:rdeirvan jeannette. NAAR HET ENGELSCH VAN ETHEL M. DELL. (Korte inhoud van het voorafgaande) Jeannette is een weeldekind, de toe komst lacht haar clan ook tegen. Zij is immers mooi, heeft bovendien een rij ken vader en natuurlijk veel aanbid ders. v Haar keuze valt op Lord Conister, een aristocraat die zeer geëerd is. De meerderjarigheidsverklaring van Jeannette zal tegelijk met haar verlo ving gevierd worden met schitterende feestelijkheden die dagen duren. Haar vader toont zich zenuwachtig, het is alsof hij naar het tijdstip verlangt dat Jeannette getrouwd zal zijn. Toch heeft hij zijn dochter zielslief. Het is dan ook alleen omdat hij, naar hij zegt, niet gezond is. Hij wil Jeannette's toekomst verzekerd zien. Buck, die Jeannette reeds jaren in stil te bemint, blijft haar bewaken en met zijn zorgen omringen. Als het verlovingsfeest in vollen gang is, treden eenige detectives bin nen om haar vader te te arresteeren wegens bedn'egelijke bankbreuk. Hij ontgaat die schande door een eind aa.n zijn leven te maken. Lord Conister gedraagt zich zoo, dat Jeannette hem zijn woord teruggeeft. Buck verzekert haar, dat zijn liefde tegen zoo'n stoot bestand is, maar Jeannette wil nu zelf haar brood gaan verdienen om, als dat mogelijk is, nog eens de schuldeischers van haar va der te kunnen betalen. Maar binnen een seconde was hij bij haar èn stak zijn hand door haar arm, ondanks al haar moeite vrij te komen. „Jeannette! Jtannette! Ween niet! Het is jouw schuld niet!" Zij kwam haar zwakheid met groote moei te te boven. „Neen, het is mijn schuld niet. Het is de jouwe. Je hebt geen recht mij zoo veel verdriet te doen." Het was een onedelmoedig wapen om te gebruiken, maar in dat oogenblik stond geen groote keuze van wapens haar ten dienste. Én zij had er zoo'n behoéfte aan. „Ik zou liever sterven dan je verdriet doen", zei hij ernstig. Zij stond stil en verschanste zich, als het ware, achter haar laatste bolwerk. „Houd er dan mee op!" riep zij. „Verknoei je tijd niet langer! Loop me niet langer achterna! Denk niet meer aan mij. Het dient nergens toe, dat zeg ik je. Doe doe je het niet, dan maak je mij wanhopig zoo goed als je zelf „Ik ben niet wanhopig", zei Buck met verbazingwekkende oprechtheid. Onder het licht van de lantaren staarde zij hem met opengesperde oogen aan. „Ik ben niet wanhopig", herhaalde hij, en in weerwil van hetgeen zij in de kerk gezien had, wist zij boven alles dat hij de waarheid sprak. „Maar als het zien van mij je on gelukkig maakt, welnu, dan zullen wij el kaar niet meer ontmoeten tot je er overheen bent". Als Skittles dit gezegd had, zou het onver geeflijke brutaliteit geweest zijn, maar uit den mond van Buck klonk het eenigszins natuurlijk en geheel vrij van overmoed. Hij wenschte haar slechts gerust te stellen en te troosten. „Tob er niet over", zei hij. „Ik zal je niet meer in den weg loopen. Het spijt mij als ik verkeerd deed met je Zondag een bezoek te komen brengen. Ik zal niet weer terugko men. Dus, je zult je niet meer ongelukkig .voelen? Beloof het mij!" Hij lachte en dit ontwapende haar. Wat kon zij hem zeggen? Zijn verregaande dom heid was onbegrijpelijk. Het was ais hield hij deze voor zijn lichaam als een schild tegen doodelijke pijlen. Zij v/as te vermoeid om den strijd voort te zetten. „Waarover wilde je me spreken?" vroeg zij. „O, ik wou, alleen weten of het je goed ging. Of je góed behandeld werd en zoo. En om je te waarschuwen ja, te waarschu wen niet te intiem te worden met dien „patroon" van je. Hij kan zijn handen moei lijk thuishouden, weet je". „Ik weet niet wat je bedoelt'.', riep Jean nette. „Neen", zei Buck. „Maar luister naar mijn raad! Laat je niet te veel met hem in. Lady Kingswold is een ongelukkige vrouw, en zij heeft er reden genoeg voor". „Als je daarover begint", zei Jeannette, „heeft zij hcelemaal geen reden. Zij is een dom schepsel!" „Ken jij altijd een dom schepsel als je er een ziet?" vroeg hij. „Meer dan mij lief is", antwoordde Jean nette en zij begon terug te loopen. Buck ging door den regen met haar tot aan het huis, cn daar aangekomen, werden zij door de lichten van een naderenden auto besche nen. I-Iij hield gelijk met hen voor het huis stil. „Goeden avond", zei Buck. „Dank je voor je komst". Haar hand drukte de zijne op de vroegere vriendschappelijke wijze. Achter hem werd het portier van den auto geopend, maar hij keek niet om. „Goeden avond", zei Jeannette. Zij zag Sir Jervis uit den auto stappen en voelde zich onverklaarbaar zenuwachtig. Buck bukte zich tot haar over. „Tob nu niet langer! Alles komt in orde!" zei hij op teederen toon'. Toen Buck zich in de duisternis omdraai de zag zij Sir Jervis in den regen wachten om haar op de stoeptreden te laten voor gaan. HOOFDSTUK XIII De opaal. „Het is een natte avond voor u om uit te gaan", merkte Sir Jervis op, terwijl hij zijn huissleutel in het slot stak. „Ja, het is nat", stemde Jeannette met hem in. Jeannette had een gevoel dat hij meende haar op een ongepaste handeling betrapt te hebben, en zoodra zij binnengekomen was. schonk zij hem een korten hoofdknik en liep door. Maar tot haar verrassing hield hy haar op. „Juffrouw Wyngold, ge moet door en door nat zijn. Brandt er boven een goed vuur?" „Ik hoop het", antwoordde Jeannette. „Is Dorothea daar?" vroeg hij. r „Neen. Ik geloof dat zij in den salon is". Een bediende trad naderbij en hielp Sir Jervis zich ontdoen van zijn jas. „Goeden avond!" zei Jeannette en verliet hem. Zij ging vlug naar boven. Zooals zij verwacht had was het school- vertrek verlaten maar er brandde een hec- lijk vuurtje. Zonder haar regenmantel te trekken ging zij er bij staan en bukte zich om haar handen te warmen. Haar gedachten keerden terug naar Buck. Had liij haar werkelijk bij haar woord ge nomen? Zou hij nu naar het andere einde van de wereld, gaan? Een rilling doorliep haar. Zij bukte zich dieper over den gloed. De laatste schalm was gebroken. Met uit zondering van Lady Varleigh, die ver weg was, was iedere band met haar vroeger leven nu verscheurd. Zij zou hem missen. Ja, zij zou hem zeker missen, maar méér wegens dien ouden band dan om iets anders, zei zij bij zichzelve. Maar zij mocht hem daarom niet vergun nen te blijven. Dat begreep zij ten volle. Zij had zelfzuchtig gehandeld, maar eerder uit onwetendheid dan uit moedwil. Zij had hem geen verdriet willen doen. Zijn vriendelijke houding had haar zelfs in den waan ge bracht, dat hij zijn liefde in zekere mate te boven gekomen was. Arme Buck! Och, kom! Er werd op de deur geklopt en zij richtte zich op Bij het zien van Sir Jervis trok zij de wenkbrauwen een weinig op. Zij verlang de op het oogenblik volstrekt niet naar Sir Jervis. Zij wenschte alleen te zijn om als het ware Buck een eerlijke begrafenis te geven. Maar hij trad vastberaden op haar toe en zij begreep dat hij zich niet zou laten wegzenden. „Ge hebt niet eens uw natten mantel uit getrokken", zei hij. en begon hoofdschud dend de knoopen van haar regenmantel los te maken. „Geef u geen moeite, als 't u blieft", ver zocht Jeannette. „Lieve kind", zei hij, „weet je niet dat ik me beschouw als iemand die bijzonder over je moet waken? Ik wil niet hebben dat ge ziek wordt". Hij keek haar bezorgd lachende aan, ter wijl zij zich van haar mantel ontdeed en ze kon niet boos op hem zijn. „Zoo! Zoo is het beter", zei hij. „Hebt ge geen natte voeten?" „Ik weet het niet", antwoordde Jeannette. „Ga zitten!" zei hij bezorgd. „Ge zijt moe. Waarom zijt ge in dat slechte weer uitge gaan om een ontmoeting te hebben met den jongen Wetherby?" Waarom was zij gegaan? Jeannette be proefde zich haar geestestoestand in te den ken die haar tot gaan bewogen had, vóór zij Buck in de kerk zijn vurig gebed ten hemel had zien zenden. Maar zij kon zich niet weer in dienzelfden toestand verplaat sen. „Ik weet het niet", herhaalde zij dus. Bijna werktuigelijk liet zij zich in een stoel duwen. „Ge had niet moeten gaan", begon Sir Jervis weer. Hij lag op zijn knieën bij den haard. „Nu die natte schoentjes", zei hij en begon een van haar schoentjes los te maken. Zij boog zich snel voorover om het hem te beletten. „O, als 't u blieft, laat dat!" riep zij uit. „Mijn voeten zijn volstrekt niet nat". Maar hij liet niet af. ..Neen, neen. Gun mij dit genoegen. Kijk uw voeten zijn wel nat. Arme lieve meid!" Hij mompelde de laatste woorden bijna in zichzelven, en Jeannette meende dat hij de sporen van tranen op haar gezicht gezien had. Met een zucht liet zij zich achterover vallen. Eigenlijk stak er in zijn voorkomend heden geen kwaad, en in zekeren zin deden zij haar goed. Zij had zoo weinig vrienden meer. Zij liet eenigszins lijdelijk toe dat hij haar schoenen uittrok en ze tegen het haardijzer plaatste om te drogen, want zij was te moe en te lamlendig om zich verder te verzetten. „Hebt ge thee gedronken?" vroeg Sir Jer vis. „Ja". Hij stond op en trok een stoel vlak bij haar. „Juffrouw Wyngold", zei hjj, nadat hij was gaan zitten, „ik zal mij het recht ver oorloven van een oud vriend al is onze kennismaking nog slechts van korten duur". „O. ik weet al wat ge wilt zeggen", viel Jeannette in. „Maar het is overbodig. Ik wil hem niet meer ontmoeten, en dat heb ik hem gezegd". „Dat verneem ik met zeer veel genoegen", hernam Sir Jervis ernstig. Iets in zijn toon maakte haar veront! waardiging gaande. „Ik begrijp niet waar om", merkte zij aan. „Hij is het toonbeeld der deugd, dat verzeker ik u". „Daaraan twijfel ik niet", antwpordde hij. „Maar hij is niet de man voor u en ik ben blij dat gij besloten hebt, hem niet langer aan te moedigen". „Ik heb hem nooit aangemoedigd". Hij deed alsof hij niet hoorde. „Gij zijt jong, Gij hebt uw leven voor u. Gij moet niet overijld, handelen en ik behoef niet te zeggen, dat gij altijd een welkome gast zult zijn in mijn huis". „Ik beschouw mij niet als een gast", zei Jeannette met een wrang lachje. Hij stak een hand uit en raakte haar arm met een vaderlijk gebaar aan. „Jeannette, je bent de meest welkome bezoekster die ik se dert twintig jaren ontvangen heb". Dit maakte eenigen indruk op haar. „Zeer vriendelijk van u dat te zeggen". Hij ging voort. „Er zijn veel menschen die naar mij wijzen en zeggen dat ik in mijn leven geslaagd ben. Maar toch zijn er tijden geweest, waarin mijn succes mij gal en al sem leken. Alleen als men in aanraking komt met zoodanigen als jij, voelt men de zachte hand op de wonde plek. Als ik bij jou ben, kan ik al het andere vergeten". Tegen haar wil, klonk de waarschuwing van Buck haar in de ooren. Zij drong ze wrevelig terug, maar zij kon ze niet geheel uit haar gedachten zetten. ..Ik zie niet in dat ik nu veel voor iemand doen kan", zei zij. „Je kunt zeer veel doen", hernam Sir Jer vis. om even te zwijgen en daarna voort te gaan met een bedaardheid, die aan zijn woorden een gewonen klank gaf. „Reeds het feit dat je aan mijn zorgen toevertrouwd bent. maakt voor mij een verschil. Je hebt geleden en ik acht het een voorrecht je te mogen helpen. Het is juist hetgeen waaraan ik behoefte heb". „Gij zijt zeer vriendelijk", zei Jeannette. Zijn hand lag nog steeds op haar arm. Zij rustte er eenigszins zwaar op al zei zijn stem zoo weinig. „Ik ben niet vriendelijk, Jean nette. Ik zie slechts van verre een visioen, dat voor mij nooit verwezenlijkt kan wor den". Zij werd er een weinig verlegen onder. Weer hoorde zij de waarschuwende woorden van Buck. Zij keek hem met zeer strakke oogen aan. „Ge weet zeker wat ik bedoel", zei hij. „Je kunt me onmogelijk misverstaan. Als ik je zoo eenzaam, vermoeid en bedroefd zie, wat kan ik dan anders dan er naar hunkeren je te troosten? Zijn wij zulke slaven van het fatsoen, dat deze vorm van vriendschap tus- schen ons niet geoorloofd is een vriend schap op zulk een heiligen grond gebouwd? Je bent jong, maar je kent de wereld. Je weet het kaf van het koren te scheiden". „Ik begin het te leeren", merkte Jeannette nu op. „De aanraking met het leven is je leer meesteres", zei hij. „Maar dat is niet alles", hernam zij. „Ken nis is niet genoeg. Wij moeten denken om anderen, zoowel als om onszelf. Dat is iets anders wat het leven mij leert". Zij loosde onwillekeurig een zucht. „Ik heb nooit eer der geweten hoe gemakkelijk het is men schen verdriet te doen zonder het te we ten of zich er om te bekommeren. En dan nemen wij hen datgene kwalijk wat mis schien van het begin onze schuld ge weest is". In haar stem had eenige bedroefdheid ge klonken. De gedachte aan Buck drukte zwaar op haar gemoed. Zou Lady Kingswold onder dezelfde smart gebukt gaan? Leed de eene helft van de menschheid door de zelf zucht en de ongevoeligheid van de andere? Was dat de sleutel tot alle menschelijke el lende? Zoo ja, dan had zij méér dan haar aandeel daartoe bijgedragen en dit denk beeld maakte haar diep ellendig. „Sommige menschen gevoelen zich zonder eenige reden gekrenkt", merkte Sir Jervis op. „Daarvoor kunnen wij niet verantwoordelijk gesteld worden". „Als wij ophouden met denken", zei Jean nette, „kunnen wij tot de tegenovergestelde gevolgtrekking komen". Zij sprak met inspanning. De lichamelijke pogingen om normaal te schijnen, waar zij reeds doodop was, gevoegd bij de geestelijke inspanning van dien avond, werden haar te machtig. Zij kon zich bijna niet meer goed houden. Als iemand die begreep, streek hij haar zacht over den arm. „Heb daarover geen zorgen", zei hij. „Je bent vanavond over vermoeid en ziet alles donker en met een zwaar hoofd in. Straks verandert het leven, en zie je de heldere zijde van de dingen weer in. Je bent voor de heldere zijde van het leven geboren, Jeannette!" Zij glimlachte droevig. „Ik werd in ieder geval niet geboren om leeg te zitten en ik zal iets anders ter hand moeten nemen, dan wat ik nu doe, om mijn tijd te vullen". „Wat wil je daarmee zeggen?" vroeg Sir Jervis. Zij meende een soort van teleurstelling in zijn stem te ontdekken, al poogde hij dit te verbergen, en dit deed haar voorzichtig zijn met haar antwoord. „Ik bedoel dit hoewel gij mij zooveel vriendelijkheid bewezen hebt, en hoe ik dat ook op prijs stel, ik heb hier geen bezigheid genoeg. Zij leidt mijn gedachten niet vol doende af, en ik moet iets moeilijkers en degelijkers zoeken. Dorothea is aangesterkt, en als Lady Kingswold na Kerstmis met haar en haar zuster naar Zwitserland gaat, zal zij mij niet langer noodig hebben". „Is zij dat van plan?" vroeg Sir Jervis niet zonder verrassing. „Is zij dat van plan?" vroeg Sir Jervis niet zonder verrassing. Jeannette keek hem aan en voelde eenig medelijden met hem. Al was hij nog zoo'n man van de wereld, in dit oogenblik kwam hij haar zeer eenzaam voor. „Tenminste volgens Dorothea", zei zij. „Mis schien is er niets van aan". „Het is zeer goed mogelijk". En daarna: „Dus gij hebt plan ons te verlaten?" „Dat zal ik in ieder geval moeten", zei Jean- nete met een flauwe poging zakelijk te zijn. „Je zult dit huis nooit behoeven te verlaten zoolang ik er in ben", merkte Sir Jervis be daard op. „Dank u", antwoordde zij. en met een op gewektheid die ze niet voelde, begon zij het vuur op t-e poken. Zijn hand viel van haar arm, zooals haar bedoeling geweest was en hoewel zij zich haar gebrek aan meevoelen verweet, was zij blij, dat zij dien arm kwijt was. Zij voelde een on gewone verlegenheid, alsof er een valsche in timiteit tusschen hen ontstaan was, en zij zocht in gedachten naar middelen, om weer op den ouden neutralen voet met hem te komen. Boven alles wenschte zij van zijn vertrouwelijkheden ontslagen te zijn, maar wist niet hoe het aan te leggen. De vrees hem te wonden, bezwaarde haar zeer. Zij had in vroeger dagen zoo menige wonde toegebracht toen zij nog niet wist wat lijden betee- kende. Zij pookte hardnekkig in de vlammen. Hoe kon zij de moeilijkheden, die zij voor zich zag, afwenden? Hij bood haar geen hulp, maar zat zwijgend, als in zijn eigen gedachten op gaande. Eensklaps hoorde zij hem een lichten uit roep slaken. Zij keek op. Hij zag haar aan met een uitdrukking, die haar een volkomen raadsel was. „Kind!" zei hij, en boog tot haar over. Het volgende oogenblik werd het haar dui delijk. De vreemdsoortige steen, die haar op dien tragischen dag, haar verjaardag, gege ven was, was uit haar corsage gegleden en hing van het kettinkje af. Hij nam den steen in zijn hand en beschouwde hem met een straWieid, die haar verschrikte. Zij verbrak de stilte, en sprak gejaagd. „Ik kreeg hem van Lady Varleigh. Het was haar grootste schat. Zij wilde hem niet achter laten". „Ja", zei Sir Jervis. En zijn oogen staarden haar strak en ernstig aan. „Dus is hij nu in jouw bezit overgegaan mijn wonder-opaal! Weet je wat hij beteekent? Het is „de erva ring van tegenspoed, waaruit de hoop gebo ren wordt". Jarenlang was hij mijn talisman. En nu" hij drong zich dichter tegen haar aan. „Kind, wat kan ik anders doen dan je liefhebben?" De woorden ontvielen hem. Zij verbraken de spanning. Jeannette richtte zich snel op met een gevoel van tragedie en ih hetzelfde oogenblik werd de deur als met geweld, plot seling wijd geopend. Doodsbleek en met spier witte lippen, stond Lady Kingswold op den drempel. Zij trad vooruit en beefde van top tot teen. „Je behoeft niet te probeeren mij te be driegen", sprak zy yskoud tot haar echtge noot. „Ik heb alles gehoord wat je gezegd hebt". „Best mogeiyk". antwoordde Sir Jervis. „Maar je hebt het niet begrepen". Zy keek hem een oogenblik met de groot ste verbittering aan. en keerde zich toen met kwaadaardige oogen tot Jeannette. „Hoe komt ge aan dien steen?" vroeg zy, en wees met uitgestoken vinger naar den opaal, die trillend aan haar hals bengelde. „Die vraag is overbodig," kwam Sir Jervis tusschenbeide. „Je weet zeer goed. dat hy alleen van my afkomstig kan zijn." „Ja, dat weet ik," antwoordde Lady Kings wold. Zy plaatste zich vlak naast Jeannette en in die beweging lag iets verschrikkelijks; het was Jeannette, als werd zy beslopen door een panter. Kaarsrecht, zonder met de oogen te knippen, wachtte 't meisje haar af. „Wat hebt ge te zeggen?" vroeg Lady Kingswold. ,,Hoe verklaart ge dat die steen in uw bezit is?" „Ik?" vroeg Jeannette en zy wierp het hoofd fier in den nek.„ „Daarvoor behoef ik geen verklaring te geven. Zy werd my ge geven als een geluksteeken." „Als een geluksteeken!" De slag kwam aan, als wérd hij toegebracht door een pan ter, en zóó onverwacht, da£ Jeannette op haar beenen wankelde. Zy voelde, dat er zoo hard aan het kettinkje getrokken werd, dat het metaal haar in den hals drong; toen brak het met een geluid, als knalde er een zweep, en zaj was vrij. Buiten adem trad zy achteruit, en bedekte haar gezicht met de handen. Een stem die van Dorothea werd op den achtergrond verneembaar, en een an dere die van Lady Kingswold barstte in eèn hatelijk lachen uit. Jeannette zag Sir Jervis, zoo wit als een doek, op haar toetre den. Zijn oogen waren vreeselijk om te zien, en dwongen haar hem aan te kijken. „Ga!" zei hij. „Ga dadelijk! Laat het ver dere aan mij over." Zy had geen keuze. Zij ging. Onder het loopen zag zij Lady Kingswold zich over de vlammen bukken, en zy duwde iets diep on der de asch. Zy wist wat het was, maar talmde niet. Het kostbaarst bezit van Lady Varleigh was nu buiten alle bereik. En ook de romance, waarvan het een sym bool geweest was. VIERDE DEEL. HOOFDSTUK L De eerste schrede. Lui en vadsig in zijn zwaarlijvigheid, zat Otto Paul in zyn privé-kantoor in het Kara vaan Theater een dikke sigaar te rooken en de opbrengst van zijn laatste revue „De Her- sen-golf" te bestudeeren een zeer aange name taak. Zy moest die van zyn concurrent in het Oase Theater, met zyn „De Schoonste Plek" ver overtreffen. Maar daarvoor was „De Hersen-Golf" ook met buitengewone handigheid in elkaar gezet en zoo modern, dat het stuk zyn tijd zelfs bijna vooruit was. Otto Paul was de meening toegedaan dat het toonen van gevoel ouder- wetsch was, en ieder koristje, dat er niet „in de puntjes" uitzag, moest terstond van de planken van het „Karavaan" verdwijnen. Hij kwam nooit in conflict met den Censor, en de menschen stonden er verbaasd over hoe het hem gelukte. „Een lage schavuit!" zei Lady Varleigh van hem. „Maar een slimme!" Zijn bleek, kwabbig gezicht verried onder het bestudeeren van de cijfers geen enkele uitdrukking, maar nu verried Otto Paul nooit wat er in zijn binnenste omging. Hij was veel jonger dan waarvoor de meeste menschen hem aanzagen en zyn zwarte haren vertoon den geen enkele grijze streep. Men schatte hem in het begin van de dertig, hoewel zijn zwaarlijvigheid deze schatting logenstrafte. Niemand had bij het eerste gezicht Otto Paul ooit een aangenaam mensch gevonden, en weinigen hadden daartoe bij nadere kennis making aanleiding gehad, hoewel hij nooit naliet zich zoo beminnelijk mogelijk voor te doen. Eindelyk keek hij op en tikte de asch van zyn sigaar. In de kamer brandde een g__ kachel, en het was er zoo heet dat men er bijna stikte. Hij drukte op den knop van een electrische schel in zyn nabijheid, waarop de deur onmiddellijk geopend werd en een knaap in livrei binnentrad. „Laat de dame nu binnen", zei Otto Paul tot den knaap. Deze verdween met dezelfde snelheid waar mee gekomen was. Otto Paul stak zijn sigaar weer in zijn mond en leunde achterover in zijn stoel. Met bijna dichtgeknepen oogen, loerde hij naar de deur. Weldra werd zy weer geopend. „Juffrouw Wyngold!" diende de knaap aan. Otto Paul boog zich een weinig voorover. Een meisje, recht van houding, zeer slank en met een bleek, strak gezicht, trad het vertrek binnen. „Ha, juffrouw Wyngold!" zei hij eenigszins onverschillig. Hy stak haar een hand toe en heesch zich even uit zyn stoel, zonder geheel op te staan. „Het spijt my dat ik u moest la ten wachten. Maar u ziet hoe druk ik het heb", en hy wees met den blik naar zyn met papieren overladen bureau. „Ja. dat zie ik", zei Jeannette. Zij sprak koraf. Zij haatte den man, maar zij was gekomen voor zaken en het was haar een verlichting, dat hij den tijd niet met plichtplegingen verloren liet gaan. Zij beantwoordde zijn handdruk losjes en nam plaats in den stoel dien hij haar dicht in zijn nabyheid aanwees, maar schoof daar na een eindje van hem af. De oogen van Otto Paul glinsterden, zon der te verraden wat hij dacht. „Ge zijt een bewonderenswaardig meisje", zei hij. „En wat kan ik voor u doen?" Jeannette zag hem recht in de oogen. „Gij hebt mij te verstaan gegeven, dat ge mis schien werk voor mij hadt als ik tot u kwam" zei zij. Hij trok zijn wenkbrauwen even op. „Zei ik het zoo?" vroeg hij. als probeerde hij, zijn ge heugen op te frisschen. „Ge zeide mij een zakelijk voorstel te kun nen doen, dat ik waarschijnlijk zou aanne men", antwoordde Jeannette. „O ja". Hij keek haar goedkeurend aan. „Dat was het. Uw gezicht deed het niet waar? Laat eens zien. Het was immers bij Sir Jervis Kingswold?" „Ik ben daar niet meer", hernam Jeannette. „Zij gaan naar het buitenland en in ieder geval verlangde ik naar wat anders". Hij knikte ten teeken dat hij begreep. „Iets van meer aangenamen aard, ten einde de on betwistbare gaven van uw bekoorlijke per soonlijkheid beter tot ontwikkeling te laten komen". „Iets waarmee ik mijn brood verdienen kan", verbeterde Jeannette. „Juist! Juist!" Hij opende zijn oogen wat wijder om haar beter op te nemen. „Ge be grijpt natuurlijk, dat om in het „Karavaan" succes te hebben, alles van persoonlijkheid afhangt. Volgens mij. gaat deze boven robij nen. ver boven schoonheid, die ge. zooals ge ongetwijfeld weet. in niet geringe mate bezit. Zijt gii ooit eerder op een t-ooneel geweest?" ..Bij liefhebberij-komedies, ja", antwoordde Jeannette. .En werd daarbij de hoofdrol door u ver vuld?" „Eén of twee malen; niet dikwijls". Zij sprak met eenig ongeduld. Verbeeldde de man zich waarlijk dat zij méér dan een ondergeschikte rol verwachtte? Hij keek haar met zijn slimme oogjes eenigszins vermakelijk aan, „Juffrouw Wyn gold, wilt ge me dan het genoegen doen dat omhulsel dat uw mantel is uit te trekken, en mij uw figuur laten zien?" Eén oogenblik, maar slechts één oogenblik, zag zij hem met gekwetste waardigheid aan; het volgende stond zij op en deed kalm haar zwaren mantel af. „Ha, dat is de moeite waard!" zei Otto PauL Jeannette stond onbeweeglijk stil, als poseer de zij voor een beeldhouwer. Hoe haar hart ook in opstand kwam, zij verried het door geen uiterlijke teekenen. Eindelyk sprak hij op bijna teemerigen toon: „Gij zijt precies wat ik noodig heb, juf frouw Wyngold. Artistiek gekleed zooals ik wil zult ge verrukkelijk wezen". Als zij eenmaal een besluit genomen had, was zij te verstandig om zich door zekers overwegingen te laten afschrikken. Zij had vooruit geweten dat haar nadere kennisma king met dezen man haar met weerzin ver vullen zou. Maar nu haar nood zoo groot was, had zij besloten gebruik van hem te maken. Zij had haar besluit met open oogen geno men, en zou nu zeker niet terugdeinzen. „Gaat u weer zitten", noodigde Otto Paul haar minzaam uit. „Wij zullen samen best kunnen opschieten, geloof ik. Ik bewonder u zeer, juffrouw Wyngold en heb dat altijd ge daan. Met een weinig oefening maken wij1 een „ster" van u". „Ik ben bereid het te beproeven", antwoord de zij. „Best!" hernam Otto Paul. „Tusschen twee haakjes hebt gij „De Hersen-Golf" reeds gezien?" En na het ontkennende antwoord van Jeannette: „Dan zult ge het stuk vanavond zien van uit de directeursloge. Maar eerst moet ge mij het genoegen doen met mij te dineeren. ..Ik dank u, mijnheer Paul. Ik stel uw vrien delijkheid op prijs. Maar ik wilde nog één ding opmerken. Als gij mij een aanbod kunt doen en mij geschikt acht aan uw theater verbonden te worden, zou ik gaarne een an deren naam aannemen." „Dat zou eeuwig jammer zijn", zei hij. „Uw naam zal juist een groote aantrekkingskracht uitoefenen". „Maar geene die ik voor mij zelve verlan gen zou", antwoordde Jeannette vastbesloten. Hij schonk haar een allerbeminnelijkst lachje. „Ik zal er niet op aandringen, juffrouw Wyngold. Gij zijt een koningin door uw eigen recht, en gij zult in alle omstandigheden de aandacht trekken, want gij bezit de zeldzame vereeniging van schoonheid, bekoorlijkheid en verstand, die u overal zal brengen waar gij wilt". „Mag ik dan precies weten wat u van mij eischen zult?" „Met genoegen. Gij zult een rol spelen, die ik voor u zal scheppen een rol waarbij al leen gebaren, geen woorden te pas komen. Een symbolische rol, juffrouw Wyngold, die het publiek iets openbaren zal waarvan het op het oogenblik geen begrip heeft. Het is de rol van een godin, die afdaalt uit haar tem pel, gekleed in ongekende schittering en pracht. En al die schittering verflauwt, de pracht verdwijnt, maar het wonder blijft. Zij blijft te midden van haar aanbidders een vrouw, het aanbiddelijkste wezen van de wereld, ontdaan van alle romantiek, en toch de romantiek verpersoonlijkt. Vat gij het denkbeeld? Ik wensch een effect dat de har ten van het publiek ïn vuur en vlam zal zet ten. Dat kunt gij. Gij hebt daarvoor de pose. Het wonderbaarlijke in uw oogen zal hen trekken. Heeft iemand u ooit gezegd dat uw oogen wonderbaarlijk wonderbaarlijk zijn? Het geheimzinnige daarin werkt als een droom, magnetisch, betooverend. O ja! Ik kan een wonderbeeld van u maken dat niemand ooit vergeten zal. Een koningin door uw eigen recht, zei ik? Gij zult een godin zijn. en heel Londen zal u op de handen dragen". Zijn stem eindigde in een gefluister. Hij lag zwaar in zijn stoel, als was hij uitgeput van verrukking over het visioen dat hij ge schilderd had. Een flauwe blos was op de bleeke wangen van Jeannette verschenen. Hoe walgelijk zij zijn vleierij ook vond. zij was besloten haar eigen glazen niet in te gooien door het te toonen. Welken weg zij ook insloeg, zij zou altijd iet-s moeten verduren. Haar eenige keüze was een stipt onverschillige houding aan te nemen. „Ik hoop dat ge niet te veel van mij ver wachten zult", zei zij na een kort stilzwij gen. De half gesloten oogen flikkerden. „Ik zal niet meer van u verwachten dan datgene, waartoe ik weet dat gij gemakkelijk in staat zijt". zei Otto Paul. Hij stak zijn arm over de tafel uit om naar een aschbakje te reiken. Twee seconden la ter werd de deur geopend en de page ver scheen. „De heer die door u verwacht werd is gekomen, mijnheer", zei hij en verdween. Otto Paul keerde zich met zijn beminne- lijksten glimlach tot zijn bezoekster. „Het spijt mij aan dit hoogst aangename onder houd een einde te moeten maken, juffrouw Wyngold", zei hij. „Als ik mijn eigen neiging volgde, kon ik uren naar u zitten kijken als naar een verrukkelijk schilderij, steeds nieuwe bekoorlijkheden ontdekkende. Maar ik heb helaas wat anders te doen. Wij zien elkaar dus vanavond te zeven uur in het So- voy weer? Toe weerziens dan!" Zijn slappe hand hing weer in de hare, maar nu deed hij in het geheel geen poging meer om uit zijn stoel op te staan. Zijn hou ding was eenigszins die van een sultan, die een geliefde slavin wegzendt. Jeannette door stond het met opeengeklemde tanden. Maar in het koude December-weer op straat aangeland, liep zij snel voort en uitte een opmerking, die, hoewel filosofisch, haar gevoelens eenigszins weergaf en haar goed deed. .Sommige eerste schreden gaan stellig langs een glibberig pad. maar men kan altijd andere laarzen aantrekken, wanneer men te diep in de modder raakt!" En dat zij er te diep in zou Taken was zeker. HOOFDSTUK II. De Hofdame, Zij had een kamertje gevonden boven een bakkerswinkel in een zijstraat niet ver van Het Karavaan Theater. Het was een zit- slaapkamer van bescheiden afmetingen, ter wijl zij haar maaltijden nam in een goedkoop restaurant in de nabijheid. Zij was aange trokken door de reinheid en de goedkoopte van haar nieuwe logies, en Jeannette maakte zich wijs dat dit het eenige was waarop het aankwam. Zij had een weinig geld 'haar salaris over de maand die zy bij de Kings- wolds doorgebracht had, en vóór het op was zou zij méér, veel méér verdienen, als Otto Paul in ernst geweest was. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 16