vervoer van den panter naar huis! JACHTAVONTUREN OP JAVA. door J. G. A. VAN ZIJST De meeste menschen in Holland, en zij niet alleen, doch ook vele in Indië woon achtige Hollanders, die nog nooit in de rim boe zijn geweest, denken meestal dat de jacht op tijgers en panters het gevaarlijkste avontuur is, waaraan een jager zich in Indië zich kan wagen. Niets is echter minder waar! De kwaadste kansen loopt men daaren tegen bij het jagen op olifanten (alleen op Sumatra), bantengs (wilde buffels) en wilde zwijnen. De jacht op laatstgenoemde dieren wordt het meest beoefend, omdat wilde varkens over bijna den ganschen Archipel in ont stellend grooten getale voorkomen en vaak ernstige schade aanrichten opder de te velde staande gewassen. Vooral in de sawahs en in de thee-plantages kunnen zij geweldig huishouden. De jacht op deze schadelijke b in a t a n gs wordt dan ook zeer dikwijls vooral door de Inlandsche bevolking fa natiek om „nuttigheids-redenen" beoefend. Aangezien er nu op Java geen olifanten voorkomen en de jacht op wilde buffels, we gens het steeds zeldzamer worden van deze dieren, veelal verboden is, blijft er voor den Europeaan op Java, die zijn „Nimrod"-nei- gingen wil botvieren, niet veel anders over dan „achter de zwijnen aan te zitten" (wat op zichzelf reeds opwindend genoeg is!) of een enkele maal, indien hij er de kans toe krijgt een tijger of een panter onder schot te nemen. Deze beide soorten roofdieren komen na melijk op Java nog zeer veel voor, in het bij zonder in Zuid-Bantam. Indrainajoe en in den Oosthoek (nabij den Smeroe). Zoowel tijger als panter wagen zich ech ter overdag zelden buiten de bosschen en het spreekt welhaast vanzelf dat men hen in hun element de dichtste wouden in het geheel niet te zien krijgt. Zij ruiken den mensch reeds op grooten afstand en brengen zich dan tijdig in veilig heid. Want evenals de meeste andere in het wild levende dieren, zijn zij bij instinct veel banger voor den mensch dan omgekeerd! Alleen zéér oude tijgers, die niet meer zelf jagen kunnen, wagen zich door den honger gedreven overdag wel eens buiten de bosschen en vallen dan soms een mensch aan, doch alléén, wanneer deze zich in lig gende of zittende houding bevindt. Een rechtop-staand zich op twee beenen voortbewegend wezen boezemt hun te veel angst in, dan dat zij zonder eerst zelf ge attaqueerd te zijn, tot den aanval zouden overgaan! Het is dan ook meestal een toeval, wan neer men een tijger of panter van zóó dicht bij kan naderen, dat men een behoorlijke kans krijgt voor een raak schot. En daarbij moet men met veel list en geduld te werk gaan en daarenboven eigen veiligheid niet uit het oog verliezen. Ook mij kwam het toeval een handje hel pen. toen ik voor de eerste maal in de gele genheid was een panter te schieten. We woonden destijds met z'n tweeën in de verst afgelegen assistentenwoning van de onderneming waarop ik werkzaam was. In de nabijheid van ons huis bevond zich een tamelijk diep ravijn en aan den over kant daarvan lag een dicht, nog vrijwel maagdelijk bosch, dat zich uitstrekte tot aan den voet van den Smeroe. 's Nachts zwierven vaak panters om ons Monument van bouwkunst, dat te koop staat. Hendrick de Keyser's eerste kerkgebouw. Zooals wij het in Haarlem zagen gebeu ren met de Janskerk en de oude Gerefor meerde Noorderkerk, zoo gaat 't ook in Am sterdam. Met de verplaatsing van het parti culiere leven meer en meer naar den bui tenkant van de stad, met de verandering van de binnenstad tot zakenwijk gaat ge paard de ontvolking van de oude kerken. Zoo is het ook met de Zuiderkerk aan de Zandstraat te Amsterdam d'ie binnenkort komt leeg te staan. Want de Hervormde Gemeente te Amsterdam laat twee nieuwe kerken bouwen, de Eltheto-kerk aan den Insulindeweg in „Oost" en de Willem de Zwijgerkerk aan den Olympiaweg in Zuid. De Zuiderkerk trok den laatsten tijd geen bezoekers meer. om hetge bouw had zich in den loop der tijden de Jodenbuurt uitge breid, terwijl andere woonwijken al verder af kwamen te liggen. Er werden de laatste jaren nog slechts jeugddiensten gehouden vcor kinderen en jongelieden uit gestichten. Wanneer in het najaar de Eltheto-kerk in gebruik genomen kan worden, zal de Zuiderkerk geheel worden gesloten en waar schijnlijk te koop geboden. Er zijn reeds on derhandelingen gevoerd met de vereeniging „Hendrick de Keyzer", die er een museum voor architectuur van wilde maken. Dit zou ongetwijfeld een zeer goede bestemming geweest zijn, daarom is het jammer, dat- de onderhandelingen afgesprongen zijn. Er gingen reeds geruchten, dat de kerk bij verkoop zou kunnen vervallen tot een pak huis of garage, maar zoover zal het in geen geval komen. De Zuiderkerk is een historisch bezit van groote waarde. Zij was de eerste kerk in Nederland, die na de reformatie gebouwd werd, tevens de eerste kerk van Hendrick de Keyser. Toen Hendrick de Keyser in 1591 te Am sterdam het poortersrecht gekocht had, werd hij al spoedig, in 1595, tot Stadssteenhou wer en Beeldsnijder benoemd. En de versie ring van enkele poorten, zijn gevels, verwier ven zoozeer de waardeering der tijdgenooten, dat hij opdracht kreeg om een nieuwe kerk te bouwen. Amsterdam had in 1578 de zijde der Prinsgezinden gekozen en de Hervorm den gingen in het begin van de eeuw, die voor Amsterdam niets dan bloei, uitbreiding en verfraaiing zou beteekenen over tot den bpuw van vier kerken, de eerste, die van meet af aan ingericht zouden worden voor den Protestantschen ecredienst. Want de Oude Kerk, de oudste van Amsterdam, die oorspronkelijk St. Nicolaaskerk heette, was een Roomsche geweest en ook de Nieuwe Kerk was eerst met den beeldenstorm aan de heerschende gezindte vervallen en had haar naam van St. Catharina verloren. De vier nieuwe kerken kwamen naar de vier windstreken op verschillende punten van de stad te staan, het waren de Zuider kerk, de Westerkerk, de Noorderkerk en de Oosterkerk. De drie eerstgenoemde zijn van Hendrick de Keyser, de eerste is voltooid in 1614, de tweede in 1631, de derde is gebouwd van 16201633, de Oosterkerk van 16691671. Het volgend© lijstje moge een indruk geven, hoeveel bedehuizen er in de zeventiende eeuw te Amsterdam verrezen. De Oödezijds- kapel, gebouwd in 16691671, de Eilands- kerk in 1659, de Amstelkerk in 1659, de Oude Luthersche kerk in 1633, de Ronde Luther- sche kerk in 1668—1671, de Remonstrant- sche in 1630, en de Walenkerk in 1647. Maar geen trekt er zoozeer de aandacht als de Westerkerk en de Zuiderkerk. De eer ste meer dan de laatste. Van beide kerken is eigenlijk de toren het voornaamste. En de Zuidertoren doet voor den Wester in schoon heid weinig onder. Toen in 1603 de bouw werd begonnen schreef Salomon de Bray over het ontwerp in zijn De Keyser-boek „Architectura Mo- derna": ,,'t Is zeker in dese Landen een nieuwig- heydt en met recht een verwonderingh voor onse Eeuwe gheweest, weder te sien kereken bouwen, alsoo men door langheydt van tij den uyt die ghewoonheyt gheraeckt was." En verder: „Maer naederhant heeft de wel- varentheydt deser Landen en sonderlinghe de aenwas van ons Volck-rijcke Amsterdam weer oorsaecke ghegheven tot kereken- meerderingh. De Suyderkerck is een schoon vierkantig en vast werek, met een grooten sierlijcken Toorn, welcke staet in den Suyd- wesihoeck, ten eynde van de wester-sijdel- gangh. Dit werek is binnen van goeder ruymte, werden het dack van 't middelruym, 't welck sich hoogh uyt de sijdel daeckcn op- Zooals dat de gewoonte Is. bonden we het beest met z'n vier pooten aan een bamboe stang vast en namen elk een .uiteinde van den stok op onze schouders. Op deze wijze vingen wij den terugtocht aan: mijn metgezel voorop de zaklantaarn in de hand, om ons pad (voorzoover men hier van een „pad" kon spreken!) te belichten. Onze buit woog ontzettend zwaar zeker wel een 120 Kilo en we schoten dus maar bitter weinig op. Bovendien bleek het ons langzamerhand, dat we in de verkeerde rich ting liepen; de tjoerah werd steeds dich ter en telkens moest van het kapmes gebruik gemaakt worden, om ons een weg te banen. Ten lange leste waren we volkomen uitge put en besloten we in 's hemelsnaam maar in het bosch te overnachten. Hetgeen geschiedde. Den volgenden morgen bereikten we eerst laat en doodmoe onze woning. En weidia ging de mai-e rond, dat de toewans een toetoe geschoten had den en kwamen van alle kanten inlanders opzetten, om onzen buit te bezichtigen. Lang heeft de „duurgekochte" huid onze gemeenschappelijke woning versierd. Toen we naderhand uit elkaar gingen, nam ik als de gelukkige schutter het „velletje" mee naar mijn nieuwe woonplaats. Helaas, bezit ik het „huidje" thans niet meer... het reeds lang overleden beestje is opnieuw buit gemaakt doch thans door een vrouwelijke „jager"want een vrouw, die een dierenhuid ziet, 2onder onmiddellijk aan een bontmantel te denken, zoo eenebe staat eenvoudig niet! Vriendin: „Wat heb je daar in 's hemels naam!" Populaire actrice: „Oh, mijn liefdesbrieven. Nou zie je hoe sentimenteel ik ben. Ik heb er nog een blauw lint om gebonden", (Passing Show.) OUDE LEGENDEN. DE VLIEGENDE HOLLANDER. In vroeger tijden was het volk bijzonder vatbaar voor fantastische verhalen over do lende geesten, witte vrouwen en andere ge heimzinnigheden. Hiertoe behoort ook de volksoverlevering omtrent den Vliegenden Hollander en als het bijgeloof betrof, dan had het een bijzonde ren invloed op den zeeman, want vele na tuurverschijnselen, waarmede hij in zijn be roep dagelijks had te maken en die thans meerendeels door de wetenschap zijn ver klaard, werden door hem in zijn eenvoud zoo gemakkelijk toegeschreven aan daemo- nen of booze geesten. In den wind, die door het want gierde, klonken hem stemmen toe van bovenaardsche wezens en in den donkeren nacht, nu en dan slechts verlicht door de maan, wanneer zij achter ce jagende wolken te voorschijn trad. schilderde zijn verbeeldingskracht vree- selijke verschijningen, die hij nog later ge loofde stellig met eigen oogen te hebben aanschouwd. Zoo was er dan ook geen zeeman, die niet op zijn reizen één of meermalen het spook schip „De Vliegende Hollander" was tegen gekomen. De beschrijvingen spreken meestal van een bemanning, bestaande uit drie of vier leden, allen stokoud, met lange baarden: de kapitein, de bootsman, de kok en soms één matroos. Bij iedere poging om het te naderen, was het schip spoorloos verdwenen. Slechts zel den werd het overdag gezien, bijna altijd vertoonde het zich bij nacht. De reden, waarom dit vaartuig gelijk de Wandelende Jood over de aarde, tot eeuwig ronddolen over de wereldzeeën was veroor deeld, wordt op verschillende wijzen ver klaard. In het begin van de 17de eeuw moet er een heft, ghedraghen van thien seer groote Pi laren, op dewelcke oock de Booghen der sij- del-ganghen, als mede de stijlen des mld- del-ruyms komen te rusten, sijnde alles vast en wel ghebonden versekert. ïn dese kereke is gheen Choor, 't welck met wille is achter- ghelaten, vermidts deselvc bij de Gerefor meerde en Openbare Godsdienst onghe- bruyckelijck en ten overvloede sijn." 22 Augustus 1603 werd de eerste steen ge legd. Doch het werk vorderde traag, het heeft zeifs vier jaren stil gelegen en het zou 22 Mei 1611 worden, voor er met Pinksteren de eerste preek gehouden werd. De bouw van den toren duurde nog drie Jaar langer. De bekende publicist op het gebied der bouwkunde. A. W. Weissman. noemt de Zui derkerk een zeer merkwaardige schepping, vooral wat de behandeling van de gevels en van den toren betreft, omdat zij als het ware een vertaling van de motleven der Go- thiek in die der renaissance geeft. De smaak der zestiende eeuwsche Italiaansche mees ters Is in verscheidene onderdeden gevolgd, de traceeringen der vensters zijn niet uit spitsbogen maar uit cirkels samengesteld. Voor de Gothische bekroningen kwamen va zen en baüustrades in de plaats. De toren geeft een variatie van het motief dat de late Gothiek in den smaak had gebracht. Doch vooral ook hier heeft De Keyser zijn geniale vindingrijkheid getoond. De toren der Oude Kerk, in 1566 door Joost Jansz Bilhamer ge bouwd, is ongetwijfeld De Keyser's voorbeeld geweest.. Een vergelijking tusschen deze beide torens is voor hem die Amsterdam bezoekt heel makkelijk te maken, omdat wié midden op de Hooge S'.uls staat, beide torens precies in één lijn heeft. Gaat hij dus een stapje op zij. dan heeft hij beide torens precies naast elkaar, hoe- zeeman. Bernard Fokke geleefd hebben, dié altijd in weer en wind met volle zeilen voort joeg. Zijn masten en raas waren dan ook van ijzer, omdat zij anders zouden breken. Hij deed twee reizen, tegen een anderen kapitein één en volbracht den tocht van Batavia naar hier in 90 dagen, wat t-oen al gemeen als een wonder van snelheid werd beschouwd. Wat men in die dagen niet terstond kon begrijpen, werd ai spoedig toegeschreven aan bovennatuurlijke oorzaken en liefst aan een verbond met Satan. Nu moet Fokke zijn uiterlijk niet mee ge had hebben, een buitengewone lichaams kracht bezeten en bij de minste tegenspraak hemel en aarde bij elkander hebben - ge vloekt. Ziedaar dus alle symptomen voor het grij pen. om een verbond met den duivel te kun nen constateeren. Eindelijk schijnt hij zijn ar.elhcldszucht met zijn leven te hebben moeten betalen. Nooit vernam men meer iets van hem en de reden was duidelijk: de duivel had hem meegenomen en hij was gedoemd om voor eeuwig te varen zonder ophouden tusschen Kaap Hoorn en Kaap de Goede Hoop! Een geheel andere legende omtrent den Vliegenden Hollander is de volgende: Het kasteel Falkenberg in Limburg was een 700 jaar geleden bewoond door de twee gebroeders Waleram en Reginald. Beiden werder. verliefd op Alix. de dochter van den Graaf van Kleef. Toen zij Waleram de voor keur schonk, besloot Reginald zoowel zijn broeder als zijn as. schoonzuster te vermoor den. Toen mén de lijken vond. rustte reeds terstond op hem het vermoeden van den moord. Reginald was intusschon gevlucht en had aangeklopt bij een kluizenaar, die tot zijn schrik bemerkte dat een bloedige menschen- hand op liet. gelaat van den vluchteling was afgedrukt. Waleram toch had hem, toen hij den stoot wilde afweren, met de hand in het gezicht geslagen en niets was in staat dit teeken af te wisschen. Toen hij den kluizenaar zijn misdaad be kend had, beval deze hem boete te doen en als pelgrim steeds Noordwaarts te trekken, totdat het water hem het verder gaan zou beletten. Daar zou God hem door een teeken bekend maken, wat hij verder moest doen. Onderweg bemerkte Reginald, dat hij niet alleen was; een zwarte gedaante liep aan zijn linker, en een witte aan zijn rechterzijde. De zwarte gedaante trachtte hem steeds van zyn boete en goede voornemens af te brengen, de witte daarentegen moedigde en spoorde hem onophoudelijk tot volhouden aan. Maanden duurde de reis. totdat hij opeens aan de kust kwam en alles zee was. wat hij zag. Toen hij daar stond, kwam een vaartuig op het strand aangeroeid en een stem weer klonk: „Wij wachten u". Hij ging in de boot en zijn zwarte en wit to metgezel eveneens. Zij voeren naar het schip, dat met volle zeilen gereed lag, gingen aan boord en tegelijk was het vaartuig, dat hen gebracht had verdwenen. Het schip was geheel verlaten, maar op het dek stonden drie stoelen en een tafel; daarop legde de zwarte gedaante drie dob- belsteenen en zei: „Nu zullen we dobbelen om uw ziel tot op den jongsten dag". Zij begonnen te spelen en zij spelen nog, terwijl het schip voortjaagt met zijn grauwe zeilen en vlaggen van verbleekte kleur. Een ontmoeting voorspelde onheil en zoo is De Vliegende Hollander het fantastisch© spookschip, eeuwenlang gebleven dc schrik van zee en zeeman. EET MINDER FRUIT! Dit opschrift zal menigeen, die zich de uit Engeland ook tot ons gekomen opwekking: „Eat more fruit!" (eet meer vruchten) her innert, vreemd aandoen, maar deze waar schuwing is nu te danken aan bijzondere omstandigheden, nl. aan de zomerwarmte. Gedurende de zomermaanden toch, vooral wanneer het buitengewoon warm Is, zijn wij gemakkelijk geneigd te veel vruchten te eten. Vele menschen zijn van oordeel dat het onmogelijk is te veel te eten van iets wat zóó goed voor hen is en zoo komen zij er toe, wanneer er overvloedig fruit en de eetlust door de warmte niet groot is, te veel aan het „verfri.ssc.hend diëet" te doen. In 't algemeen gesproken doet het eten van te .veel vruchten niet bijzonder veel kwaad, maar toch is het nooit goed zich te veel over te geven aan het eten van steen vruchten. Sommige menschen krijgen ook uitslag van vruchten, in 't bijzonder na het eten van aardbeien. Wie hinder van rheumatiek heeft moet zeer voorzichtig zijn met hun dagelijksche vruchtenrantsoen en wie bij ondervinding weet dat fruit hem niet te best bekomt doet beter een dokter te raadplegen vóór hij voortgaat met het eten er van. Bij enkele ziekten is fruit bepaald schade lijk. wel ze in werkelijkheid nog al wat van elkaar af staan. In de kerk zelf is veel schoonheid opge offerd aan de versterking van het gebouw. Het bestaat uit drie beuken, die onder één kap gebracht zijn. welke op pilaren steunt. Die kap vertoont houten tongewelven, zware beeren wijzen op de oorspronkelijke bedoe ling om steenen gewelven te bouwen. Houten gc-blnten in die gewelven, waarschijnlijk aangebracht uit vrees voor uitbuigen van de pilaren, ontnemen door de weinig fraaie wijze, waarop zij de kroonlijst doorsnijden aan de gewelven veel van hun schoonheid. De toren staat niet voor den mlddenbeuk maar voor den linker zijbeuk. Hij behoort thans aan de gemeente Am sterdam. De Zuider-toren heft een klokken spel, waarin twee klokken van Francois Hemony hangen. Maandags om de drie we ken en op nationale feestdagen worden er carillon-bespelingen gegeven. Zoowel toren als kerk worden nog dagelijks door vele vreemdelingen bezocht, die er vol bewon dering over zijn, In de vorige eeuw heeft de kerk een groot orgel gekregen, dat nog in zeer goeden staat verkeert. Van het interieur der kerk gaven wij Don derdag een kiek in de foto-pagina. De Zuiderkerk staat aan de Zandstraat, zij is geheel ingebouwd en van de Raamgracht of de St. Anthonlebreestraat slechts door stegen te naderen. Maar de toren rijst uit boven de oude huizen en sluit de schilder achtige Groenburgwal gezien van den Am- stel op onnavolgbare wijze af. De bouwmeester ligt in de kerk begraven, een eenvoudige steen, waarin een K. gebei teld is. in de Oosterbeuk dekt zijn graf. In den muur is een zwart marmeren gedenk steen gemetseld met een opschrift van Von del.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 15