De naakte wilden van Kavirondo H. D. VERTELLING Een geheimzinnige Afrikaansche Stam Door Dr. FELIX OSWALD, Geoloog, Onderzoeker en Ontdekkingsreiziger •H De krijgsdans. De verspreiding van de moderne bescha ving over de geheele wereld gaat zoo snel voort dat het iets zeldzaams is een primitief ras te ontdekken dat nog in 't geheel geen kennis heeft gemaakt met de zeden en ge woonten der blanken. Toch was ik, drie we ken nadat ik Londen verlaten had, alleen te midden van een negerstam, waarvan de le den geheel naakt rondliepen. Zedigheid en fatsoen (in de beteekenis waarin wij die woorden kennen) bestaan eenvoudig niet voor dit ongekunsteld ras en hebben voor hen ook geen beteekenis en het scheen mij toe alsof ik plotseling was overgebracht naar het Paradijs, vóórdat daar de verboden vrucht geplukt werd! Toch staat de Kavi- rondo-stam moreel zeer hoog. Ik deed geologisch^, onderzoekingen aan de kust van 't Victoria Nyanza, bijna op den equator. Mijn tent was opgeslagen tusschen twee Kavirondo-woningen en zoo had ik uit stekend gelegenheid om van dichtbij de pri mitieve gewoonten en het natuurleven van deze vriendelijke Nijl-negers te bestudeeren. Lichamelijk zijn de inboorlingen van Ka virondo van een mooi, slank ras, met een groot uithoudingsvermogen en een verwon derlijke handigheid om zware lasten op hun hoofd te dragen gedurende lange marschen en in de groote hitte, want ik heb inderdaad nog nooit zoo'n geweldige hitte meegemaakt als daar heerscht op de met gras begroeide heuvels die het Victoria Nyaiiza begrenzen, een meer even groot .als geheel Schotland. Ik trof juist een buitengewoon droog seizoen, het heetste dat Europeanen ooit in deze stre ken hebben gekend. Het is daarom niet zoo verwonderlijk dat de inboorlingen elke klee ding versmaden. De mannen hébben een waren hartstocht voor sieraden. Deze negers zijn kinderen der natuur, die leven van een eenvoudig diëet van gerst en melk te mid den van hun kudden van bultig vee, scha pen en geiten en zij passen zich aan bij de natuurwet van het dierenrijk die voorschrijft dat de man het decoratieve en de vrouw het nuttige lid van de maatschappij moet zijn. Het eenig sieraad van de vrouw is een col lier van blauwe glazen kralen of schelpen en een ceintuur daarvan om het middel waar aan zij, als zij getrouwd is een kort bosje graswortels bevestigt als het kenmerk van haar huwelijken staat. Spiralen van ijzer- of koperdraad zijn ook gewone versierselen maar zij worden zelden door vrouwen gedra gen. Evenals bij alle stammen die als 't ware nog in het IJzeren Tijdperk leven wordt elk stuk ijzer hoog gewaardeerd en er was veel navraag naar de capsules van mijn sodawa- terflesschendeze doorboorden zij en droe gen zij bij wijze van kwasten afhangend van de knie aan leeren riempjes, zoodat zij rin kelden tegen de ijzer draad versiering die bo ven de kuiten gedragen wordt. De slagtan den van wilde zwijnen vormen een geliefd sieraad voor de „fatten", die ze boven het oor vastmaken door middel van haarringen, welke flink met rooden oker worden inge smeerd, zoodat het geheel een uiterst bar- baarsch effect maakt. Als voorbereiding voor de volksdansen, die de eenige afleiding vor men in een eenigszins eentonig bestaan, ver sieren de mannen zich met ingewikkelde hoofdtooisels, gemaakt van struisvogelvee- ren of haneveeren en bovendien verven zij zich het lichaam met rooden of bruinen oker. Vaak wordt hier dan nog bijgevoegd een groote pluim, gemaakt van het bont van den Colubus-aap; deze hangt van de schou ders naar beneden en sleept over den grond. En soms wagen zij zich zelfs aan een soort Hooglanders-tasch. In den morgen waarop een volksdans zal gehouden worden wordt, overal hoomgetoe- ter gehoord in eentonige* herhaling en spoe dig ziet men kleine groepen als eenden ach ter elkaar zich naar de verzamelplaats be geven. Gewoonlijk wordt zoo'n optocht voor afgegaan door een mooien stier van hun klein bultig vee; de ooren van dit dier ver- toonen fantastische insnijdingen of zijn aan den rand getand als een kamrad. IJzeren Koeienbellen hangen om den nek van den stier en de volle tonen van die bellen zijn op grooten afstand hoorbaar. Het dier wordt gevolgd door een jongeling, die als een edel man uit de Middeleeuwen, een groot, lang werpig, uit dierenhuid vervaardigd schild draagt, dat onbeholpen maar levendig be schilderd is met kronkelende, slangachtige motieven in rood en wit. Eenige vrouwen, die manden voedsel dragen, gaan vooraf aan den krijger zelf in volle wapenrusting, glinste rend van rood smeersel, getooid met struis vogel- of haneveeren en een verwonderlijk lange speer dragend. Spiralen van ijzer- en koperdraad aan zijn armen en beenen glin steren in de zon en geven hem een krijgs haftig voorkomen, terwijl bellen, aan zijn enkels bevestigd, zijn nadering aankondigen. Wanneer hij de plaats van samenkomst bereikt, neemt de strijder het schild van zijn schildknaap en loopt zoo hard hij kan naar het dorp, slingert zijn speer naar zijn denk- beeldigen vijand en laat het wapen trillend in den grond staan. En dan, hurkend ach ter zijn schild, schudt hij zijn bepluimd hoofd als een fox-terrier die een rat plaagt en hij uit wilde en uitdagende kreten. Daar na springt hij op, grijpt zijn schild en loopt voorzichtig over eenigen afstand achteruit, trekt zijn speer uit den grond en loopt ten slotte hard naar zijn punt van uitgang terug. Nadat deze af zonderlij ka stormloopen eenige malen herhaald waren deed de ge heele troep strijders een wilden, onstuimi ger! aanval op het dorp, oorverdoovendë oor- logskreten uïtstootend en tenslotte slinger den zij een groot aantal speren, die dicht bij mijn voeten in den grond terechtkwa men: inderdaad onaangenaam dichtbij. Het zal menig heethoofdig jongeling heel wat zelfbeheersching gekost hebben, toen zij al len in zulk een staat van opwinding ver keerden, de verleiding te weerstaan om den eenigen blanken man, vóór wien hun aanval plotseling ophield, met zijn speer te doorste ken. Nadat zij zich even snel teruggetrokken hadden begon de dans, want de vrouwen waren nu ook in een groote groep samen gekomen, gewapend met strijdbijlen en knot sen. Het costuum der vrouwen was niet zoo ingewikkeld-barbaarsch als dat der man nen; het verschilde eigenlijk alleen van de gebruikelijke naaktheid doordat zij zooveel mogelijk halssnoeren van blauwe kralen had den omgedaan (wel 20 of 30), maar het ont breken van kleeding werd vergoed doordat haar lichamen beschilderd waren met brui nen en gelen oker. Een blijkbaar zeer in den smaak vallende versiering deed denken aan een harlekijn: daarbij was n.l. de rechterhelft van het li chaam met lichtbruine verf Ingesmeerd en beschilderd met kronkelende lijnen en de linkerhelft omgekeerd. De vrouwen kwamen bijeen onder bacchantisch gezang en een tonig tromgeroffel en gingen tegenover de mannen staan. De twee groepen gingen beurtelings vóór- en achteruit, de mannen schreeuwden en zwaaiden met hun speren in 't rond; de vrouwen zongen eentonig en zwaaiden haar strijdbijlen. Na zonsondergang werden vreugdevuren ontstoken en er werd feestgevierd tot diep in den nacht. Dit feestvieren bestond uit het drinken van veel bier. het bespelen van acht- snarige harpen vervaardigd van hagedissen- huiden, onharmonisch en melancholiek ge zang van minnezangers en den even onhar- monischen tegenzang van de verzamelde strijders. Er is evenwel een andere, sombere kant aan het leven in de buurt van het Victoria Nyanza, in schril contrast met de vroolijk- heid en de zorgeloosheid van de Kavirondo- inboorlingen die aan de Oostkust van het meer wonen. Toen ik verder het land introk moest ik een geforceerden marsch van 30 mijl maken vóór ik een dorp en een kampeerplaats kon vinden. Ik moest daarbij een eenzaam en door leeuwen onveilig gemaakt district door trekken, dat ééns vol welvarende dorpen was geweest en nu vervallen was en zonder eenig menschelijk wezen. En dit alles tengevolge van het Jeit dat de slaapziekte op onbarm hartige wijze onder de inboorlingen had huisgehouden. Toen ik een dorp bereikt had kwam ik tot de ontdekking dat de hyena's in de buurt zóó brutaal geworden waren omdat zij zich naar hartelust te goed hadden kun nen doen aan de lijken der duizenden slacht offers van de slaapziekte, dat zij herhaalde lijk des nachts in het dorp kwamen en kin deren en oude lieden aanvielen. Groote kampvuren waren vóór mijn tent aangelegd, maar een hevig onweder bluschte ze uit, met het gevolg dat toen des nachts een hyena mijn tent binnendrong. Leeuwen brulden den geheelen nacht door, dicht in mijn nabij heid. Bij nader onderzoek van het verlaten district, waar mijn karavaan zoo haastig doorheengetrokken was ontdekte ik versche sporen van leeuwen en ik kon de dieren zelfs ruiken. Het ellendigste echter ondervond ik op In 't gebouw van den Burgerlijken Stand. door MIEN BLOMBERG. Augustusmaand maand van vacantie. maand van binnen- en buitenlandsche reizen, fietstochten en kampeeren. Begin Augustus periode, waarin alles nog op het laatst moet gebeuren; koffers pakken en wat voor de huismoeders en voor hen, die zelf voor hun boeltje moeten zor gen. eraan voorafgaat om alles „in goeden staat" in den koffer te doen, daarbij zoo economisch mogelijk te werk gaande. Maar als je iets verder wilt kijken dan wat op de wereldbol met zoo'n heel klein plekje wordt aangegeven als Het Koninkrijk der Nederlanden, ben je er maar niet met netjes je koffers te hebben gepakt, je hotel of pension te hebben besproken en je sleutel te hebben afgegeven aan je buren of je dienstmeisje om het poesje melk te geven, de hond van zijn rantsoen te voorzien en uit te laten, en je bloemetjes te begieten. Daar is een pas voor noodig of in ieder geval een bewijs van Nederlanderschap, o, heerlijk door Nederlanders bestormd Belgic. Die pas juist, diè is de oorzaak ervan, dat half Haarlem elkaar ontmoet heeft in de gang van het gebouw van den Burgerlijken Stand op óe Oude Gracht. Die gang met al die loketten aan den linkerzijkant en aan 't eind, recht voor je neus, een loket, waarop te lezen staat: paspoorten. Er staat ook nog een bank, maar 't is niet erg aan te raden daarop plaats te nemen en er op je gemak de drie vereischte paskieken en dito guldens voor den dag te halen, want de mijnheer, die vlak na je kwam, mocht je eens voorgaan. En in die enkele oogenblik- ken zijn er al weer heel wat menschen bij gekomen. Gevolg: met een nijdig gezicht de benoodigdheden in je hand geklemd, die je even goed in de rij staande te voorschijn had kunnen nemen, voeg je je als hekken sluiter bij de voor je staanden. Gelukkig maar dat er minder kinderen geboren worden en menschen verhuizen gaan, dan er passen worden aangevraagd. Nu ontfermen de ver- huizing- en geboorte-aangiften-ambtenaren zich nog wel eens over al die naar passen- verlangende menschen. Maar om nu terug te komen op die gang. Die gang in het gebouwtje tegenover het postkantoor. Veel Haarlemmers hebben in de afgeloopen maand die gang betreden. Ze stonden er van alle r&ng en stand, van het Duitsche dienstmeisje af, dat de vacantie- tijd, die de familie buiten doorbracht, be nutte om naar eigen home te gaan, tot de mijnheer toe, die met zén heele gezin een bootreis naar Genua wilde ondernemen. Ze stonden er zoet op een rijtje. Vooraan een juffrouw, die den tijd heeft en daardoor in de vaste overtuiging verkeert dat de menschen, die vol ongeduld, hetzij met spottenden- hetzij met kwaadaardigen blik, haar rug bekijken, het óók hebben. Of mijnheer haar paskiek niet erg leelijk vindt? Mijnheer lacht even, schouderophalend zuur-zoet vraagt kortaf adres, plaats van geboorte, geboortedatum. Na dit laatste een lang zwijgen van den k^nt van de anders Een groep negers van Kavirono. mijn tocht nog verder de binnenlanden in. Ik zag toen een dorp op een overhangenden steilen oeverkant boven de rivier Kuja. Het leek een zeer aantrekkelijke plaats om te kampeeren, maar toen ik het dorp naderde trof mij een vreemde en onheilspellende stilte; dikke wolken van vliegen zweefden rond boven onze hoofden en de, erven bij de woningen waren onbeschrijfelijk verwaar loosd en vervuild, in sterk contrast met de gewone netheid der Kavirondo hutten. De reden was niet ver te zoeken! Een paar ver magerde oude mannen lagen op den grond in het laatste stadium van de slaapziekte. Spoedig zouden de afschuwelijke hyena's zich van hun lichamen meester maken en nóg een vriendelijke en herhcrgzame streek zou veranderd zijn in een wildernis. (Nadruk verboden.) zoo praatgrage. H?t schijn' een Ingewikkelde uitrekenerij te zijn en onwillekeurig vraag je Je af, of ze het misschien met een k>- garith men tafel sneller zou kunnen. Einde lijk is ze er. Edoch, zoo luid alle voor gaande onbenulligheden de nauwe gang door schalden, zoo timide klinkt nu de stem van het oude meisje, zoodat het jonge meisje dat achter haar staat, het gefluisterde ant woord met gespitste ooren opvangend, nei gingen voelt zich om te keeren en aan den pas-volke te verkondigen dat nummer één van de rij uit de tachtiger jaren stamt. Hetgeen zij echter niet doet, tot haar geluk, want ook zij moet het moment van vernede ring doormaken, dat voor alle passchepse len schijnt weggelegd te zijn. Maar de juffrouw neemt geen afscheid van den ondervrager, voordat h!j haar na drukkelijk heeft gezegd, dat- nu alles in orde is en zij over twee dagen haar pas op het stadhuis kan komen halen. Met duizend 'knikjes neemt ze afscheid. Er zUn in de wereld nu eenmaal menschen voor wie men oogenblikkelijk een warme ge negenheid koestert en van wie het afscheid nemen zwaar valt. Zoo was het ook den uit de tachtlger-Jaren-stammende te moede. Aan 't eind van de gang was ze al, en nog eens keerde ze op haar schreden terug. „Mijn heer, neemt u me niet kwalijk, maar ik weet heusch niet, waar het stadhuis hier staat." Na de uitleg, die op eenigszins korte wijze wordt gegeven, zegt ze met een lachje, dat schalks wil zijn en afgekeken van een meisje van twintig: ,.Nu weet u tenminste, dat ik er nooit iets te maken heb gehad", waarna de rij wachtenden zich verdiept in het pro bleem. welke zonde men alzoo begaat of be gaan kan in voornoemd gebouw, terwijl ieder zich ten slotte afvraagt of de gedachte aan een eventueele huwelijksvoltrekking de on gehuwde dezen zin ingaf. De Juffrouw verdwijnt, geen leegte achter latend, want dadelijk wordt er opgeschoven. Het meisje staat voor het loket, in haar hart die voor haar was becrltlseercnd in fel afbrekende critiek. Welbewust van eigen op treden. Kort en zakelijk vraagt ze, wat ze verlangt, overhandigt een vroegere pas. De beambte zet zich achter zijn schrijfmachine, blij dezen keer geen omslachtige verhalen aan te moeten hooren. Zonder opkijken tikt hij voort. De naam en het adres overnemend van de oude pas. Dan komt hij aan de ge boorte-datum, houdt zijn blik daar even op gericht, kijkt op. „Bent u eigenlijk meerder jarig, juffrouw?" Ontkennend antwoord. „Dan mag Ik U niet heV>en." Verontwaardigd kijken van het meisje. Onplezierig gevoel die rij menschen achter Je te hebben, die er getuige van zijn, dat je niet ln staat bent een pas aan te vragen, en nog maar voor een onmondig kind wordt ge houden. De beambte overhandigt haar een papier, waarop de handteekening van vader, moeder of verzorger noodig is. Meisje af. Ondertusschen heeft er zich aan het dichtst bijziJnde loket een andere handeling afge speeld. Een overgelukkige vader meldt de ge boorte van zijn eersteling. Wat is de anders zoo hulpvaardige mijnheer-van-acht er-het- loket dan een koel. weinig mee-levend wezen! Wat klinken de offlcieele vragen onbegrijpe lijk en als uit een andere wereld komend. „Welk geslacht?" Wat is dat nu voor een yraag aan een eenvoudig man. die zijn eer zaam leven schoenen lappend of koffers sjouwend slijt. De hoog geprezen „volksontwikkeling" heeft nog niet alles tot stand kunnen brengen! „Is 't een meisje?" „Wel zeker is 't een meissle. Had ik meneer dat nog niet eens verteld? Hoe 's 't mogelijk! Zenuwen mot meneer maar denken." De passenrij vult zich weer aan. Groeten worden gewisseld, handen gedrukt. „Hé, jij hier ook? En waar gaat de reis heen? O, mooie streek. Schitterend! Je zult er wel meer Haarlemmers zien. Och, Holland is ook mooi, dat is het niet. Maar je wilt eens wat anders, hè? „Ja juist, Je wilt eens wat anders." In Zandvoort en Schevenlngen wordt druk ln 't Engelsch en Dultsch geconverseerd. i In de Belgische badplaatsen, in de Arden nen en ln Zwitserland is een Haarlemsch en Amsterdamsch accent te onderkennen. Vacantietijd tijd, waarin de volwassenen misschien in meer den één opzicht, mee doen met boompje verwisselen. HAARLEMMER HALLETJES EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE. In het nummer van 27 Juli heb ik de be lofte gedaan, dat ik melding zou maken van de reis, die onze krans door Nederland en Duitschland zou beginnen op een open ver- keei-sauto en van de ondervindingen, die wij daarop beleefden. Het is bijna overbodig te zeggen, dat alleen met het huren van de auto door van Stuiteren de voorbereiding nog lang niet was afgeloopen. Wel had hij, daar er plaats was voor ongeveer 30 perso nen en wij maar met ons tienen waren, de overbodige zitplaatsen er laten uitsloopen en op deze wijze ruimte gemaakt voor de koffers en tasschen, die wij op de reis zouden mee nemen, maar er waren vele andere dingen te -bespreken en vooral de dames hadden tal van conferenties noodig om onder elkaar uit te maken, wat zij zouden meenemen en vooral (want dat ïs het moeilijkst) wat zij zouden thuislaten. In de japonnen zat het niet, die nemen in den tegenwoordigen tijd niet veel plaatsruimte in, maar het punt van de hoe den was een moeilijke aangelegenheid en het voorstel van Wouters „neem alleen een re genhoedje mee en laat de rest eenvoudig thuis," werd met algemeene stemmen plus groote verontwaardiging van de hand ge wezen. Alleen tante Koosje bleek bereid, het advies van haar man op te volgen, maar de andere dames, hoewel zij het niet met zoo veel woorden zeiden, waren klaarblijkelijk van oordeel, dat tante Koosje zooiets gemakkelijk kon voorstellen, maar dat voor haar allen overigens hoeden noodig waren, die konden dienen bij verschillende gelegenheden, name lijk in tijd van gemiddeld weer, van mooi weer en van hitte. Er was een ernstige waar schuwing van van Stuiteren noodig om deze wenschen te beperken; hij had een soort van wiskundige berekening opgemaakt, dat indien alle dames drie hoeden meenamen, de ruimte voor de bagage bestemd en beschikbaar totaal zou worden ingenomen door de groote hoe- dendoozen. waarmede wij sommige dames in de zomermaanden soms op reis zien en waar uit inderdaad blijkt, dat men zich in dit op zicht zooveel mogelijk zou moeten beperken. Deze discussies, waarbij van Stuiteren de rol vervulde van de eenige haan in het kippen hok, die wil hem gaarne overlieten, vergden verschillende dagen. Tenslotte werd een ge nerale repetitie gehouden en kwam Pim, onze chauffeur, die op den geheelen tocht den wa gen zou besturen, bij al de kransleden voor om de koffers op te laden. De mannen had den het zich gemakkelijk gemaakt, die had den één koffer meegegeven, waarin zij zich sterk maakten alles te kunnen bergen wat zij noodig hadden en waarin bij onderlinge af spraak alle mogelijke feestkleedij, zooals zwar te jassen en smokings zou worden weggela ten. Bij Hopma had dat inderdaad eenige moeite gekost; die veronderstelde de moge lijkheid, dat wij ergens in een hotel van eer ste kwaliteit aan tafel zouden moeten komen in officieel costuum, maar de anderen, re kenende op den eenvoud, die in het zomer- sche reispak overal geoorloofd is, vertrouw den, dat geen hotelhouder ter wereld goed betalende gasten zou weigeren, wanneer zij zich vertoonden in een eenvoudig, maar be hoorlijk reispak. Mijn ondervinding is, dat behalve in enkele Palace Hotels, waar men elkaar met deftigheid de oogen tracht uit te steken, geen enkele gelegenheid zou voor komen. waarbij stijve feestkleedij onmisbaar zou blijken te zijn. Het toeval wilde, dat Pim met zijn vervoer middel het laatst bij mij aan huis kwam. Toen was de wagen al hoog beladen met kof fers en vele tasschen en werd de grootste ruimte ingenomen door de bovengenoemde hoedendoozen, waarin de dames de gedichten in blauw en rood en groen en bruin hadden geborgen, die zij hoofddeksels noemen. Wij hebben er toen onze bescheiden bagage bij gegeven, hoewel ook mijn vrouw niet kon na laten, plaatsruimte te vergen voor een van die enorme ronde doozen, waarin zij haar hoed had geborgen en het was met een ze kere verlichting van: „gelukkig heb ik met de regeling niets te maken," dat ik het voer tuig zag vertrekken naar het laatste adres, dat van van Stuiteren, die tenslotte de ge heele bagage zou arrangeeren. Ik weet niet hoe hij het gedaan heeft, ik wensch het ook niet te weten, maar dit is zeker, dat toen hij twee dagen voordat de tocht zou beginnen, mij ontmoette, ik niet nalaten kon, hem te vragen of hij zich onwel gevoelde. De man was bleek en scheen mij mager toe, zijn neus, in gewone omstandigheden al kloek genoeg, stak meer dan ooit uit zijn physionomie en toen hij mij aansprak, kreeg ik den indruk, dat hij vermoeid was. „Ik lijd aan de baga geziekte." zei hij in antwoord op een belang stellende vraag. Waarlijk, er is niet moeilij ker in de wereld dan het allen menschen naar den zin te maken en ik voorzag, dat mettertijd zou blijken, dat men zelfs ten op zichte van 10 personen daarin niet slagen kan. Den dag voordat wij zouden vertrek ken deden allerlei onrustbarende geruchten de ronde in het telefonisch verkeer tusschen de leden van de krans. Mevrouw van Stuite ren heette ziek en het was onzeker of zij zou kunnen meegaan. Hopma. was zenuw achtig, waarschijnlijk van de soort nervosi teit, die verschillende menschen bevangt, wanneer zij het veilige huis moeten verlaten en op reis zullen gaan. In vroeger jaren heb ik iemand gekend, die van deze eigenaardige aandoening altijd in hooge mate het slacht offer was. In den winter en zelfs nog in het voorjaar maakte hij vol moed en energie de schoonste plannen voor de zomerreis, maar hoe meer het tijdstip naderbij kwam, waar op die plannen moesten worden uitgevoerd, des te meer smolt het trotsche initiatief en kwamen al de angsten voor den dag, die de meeste menschen plegen te bevangen, wanneer het een feit is geworden, dat zij op reis zullen gaan. Vrees voor inbrekers in het onbewoonde huis was daarvan bij hem nog een van de minste. Daartegen kon men zich min of meer afdoende beschermen door het afstaan van den sleutel aan de politie, of schoon het mij altijd heeft toegeschenen, dat deze nuttige openbare macht wel al te zeer wordt overladen door de tientallen huizen, die zij op deze manier niet alleen van bui ten, maar ook van binnen te bewaken krijgt. De vriend, dien ik bedoel, werd gekweld door vele andere angsten, waarvan hij de ergste, zooals het gewoonlijk gaat, niet eens aan een ander durfde toevertrouwen. De vage vrees voor douanen aan de grens was daarvan nog een van de geringste (hij smokkelde trouwens nooit en wat zou men dus in zijn koffers ge vonden hebben), maar de wereld is groot en wijd, de boosheid der menschen helaas aan zienlijk en wanneer tobberige naturen zich eenmaal gaan verdiepen in de vraag, wat hun in een vreemde omgeving wel zou kunnen overkomen, dan is er geen eind meer en gaan zij tenslotte graven in een berg van moeilijk heden, die misschien wel kunnen gebeuren, maar waarop de kans tenslotte buitengewoon gering is. Het resultaat was dan ook ge woonlijk, dat wanneer alles voor de reis ge reed was, het reisbiljet gekocht, de hotels waren besproken, ac familie gereed om uit te vliegen en al de voorzorgen, tot zelfs de on- noodigste genomen, mijn vriend het allerliefst de geheele voorbereiding ongedaan zou heb ben gemaakt en de reis eraan zou hebben gegeven. Natuurlijk wist de omgeving van dezen gemoedstoestand van man en vader alles af, al meende hij ook, dat hij die ln het diepst van zijn ziel verborgen had weten te houden en wanneer hij zinspeelde op de mo gelijkheid om de reis zoo niet af te stellen dan toch te verschuiven, dan verwierp de geheele familie, vrouw en kinderen, dat denk beeld met zooveel kracht, dat hij er verder niet over durfde spreken en zich om zoo te zeggen overliet aan het noodlot, dat deze be zoeking nu over hem besloten had. De reis ging door en wie nu denken mocht, dat hij zijn bezorgdheden en tobberijen in den vreemde meenam, die zou zich zeer hebben vergist. Nauwelijks in den trein gestapt, was het alsof al zijn bezorgdheden en angsten als een loo- den mantel van hem weggenomen werden en bij iederen kilometer, dien de trein hem verder van huis bracht, werd zijn opgewekt heid grooter, zoodat, wanneer de grens was overschreden, mijn vriend de prettigste reis genoot was, dien men zich met mogelijkheid kan voorstellen. Ik geloof wel, dat deze stem ming min of meer voortkwam uit den moed der wanhoop, en uit de overtuiging, dat er nu toch niets meer aan te doen was en dat hij dus de zaken hun gang maar moest laten gaan. Maar op den morgen van het vertrek was tenslotte iedereen in het huis van V3n Stui teren, waarvandaan wij zouden vertrekken, heelhuids present. Mevrouw van Stuiteren klaagde over migraine, waaraan, zoo zeide zy haar voorgeslacht tot in het diepst van vroe gere eeuwen altijd geleden had. maar overige klachten betreffende gezondheid werden niet gehoord; Onze brave Pim had de baga ge op inderdaad wetenschappelijke wijze op den wagen geborgen; een kleine moeilijkheid brachten nog de tallooze jassen eri mantels die het gezelschap medegenomen en niet bij de bagage gerekend had. Van Stuiteren was practisch geweest; die had een lange jas aangeschaft, waarvan hij verzekerde dat zij tegelijkertijd beschermde tegen een regenbui en tegen morgen- of avondkou, maar ande ren, zuiniger van aard, hadden extra be dekking meegebracht tegen de woede van de meest diverse elementen, nog wel verdeeld in verschillende graden, een jas tegen heel koud weer, een andere tegen geringer kou, een derde tegen een klein buit je en een vier de tegen plasregen. Zoo hadden b.v. Hopma en zijn vrouw gedaan, maar nu trad van Stuiteren, als leider van den tocht, toch eenigszins Mussolinisch op. „Wanneer wij al lemaal," zoo zei hij, „vier Jassen hadden mee gebracht, dan zouden dat voor 10 personen veertig jassen zijn geweest en waar hadden wij die moeten bergen?" Dus werd voor een ieder het maximum op twee bepaald met het dreigement erbij, dat er slechts één in de al gemeene goederen-bergruimte zou worden opgenomen en iedereen de tweede jas of mantel op de knieën moest houden op zijn zitplaats. Dit vonnis kon niet nalaten me nigeen tot nadenken te brengen en tenslotte werd de jassenvoorraad tot redelijke gren zen beperkt, ofschoon de discussies daarover nog al wat tijd vergden en het tijdstip van vertrek dreigden to vertragen. Mevrouw Kopma vond hierin allerminst bezwaar. „Het is juist," zei zij „een voordeel van de auto* dat men niet aan tijden van vertrek gebon den is en precies kan gaan als men wil." Een theorie, die wel juist is, maar van Stuiteren, als leider van den tocht, een bedenkelijk ge zicht deed trekken. Een andere moeilijkheid was, hoe de plaatsen zouden worden ver deeld; de een wenschte vooraan te zitten, wegens het vrije gezicht op het landschap en anderen verkozen een plaatsje achteraan, blijkbaar met de onuitgesproken bedoeling, dat zij voor den luchtstroom en in geval van storm beschutting in hun voorman of voor vrouw zouden vinden, maar na eenig over leg was ook deze moeilijkheid opgelost en juist had van Stuiteren met een zucht van verlichting geroepen: „Pim, wij kunnen af rijden!" toen mevrouw Hupstra een waren gil slaakte en daarna in stomme ontzetting wees op een trompet, die Hopma onder een van de banken uit een doek had gewikkeld en waarmee hij blijkbaar van plan was, het feit van ons vertrek aan de omgeving aan te kondigen. Van alle kanten rezen protesten, vooral bij de dames. Het kon toch niet de bedoeling zijn, om op een dergelijke manier Haarlem uit te rijden en ons belachelijk te maken in de steden, die wij zouden bezoeken? Wij wa ren toch geen gewone potverteerders! Zelfs Wouter zinspeelde op een harmonica, die wel niet aanwezig was, maar die men evengoed als een trompet had kunnen medenemen. Van Stuiteren, anders snel besloten, aarzel de bij deze gelegenheid, daar Hopma, die in zijn jeugd aan muziek had gedaan, met de zekerheid, die den musicus zoo goed staat, verzekerde, dat hy een keurige fanfare kon blazen. Hy voegde onmiddellyk de daad bij het woord met het resultaat, dat overal om ons heen hoofden voor het raam kwamen ky- ken, wat er wel aan de hand was. Dit ver meerderde de protesten aanzleniyk, daar een rechtgeaard Nederlander voor niets zoo bang is als voor het maken van een mal figuur, waaronder hij dan verstaat iets te doen, dat ook niet bij anderen gebruikelijk is. Het optreden van van Stuiteren was be wonderenswaardig; hy spaarde nameiyk de geit en de kool en decreteerde, dat aangezien hem de leiding was opgedragen, hy uit zou maken, wanneer er op den tocht geblazen zou mogen worden en wanneer niet, waarby hij een keurig complimentje aan Hopma voor zijn muzikaal talent wist ln te vlechten, dat ook dezen bevredigde. Zonder verder ge rucht reden wy weg, onze vacantietocht was begonnen. FIDELIO. j

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 15