:rdeirvan
jeannette.
NAAR HET ENGELSCH VAN ETHEL M. DELL.
(Korte inhoud van het voorafgaande)
Jeannette is een weeldekind, de toe
komst lacht haar clan ook tegen. Zij is
immers mooi, heeft bovendien een rij
ken vader en natuurlijk veel aanbid
ders. v
Haar keuze valt op Lord Conister,
een aristocraat die zeer geëerd is.
De meerderjarigheidsverklaring van
Jeannette zal tegelijk met haar verlo
ving gevierd worden met schitterende
feestelijkheden die dagen duren. Haar
vader toont zich zenuwachtig, het is
alsof hij naar het tijdstip verlangt dat
Jeannette getrouwd zal zijn. Toch heeft
hij zijn dochter zielslief. Het is dan ook
alleen omdat hij, naar hij zegt, niet
gezond is. Hij wil Jeannette's toekomst
verzekerd zien.
Buck, die Jeannette reeds jaren in stil
te bemint, blijft haar bewaken en met
zijn zorgen omringen.
Als het verlovingsfeest in vollen
gang is, treden eenige detectives bin
nen om haar vader te te arresteeren
wegens bedn'egelijke bankbreuk. Hij
ontgaat die schande door een eind
aa.n zijn leven te maken.
Lord Conister gedraagt zich zoo, dat
Jeannette hem zijn woord teruggeeft.
Buck verzekert haar, dat zijn liefde
tegen zoo'n stoot bestand is, maar
Jeannette wil nu zelf haar brood gaan
verdienen om, als dat mogelijk is, nog
eens de schuldeischers van haar va
der te kunnen betalen.
Maar binnen een seconde was hij bij haar
èn stak zijn hand door haar arm, ondanks
al haar moeite vrij te komen.
„Jeannette! Jtannette! Ween niet! Het is
jouw schuld niet!"
Zij kwam haar zwakheid met groote moei
te te boven. „Neen, het is mijn schuld niet.
Het is de jouwe. Je hebt geen recht mij zoo
veel verdriet te doen."
Het was een onedelmoedig wapen om te
gebruiken, maar in dat oogenblik stond geen
groote keuze van wapens haar ten dienste.
Én zij had er zoo'n behoéfte aan.
„Ik zou liever sterven dan je verdriet
doen", zei hij ernstig.
Zij stond stil en verschanste zich, als het
ware, achter haar laatste bolwerk. „Houd
er dan mee op!" riep zij. „Verknoei je tijd
niet langer! Loop me niet langer achterna!
Denk niet meer aan mij. Het dient nergens
toe, dat zeg ik je. Doe doe je het niet, dan
maak je mij wanhopig zoo goed als je
zelf
„Ik ben niet wanhopig", zei Buck met
verbazingwekkende oprechtheid.
Onder het licht van de lantaren staarde
zij hem met opengesperde oogen aan.
„Ik ben niet wanhopig", herhaalde hij, en
in weerwil van hetgeen zij in de kerk gezien
had, wist zij boven alles dat hij de waarheid
sprak. „Maar als het zien van mij je on
gelukkig maakt, welnu, dan zullen wij el
kaar niet meer ontmoeten tot je er overheen
bent".
Als Skittles dit gezegd had, zou het onver
geeflijke brutaliteit geweest zijn, maar uit
den mond van Buck klonk het eenigszins
natuurlijk en geheel vrij van overmoed. Hij
wenschte haar slechts gerust te stellen en
te troosten.
„Tob er niet over", zei hij. „Ik zal je niet
meer in den weg loopen. Het spijt mij als ik
verkeerd deed met je Zondag een bezoek te
komen brengen. Ik zal niet weer terugko
men. Dus, je zult je niet meer ongelukkig
.voelen? Beloof het mij!"
Hij lachte en dit ontwapende haar. Wat
kon zij hem zeggen? Zijn verregaande dom
heid was onbegrijpelijk. Het was ais hield hij
deze voor zijn lichaam als een schild tegen
doodelijke pijlen.
Zij v/as te vermoeid om den strijd voort te
zetten. „Waarover wilde je me spreken?"
vroeg zij.
„O, ik wou, alleen weten of het je goed
ging. Of je góed behandeld werd en zoo. En
om je te waarschuwen ja, te waarschu
wen niet te intiem te worden met dien
„patroon" van je. Hij kan zijn handen moei
lijk thuishouden, weet je".
„Ik weet niet wat je bedoelt'.', riep Jean
nette.
„Neen", zei Buck. „Maar luister naar mijn
raad! Laat je niet te veel met hem in. Lady
Kingswold is een ongelukkige vrouw, en zij
heeft er reden genoeg voor".
„Als je daarover begint", zei Jeannette,
„heeft zij hcelemaal geen reden. Zij is een
dom schepsel!"
„Ken jij altijd een dom schepsel als je
er een ziet?" vroeg hij.
„Meer dan mij lief is", antwoordde Jean
nette en zij begon terug te loopen. Buck
ging door den regen met haar tot aan het
huis, cn daar aangekomen, werden zij door
de lichten van een naderenden auto besche
nen. I-Iij hield gelijk met hen voor het huis
stil.
„Goeden avond", zei Buck. „Dank je voor
je komst".
Haar hand drukte de zijne op de vroegere
vriendschappelijke wijze. Achter hem werd
het portier van den auto geopend, maar hij
keek niet om.
„Goeden avond", zei Jeannette. Zij zag Sir
Jervis uit den auto stappen en voelde zich
onverklaarbaar zenuwachtig.
Buck bukte zich tot haar over. „Tob nu
niet langer! Alles komt in orde!" zei hij op
teederen toon'.
Toen Buck zich in de duisternis omdraai
de zag zij Sir Jervis in den regen wachten
om haar op de stoeptreden te laten voor
gaan.
HOOFDSTUK XIII
De opaal.
„Het is een natte avond voor u om uit te
gaan", merkte Sir Jervis op, terwijl hij zijn
huissleutel in het slot stak.
„Ja, het is nat", stemde Jeannette met
hem in.
Jeannette had een gevoel dat hij meende
haar op een ongepaste handeling betrapt te
hebben, en zoodra zij binnengekomen was.
schonk zij hem een korten hoofdknik en
liep door. Maar tot haar verrassing hield hy
haar op.
„Juffrouw Wyngold, ge moet door en door
nat zijn. Brandt er boven een goed vuur?"
„Ik hoop het", antwoordde Jeannette.
„Is Dorothea daar?" vroeg hij.
r „Neen. Ik geloof dat zij in den salon is".
Een bediende trad naderbij en hielp Sir
Jervis zich ontdoen van zijn jas.
„Goeden avond!" zei Jeannette en verliet
hem. Zij ging vlug naar boven.
Zooals zij verwacht had was het school-
vertrek verlaten maar er brandde een hec-
lijk vuurtje. Zonder haar regenmantel
te trekken ging zij er bij staan en bukte
zich om haar handen te warmen.
Haar gedachten keerden terug naar Buck.
Had liij haar werkelijk bij haar woord ge
nomen? Zou hij nu naar het andere einde
van de wereld, gaan? Een rilling doorliep
haar. Zij bukte zich dieper over den gloed.
De laatste schalm was gebroken. Met uit
zondering van Lady Varleigh, die ver weg
was, was iedere band met haar vroeger leven
nu verscheurd.
Zij zou hem missen. Ja, zij zou hem zeker
missen, maar méér wegens dien ouden band
dan om iets anders, zei zij bij zichzelve.
Maar zij mocht hem daarom niet vergun
nen te blijven. Dat begreep zij ten volle. Zij
had zelfzuchtig gehandeld, maar eerder uit
onwetendheid dan uit moedwil. Zij had hem
geen verdriet willen doen. Zijn vriendelijke
houding had haar zelfs in den waan ge
bracht, dat hij zijn liefde in zekere mate
te boven gekomen was. Arme Buck! Och,
kom!
Er werd op de deur geklopt en zij richtte
zich op Bij het zien van Sir Jervis trok zij
de wenkbrauwen een weinig op. Zij verlang
de op het oogenblik volstrekt niet naar Sir
Jervis. Zij wenschte alleen te zijn om als
het ware Buck een eerlijke begrafenis te
geven. Maar hij trad vastberaden op haar
toe en zij begreep dat hij zich niet zou laten
wegzenden.
„Ge hebt niet eens uw natten mantel uit
getrokken", zei hij. en begon hoofdschud
dend de knoopen van haar regenmantel los
te maken.
„Geef u geen moeite, als 't u blieft", ver
zocht Jeannette.
„Lieve kind", zei hij, „weet je niet dat ik
me beschouw als iemand die bijzonder over
je moet waken? Ik wil niet hebben dat ge
ziek wordt".
Hij keek haar bezorgd lachende aan, ter
wijl zij zich van haar mantel ontdeed en
ze kon niet boos op hem zijn.
„Zoo! Zoo is het beter", zei hij. „Hebt ge
geen natte voeten?"
„Ik weet het niet", antwoordde Jeannette.
„Ga zitten!" zei hij bezorgd. „Ge zijt moe.
Waarom zijt ge in dat slechte weer uitge
gaan om een ontmoeting te hebben met den
jongen Wetherby?"
Waarom was zij gegaan? Jeannette be
proefde zich haar geestestoestand in te den
ken die haar tot gaan bewogen had, vóór
zij Buck in de kerk zijn vurig gebed ten
hemel had zien zenden. Maar zij kon zich
niet weer in dienzelfden toestand verplaat
sen.
„Ik weet het niet", herhaalde zij dus.
Bijna werktuigelijk liet zij zich in een stoel
duwen.
„Ge had niet moeten gaan", begon Sir
Jervis weer.
Hij lag op zijn knieën bij den haard. „Nu
die natte schoentjes", zei hij en begon een
van haar schoentjes los te maken.
Zij boog zich snel voorover om het hem te
beletten. „O, als 't u blieft, laat dat!" riep
zij uit. „Mijn voeten zijn volstrekt niet nat".
Maar hij liet niet af. ..Neen, neen. Gun mij
dit genoegen. Kijk uw voeten zijn wel nat.
Arme lieve meid!"
Hij mompelde de laatste woorden bijna in
zichzelven, en Jeannette meende dat hij de
sporen van tranen op haar gezicht gezien
had. Met een zucht liet zij zich achterover
vallen. Eigenlijk stak er in zijn voorkomend
heden geen kwaad, en in zekeren zin deden
zij haar goed. Zij had zoo weinig vrienden
meer.
Zij liet eenigszins lijdelijk toe dat hij haar
schoenen uittrok en ze tegen het haardijzer
plaatste om te drogen, want zij was te moe
en te lamlendig om zich verder te verzetten.
„Hebt ge thee gedronken?" vroeg Sir Jer
vis.
„Ja".
Hij stond op en trok een stoel vlak bij
haar. „Juffrouw Wyngold", zei hjj, nadat hij
was gaan zitten, „ik zal mij het recht ver
oorloven van een oud vriend al is onze
kennismaking nog slechts van korten duur".
„O. ik weet al wat ge wilt zeggen", viel
Jeannette in. „Maar het is overbodig. Ik
wil hem niet meer ontmoeten, en dat heb
ik hem gezegd".
„Dat verneem ik met zeer veel genoegen",
hernam Sir Jervis ernstig.
Iets in zijn toon maakte haar veront!
waardiging gaande. „Ik begrijp niet waar
om", merkte zij aan. „Hij is het toonbeeld
der deugd, dat verzeker ik u".
„Daaraan twijfel ik niet", antwpordde hij.
„Maar hij is niet de man voor u en ik ben
blij dat gij besloten hebt, hem niet langer
aan te moedigen".
„Ik heb hem nooit aangemoedigd".
Hij deed alsof hij niet hoorde. „Gij zijt
jong, Gij hebt uw leven voor u. Gij moet
niet overijld, handelen en ik behoef niet te
zeggen, dat gij altijd een welkome gast zult
zijn in mijn huis".
„Ik beschouw mij niet als een gast", zei
Jeannette met een wrang lachje.
Hij stak een hand uit en raakte haar arm
met een vaderlijk gebaar aan. „Jeannette, je
bent de meest welkome bezoekster die ik se
dert twintig jaren ontvangen heb".
Dit maakte eenigen indruk op haar. „Zeer
vriendelijk van u dat te zeggen".
Hij ging voort. „Er zijn veel menschen die
naar mij wijzen en zeggen dat ik in mijn
leven geslaagd ben. Maar toch zijn er tijden
geweest, waarin mijn succes mij gal en al
sem leken. Alleen als men in aanraking
komt met zoodanigen als jij, voelt men de
zachte hand op de wonde plek. Als ik bij
jou ben, kan ik al het andere vergeten".
Tegen haar wil, klonk de waarschuwing
van Buck haar in de ooren. Zij drong ze
wrevelig terug, maar zij kon ze niet geheel
uit haar gedachten zetten.
..Ik zie niet in dat ik nu veel voor iemand
doen kan", zei zij.
„Je kunt zeer veel doen", hernam Sir Jer
vis. om even te zwijgen en daarna voort te
gaan met een bedaardheid, die aan zijn
woorden een gewonen klank gaf. „Reeds het
feit dat je aan mijn zorgen toevertrouwd
bent. maakt voor mij een verschil. Je hebt
geleden en ik acht het een voorrecht je te
mogen helpen. Het is juist hetgeen waaraan
ik behoefte heb".
„Gij zijt zeer vriendelijk", zei Jeannette.
Zijn hand lag nog steeds op haar arm. Zij
rustte er eenigszins zwaar op al zei zijn stem
zoo weinig. „Ik ben niet vriendelijk, Jean
nette. Ik zie slechts van verre een visioen,
dat voor mij nooit verwezenlijkt kan wor
den".
Zij werd er een weinig verlegen onder.
Weer hoorde zij de waarschuwende woorden
van Buck. Zij keek hem met zeer strakke
oogen aan.
„Ge weet zeker wat ik bedoel", zei hij. „Je
kunt me onmogelijk misverstaan. Als ik je
zoo eenzaam, vermoeid en bedroefd zie, wat
kan ik dan anders dan er naar hunkeren je
te troosten? Zijn wij zulke slaven van het
fatsoen, dat deze vorm van vriendschap tus-
schen ons niet geoorloofd is een vriend
schap op zulk een heiligen grond gebouwd?
Je bent jong, maar je kent de wereld. Je
weet het kaf van het koren te scheiden".
„Ik begin het te leeren", merkte Jeannette
nu op.
„De aanraking met het leven is je leer
meesteres", zei hij.
„Maar dat is niet alles", hernam zij. „Ken
nis is niet genoeg. Wij moeten denken om
anderen, zoowel als om onszelf. Dat is iets
anders wat het leven mij leert". Zij loosde
onwillekeurig een zucht. „Ik heb nooit eer
der geweten hoe gemakkelijk het is men
schen verdriet te doen zonder het te we
ten of zich er om te bekommeren. En dan
nemen wij hen datgene kwalijk wat mis
schien van het begin onze schuld ge
weest is".
In haar stem had eenige bedroefdheid ge
klonken. De gedachte aan Buck drukte
zwaar op haar gemoed. Zou Lady Kingswold
onder dezelfde smart gebukt gaan? Leed de
eene helft van de menschheid door de zelf
zucht en de ongevoeligheid van de andere?
Was dat de sleutel tot alle menschelijke el
lende? Zoo ja, dan had zij méér dan haar
aandeel daartoe bijgedragen en dit denk
beeld maakte haar diep ellendig.
„Sommige menschen gevoelen zich zonder
eenige reden gekrenkt", merkte Sir Jervis op.
„Daarvoor kunnen wij niet verantwoordelijk
gesteld worden".
„Als wij ophouden met denken", zei Jean
nette, „kunnen wij tot de tegenovergestelde
gevolgtrekking komen".
Zij sprak met inspanning. De lichamelijke
pogingen om normaal te schijnen, waar zij
reeds doodop was, gevoegd bij de geestelijke
inspanning van dien avond, werden haar te
machtig. Zij kon zich bijna niet meer goed
houden.
Als iemand die begreep, streek hij haar
zacht over den arm. „Heb daarover geen
zorgen", zei hij. „Je bent vanavond over
vermoeid en ziet alles donker en met een
zwaar hoofd in. Straks verandert het leven,
en zie je de heldere zijde van de dingen
weer in. Je bent voor de heldere zijde van
het leven geboren, Jeannette!"
Zij glimlachte droevig. „Ik werd in ieder
geval niet geboren om leeg te zitten en ik
zal iets anders ter hand moeten nemen, dan
wat ik nu doe, om mijn tijd te vullen".
„Wat wil je daarmee zeggen?" vroeg Sir
Jervis.
Zij meende een soort van teleurstelling in
zijn stem te ontdekken, al poogde hij dit te
verbergen, en dit deed haar voorzichtig zijn
met haar antwoord.
„Ik bedoel dit hoewel gij mij zooveel
vriendelijkheid bewezen hebt, en hoe ik dat
ook op prijs stel, ik heb hier geen bezigheid
genoeg. Zij leidt mijn gedachten niet vol
doende af, en ik moet iets moeilijkers en
degelijkers zoeken. Dorothea is aangesterkt,
en als Lady Kingswold na Kerstmis met
haar en haar zuster naar Zwitserland gaat,
zal zij mij niet langer noodig hebben".
„Is zij dat van plan?" vroeg Sir Jervis
niet zonder verrassing.
„Is zij dat van plan?" vroeg Sir Jervis niet
zonder verrassing.
Jeannette keek hem aan en voelde eenig
medelijden met hem. Al was hij nog zoo'n
man van de wereld, in dit oogenblik kwam hij
haar zeer eenzaam voor.
„Tenminste volgens Dorothea", zei zij. „Mis
schien is er niets van aan".
„Het is zeer goed mogelijk". En daarna:
„Dus gij hebt plan ons te verlaten?"
„Dat zal ik in ieder geval moeten", zei Jean-
nete met een flauwe poging zakelijk te zijn.
„Je zult dit huis nooit behoeven te verlaten
zoolang ik er in ben", merkte Sir Jervis be
daard op.
„Dank u", antwoordde zij. en met een op
gewektheid die ze niet voelde, begon zij het
vuur op t-e poken.
Zijn hand viel van haar arm, zooals haar
bedoeling geweest was en hoewel zij zich haar
gebrek aan meevoelen verweet, was zij blij,
dat zij dien arm kwijt was. Zij voelde een on
gewone verlegenheid, alsof er een valsche in
timiteit tusschen hen ontstaan was, en zij
zocht in gedachten naar middelen, om weer
op den ouden neutralen voet met hem te
komen. Boven alles wenschte zij van zijn
vertrouwelijkheden ontslagen te zijn, maar
wist niet hoe het aan te leggen. De vrees hem
te wonden, bezwaarde haar zeer. Zij had in
vroeger dagen zoo menige wonde toegebracht
toen zij nog niet wist wat lijden betee-
kende.
Zij pookte hardnekkig in de vlammen. Hoe
kon zij de moeilijkheden, die zij voor zich zag,
afwenden? Hij bood haar geen hulp, maar
zat zwijgend, als in zijn eigen gedachten op
gaande.
Eensklaps hoorde zij hem een lichten uit
roep slaken. Zij keek op. Hij zag haar aan
met een uitdrukking, die haar een volkomen
raadsel was.
„Kind!" zei hij, en boog tot haar over.
Het volgende oogenblik werd het haar dui
delijk. De vreemdsoortige steen, die haar op
dien tragischen dag, haar verjaardag, gege
ven was, was uit haar corsage gegleden en
hing van het kettinkje af. Hij nam den steen
in zijn hand en beschouwde hem met een
straWieid, die haar verschrikte.
Zij verbrak de stilte, en sprak gejaagd. „Ik
kreeg hem van Lady Varleigh. Het was haar
grootste schat. Zij wilde hem niet achter
laten".
„Ja", zei Sir Jervis. En zijn oogen staarden
haar strak en ernstig aan. „Dus is hij nu in
jouw bezit overgegaan mijn wonder-opaal!
Weet je wat hij beteekent? Het is „de erva
ring van tegenspoed, waaruit de hoop gebo
ren wordt". Jarenlang was hij mijn talisman.
En nu" hij drong zich dichter tegen haar
aan. „Kind, wat kan ik anders doen dan
je liefhebben?"
De woorden ontvielen hem. Zij verbraken
de spanning. Jeannette richtte zich snel op
met een gevoel van tragedie en ih hetzelfde
oogenblik werd de deur als met geweld, plot
seling wijd geopend. Doodsbleek en met spier
witte lippen, stond Lady Kingswold op den
drempel. Zij trad vooruit en beefde van top
tot teen.
„Je behoeft niet te probeeren mij te be
driegen", sprak zy yskoud tot haar echtge
noot. „Ik heb alles gehoord wat je gezegd
hebt".
„Best mogeiyk". antwoordde Sir Jervis.
„Maar je hebt het niet begrepen".
Zy keek hem een oogenblik met de groot
ste verbittering aan. en keerde zich toen met
kwaadaardige oogen tot Jeannette.
„Hoe komt ge aan dien steen?" vroeg zy,
en wees met uitgestoken vinger naar den
opaal, die trillend aan haar hals bengelde.
„Die vraag is overbodig," kwam Sir Jervis
tusschenbeide. „Je weet zeer goed. dat hy
alleen van my afkomstig kan zijn."
„Ja, dat weet ik," antwoordde Lady Kings
wold. Zy plaatste zich vlak naast Jeannette
en in die beweging lag iets verschrikkelijks;
het was Jeannette, als werd zy beslopen
door een panter. Kaarsrecht, zonder met de
oogen te knippen, wachtte 't meisje haar af.
„Wat hebt ge te zeggen?" vroeg Lady
Kingswold. ,,Hoe verklaart ge dat die steen
in uw bezit is?"
„Ik?" vroeg Jeannette en zy wierp het
hoofd fier in den nek.„ „Daarvoor behoef ik
geen verklaring te geven. Zy werd my ge
geven als een geluksteeken."
„Als een geluksteeken!" De slag kwam
aan, als wérd hij toegebracht door een pan
ter, en zóó onverwacht, da£ Jeannette op
haar beenen wankelde. Zy voelde, dat er
zoo hard aan het kettinkje getrokken werd,
dat het metaal haar in den hals drong; toen
brak het met een geluid, als knalde er een
zweep, en zaj was vrij. Buiten adem trad zy
achteruit, en bedekte haar gezicht met de
handen.
Een stem die van Dorothea werd op
den achtergrond verneembaar, en een an
dere die van Lady Kingswold barstte in
eèn hatelijk lachen uit. Jeannette zag Sir
Jervis, zoo wit als een doek, op haar toetre
den. Zijn oogen waren vreeselijk om te zien,
en dwongen haar hem aan te kijken.
„Ga!" zei hij. „Ga dadelijk! Laat het ver
dere aan mij over."
Zy had geen keuze. Zij ging. Onder het
loopen zag zij Lady Kingswold zich over de
vlammen bukken, en zy duwde iets diep on
der de asch.
Zy wist wat het was, maar talmde niet.
Het kostbaarst bezit van Lady Varleigh was
nu buiten alle bereik.
En ook de romance, waarvan het een sym
bool geweest was.
VIERDE DEEL.
HOOFDSTUK L
De eerste schrede.
Lui en vadsig in zijn zwaarlijvigheid, zat
Otto Paul in zyn privé-kantoor in het Kara
vaan Theater een dikke sigaar te rooken en
de opbrengst van zijn laatste revue „De Her-
sen-golf" te bestudeeren een zeer aange
name taak. Zy moest die van zyn concurrent
in het Oase Theater, met zyn „De Schoonste
Plek" ver overtreffen.
Maar daarvoor was „De Hersen-Golf" ook
met buitengewone handigheid in elkaar gezet
en zoo modern, dat het stuk zyn tijd zelfs
bijna vooruit was. Otto Paul was de meening
toegedaan dat het toonen van gevoel ouder-
wetsch was, en ieder koristje, dat er niet „in
de puntjes" uitzag, moest terstond van de
planken van het „Karavaan" verdwijnen. Hij
kwam nooit in conflict met den Censor, en
de menschen stonden er verbaasd over hoe
het hem gelukte.
„Een lage schavuit!" zei Lady Varleigh
van hem. „Maar een slimme!"
Zijn bleek, kwabbig gezicht verried onder
het bestudeeren van de cijfers geen enkele
uitdrukking, maar nu verried Otto Paul nooit
wat er in zijn binnenste omging. Hij was veel
jonger dan waarvoor de meeste menschen
hem aanzagen en zyn zwarte haren vertoon
den geen enkele grijze streep. Men schatte
hem in het begin van de dertig, hoewel zijn
zwaarlijvigheid deze schatting logenstrafte.
Niemand had bij het eerste gezicht Otto Paul
ooit een aangenaam mensch gevonden, en
weinigen hadden daartoe bij nadere kennis
making aanleiding gehad, hoewel hij nooit
naliet zich zoo beminnelijk mogelijk voor te
doen.
Eindelyk keek hij op en tikte de asch van
zyn sigaar. In de kamer brandde een g__
kachel, en het was er zoo heet dat men er
bijna stikte. Hij drukte op den knop van een
electrische schel in zyn nabijheid, waarop de
deur onmiddellijk geopend werd en een knaap
in livrei binnentrad.
„Laat de dame nu binnen", zei Otto Paul
tot den knaap.
Deze verdween met dezelfde snelheid waar
mee gekomen was. Otto Paul stak zijn sigaar
weer in zijn mond en leunde achterover in
zijn stoel. Met bijna dichtgeknepen oogen,
loerde hij naar de deur.
Weldra werd zy weer geopend. „Juffrouw
Wyngold!" diende de knaap aan.
Otto Paul boog zich een weinig voorover.
Een meisje, recht van houding, zeer slank en
met een bleek, strak gezicht, trad het vertrek
binnen.
„Ha, juffrouw Wyngold!" zei hij eenigszins
onverschillig. Hy stak haar een hand toe en
heesch zich even uit zyn stoel, zonder geheel
op te staan. „Het spijt my dat ik u moest la
ten wachten. Maar u ziet hoe druk ik het
heb", en hy wees met den blik naar zyn met
papieren overladen bureau.
„Ja. dat zie ik", zei Jeannette.
Zij sprak koraf. Zij haatte den man, maar
zij was gekomen voor zaken en het was haar
een verlichting, dat hij den tijd niet met
plichtplegingen verloren liet gaan.
Zij beantwoordde zijn handdruk losjes en
nam plaats in den stoel dien hij haar dicht
in zijn nabyheid aanwees, maar schoof daar
na een eindje van hem af.
De oogen van Otto Paul glinsterden, zon
der te verraden wat hij dacht. „Ge zijt een
bewonderenswaardig meisje", zei hij. „En wat
kan ik voor u doen?"
Jeannette zag hem recht in de oogen. „Gij
hebt mij te verstaan gegeven, dat ge mis
schien werk voor mij hadt als ik tot u kwam"
zei zij.
Hij trok zijn wenkbrauwen even op. „Zei ik
het zoo?" vroeg hij. als probeerde hij, zijn ge
heugen op te frisschen.
„Ge zeide mij een zakelijk voorstel te kun
nen doen, dat ik waarschijnlijk zou aanne
men", antwoordde Jeannette.
„O ja". Hij keek haar goedkeurend aan.
„Dat was het. Uw gezicht deed het niet waar?
Laat eens zien. Het was immers bij Sir Jervis
Kingswold?"
„Ik ben daar niet meer", hernam Jeannette.
„Zij gaan naar het buitenland en in ieder
geval verlangde ik naar wat anders".
Hij knikte ten teeken dat hij begreep. „Iets
van meer aangenamen aard, ten einde de on
betwistbare gaven van uw bekoorlijke per
soonlijkheid beter tot ontwikkeling te laten
komen".
„Iets waarmee ik mijn brood verdienen
kan", verbeterde Jeannette.
„Juist! Juist!" Hij opende zijn oogen wat
wijder om haar beter op te nemen. „Ge be
grijpt natuurlijk, dat om in het „Karavaan"
succes te hebben, alles van persoonlijkheid
afhangt. Volgens mij. gaat deze boven robij
nen. ver boven schoonheid, die ge. zooals ge
ongetwijfeld weet. in niet geringe mate bezit.
Zijt gii ooit eerder op een t-ooneel geweest?"
..Bij liefhebberij-komedies, ja", antwoordde
Jeannette.
.En werd daarbij de hoofdrol door u ver
vuld?"
„Eén of twee malen; niet dikwijls". Zij sprak
met eenig ongeduld. Verbeeldde de man zich
waarlijk dat zij méér dan een ondergeschikte
rol verwachtte?
Hij keek haar met zijn slimme oogjes
eenigszins vermakelijk aan, „Juffrouw Wyn
gold, wilt ge me dan het genoegen doen dat
omhulsel dat uw mantel is uit te trekken, en
mij uw figuur laten zien?"
Eén oogenblik, maar slechts één oogenblik,
zag zij hem met gekwetste waardigheid aan;
het volgende stond zij op en deed kalm haar
zwaren mantel af.
„Ha, dat is de moeite waard!" zei Otto PauL
Jeannette stond onbeweeglijk stil, als poseer
de zij voor een beeldhouwer. Hoe haar hart
ook in opstand kwam, zij verried het door
geen uiterlijke teekenen.
Eindelyk sprak hij op bijna teemerigen
toon: „Gij zijt precies wat ik noodig heb, juf
frouw Wyngold. Artistiek gekleed zooals ik
wil zult ge verrukkelijk wezen".
Als zij eenmaal een besluit genomen had,
was zij te verstandig om zich door zekers
overwegingen te laten afschrikken. Zij had
vooruit geweten dat haar nadere kennisma
king met dezen man haar met weerzin ver
vullen zou. Maar nu haar nood zoo groot was,
had zij besloten gebruik van hem te maken.
Zij had haar besluit met open oogen geno
men, en zou nu zeker niet terugdeinzen.
„Gaat u weer zitten", noodigde Otto Paul
haar minzaam uit. „Wij zullen samen best
kunnen opschieten, geloof ik. Ik bewonder u
zeer, juffrouw Wyngold en heb dat altijd ge
daan. Met een weinig oefening maken wij1
een „ster" van u".
„Ik ben bereid het te beproeven", antwoord
de zij.
„Best!" hernam Otto Paul. „Tusschen twee
haakjes hebt gij „De Hersen-Golf" reeds
gezien?"
En na het ontkennende antwoord van
Jeannette: „Dan zult ge het stuk vanavond
zien van uit de directeursloge. Maar eerst
moet ge mij het genoegen doen met mij te
dineeren.
..Ik dank u, mijnheer Paul. Ik stel uw vrien
delijkheid op prijs. Maar ik wilde nog één
ding opmerken. Als gij mij een aanbod kunt
doen en mij geschikt acht aan uw theater
verbonden te worden, zou ik gaarne een an
deren naam aannemen."
„Dat zou eeuwig jammer zijn", zei hij. „Uw
naam zal juist een groote aantrekkingskracht
uitoefenen".
„Maar geene die ik voor mij zelve verlan
gen zou", antwoordde Jeannette vastbesloten.
Hij schonk haar een allerbeminnelijkst
lachje. „Ik zal er niet op aandringen, juffrouw
Wyngold. Gij zijt een koningin door uw eigen
recht, en gij zult in alle omstandigheden de
aandacht trekken, want gij bezit de zeldzame
vereeniging van schoonheid, bekoorlijkheid
en verstand, die u overal zal brengen waar
gij wilt".
„Mag ik dan precies weten wat u van mij
eischen zult?"
„Met genoegen. Gij zult een rol spelen, die
ik voor u zal scheppen een rol waarbij al
leen gebaren, geen woorden te pas komen.
Een symbolische rol, juffrouw Wyngold, die
het publiek iets openbaren zal waarvan het
op het oogenblik geen begrip heeft. Het is de
rol van een godin, die afdaalt uit haar tem
pel, gekleed in ongekende schittering en
pracht. En al die schittering verflauwt, de
pracht verdwijnt, maar het wonder blijft.
Zij blijft te midden van haar aanbidders
een vrouw, het aanbiddelijkste wezen van de
wereld, ontdaan van alle romantiek, en toch
de romantiek verpersoonlijkt. Vat gij het
denkbeeld? Ik wensch een effect dat de har
ten van het publiek ïn vuur en vlam zal zet
ten. Dat kunt gij. Gij hebt daarvoor de pose.
Het wonderbaarlijke in uw oogen zal hen
trekken. Heeft iemand u ooit gezegd dat uw
oogen wonderbaarlijk wonderbaarlijk zijn?
Het geheimzinnige daarin werkt als een
droom, magnetisch, betooverend. O ja! Ik kan
een wonderbeeld van u maken dat niemand
ooit vergeten zal. Een koningin door uw eigen
recht, zei ik? Gij zult een godin zijn. en heel
Londen zal u op de handen dragen".
Zijn stem eindigde in een gefluister. Hij
lag zwaar in zijn stoel, als was hij uitgeput
van verrukking over het visioen dat hij ge
schilderd had.
Een flauwe blos was op de bleeke wangen
van Jeannette verschenen. Hoe walgelijk zij
zijn vleierij ook vond. zij was besloten haar
eigen glazen niet in te gooien door het te
toonen. Welken weg zij ook insloeg, zij zou
altijd iet-s moeten verduren. Haar eenige
keüze was een stipt onverschillige houding
aan te nemen.
„Ik hoop dat ge niet te veel van mij ver
wachten zult", zei zij na een kort stilzwij
gen.
De half gesloten oogen flikkerden. „Ik zal
niet meer van u verwachten dan datgene,
waartoe ik weet dat gij gemakkelijk in staat
zijt". zei Otto Paul.
Hij stak zijn arm over de tafel uit om naar
een aschbakje te reiken. Twee seconden la
ter werd de deur geopend en de page ver
scheen. „De heer die door u verwacht werd
is gekomen, mijnheer", zei hij en verdween.
Otto Paul keerde zich met zijn beminne-
lijksten glimlach tot zijn bezoekster. „Het
spijt mij aan dit hoogst aangename onder
houd een einde te moeten maken, juffrouw
Wyngold", zei hij. „Als ik mijn eigen neiging
volgde, kon ik uren naar u zitten kijken
als naar een verrukkelijk schilderij, steeds
nieuwe bekoorlijkheden ontdekkende. Maar
ik heb helaas wat anders te doen. Wij zien
elkaar dus vanavond te zeven uur in het So-
voy weer? Toe weerziens dan!"
Zijn slappe hand hing weer in de hare,
maar nu deed hij in het geheel geen poging
meer om uit zijn stoel op te staan. Zijn hou
ding was eenigszins die van een sultan, die
een geliefde slavin wegzendt. Jeannette door
stond het met opeengeklemde tanden.
Maar in het koude December-weer op
straat aangeland, liep zij snel voort en uitte
een opmerking, die, hoewel filosofisch, haar
gevoelens eenigszins weergaf en haar goed
deed.
.Sommige eerste schreden gaan stellig
langs een glibberig pad. maar men kan altijd
andere laarzen aantrekken, wanneer men te
diep in de modder raakt!"
En dat zij er te diep in zou Taken was
zeker.
HOOFDSTUK II.
De Hofdame,
Zij had een kamertje gevonden boven een
bakkerswinkel in een zijstraat niet ver van
Het Karavaan Theater. Het was een zit-
slaapkamer van bescheiden afmetingen, ter
wijl zij haar maaltijden nam in een goedkoop
restaurant in de nabijheid. Zij was aange
trokken door de reinheid en de goedkoopte
van haar nieuwe logies, en Jeannette maakte
zich wijs dat dit het eenige was waarop het
aankwam. Zij had een weinig geld 'haar
salaris over de maand die zy bij de Kings-
wolds doorgebracht had, en vóór het op was
zou zij méér, veel méér verdienen, als Otto
Paul in ernst geweest was.
(Wordt vervolgd.)