De naakte wilden van Kavirondo
H. D. VERTELLING
Een geheimzinnige Afrikaansche Stam
Door Dr. FELIX OSWALD, Geoloog, Onderzoeker en Ontdekkingsreiziger
•H
De krijgsdans.
De verspreiding van de moderne bescha
ving over de geheele wereld gaat zoo snel
voort dat het iets zeldzaams is een primitief
ras te ontdekken dat nog in 't geheel geen
kennis heeft gemaakt met de zeden en ge
woonten der blanken. Toch was ik, drie we
ken nadat ik Londen verlaten had, alleen te
midden van een negerstam, waarvan de le
den geheel naakt rondliepen. Zedigheid en
fatsoen (in de beteekenis waarin wij die
woorden kennen) bestaan eenvoudig niet
voor dit ongekunsteld ras en hebben voor
hen ook geen beteekenis en het scheen mij
toe alsof ik plotseling was overgebracht naar
het Paradijs, vóórdat daar de verboden
vrucht geplukt werd! Toch staat de Kavi-
rondo-stam moreel zeer hoog.
Ik deed geologisch^, onderzoekingen aan
de kust van 't Victoria Nyanza, bijna op den
equator. Mijn tent was opgeslagen tusschen
twee Kavirondo-woningen en zoo had ik uit
stekend gelegenheid om van dichtbij de pri
mitieve gewoonten en het natuurleven van
deze vriendelijke Nijl-negers te bestudeeren.
Lichamelijk zijn de inboorlingen van Ka
virondo van een mooi, slank ras, met een
groot uithoudingsvermogen en een verwon
derlijke handigheid om zware lasten op hun
hoofd te dragen gedurende lange marschen
en in de groote hitte, want ik heb inderdaad
nog nooit zoo'n geweldige hitte meegemaakt
als daar heerscht op de met gras begroeide
heuvels die het Victoria Nyaiiza begrenzen,
een meer even groot .als geheel Schotland.
Ik trof juist een buitengewoon droog seizoen,
het heetste dat Europeanen ooit in deze stre
ken hebben gekend. Het is daarom niet zoo
verwonderlijk dat de inboorlingen elke klee
ding versmaden. De mannen hébben een
waren hartstocht voor sieraden. Deze negers
zijn kinderen der natuur, die leven van een
eenvoudig diëet van gerst en melk te mid
den van hun kudden van bultig vee, scha
pen en geiten en zij passen zich aan bij de
natuurwet van het dierenrijk die voorschrijft
dat de man het decoratieve en de vrouw het
nuttige lid van de maatschappij moet zijn.
Het eenig sieraad van de vrouw is een col
lier van blauwe glazen kralen of schelpen en
een ceintuur daarvan om het middel waar
aan zij, als zij getrouwd is een kort bosje
graswortels bevestigt als het kenmerk van
haar huwelijken staat. Spiralen van ijzer- of
koperdraad zijn ook gewone versierselen
maar zij worden zelden door vrouwen gedra
gen. Evenals bij alle stammen die als 't ware
nog in het IJzeren Tijdperk leven wordt elk
stuk ijzer hoog gewaardeerd en er was veel
navraag naar de capsules van mijn sodawa-
terflesschendeze doorboorden zij en droe
gen zij bij wijze van kwasten afhangend van
de knie aan leeren riempjes, zoodat zij rin
kelden tegen de ijzer draad versiering die bo
ven de kuiten gedragen wordt. De slagtan
den van wilde zwijnen vormen een geliefd
sieraad voor de „fatten", die ze boven het
oor vastmaken door middel van haarringen,
welke flink met rooden oker worden inge
smeerd, zoodat het geheel een uiterst bar-
baarsch effect maakt. Als voorbereiding voor
de volksdansen, die de eenige afleiding vor
men in een eenigszins eentonig bestaan, ver
sieren de mannen zich met ingewikkelde
hoofdtooisels, gemaakt van struisvogelvee-
ren of haneveeren en bovendien verven zij
zich het lichaam met rooden of bruinen
oker. Vaak wordt hier dan nog bijgevoegd
een groote pluim, gemaakt van het bont van
den Colubus-aap; deze hangt van de schou
ders naar beneden en sleept over den grond.
En soms wagen zij zich zelfs aan een soort
Hooglanders-tasch.
In den morgen waarop een volksdans zal
gehouden worden wordt, overal hoomgetoe-
ter gehoord in eentonige* herhaling en spoe
dig ziet men kleine groepen als eenden ach
ter elkaar zich naar de verzamelplaats be
geven. Gewoonlijk wordt zoo'n optocht voor
afgegaan door een mooien stier van hun
klein bultig vee; de ooren van dit dier ver-
toonen fantastische insnijdingen of zijn aan
den rand getand als een kamrad. IJzeren
Koeienbellen hangen om den nek van den
stier en de volle tonen van die bellen zijn op
grooten afstand hoorbaar. Het dier wordt
gevolgd door een jongeling, die als een edel
man uit de Middeleeuwen, een groot, lang
werpig, uit dierenhuid vervaardigd schild
draagt, dat onbeholpen maar levendig be
schilderd is met kronkelende, slangachtige
motieven in rood en wit. Eenige vrouwen, die
manden voedsel dragen, gaan vooraf aan den
krijger zelf in volle wapenrusting, glinste
rend van rood smeersel, getooid met struis
vogel- of haneveeren en een verwonderlijk
lange speer dragend. Spiralen van ijzer- en
koperdraad aan zijn armen en beenen glin
steren in de zon en geven hem een krijgs
haftig voorkomen, terwijl bellen, aan zijn
enkels bevestigd, zijn nadering aankondigen.
Wanneer hij de plaats van samenkomst
bereikt, neemt de strijder het schild van zijn
schildknaap en loopt zoo hard hij kan naar
het dorp, slingert zijn speer naar zijn denk-
beeldigen vijand en laat het wapen trillend
in den grond staan. En dan, hurkend ach
ter zijn schild, schudt hij zijn bepluimd
hoofd als een fox-terrier die een rat plaagt
en hij uit wilde en uitdagende kreten. Daar
na springt hij op, grijpt zijn schild en loopt
voorzichtig over eenigen afstand achteruit,
trekt zijn speer uit den grond en loopt ten
slotte hard naar zijn punt van uitgang terug.
Nadat deze af zonderlij ka stormloopen
eenige malen herhaald waren deed de ge
heele troep strijders een wilden, onstuimi
ger! aanval op het dorp, oorverdoovendë oor-
logskreten uïtstootend en tenslotte slinger
den zij een groot aantal speren, die dicht
bij mijn voeten in den grond terechtkwa
men: inderdaad onaangenaam dichtbij. Het
zal menig heethoofdig jongeling heel wat
zelfbeheersching gekost hebben, toen zij al
len in zulk een staat van opwinding ver
keerden, de verleiding te weerstaan om den
eenigen blanken man, vóór wien hun aanval
plotseling ophield, met zijn speer te doorste
ken. Nadat zij zich even snel teruggetrokken
hadden begon de dans, want de vrouwen
waren nu ook in een groote groep samen
gekomen, gewapend met strijdbijlen en knot
sen. Het costuum der vrouwen was niet zoo
ingewikkeld-barbaarsch als dat der man
nen; het verschilde eigenlijk alleen van de
gebruikelijke naaktheid doordat zij zooveel
mogelijk halssnoeren van blauwe kralen had
den omgedaan (wel 20 of 30), maar het ont
breken van kleeding werd vergoed doordat
haar lichamen beschilderd waren met brui
nen en gelen oker.
Een blijkbaar zeer in den smaak vallende
versiering deed denken aan een harlekijn:
daarbij was n.l. de rechterhelft van het li
chaam met lichtbruine verf Ingesmeerd en
beschilderd met kronkelende lijnen en de
linkerhelft omgekeerd. De vrouwen kwamen
bijeen onder bacchantisch gezang en een
tonig tromgeroffel en gingen tegenover de
mannen staan. De twee groepen gingen
beurtelings vóór- en achteruit, de mannen
schreeuwden en zwaaiden met hun speren
in 't rond; de vrouwen zongen eentonig en
zwaaiden haar strijdbijlen.
Na zonsondergang werden vreugdevuren
ontstoken en er werd feestgevierd tot diep in
den nacht. Dit feestvieren bestond uit het
drinken van veel bier. het bespelen van acht-
snarige harpen vervaardigd van hagedissen-
huiden, onharmonisch en melancholiek ge
zang van minnezangers en den even onhar-
monischen tegenzang van de verzamelde
strijders.
Er is evenwel een andere, sombere kant
aan het leven in de buurt van het Victoria
Nyanza, in schril contrast met de vroolijk-
heid en de zorgeloosheid van de Kavirondo-
inboorlingen die aan de Oostkust van het
meer wonen.
Toen ik verder het land introk moest ik
een geforceerden marsch van 30 mijl maken
vóór ik een dorp en een kampeerplaats kon
vinden. Ik moest daarbij een eenzaam en
door leeuwen onveilig gemaakt district door
trekken, dat ééns vol welvarende dorpen was
geweest en nu vervallen was en zonder eenig
menschelijk wezen. En dit alles tengevolge
van het Jeit dat de slaapziekte op onbarm
hartige wijze onder de inboorlingen had
huisgehouden. Toen ik een dorp bereikt had
kwam ik tot de ontdekking dat de hyena's in
de buurt zóó brutaal geworden waren omdat
zij zich naar hartelust te goed hadden kun
nen doen aan de lijken der duizenden slacht
offers van de slaapziekte, dat zij herhaalde
lijk des nachts in het dorp kwamen en kin
deren en oude lieden aanvielen. Groote
kampvuren waren vóór mijn tent aangelegd,
maar een hevig onweder bluschte ze uit, met
het gevolg dat toen des nachts een hyena
mijn tent binnendrong. Leeuwen brulden den
geheelen nacht door, dicht in mijn nabij
heid. Bij nader onderzoek van het verlaten
district, waar mijn karavaan zoo haastig
doorheengetrokken was ontdekte ik versche
sporen van leeuwen en ik kon de dieren zelfs
ruiken.
Het ellendigste echter ondervond ik op
In 't gebouw van den
Burgerlijken Stand.
door
MIEN BLOMBERG.
Augustusmaand maand van vacantie.
maand van binnen- en buitenlandsche
reizen, fietstochten en kampeeren.
Begin Augustus periode, waarin alles
nog op het laatst moet gebeuren; koffers
pakken en wat voor de huismoeders en voor
hen, die zelf voor hun boeltje moeten zor
gen. eraan voorafgaat om alles „in goeden
staat" in den koffer te doen, daarbij zoo
economisch mogelijk te werk gaande.
Maar als je iets verder wilt kijken dan wat
op de wereldbol met zoo'n heel klein plekje
wordt aangegeven als Het Koninkrijk der
Nederlanden, ben je er maar niet met netjes
je koffers te hebben gepakt, je hotel of
pension te hebben besproken en je sleutel
te hebben afgegeven aan je buren of je
dienstmeisje om het poesje melk te geven,
de hond van zijn rantsoen te voorzien en
uit te laten, en je bloemetjes te begieten.
Daar is een pas voor noodig of in ieder
geval een bewijs van Nederlanderschap, o,
heerlijk door Nederlanders bestormd Belgic.
Die pas juist, diè is de oorzaak ervan, dat
half Haarlem elkaar ontmoet heeft in de
gang van het gebouw van den Burgerlijken
Stand op óe Oude Gracht. Die gang met
al die loketten aan den linkerzijkant en
aan 't eind, recht voor je neus, een loket,
waarop te lezen staat: paspoorten. Er staat
ook nog een bank, maar 't is niet erg aan te
raden daarop plaats te nemen en er op je
gemak de drie vereischte paskieken en dito
guldens voor den dag te halen, want de
mijnheer, die vlak na je kwam, mocht je
eens voorgaan. En in die enkele oogenblik-
ken zijn er al weer heel wat menschen bij
gekomen. Gevolg: met een nijdig gezicht de
benoodigdheden in je hand geklemd, die je
even goed in de rij staande te voorschijn
had kunnen nemen, voeg je je als hekken
sluiter bij de voor je staanden. Gelukkig maar
dat er minder kinderen geboren worden en
menschen verhuizen gaan, dan er passen
worden aangevraagd. Nu ontfermen de ver-
huizing- en geboorte-aangiften-ambtenaren
zich nog wel eens over al die naar passen-
verlangende menschen.
Maar om nu terug te komen op die gang.
Die gang in het gebouwtje tegenover het
postkantoor. Veel Haarlemmers hebben in
de afgeloopen maand die gang betreden. Ze
stonden er van alle r&ng en stand, van het
Duitsche dienstmeisje af, dat de vacantie-
tijd, die de familie buiten doorbracht, be
nutte om naar eigen home te gaan, tot de
mijnheer toe, die met zén heele gezin een
bootreis naar Genua wilde ondernemen. Ze
stonden er zoet op een rijtje.
Vooraan een juffrouw, die den tijd heeft
en daardoor in de vaste overtuiging verkeert
dat de menschen, die vol ongeduld, hetzij
met spottenden- hetzij met kwaadaardigen
blik, haar rug bekijken, het óók hebben.
Of mijnheer haar paskiek niet erg leelijk
vindt? Mijnheer lacht even, schouderophalend
zuur-zoet vraagt kortaf adres, plaats van
geboorte, geboortedatum. Na dit laatste een
lang zwijgen van den k^nt van de anders
Een groep negers van Kavirono.
mijn tocht nog verder de binnenlanden in.
Ik zag toen een dorp op een overhangenden
steilen oeverkant boven de rivier Kuja. Het
leek een zeer aantrekkelijke plaats om te
kampeeren, maar toen ik het dorp naderde
trof mij een vreemde en onheilspellende
stilte; dikke wolken van vliegen zweefden
rond boven onze hoofden en de, erven bij de
woningen waren onbeschrijfelijk verwaar
loosd en vervuild, in sterk contrast met de
gewone netheid der Kavirondo hutten. De
reden was niet ver te zoeken! Een paar ver
magerde oude mannen lagen op den grond
in het laatste stadium van de slaapziekte.
Spoedig zouden de afschuwelijke hyena's zich
van hun lichamen meester maken en nóg
een vriendelijke en herhcrgzame streek zou
veranderd zijn in een wildernis.
(Nadruk verboden.)
zoo praatgrage. H?t schijn' een Ingewikkelde
uitrekenerij te zijn en onwillekeurig vraag je
Je af, of ze het misschien met een k>-
garith men tafel sneller zou kunnen. Einde
lijk is ze er. Edoch, zoo luid alle voor
gaande onbenulligheden de nauwe gang door
schalden, zoo timide klinkt nu de stem van
het oude meisje, zoodat het jonge meisje
dat achter haar staat, het gefluisterde ant
woord met gespitste ooren opvangend, nei
gingen voelt zich om te keeren en aan den
pas-volke te verkondigen dat nummer één
van de rij uit de tachtiger jaren stamt.
Hetgeen zij echter niet doet, tot haar geluk,
want ook zij moet het moment van vernede
ring doormaken, dat voor alle passchepse
len schijnt weggelegd te zijn.
Maar de juffrouw neemt geen afscheid
van den ondervrager, voordat h!j haar na
drukkelijk heeft gezegd, dat- nu alles in orde
is en zij over twee dagen haar pas op het
stadhuis kan komen halen. Met duizend
'knikjes neemt ze afscheid.
Er zUn in de wereld nu eenmaal menschen
voor wie men oogenblikkelijk een warme ge
negenheid koestert en van wie het afscheid
nemen zwaar valt. Zoo was het ook den uit
de tachtlger-Jaren-stammende te moede.
Aan 't eind van de gang was ze al, en nog
eens keerde ze op haar schreden terug. „Mijn
heer, neemt u me niet kwalijk, maar ik weet
heusch niet, waar het stadhuis hier staat."
Na de uitleg, die op eenigszins korte wijze
wordt gegeven, zegt ze met een lachje, dat
schalks wil zijn en afgekeken van een meisje
van twintig: ,.Nu weet u tenminste, dat ik
er nooit iets te maken heb gehad", waarna
de rij wachtenden zich verdiept in het pro
bleem. welke zonde men alzoo begaat of be
gaan kan in voornoemd gebouw, terwijl ieder
zich ten slotte afvraagt of de gedachte aan
een eventueele huwelijksvoltrekking de on
gehuwde dezen zin ingaf.
De Juffrouw verdwijnt, geen leegte achter
latend, want dadelijk wordt er opgeschoven.
Het meisje staat voor het loket, in haar
hart die voor haar was becrltlseercnd in fel
afbrekende critiek. Welbewust van eigen op
treden. Kort en zakelijk vraagt ze, wat ze
verlangt, overhandigt een vroegere pas. De
beambte zet zich achter zijn schrijfmachine,
blij dezen keer geen omslachtige verhalen
aan te moeten hooren. Zonder opkijken tikt
hij voort. De naam en het adres overnemend
van de oude pas. Dan komt hij aan de ge
boorte-datum, houdt zijn blik daar even op
gericht, kijkt op. „Bent u eigenlijk meerder
jarig, juffrouw?" Ontkennend antwoord.
„Dan mag Ik U niet heV>en."
Verontwaardigd kijken van het meisje.
Onplezierig gevoel die rij menschen achter
Je te hebben, die er getuige van zijn, dat je
niet ln staat bent een pas aan te vragen, en
nog maar voor een onmondig kind wordt ge
houden. De beambte overhandigt haar een
papier, waarop de handteekening van vader,
moeder of verzorger noodig is. Meisje af.
Ondertusschen heeft er zich aan het dichtst
bijziJnde loket een andere handeling afge
speeld. Een overgelukkige vader meldt de ge
boorte van zijn eersteling. Wat is de anders
zoo hulpvaardige mijnheer-van-acht er-het-
loket dan een koel. weinig mee-levend wezen!
Wat klinken de offlcieele vragen onbegrijpe
lijk en als uit een andere wereld komend.
„Welk geslacht?" Wat is dat nu voor een
yraag aan een eenvoudig man. die zijn eer
zaam leven schoenen lappend of koffers
sjouwend slijt.
De hoog geprezen „volksontwikkeling"
heeft nog niet alles tot stand kunnen
brengen!
„Is 't een meisje?"
„Wel zeker is 't een meissle. Had ik meneer
dat nog niet eens verteld? Hoe 's 't mogelijk!
Zenuwen mot meneer maar denken."
De passenrij vult zich weer aan. Groeten
worden gewisseld, handen gedrukt.
„Hé, jij hier ook? En waar gaat de reis
heen? O, mooie streek. Schitterend! Je zult
er wel meer Haarlemmers zien. Och, Holland
is ook mooi, dat is het niet. Maar je wilt
eens wat anders, hè? „Ja juist, Je wilt eens
wat anders."
In Zandvoort en Schevenlngen wordt druk
ln 't Engelsch en Dultsch geconverseerd. i
In de Belgische badplaatsen, in de Arden
nen en ln Zwitserland is een Haarlemsch
en Amsterdamsch accent te onderkennen.
Vacantietijd tijd, waarin de volwassenen
misschien in meer den één opzicht, mee doen
met boompje verwisselen.
HAARLEMMER HALLETJES
EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE.
In het nummer van 27 Juli heb ik de be
lofte gedaan, dat ik melding zou maken van
de reis, die onze krans door Nederland en
Duitschland zou beginnen op een open ver-
keei-sauto en van de ondervindingen, die wij
daarop beleefden. Het is bijna overbodig te
zeggen, dat alleen met het huren van de
auto door van Stuiteren de voorbereiding
nog lang niet was afgeloopen. Wel had hij,
daar er plaats was voor ongeveer 30 perso
nen en wij maar met ons tienen waren, de
overbodige zitplaatsen er laten uitsloopen en
op deze wijze ruimte gemaakt voor de koffers
en tasschen, die wij op de reis zouden mee
nemen, maar er waren vele andere dingen te
-bespreken en vooral de dames hadden tal van
conferenties noodig om onder elkaar uit te
maken, wat zij zouden meenemen en vooral
(want dat ïs het moeilijkst) wat zij zouden
thuislaten. In de japonnen zat het niet, die
nemen in den tegenwoordigen tijd niet veel
plaatsruimte in, maar het punt van de hoe
den was een moeilijke aangelegenheid en het
voorstel van Wouters „neem alleen een re
genhoedje mee en laat de rest eenvoudig
thuis," werd met algemeene stemmen plus
groote verontwaardiging van de hand ge
wezen. Alleen tante Koosje bleek bereid, het
advies van haar man op te volgen, maar de
andere dames, hoewel zij het niet met zoo
veel woorden zeiden, waren klaarblijkelijk van
oordeel, dat tante Koosje zooiets gemakkelijk
kon voorstellen, maar dat voor haar allen
overigens hoeden noodig waren, die konden
dienen bij verschillende gelegenheden, name
lijk in tijd van gemiddeld weer, van mooi
weer en van hitte. Er was een ernstige waar
schuwing van van Stuiteren noodig om deze
wenschen te beperken; hij had een soort van
wiskundige berekening opgemaakt, dat indien
alle dames drie hoeden meenamen, de ruimte
voor de bagage bestemd en beschikbaar totaal
zou worden ingenomen door de groote hoe-
dendoozen. waarmede wij sommige dames in
de zomermaanden soms op reis zien en waar
uit inderdaad blijkt, dat men zich in dit op
zicht zooveel mogelijk zou moeten beperken.
Deze discussies, waarbij van Stuiteren de rol
vervulde van de eenige haan in het kippen
hok, die wil hem gaarne overlieten, vergden
verschillende dagen. Tenslotte werd een ge
nerale repetitie gehouden en kwam Pim, onze
chauffeur, die op den geheelen tocht den wa
gen zou besturen, bij al de kransleden voor
om de koffers op te laden. De mannen had
den het zich gemakkelijk gemaakt, die had
den één koffer meegegeven, waarin zij zich
sterk maakten alles te kunnen bergen wat zij
noodig hadden en waarin bij onderlinge af
spraak alle mogelijke feestkleedij, zooals zwar
te jassen en smokings zou worden weggela
ten. Bij Hopma had dat inderdaad eenige
moeite gekost; die veronderstelde de moge
lijkheid, dat wij ergens in een hotel van eer
ste kwaliteit aan tafel zouden moeten komen
in officieel costuum, maar de anderen, re
kenende op den eenvoud, die in het zomer-
sche reispak overal geoorloofd is, vertrouw
den, dat geen hotelhouder ter wereld goed
betalende gasten zou weigeren, wanneer zij
zich vertoonden in een eenvoudig, maar be
hoorlijk reispak. Mijn ondervinding is, dat
behalve in enkele Palace Hotels, waar men
elkaar met deftigheid de oogen tracht uit
te steken, geen enkele gelegenheid zou voor
komen. waarbij stijve feestkleedij onmisbaar
zou blijken te zijn.
Het toeval wilde, dat Pim met zijn vervoer
middel het laatst bij mij aan huis kwam.
Toen was de wagen al hoog beladen met kof
fers en vele tasschen en werd de grootste
ruimte ingenomen door de bovengenoemde
hoedendoozen, waarin de dames de gedichten
in blauw en rood en groen en bruin hadden
geborgen, die zij hoofddeksels noemen. Wij
hebben er toen onze bescheiden bagage bij
gegeven, hoewel ook mijn vrouw niet kon na
laten, plaatsruimte te vergen voor een van
die enorme ronde doozen, waarin zij haar
hoed had geborgen en het was met een ze
kere verlichting van: „gelukkig heb ik met
de regeling niets te maken," dat ik het voer
tuig zag vertrekken naar het laatste adres,
dat van van Stuiteren, die tenslotte de ge
heele bagage zou arrangeeren. Ik weet niet
hoe hij het gedaan heeft, ik wensch het ook
niet te weten, maar dit is zeker, dat toen hij
twee dagen voordat de tocht zou beginnen,
mij ontmoette, ik niet nalaten kon, hem te
vragen of hij zich onwel gevoelde. De man
was bleek en scheen mij mager toe, zijn neus,
in gewone omstandigheden al kloek genoeg,
stak meer dan ooit uit zijn physionomie en
toen hij mij aansprak, kreeg ik den indruk,
dat hij vermoeid was. „Ik lijd aan de baga
geziekte." zei hij in antwoord op een belang
stellende vraag. Waarlijk, er is niet moeilij
ker in de wereld dan het allen menschen
naar den zin te maken en ik voorzag, dat
mettertijd zou blijken, dat men zelfs ten op
zichte van 10 personen daarin niet slagen
kan. Den dag voordat wij zouden vertrek
ken deden allerlei onrustbarende geruchten
de ronde in het telefonisch verkeer tusschen
de leden van de krans. Mevrouw van Stuite
ren heette ziek en het was onzeker of zij
zou kunnen meegaan. Hopma. was zenuw
achtig, waarschijnlijk van de soort nervosi
teit, die verschillende menschen bevangt,
wanneer zij het veilige huis moeten verlaten
en op reis zullen gaan. In vroeger jaren heb
ik iemand gekend, die van deze eigenaardige
aandoening altijd in hooge mate het slacht
offer was. In den winter en zelfs nog in het
voorjaar maakte hij vol moed en energie de
schoonste plannen voor de zomerreis, maar
hoe meer het tijdstip naderbij kwam, waar
op die plannen moesten worden uitgevoerd,
des te meer smolt het trotsche initiatief en
kwamen al de angsten voor den dag, die
de meeste menschen plegen te bevangen,
wanneer het een feit is geworden, dat zij op
reis zullen gaan. Vrees voor inbrekers in het
onbewoonde huis was daarvan bij hem nog
een van de minste. Daartegen kon men zich
min of meer afdoende beschermen door het
afstaan van den sleutel aan de politie, of
schoon het mij altijd heeft toegeschenen, dat
deze nuttige openbare macht wel al te zeer
wordt overladen door de tientallen huizen,
die zij op deze manier niet alleen van bui
ten, maar ook van binnen te bewaken krijgt.
De vriend, dien ik bedoel, werd gekweld door
vele andere angsten, waarvan hij de ergste,
zooals het gewoonlijk gaat, niet eens aan een
ander durfde toevertrouwen. De vage vrees
voor douanen aan de grens was daarvan nog
een van de geringste (hij smokkelde trouwens
nooit en wat zou men dus in zijn koffers ge
vonden hebben), maar de wereld is groot en
wijd, de boosheid der menschen helaas aan
zienlijk en wanneer tobberige naturen zich
eenmaal gaan verdiepen in de vraag, wat hun
in een vreemde omgeving wel zou kunnen
overkomen, dan is er geen eind meer en gaan
zij tenslotte graven in een berg van moeilijk
heden, die misschien wel kunnen gebeuren,
maar waarop de kans tenslotte buitengewoon
gering is. Het resultaat was dan ook ge
woonlijk, dat wanneer alles voor de reis ge
reed was, het reisbiljet gekocht, de hotels
waren besproken, ac familie gereed om uit
te vliegen en al de voorzorgen, tot zelfs de on-
noodigste genomen, mijn vriend het allerliefst
de geheele voorbereiding ongedaan zou heb
ben gemaakt en de reis eraan zou hebben
gegeven. Natuurlijk wist de omgeving van
dezen gemoedstoestand van man en vader
alles af, al meende hij ook, dat hij die ln het
diepst van zijn ziel verborgen had weten te
houden en wanneer hij zinspeelde op de mo
gelijkheid om de reis zoo niet af te stellen
dan toch te verschuiven, dan verwierp de
geheele familie, vrouw en kinderen, dat denk
beeld met zooveel kracht, dat hij er verder
niet over durfde spreken en zich om zoo te
zeggen overliet aan het noodlot, dat deze be
zoeking nu over hem besloten had. De reis ging
door en wie nu denken mocht, dat hij zijn
bezorgdheden en tobberijen in den vreemde
meenam, die zou zich zeer hebben vergist.
Nauwelijks in den trein gestapt, was het alsof
al zijn bezorgdheden en angsten als een loo-
den mantel van hem weggenomen werden
en bij iederen kilometer, dien de trein hem
verder van huis bracht, werd zijn opgewekt
heid grooter, zoodat, wanneer de grens was
overschreden, mijn vriend de prettigste reis
genoot was, dien men zich met mogelijkheid
kan voorstellen. Ik geloof wel, dat deze stem
ming min of meer voortkwam uit den moed
der wanhoop, en uit de overtuiging, dat er
nu toch niets meer aan te doen was en dat
hij dus de zaken hun gang maar moest laten
gaan.
Maar op den morgen van het vertrek was
tenslotte iedereen in het huis van V3n Stui
teren, waarvandaan wij zouden vertrekken,
heelhuids present. Mevrouw van Stuiteren
klaagde over migraine, waaraan, zoo zeide zy
haar voorgeslacht tot in het diepst van vroe
gere eeuwen altijd geleden had. maar overige
klachten betreffende gezondheid werden
niet gehoord; Onze brave Pim had de baga
ge op inderdaad wetenschappelijke wijze op
den wagen geborgen; een kleine moeilijkheid
brachten nog de tallooze jassen eri mantels
die het gezelschap medegenomen en niet bij
de bagage gerekend had. Van Stuiteren was
practisch geweest; die had een lange jas
aangeschaft, waarvan hij verzekerde dat zij
tegelijkertijd beschermde tegen een regenbui
en tegen morgen- of avondkou, maar ande
ren, zuiniger van aard, hadden extra be
dekking meegebracht tegen de woede van de
meest diverse elementen, nog wel verdeeld
in verschillende graden, een jas tegen heel
koud weer, een andere tegen geringer kou,
een derde tegen een klein buit je en een vier
de tegen plasregen. Zoo hadden b.v. Hopma
en zijn vrouw gedaan, maar nu trad van
Stuiteren, als leider van den tocht, toch
eenigszins Mussolinisch op. „Wanneer wij al
lemaal," zoo zei hij, „vier Jassen hadden mee
gebracht, dan zouden dat voor 10 personen
veertig jassen zijn geweest en waar hadden
wij die moeten bergen?" Dus werd voor een
ieder het maximum op twee bepaald met het
dreigement erbij, dat er slechts één in de al
gemeene goederen-bergruimte zou worden
opgenomen en iedereen de tweede jas of
mantel op de knieën moest houden op zijn
zitplaats. Dit vonnis kon niet nalaten me
nigeen tot nadenken te brengen en tenslotte
werd de jassenvoorraad tot redelijke gren
zen beperkt, ofschoon de discussies daarover
nog al wat tijd vergden en het tijdstip van
vertrek dreigden to vertragen. Mevrouw
Kopma vond hierin allerminst bezwaar. „Het
is juist," zei zij „een voordeel van de auto*
dat men niet aan tijden van vertrek gebon
den is en precies kan gaan als men wil." Een
theorie, die wel juist is, maar van Stuiteren,
als leider van den tocht, een bedenkelijk ge
zicht deed trekken. Een andere moeilijkheid
was, hoe de plaatsen zouden worden ver
deeld; de een wenschte vooraan te zitten,
wegens het vrije gezicht op het landschap
en anderen verkozen een plaatsje achteraan,
blijkbaar met de onuitgesproken bedoeling,
dat zij voor den luchtstroom en in geval van
storm beschutting in hun voorman of voor
vrouw zouden vinden, maar na eenig over
leg was ook deze moeilijkheid opgelost en
juist had van Stuiteren met een zucht van
verlichting geroepen: „Pim, wij kunnen af
rijden!" toen mevrouw Hupstra een waren
gil slaakte en daarna in stomme ontzetting
wees op een trompet, die Hopma onder een
van de banken uit een doek had gewikkeld
en waarmee hij blijkbaar van plan was, het
feit van ons vertrek aan de omgeving aan te
kondigen.
Van alle kanten rezen protesten, vooral
bij de dames. Het kon toch niet de bedoeling
zijn, om op een dergelijke manier Haarlem
uit te rijden en ons belachelijk te maken in
de steden, die wij zouden bezoeken? Wij wa
ren toch geen gewone potverteerders! Zelfs
Wouter zinspeelde op een harmonica, die wel
niet aanwezig was, maar die men evengoed
als een trompet had kunnen medenemen.
Van Stuiteren, anders snel besloten, aarzel
de bij deze gelegenheid, daar Hopma, die in
zijn jeugd aan muziek had gedaan, met de
zekerheid, die den musicus zoo goed staat,
verzekerde, dat hy een keurige fanfare kon
blazen. Hy voegde onmiddellyk de daad bij
het woord met het resultaat, dat overal om
ons heen hoofden voor het raam kwamen ky-
ken, wat er wel aan de hand was. Dit ver
meerderde de protesten aanzleniyk, daar een
rechtgeaard Nederlander voor niets zoo bang
is als voor het maken van een mal figuur,
waaronder hij dan verstaat iets te doen, dat
ook niet bij anderen gebruikelijk is.
Het optreden van van Stuiteren was be
wonderenswaardig; hy spaarde nameiyk de
geit en de kool en decreteerde, dat aangezien
hem de leiding was opgedragen, hy uit zou
maken, wanneer er op den tocht geblazen zou
mogen worden en wanneer niet, waarby hij
een keurig complimentje aan Hopma voor
zijn muzikaal talent wist ln te vlechten, dat
ook dezen bevredigde. Zonder verder ge
rucht reden wy weg, onze vacantietocht
was begonnen.
FIDELIO. j