WAT TANTE EETJE VERTELDE. (Naar Grimm) emderllngcn Rfstnnd vnn 40 c.M. Ze zijn winterhard. BIJ strenge vorst Is 't echter aan tc raden ze met blad ,1e bedekken en dat In 't voorjaar tij dig weg te nemen. Zaaien we in 't begin van April, dan kunnen we in 't najaar zaad inzamelen, te laat echter voor het doel waarvoor we het willen gebruiken. TUINIER. HET SPROOKJE VAN DE TONDELDOOS. van HANS ANDERSEN naverteld door W. B.—Z. 4) Reist door steden en door dorpen. Van 't prinsesje toch geen spoor. Maar dat reizen en logeeren Kostte geld. dat was gewis, Waar heel veel wordt uitgegeven En niet bijkomt, gaat het mis. Want zijn zakken werden ledig. Wat gewisseld zilvergeld, dat was alles En 't werd telkens door 't soldaatje nageteld. ,,'k Moet mijn reizen stop gaan zetten," Zuchtte hij met groot verdriet, ,,'k Moet heel zuinig nu gaan leven, Anders ga Ik vast failliet." Hij huurt nu een kleine kamer, Eet alleen maar wittebrood. Maar hij moet wat geld verdienen, Anders komt er hongersnood. HIJ zoekt nog eens in zijn koffer. Daar lag geld in voor een poos Maar nu vindt hij onder rommel Sfechts de oude tondeldoos. Hij zal ermee een lichtje maken In het sombere vertrek. Pang! Welk dier stuift daar naar binnen? Met de tong half uit zijn bek. 't Is een hond uit de onderwereld. De soldaat herkent hem goed. En opeens vraagt 't dier heel duidelijk: „Zeg maar wat u hebben moet." „Wat Ik moet? Wel geld mijn beestje, Al mijn duiten zijn al op, 'k Heb geen kleeren, 'k heb geen eten, Armoe is een reuze strop." De hond verdwijnt, maar spoedig keert hij Met een zak vol kopergeld. Honderd duizend koopren centen Heeft 't soldaatje uitgeteld. En opeens, zegt hij heel vroolijk: „Die tondeldoos is maar een schat, Even vuur, dan komt het hondje, En vraagt oolijk: „Had u wat?" 't Soldaatje werd nu steeds maar rijker, Hij kreeg geld, zooveel hij wou. Hij woonde nu ook in een villa. Leed nooit honger, had nooit. kou. Maar 't geld alleen maakt niet gelukkig, Gezelligheid ls ook veel waard. Ons soldaatje was wel eenzaam, Hij was maar alleen op aard. Hij bezat reeds lang geen ouders, Had geen broer en ook geen zus, Alleen zelfs In de mooiste woning, Is toch eigenlijk niet knus. En hij dacht aan 't prinsesje. Dat hij nimmer had aanschouwd, Dat ook eenzaam in 't paleis zat. Was hij maar met haar getrouwd. On een avond klopte hij weer Op de oude tondeldoos. Floep! de hond, die heele dikke, Maar 't beest was toch niet boos. Hij vroeg netjes met een buiging, „Zeg maar op, wat wenscht meneer?" ,.'k Wou, dat Jij me de prinses bracht, Verder wensch ik nu niets meer." Floep! de hond was al verdwenen, Na een half uur kwam hij terug, Hijgend kwam het beest toen binnen Met 't prinsesje op zijn rug. 't Lieve meisje sliep heel rustig En 't soldaatje lachte blij: „Wat een allerliefst prinsesje. En haar haar lijkt wel van zij!" Heel lang bleef hij naar haar kijken, Zei toen: „Breng haar nu terug. Wees voorzichtig, laat haar slapen, Dag braaf dier, ga nu maar vlug". .(Wordt vervolgd) Het was in April maar misschien wel meer dan vijftig jaar geleden dat Tante Betje haar drie neef jes te logeeren had gevraagd. Het lieve mensch woonde geheel alleen, ergens buiten de stad, en zij was na tuurlijk altijd heel blij als zij eens gasten kreeg. Het liefst had zij haar neefjes bij zich, die konden ln den tuin zulk een pret maken, dat het dikwijls scheen of er honderd men- schen bij tante te gast waren, zoo vulden zij de lucht met den klank hunner vroolijke stemmen. Maar niet altijd konden zij zoo prettig 't huis in en uit draven en vooral nu niet, want het regende dat het goot. De jongens probeerden zich daarom in huis te vermaken, maar dat ging niet zoo prettig als zij het wel wenschten en telkens kregen zij onder elkaar twist. Tante Betje zag het wel en daarom zeide zij eindelijk: Kom hier jongens, dan zal ik jullie nog maar eens een geschiede nis vertellen, die echt gebeurd is! Hoera, riepen de neefjes, dat belooft wat! Want zij wisten wel dat tante prachtig vertellen kon, zoo mooi als zij het van niemand anders in de wereld ooit gehoord hadden. Snel trokken zij tante's stoel nader bij en zetten zij zich neer aan haar voeten. En tante begon: Er was eens een keukenmeid, die Truida heette. Zij liep altijd in een mooi gebloemd japonnetje en droeg schoenen met roode hakken en als ze zoo uitging, was zij erg verwaand en dacht stilletjes: „De menschen zullen je toch wel een aardig meisje vinden!" Nu dat was ook zoo. Maar de menschen, die haar zagen wisten niet, dat Truida een schrok-op was, zie je. Als zij thuis kwam proefde zij eerst van de thee, en de melk en dan nog eens van den wijn. En als zij dan koken ging, at zij van alles het meeste op, want zoo zeide zij een keukenmeid moet toch weten hoe het eten smaakt! Nu gebeurde het op een goeden dag, dat haar heer haar bij zich riep en haar opdracht gaf twee lek kere kippen te braden, „want, Trui da", zoo sprak hij, „ik krijg van avond een gast aan tafel. Denk er aan, dat het maal lekker moet zijn!" Zeker, meneer, antwoordde Truida, ik zal er goed voor zorgen. En zij ging dadelijk naar de keuken om de kippetjes klaar te maken. Te gen dat het avond werd, legde zij het vuur aan en begon te braden. Het ging uitstekend en na een poosje zag het er ln de pannen heerlijk uit. Hoort U eens, meneer, zei Trui da toen. als Uw gast nu niet vlug komt gaat het lekkerste er af en dan moet ik de kippen van het vuur ne men. Goed dat Je het zegt. Truitje, antwoordde haar heer, ik zal vlug even naar hem toeloopen en hem zelf halen. Maar zoodra meneer weg was, haalde Truida de kippen van het vuur en ging naar den kelder om een slokje wijn te drinken, want zij was van het staan bij het vuur erg dor stig geworden. Zij schonk zich een flinken beker in en wenschte zich zelve gezond heid. Maar toen zij den beker op had vond zij dat haar dorst nog lang niet gelescht was en dus vulde zij toen nog maar een beker. Daarna ging zij welgemoed terug uaar de keuken, maar toen zij daar was aangeland kon zij niet nalaten de heerlijke braadlucht eens goed op te snuiven. Tsjonge. dacht zij. als er nu toch eens iets aan die kippen man keerde, dan zou ik een leelijk standje krijgen. Ik moest toch maar eens eerst zelf proeven, een keukenmeid moet toch weten hoe het eten smaakt! En zij nam met haar vinger een heel klein stukje van de kippen af. Ach, ach, zuchtte zij toen. wat is dat lekker en wat een zonde toch dat zij niet ineens worden opgege ten. Dat moest toch niet. al het lek kere gaat er door dat wachten af. Kijk och eens dat eene vleugeltje verbrandt bijnalaat Ik dat er maar liever afnemen.... En Truitjes nam het vleugelt je weg en at het op Maar toen zag zij dat het heel gek was als een kip maar één vleugel had. Als meneer dat zou zien zou hij tatuurlijk vragen hoe het kwam. Dus nam Truitje het andere vleugeltje ook weg en at het op Maar nu werd Truida toch wel een beetje ongerust want de kip was erg beschadigd. Zij keek eens uit of me neer nog niet kwam, maar die was nergeijs te zien. En door het eten van de vleugeltjes had zij ook weer opnieuw dorst gekregen, zoodat zij nog maar vlug in den kelder ging om een bekertje wijn te drinken Toen zij weer boven kwam, schrok zij erg van de beschadigde kip. Als meneer dat nu toch ziet, krijg ik vast een erg standje, dacht ze. Weet je wat, ik moet maar zeg gen, dat er iets mee gebeurd is door het lange wachten en het gauw zelf opeten. Hap, daar ging het eerste stukje van den romp en voor Truitje zelf goed en wel wist wat er bleef en wat er wegging had zij het beschadigde kippetje heelemaal opgegeten. Ja.... zuchtte zij nu, ik kan na tuurlijk wel zeggen, dat er iets met het kippetje gebeurd is, maar dan zal meneer het toch wel gek vinden, dat er aan het andere beestje niets mankeert. Dat kan nietals het vleesch bederft, bederft het natuur lijk heelemaal En toen at Truida uit angst voor standjes het tweede kippetje ook maar op. Nauurlijk kreeg zij na af loop van het maal weer heel erge dorst en ging nog vlug een slokje wijn drinken Maar net toen zij weer boven kwam, hoorde zij de deur van het huis opengaan en kwam meneer haastig binnen. Vooruit, Truida, schiet vlug op met de tafel. Mijn gast komt dade lijk.... Zeker, meneer, riep Truida en zij holde naar de keuken. Meneer keek intusschen de kanier na, of alles netjes genoeg was om zijn gast te ontvangen en begon vast een groot mes, waarmede hij de kip pen wilde snijden, to slijpen. Tingelingdaar ging de schel. Vlug liep Truida naar de huisdeur en deed open. Zij zag 'n vreemden heer staan en vroeg angstig of hij mis schien de gast was voor dien avond. De heer knikte en nu pakte Truida hem opeens bij den arm en fluister de Stil! Stil! Laat meneer U niet hooren. Hij heeft iets kwaads met. U in den zin. Geloof maar niet dat hij U hier heeft laten komen om met hem te eten. Hij wil U natuurlijk de ooren afsnijden, dat heeft hij al zoo dikwijls zijn gasten gedaan. Hij is een menscheneter en ooren heeft hij het liefste. Ik zag hem juist zijn mes slijpen Nu, dat slijpen kon de gast ook hooren en het was dus heelemaal geen wonder dat hij schrok en hard wegliep. Maar nu begon Truida te gillen, dat hooren en zien haar heer vergingen. Maar, meneer, schreeuwde zij, wat hebt U nu voor iemand in uw huis laten komen Wat is er dan? vroeg meneer bleek van schrik, want hij begreep natuurlijk, dat er iets heel ergs ge beurd moest zijn. Wel, antwoordde Truitje, daar kom ik met de schaal door de gang en daar pakt me dien kerel opeens de kippen er af en loopt hard weg...! Jullie begrijpt dat haar heer stond te kijken of hij het in Keulen hoorde onweeren. Dat is me wat moois, schreeuw de hij woedend, maar dien man moet niet denken, dat hij mij er zoo maar tusschen kan nemen En tegelijk holde meneer de straat op en zijn gast achterna. De bezoeker was natuurlijk al een heel eind vooruit en liep wat hij loo- pen kon, vooral toen hij merkte, dat zijn gastheer hem thans achtervol gen ging. De brave man keek eens om en schrok nog meer toen hij zag, dat de ander een groot mes in de hand hield, ATs hjj me nu maar één Kippetje terug gaf, dacht Trulda's meester, dan kon hij met het andere doen wat hij wilde. Hé daar, riep hij zoo hard hij kon, blijf eens staan. Maar de gast deed natuurlijk alsof hij niets hoorde en rende nog snel ler vooruit. Je kunt er ééntje houden, maar geef mij dan de tweede, gilde de woedende gastheer weer. Maar de vluchteling dacht, dat het om zijn ooren ging en schreeuwde terug: Ik wil ze beide houden; je krijgt niets! En hij stormde voort net zoo lang tot hij in veiligheid was. Tenslotte moest ook Truida's meester het op geven en met knikkende knieën en geheel buiten adem terugkeeren. Truida, Truida, hijgde hij, toen hij zijn huis weer bereikt had. wie zou zooiets gedacht hebben. Wat zijn de menschen toch slecht Zelfs mijn eigen vrienden schamen zich niet te rooven en te stelen Bijna weenend ging hij voor den kachel zitten Vrouw, vrouw, zeide gast toen hij blazend zijn huis binnenstormde, wie zou zoo iets gedacht hebben. Wat zijn de menschen toch slecht. Zelfs mijn eigen vrienden schamen zich niet iemands ooren van zijn hoofd te stelen Truida zeide niets. Zij sloop og eens stilletjes naar den kelder en nam een nieuw slokje wijn. Zij wenschte zich zelve gezondheid en sprak: „Dat heb je er kranig afgebracht, meisje! Zoo'n kippetje is heel lek ker, maar als meneer het opeet, proef je er niets van. Zoo is het echter veel beter Tante Betje hield op; het verhaal was uit en zij zag met welgevallen dat haar drie neefjes met tintelende oogen geluisterd hadden. Natuurlijk hadden zij pret om de handige Trui da, die jongens, en dat was wel be grijpelijk maar toch niet goed, want Truida was toch eigenlijk een heel slecht keukenmeisje. En dat zeide tante Betje dan ook tot haar neefjes en zij voegde er nog bij: Zie je, jongens, je zult in je le ven nog dikwijls genoeg verhalen hooren van heel handige menschen, waar je erg om lachen moet, maar die in den grond toch heel slecht zijn. Laat je daardoor nooit in de verleiding brengen om te denken: Was ik maar zoo handig, want het is veel beter dom te zijn maar daar bij eerlijk en braaf dan handig en daarbij slecht eo leugenachtig En daarmede had tante Betje groot gelijk! ONZE BIBLIOTHEEK. Zooals jullie uit de vorige Rubriek hebben kunnen lezen is O. B. weer geopend. We hebben dit te danken aan de onvermoeide zorgen van ons Oud-Rubriekertje Wim Lasschuit. Zijn eigen boeken heeft hij daarvoor geofferd, vriendelijke menschen, die onze Rubriek genegen zijn, hebben ook mooie meisjes- en jongensboeken afgestaan en zoo bedraagt de col lectie ongeveer 100 boeken. Vader Lasschuit stond een lokaal tje af en zoo is daar een aardige Bi bliotheek tot stand gekomen, die er wezen mag. Omdat er heel wat ad ministratie aan een Bibliotheek ver bonden is, heeft een vriend van Wim zich aangemeld als compagnon. Er is nu een kaart-systeem ontworpen, zoodat alles op rolletjes loopt. Deze Bibliotheek is uitsluitend voor Rubriekertjes. Per boek moet 3 cent betaald worden. Uit de ontvangen gelden koopt de bibliothecaris nieu we boeken en breidt zoo zijn biblio theek uit. Er is een boekenlijst te verkrijgen a 3 cent, zoodat men vooraf een keuze kan doen. Wie lid wenscht te worden, geeft zich op bij Wim Lasschuit, Leidsche vaart 244 bij de Lourens Costerstraat of op Maandagavond 8 uur bij de Bi bliotheek, KI. Heiligland 66. Ook ouders en belangstellenden raad ik sterk aan daar op Maandag avond eens een kijkje te gaan ne men. 't Is een soort Jeugd-Organi- satie, die er wezen mag. Ws B.-Z, UIT DEN MOPPEN» TROMMEL. Ingez. door Orchidee: EEN MOOI COMPLIMENT „Moet je hooren, Jaap. Die Jan van den burgemeester is toch zoo'n opschepper," beklaagde Piet zich te gen zijn vriend Jaap. „Trek het je niet aan, Piet. Die Jan is geen haar beter dan jij. Hij ls een uilskuiken, anders niet." Ingez. door Prinses Rozenhart. SLIM JANTJE. Jan had boodschappen bij den kruidenier gedaan. Ten slotte zei de kruidenier: „Neem maar een handje pinda's jongen." „Geeft U 't maar." zei Jantje be leefd. En zachtjes liet hij erop vol gen: „Nu krijg ik meer, want uw hand is grooter." MIJN HERBARIUM. Doornappel (Datura Stramonium) Zie fig. 2, fam. Nachtschaden (Sola- neeën). Een forsche, zeer vergiftige plant, die vrij algemeen op braakliggend bouwland, in tuinen en op mesthoo- pen voorkomt. De bladen zijn ge- steeld, ongelijkbochtig getand. De bloemen staan alleen, aan 't eind van de gaffelvormige stengel (Zie fig. 1) De bloemkroon is groot en X wit. De vrucht is een doosvrucht, die wel wat gelijkt op de bolster van de kastanje. In de vrucht zit een groote hoeveelheid zwarte zaden, die zeer lang kiemkrachtig zijn. Bloeitijd Juli. Augustus. Echt walstroo (Gélium vérum) Zie fig. 3, fam. Sterblacligen (Rubia- ceeën.) Vele soorten waistroo komen in ons land voor; echt walstroo is een algemeen voorkomende plant op dro gen zandgrond en in de duinen. De stengel ls rond met 4 fijne ribben, niet erg stevig, zoodat de plant vaak gedeeltelijk langs den grond ligt. Evenals alle planten van deze familie staan de bladeren in een krans rond den stengel. Deze zijn lijnvormig, omgerold, zacht behaard, De bloe men stann ln to U scherm en, die een dichte pluim vormen De bloemkroon is citroengeel. Bloeitijd JuliHerfst. Bremraap (Orobanche caryophyl- lécea) Zie fig. 4 fam. Bremraapach- tigen (Orobanchaceeën). Evenals het warkruid, een woeker plant, die leeft ten koste van andere planten. Deze bremraap leeft op wal stroo en komt in de duinstreken vrij algemeen voor. 't Is een plant met een dikken stengel en schubben in- plaats van bladeren. Groene deelen zijn aan de plant niet te vinden. De bloemen zijn niet altijd gelijk van kleur; van licht zwavelgeel tot don ker roodbruin. Ze staan in een aar langs den stengel. De bloemkroon is 2-lippig en doet eenigszins denken aan een lipbloem. Bloeitijd Juni-Juli, Rustenburgerlaan 23. S. POSTZEGELRUBRIEK .TSECHO-SLQWAKIJE II /a/tr-j/ AA sA óA /*A J*A 'et jaA s~aA /a*A /9/9— f aA sA A9 A <5xn*T> sA /oA /5~A ja A JSA - iet JA A 4*A j-*A /aaA jxffA /go - iet 4aaA ra a A A?*aA laaaA Evenals de andere Donaulanden gaf ook Tsecho speciale zegels uit ten behoeve van de verzending van tijd schriften. De eerste serie verscheen gedurende 191821 en vertoont een duif met uitgespreide vleugels. In een cirkelbond staat „Posta Cesko Slo- venska"; in de benedenhoeken het waardecijfer. De waarden van deze ongetande serie zijn; 2 heller (groen), 5 heller (groengrijs) 6 hel ler (rood), 10 heller (violet), 20 hel ler (blauw), 30 heller (bruin), 50 heller (oranje) en 100 heller (rood bruin). Grootte van de vakjes 3 bij 3 c.M. In 1919 verschenen eenige expres- zegels, eveneens ongetand. Ze ver- toonen 2 duifjes naar elkaar kijkend zittend op een voetstuk, waarin 't waardecijfer ls vermeld. In een band langs de zijden en bovenrand staat de landsnaam, 't Zijn 2 heller (lila) 5 heller (groen) en 10 heller (bruin) Grootte van de vakjes 2.8 bij 3.5 c.M. Gedurende 1919-22 verscheen de eerste portserie, ongetande zegels met ln 't midden het woord „Do- platit"; daaronder in een bewerkte boog het waardecijfer en langs de randen de landsnaam. Verder ls de zegel met bladversieringen opgevuld. Uitgegeven werden: 5, 10. 15, 20, 25, 30, 40, 50 heller (alle geelolijf), 100 heller (donker bruin), 250 heller (oranje) 400 heller (karmijn), 500 heller (groen), 1000 heller (violet) en 2000 heller (blauw). Grootte van de vakjes 3.5 bij 3 c.M. Zie voor de ln- dceling 't schetsje. In de 2e helft van deze maand be ginnen de rondzendingen weer. Wie eenig materiaal voor de boekjes heeft liggen, wil mij dat zeker wel doen toekomen (ln de bus zonder te bellen). Deelnemers die niet meer aan de rubriek mee wenschen te doen, wil len mij dat zeker wel berichten. Nieuwe deelnemers komen volgende week in de rubriekerslijst, zij krijgen een tusschengeschovermummer. Rustehburgerlaan 23. S. HANDWERK-RUBRIEK. Nu gaan we eens een heel een voudig handwerkje maken, n.l. een inktlap. Uit moeders lappendoos zoe ken we wat gladde lapjes. Haar- achtige lapjes maken Je pen slecht. Je neemt de lap twee- of driedubbel, drukt er je theekopje of schoteltje op, zoodat je een duidelijken cirkel krijgt. Langs dien rand knip je de lapjes door. In 't midden naai je ze stevig vast. Kun je een stukje zeem leer bekomen, dan is het voor je pen des te beter om het er tusschen te voegen. Nu neem je een aardig fleu rig lapje en zet daar een groote ga- renklos op, zoodat je een kleinere cirkel krijgt. Langs den cirkel knip je het af. De rand festonneer Je of haak je om met een mooie kleur zij. Dat doe je ook met de andere lapjes, om het rafelen te voorkomen. Nu bevestig je het kleine rondje precies ln 't midden op de groote. Je kunt het afwerken met een paarlemoeren knoopje, of wat nog aardiger ls met een koperen belletje. Je kunt nu zelf allerlei soort inktlapjes bedenken, uitgeschulpte lapjes enz. Je kunt ook hier en daar een kruisjessteek of moesje opzetten. Wie goed borduren kan, borduurt een bouquetje. Voor onzen St. Nic. wedstrijd zijn inkt lappen zeker welkome geschenken. W. B.—Z. RAADSELS Raadselprljzen voor de maand Augustus zijn bij loting ten deel ge vallen aan: WIPNEUSJE, D AMI A AT JE, TEEKENAARSTER en ALBA die ze Woensdag 11 September na 2 uur bij mij mogen afhalen. (Deze raadsels zijn Ingezonden door Jongens en Meisjes, die Onze Jeugd lezen.) Iedere maand worden onder de beste oplossers vier boeken "erloot. AFDEELING I. (Leeftijd 10 Jaar en ouder.) 1. (Ingez. door Prinsesje Sterre- muur.) Verborgen plaatsen. a. De wind is noord, wij kunnen nu niet buiten zitten. b. Zij gaf al haar goud aan haar kleinkinderen. c. Ik ken geen valk, maar een sper wer heb ik wel eens gezien. d. In de vacantie liepen we uren achter elka-^. e. (Ingez. door Dorus Rijkers.) Ver borgen landen. Annle kreeg een serviesje. f. Ik vLsch in alle slooten, die het weiland doorkruisen. g. De venter riep: „Ik verkoop bloempotten en kannen, ja panneiï heb ik ook." h. De meid heeft bij den schoen lapper uw schoenen gebracht. i. Pa nam alle kinderen mee naar de bioscoop. 2. (Ingez. door Dorus Rijkers). Ik ben een verkorte meisjesnaam van drie letters. Zet er een klinker voor en ik ben een jongensnaam. Zet er weer een medeklinkor voor en ik word een meisjesnaam. 3. (Ingez. door Bloemenfee.) Ik ben de naam van een bekend sprookjesschrijver en besta uit 8 let ters. 1 2 is een verkorte meisjesnaam. 3 4 7 8 woont niet in Nederland. 5 7 8 hoort bij een kippenhok. 8 7 4 8 is een ontkenning. 1 2 6 ls ook een verkorte meisjes naam. 4. (Ingez. door A. B. C.) Verander de puntjes in klinkers, zoodat ge een bekend spreekwoord krijgt. V.l. kh.ntj.s m.k.n ..n gr..t. 5. (Ingez. door Gerard ten H.) Ik ben een deel van Haarlem en besta uit zooveel letters als de tan den van deze kam bedragen. 123456789 10 11 Tand 1 is een kleur. Tand 2 is een verbinding van wa ter met ijzer. Tand 3 is een plaats in Overijsel. Tand 4 zijn boomen. Tand 5 is een vervoermiddel. Tand 6 is keukenmateriaal. Tand 7 is een maand. Tand 8 zijn lichaamsdeelen. Tand 9 zijn mooie bloemen. Tand 10 staat op de markt. Tand 11 is het beste plekje van de wereld. (Denk er aan, dat iedere tand evenveel letters moet hebben.) 6. (Ingez. door Vergeet mij nietje.) Sterraadsel. Ae is een verkorte jongensnaam. fb is een opening. gc is een meisjesnaam. hd is een verkorte jongensnaam. Abcdefghls een plaats in Friesland. De stralen van de ster zijn 4 letter# groot. AFDEELING Tl (Leeftijd 9 Jaar en Jonger.) 1. (Ingez. door Marletje G.) Verborgen beroepen. a. Wie is Karei Moorheg? b. En Lou Hastred? c. En Marco Teun Reduct? 2. (Ingez. door Korenbloem.) Ik ben een mooi bloempje op het veld, dat de boer toch niet graag ziet. Mijn 1ste lettergreep is gelijk aan mijn 2de. en mijn 3de lettergreep noemt een afstand. 3. (Ingez. door Goudsbloem.) Wie kan uit een atlas een meis jesnaam, een schoolvak en een deel van een wagen halen? 4. (Ingez. door Jantje Ongeluk.) Ik noem u een dag van 13 letters. 11 12 1 is een deel van een huis. 13 2 ls een verkorte meisjesnaam. 3 10 10 5 is niet ja. 4 5 is hetzelfde als 7 8. 9 0 6 10 3 is een getal. 5. (Ingez. door Lodewijk Napoleon) Wie kan van dit potjeslatijn, drie heerlijke Jongenswenschen maken? fi etsvo etba laut ope d. 6. (Ingez. door Twr/ilingen.) Wie kan 7 verschillende meisjes namen noemen, waarvan de begin letters een stad iiï N.-Hol!and vor- men?.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 12