H. D.-VERTELL1NGEN
STER-TABAK
De Roode Vingerafdruk
HAARLEM'S DAGBLAD
VRIJDAG 6 SEPTEMBER 1929
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden.)
(Naar het Fransch).
De Zeehond
Madame Désaguets kwam op de jour van
haar vriendin Madame Bujol. Er waren
reeds eenige menschcn in de tweede salon,
zeide Agatha, de kamenier, haar. „Ik zal
Madame even aandienen".
„Dank je wel, beste Agatha; ik ben hier
ihuis, derangeer je dus niet". En Madame
Désaguets ging binnen in de eerste salon die
slechts door een groote dichtgeschoven
damasten portière van de tweede gescheiden
was en waarachter men dus het gebabbel
goed kon hooren.
Op het oogenblik, dat Madame Désauets
Juist de portière open wilde schuiven, hoor
de ze duidelijk haar naam uitspreken door
de gastvrouw. Sprak men over haar? Een
onweerstaanbare nieuwsgierigheid bekroop
haar, te weten waarover het ging: haar hand
die ze reeds naar het gordijn had gebracht,
stak ze weer bij de andere in haar mof cn
•haar adem inhoudend hoorde ze Mad. Bujol
zeggen „Ja, ik verwacht die beste Mad.
Désaguets. Ze heeft me beloofd te zullen
komen. Ze is een zeer goede vriendin van
me en ik houd veel van haar. Heeft u haar
anan gekend?"
„Neen", werd er geantwoord, „ze was reeds
weduwe toen ik haar voor de eerste maal
bij u ontmoette. Wat was het voor een man,
die Mr. Désaguets?"
„De beste en braafste man van de wereld.
Hij was de goedheid zelf en een model
echtgenoot. Die arme Fernande aanbad hem
en zij heeft veel verdriet gehad sinds ze hem
verloor".
„Maar hoe was zijn uiterlijk?"
„Ja dat was een beetje koddig. Hij had een
lang en kaal hoofdje, twee heel groote en heel
ronde oogen, zooals goedige honden die ook
wel hebben, een heel kleine neus en zijn
snor had lange harde en bijzonder stekelige
haren. Een beetje zonderling dus, maar niet
leelijk of onaangenaam. Geheel en al de
kop van een goedagen dikken zeehond. De
gelijkenis.was zoo frappant, dat we hem
buiten z'n weten wel te verstaan nooit
•anders noemden dan „de zeehond".
Men schaterde het uit van het lachen en
op- en aanmerkingen werden gemaakt naar
aanleiding van de lofuiting op den zeehond
en z'n evenbeeld.
I-Ioorende met welk een minachting men
over haar armen dierbaren man sprak,
voelde mad. Désaguets een steek in haar hart
Een zeehond! Haar zoo beminde Clément
werd vergeleken bij een zeehond, een belache
lijk beest, dat naar men beweerde papa en
mama kon zeggen! Zeer verontwaardigd
hierover, was ze reeds weder de leege salon
teruggeloopen om onopgemerkt heen te
gaan, toen ze zich eensklaps bedacht. Duide
lijk had Mad. Bujol van wier vriendschap
ze op aan kon, laten blijken, dat ze met haar
gezegden geen enkele bijbedoeling had. Had
ze zelfs niet voorzichtig laten doorschemeren
dat het uiterlijk van Clement wel origineel
maar in t geheel niet onaangenaam was!
Nu ze er goed over nadacht, was het de ge
wone getolereerde salonconversatie, dfie men
altijd hoort. En daarbij was Mad. Bujol heel
aangenaam in den omgang. Zoo vindt je er
niet vele. Nogmaals de salon weder in
loopend, schoof ze al kuchende, de portière
vaneen en kwam glimlachend alsof er niets
gebeurd was, de tweede salon binnen, ter
wijl de gesprekken verstomden.
Ondanks alles kwelde haar de eerste dagen
de gedachte, dat men haar man had verge
leken met een zeehond. En daarom ging ze
op een morgen de bibliotheek eens nasnuf
felen van haar overleden man en nam er
deel 12 uit van de groote Larousse om eens
te kijken wat hij zeide van den zeehond, want
het was een dier, waarin zij tot op heden nog
nooit eenig belang gesteld had.
Evenwel kon ze gelukkig constateeren dat
een zeehond zeer intelligent was en buiten
gewoon gehecht was aan z'n familie. Het
was een gelukkige innerlijke overeenkomst
die haar een beetje met de uiterlijke ge
lijkenis verzoende. Maar hoe dacht ze zelf.
die haar man toch beter gekend had dan wie
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cts. per regel.
ook, over deze uiterlijke gelijkenis? Zij was
beter tot oordeelen in staat dan ieder ander.
Hoe zag die kop van een zeehond er precies
uit?
Eerst gooide ze de gedachte, om de zaak
eens uit te vorschen, als een heiligschennis
van zich af. Maar langzamerhand raakte ze
er mee verzoend en bleef die gedachte haar
hoe langer hoe meer in 't hoofd spoken, te
meer daar ze geen enkel portret van haar
dierbaren man bezat, omdat hij een grooten
afkeer had van op een prentje te staan.
„Welnu", peinsde Mad. Désaguets, „als het
dan toch waar is dat mijn dierbare Clément
gelijkt op die beesten, die zoo zacht en zoo
intelligent zijn, en tevens nog goede eoht-
genoolen ook, waarom zou ik me dan geen
zekerheid verschaffen?
Op een namiddag, toen ze het niet meer
kon uithouden begaf ze zich naar den dieren
tuin en vroeg dadelijk aan den oppasser
naar den zeehond. Ze ging vlak bij de af
gesloten kleine vijver staan. Juist zat er op
dat moment op de rots, die over dat vijvertje
hing, een flinke zeehond, die in het volle dag
licht een prachtig exemplaar bleek te zijn.
Mad. Désaguets gaf een gil en was een
flauwte nabij: Clément, fluisterde ze. Het
was frappant. Haar Clément, haar dierbare
en zoo betreurde man was het, die daar, plat
op z'n buik ir^ de hoogte zat en die haar
met twee bijzonder zachte oogen aanstaar
de.
Ze was zoo hevig ontroerd bij het zien van
deze quasi teruggekomene, dat, sinds dien
noodlottigen dag, geen enkel portret beter
en sprekender voor haar zou kunnen zijn
dan deze gelijkenis. Ze bleef tot het sluitings
uur in den tuin en ging er niet eerder uit
dan, nadait ze met betraande oogen een paar
bruine broodjes voor dat waterbeest had ge
brokkeld, die dat van bezoekers niet gewend
was.
En ze kwam er weer terug, ja, ze kwam
er zelfs dikwijls terug, want deze wonder
baarlijke gelijkenis deed haar nog meer, he
viger en inniger aan den dierbaren afgestor
vene denken. Haar bezoeken waren nu regel
matig geworden. Ze kwam drie maal per
week naar den zeehond kijken, met de noodi-
ge lekkernijen bij zich. Zelfs op verschillen
de feestdagen bezocht ze hem: op dien van
haar verloving, die van haar huwelijk op
den dag van zijn begrafenis en op dien van
zijn naamdag. Saint-Clément.
Ze komt er tegenwoordig veel meer dan
op het kerkhof en brengt daar veel minder
bloemen en hier meer versche visch.
Zonder natuurlijk de reden te kennen van
dit trouwe bezoek, die edelmoedigheid en
die nenigte teedere naampjes, die men hem
geeft, laat de zeehond zich dit alles welge
vallen.
Vlug eigen met de menschen loopt hij wat
hij kan, als hij zijn'vriendin ziet aankomen
die steeds in spanning op hem wacht.
En gerust zou men hier met eenig voor
behoud kunnen zeggen: dat Mad. Désaguets
weder hertrouwd is.
BINNENLAND
MAN ONDER ZAND GESTIKT.
De 32-jarige Remighaus was bij Eygelsho-
ven (L.) op den Loosweg bezig met het gra
ven van een put. Hij was gekomen tot een
diepte van ongeveer 2 1/2 M., toen er plot
seling een aardverschuiving plaats had.
Ongeveer 5 M3. zand bedolf hem. In de buurt
waven t/wee kinderen aan het spelen; een
geraakte ook gedeeltelijk bedolven. De
schoonvader van R. kwam op het- hulpgeroep
van de kinderen toeschieten. Hij kon het
redden, doch het duurde ruim drie kwartier
voor R. uit het za'nd was bevrijd. Men kon
toen slechts den dood constateeren, meldt
de N.R.C.
EEN GEMEENTE DIE HAAR BETALINGEN
STAAKT
De gemeente Everdingen heeft reeds eeni-
gen tijd geleden haar betalingen gestaakt,
aangezien de begrooting 1929 door Ged. Sta
ten "van Zuid-Holland niet is goedgekeurd
om een reden van ondergeschikt belang.
De begrooting is nog steeds niet goedge
keurd en Everdingen weigert elke betaling,
meldt het Hbld. De Bond van Ned. Onder
wijzers heeft thans de gemeente Everdingen
laten dagvaarden het salaris aan zijn leden
uit te betalen.
HEBBEN 2000 ROTTERDAMMERS
ALASTRIM?
ONMOGELIJK EEN GETAL TE
NOEMEN.
De geneeskundige medewerker van de Rot-
terdamsche „Voorwaarts", schrijvende over
alastrim en het gevaar van bacillendragers,
zegt o.a.:
„Hoeveel gevallen zijn er nu in Rotterdam?
Officieel zijn er ongeveer 200 gevallen aan
gegeven, officieus zijn er veel meer. Wij zijn
tot de conclusie gekomen, dat er veel en veel
meer lijders zijn. Dagelijks komen er bij dr.
Burgerhout, den directeur van het zieken
huis aan den Coolsingel personen met puist
jes, die ongetwijfeld alastrim hebben. Zij
voelen zich niet ziek, blijken bij navraag en-
kelle dagen geleden wat onlekker te zijn ge
weest en zelfs dit ontbreekt soms. Al die ge
vallen opnemen gaat niet".
„Wij kunnen niet precies zeggen hoeveel
alastrim-patienten er ln Rotterdam rond-
loopen, maar gelooven met het noemen van
het getal 2000 aan den lagen kant te zijn.
„Dit geeft ons een geheel anderen kijk op
de epidemie. Van opnemen der zieken en
isolatie der familie is geen heil te verwach
ten. Tegenover één patient, die opgenomen
wordt, hebben wij de overtuiging, dat er
minstens tien vrij rondloopen, die overal an
deren besmetten. De indicaties voor opname
in het ziekenhuis wegens alastrim zijn dan
ook anders dan vier weken geleden. Thans
worden alleen opgenomen degenen die ern
stig zien zijn, dus zware gevallen en die thuis
geen voldoende verpleging hebben".
De Tel. heeft deze uitspraak voorgelegd
aan de heeren dr. C. H. van Herwerden, di
recteur van den Rotterdamschen Geneeskun
digen Dienst, en dr. H. L. W. van Beuningen
van Helsdingen, controleerend arts van den
geneeskudigen Dienst en speciaal belast met
de bestrijding van alastrim. Ziehier wat de
heeren mededeelden:
„Wij zijn het alleen eens met het eerste
deel der uitspraak, waarin medegedeeld
wordt, dat men niet precies kan zeggen
hoeveel alastrim-patiënten in Rotterdam
rondloopen. Dat kan niemand. Ieder getal is
een slag in de lucht. Uit de literatuur blijkt
evenwel, dat bij iedere epidemie veel be
smette personen rondloopen, die zelf niet
weten, dat zij aangetast zijn en daardoor
buiten hun weten de besmetting over
brengen".
„Ook thans bestaat natuurlijk de moge
lijkheid, dat personen, waarbij reeds een
lichte graad van alastrim geconstateerd is,
zich nog niet onder geneeskundig' toezicht
stelden. Doch om ëen getal te noemen lijkt
ons absoluut onmogelijk".
„Aan de ziekenhuizen worden alle patiën
ten, die zich aanmelden en wier huisdokter
ons op de hoogte stelt, grondig onderzocht.
Wel komen er personen in de ziekenhuizen
met onschuldige puistjes, waarbij niets op
alastrim wijst. Gaat het nu aan zulke men
schen onder de wol te stoppen en op te ne
men ter observatie? Alleen wanneer grondige
reden bestaat om werkelijk aan deze ziekte
te gelooven, worden de patiënten opgeno
men".
DE GEFINGEERDE BEROOVING
TE DEVENTER.
TWEE VERDACHTEN
VRIJGESPROKEN.
Het Gerechtshof te Arnhem deed Donder
dag in hcoger beroep uitspraak inzake de
gefingeerde beroovïng te Deventer.
G. J. J. S., 20 jaar, kantoorbediende te
Deventer, was door de rechtbank te Zutfen
wegens - verduistering veroordeeld tot zes
maanden gevangenisstraf. De behandeling
van deze zaak werd door het Hof aange
houden tot 12 dezer om dan alsnog den
rechter-commissaris in deze kwestie te
hooren.
H. F. van S., 27 jaar, bankwerker te Deven
ter, was ter zake van heling eveneens door
de rechtbank veroordeeld tot zes maanden
Ook in deze zaak werd de beslissing aange
houden tot na het hooren van den rechter
commissaris.
Dezelfde v. S. stond nogmaals terecht te
zamen met G. J. D., 28 jaar, betonwerker
te Deventer, wegens het door beloften en
bedreiging uitlokken van deze verduistering.
De rechtbank had hen daarvoor veroordeeld
resp. tot een jaar en anderhalf jaar gevan
genisstraf.
Het Hof vernietigde dat vonnis en sprak de
verdachten vrij. aldus de Tel.
NGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regel.
Sz£7
ilÜHTÏciÜHOE
Eens en a/fiftJ
HET SPOORWEGONGELUK BIJ MEPPEL.
De machinisten en de hoofd-conducteur wisten dat de brug
open was. Zij zouden het onvei lige sein niet gezien hebben.
REIZIGER ER GOED AFGEKOMEN OMDAT HIJ SLIEP.
Over het spoorwegongeluk bij Meppel le
zen wij nog in het Hbld.:
Doordat de brugwachter zich heeft ver
slapen, was de brug nog steeds open en dien
tengevolge stond het sein, pl.m. honderd
meter van de brug op de spoorlijn, door een
electrischen veiligheidsmaatregel op onveilig.
Het treinpersoneel zou, toen de trein het sta
tion Meppel verliet, op de hoogte zijn geweest
van het feit, dat de brug nog niet gesloten
was. Daarom stond in de cabine naast den
machinist en den leerling-machinist als
loods de hoofdconducteur.
Naar uit de verklaringen van deze, drie
mannen is komen vast te staan, hebben zij,
geen van allen het onveilig signaal opgemerkt
en toen de trein de Smilder- of Drentsche
Hoofdvaart bereikte, zagen zij op het aller
laatste oogenblik, dat de brug nog geopend
was.
De machinist heeft toen, wat bij nader on
derzoek is bevestigd, de remmen op de wie
len gegooid, heeft nog gegrepen naar den
handle om tegenstoom te geven, doch het
v/as reeds te laat! De locomotief stortte de
vaart in en bleef met het voorste gedeelte
tegen het middendeel van de draaiburg ste
ken. Het achterste deel van de locomotief
bleef recht tegen den walkant staan en de
tender drong met geweld in de locomotief.
Op het allerlaatste oogenblik wisten de
drie mannen zich in veiligheid te brengen:
de hoofdconducteur, een bejaard man, sprong
links uit de cabine, de leerling-machinist, ge
volgd door den machinist, rechts. De leer
ling-machinist kwam bij zijn val tegen een
boom terecht en kreeg in de borst inwendige
kneuzingen.
Zooals de eerste berichten reeds meldden,
schoven de rijtuigen in elkaar. In den coupé,
waarin de reiziger uit Tilburg languit op een
bank lag te slapen, schoven de beide ban
ken tegen elkaar aan, zoodat deze reiziger
van een groot geluk mag spreken, dat hij
op dat oogenblik niet zat; het had hem dan
zeker beide beenen gekost. De postconduc-
teur Platenkamp uit Zwolle liep wat ontvel
lingen op aan handen en gelaat, doch kon
zich, na verbonden te^zijn, huiswaarts be
geven..
Het onderzoek.
Onmiddellijk heeft de opperwachtmeester
der maréchaussee te Meppel, de heer K. van
der Veen, het locomotiefpersoneel een ver
hoor afgenomen en in den loop van den
ochtend heeft mr. Servatius, substituut-offi
cier van justitie te Assen, op de plaats van
het ongeval een bezoek gebracht.
De brug is niet beschadigd, doch zij kan
niet dichtgedraaid worden omdat de locomo
tief en de tender er tusschen zitten.
Zich niet aan onveilig sein
gestoord?
Tn de Tel. lezen wij nog:
Toen de trein op het punt stond naar Leeu
warden te vertrekken, werd op de signalen
naar de vraag of de brug over de Drentsche
Hoofdvaart gesloten was, van den brugwach
ter Van Galen, ook op herhaald bellen, geen
antwoord ontvangen. Wijl de dienstdoende
chef begreep, dat er iets niet in orde was,
werd de hoofdconducteur Hillinga op de lo
comotief geplaatst om met den machinist
nauwkeurig toe te zien, hoe het met de brug
was.
Op 300 M. vóór de brug bleek het sein op
onveilig te staan. Toch reed de trein door.
Ook het tweede sein vlak bij de brug stond op
onveilig. Eerst toen zagen hoofdconducteur en
machinist, dat de brug open stond.
Uit alle macht werd geremd, maar doordat
de rails glad waren door den morgendauw,
gleed de trein door.
De oorzaak van het ongeluk moet te wijten
zijn aan het feit, dat de brugwachter van
Galen zich verslapen heeft. Het stationsper-
soneel deed, toen geen gehoor gekregen werd,
wat voorschrift was. Het stationspersoneel te
Meppel zou vrij uitgaan.
Alleen is het wel erg onbegrijpelijk, dat,
waar drie personen op de locomotief stonden,
met de opdracht om uit te zien naar de brug,
zij pas op het laatste oogenblik bemerkten,
dat de brug openstond.
De Tel. schrijft nog:
Dat alleen de pijp der locomotief nog bo
ven water stak berust op een misverstand;
slechts de bogie, bufferbalk en een klein ge
deelte van den ketel zijn onder water.
Door den plotselingen weerstand drukten
de treinrij tuigen den tender omhoog, met
het gevolg, dat deze zijn voorraad kolen en
het wat-er als een lawine in de cabine van
den machinist zond. Zoowel de voor- als ach-
ter-uitkijkglazen werden verbrijzeld en de
kolen lagen dik op den ketel en op de mano
meters en besturingsorganen. Tal van onder-
deelen van den tender braken.
Het is voorschrift, dat achter de machine
een bagagèrijtuïg hioet loopen. Dit heeft zijn
positie in de treinformatie dan ook met zijn
bestaan betaald; het werd in brokken en
flarden aangetroffen. Ook de postwagen en
eenige volgrijtuigen werden gehavend en de
railleerden.
Het opruimingswerk.
Laat in den middag werd de beschadigde
tender op de rails getrokken, nadat de ver
bindingen met de locomotief waren doorge
brand.
De machine echter liet zich moeilijker be
handelen. In den loop van den avond werd
getracht te Amsterdam een drijvenden bok
te huren, daar men anders geen kans ziet
den kolos, die 42 ton weegt uit het natte ele
ment te verwijderen.
Zeker is, dat het doorgaand verkeer op die
lijn ook vandaag nog gestagneerd is.
Over de oorzaak schrijft de Tel. nog:
„Doch men is, alles en alles beschouwd,
toch wel gerechtigd te veronderstellen, dat
èn de machinist èn de hoofdconducteur, in
wier handen de veiligheid voor den trein be
rustte, niet naar de signalen hebben gekeken.
Het is niet aan te nemen, dat beiden met
plotselinge blindheid geslagen werden of
dat er iets op de machine was, dat zóó sterk
hun attentievroeg, dat zij geen oogen meer
hadden voor de onveilige teekenen over een
weg van honderden meters lengte. Hier valt
dus een schuldvraag op te lossen ten aanzien
van het in het machinehuis aanwezige, daar
toe verantwoordelijke personeel".
MINISTER REYMER NAAR ZUID-LIMBURG
De. minister van Waterstaat, mr. P. J. Rey-
mer is voornemens in de tweede helft van
September een bezoek te brengen aan Zuid-
Limburg, ten einde zich ter plaatse van ver
schillende toestanden op de hoogte te stellen,
speciaal voor zoover het kanaal- en mijnwe
zen aangaat en kennis te nemen van den
voortgang der in uitvoering zijnde werken.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Ct«. per regeL
H. Raymund WILDERMUTH
29 Groote Houtstraat hk. Anegang,
(ingang Anegang) - Tel. 12827
Leeraar M. O. Engelscb. Beëedigd Vertaler
-Specialiteit Opleiding Mercurius Diploma
Heeft zijn lessen hervat
UithetDuitsch van
MATTHIAS BLANK.
li hoop dat die ook voor jou zullen ko
men Bobbie. Ik ben zoo ongerust over je ge-
VC—Êjé| Is niet meer noodïg; of heb je nog
av>waan tegen mij?
Absoluut niet! Ik geloof je onvoorwaar-
^Eif toen Else met haar glasheldere stem
dit antwoord gegeven had. ging hij naar haar
toe. logde zijn beide handen op haar schou
ders en zei ontroerd:
Dat wist lk toch wel! Het is goed zoo
lioor! En morgen gaan wc een heerlijke wan
deling maken cn Maandag drinken we cham
pagne. want die dag moet toch gevierd wor
den, dat ben je toch zeker wel met me eens?
Ja! Maar je moet me één ding beloven.
En dat is?
Dat je ons voorbeeld zoo gauw moge
lijk volgt.
Nu, wie weet!
Toen ging hij snel de kamer uit om ver
dere vragen to ontgaan en hij zocht zijn
eigen kamer weer op.
Else had hem nog iets nageroepen, maar
hij had niet meer gehoord wat-
Zij bleef staan en knikte. Nu was ze weer
tevreden; hij had opgewekt met haar ge
praat en de rimpels die z.ij op zijn voorhoofd
gezien had, waven weg.
Maar Ernst! Wat zou die hebben, dat hij
zoo afgetrokken was geweest? Ze geen oogen
blik aan de mogelijkheid dat zijn gedrukt
heid in verband kon staan met den moord
op Langenbach, zij was heelemaal vergeten,
dat zij zelf getwijfeld had toen zij het bericht
in de krant gelezen had, maar Else geloofde
haar broer zoo onvoorwaardelijk, dat zij alle
gedachten die hem met den moord in ver
band brachten uit haar hoofd had gezet.
Bobbie was nu toch rustiger geworden. Hij
had zijn studie weer opgenomen: hij had
zooveel materiaal van zijn Zuid-Amerikaan -
sche ontdekkingsreis meegebracht, dat het
voldoende was voor een paar omvangrijke
boekdeelen.
Hij wachtte op een antwoord van Kitty!
Hij wilde niet naar haar toegaan om niet de
aandacht op zich te vestigen. Maar de weg
naar haar hart was weer vrij
Al was het- ook een moord die dien weg
had vrijgemaakt zij moesten zich daardoor
niet laten afschrikken hij zelf was de laatste
paar dagen rotsvast overtuigd, dat zijn liefde
sterk genoeg was om dit te vergeten. De hin
dernis. die eens zoo dreigend tusschen hen
gestaan had. was er niet meer en zeker zou
Kitty, als de eerste dagen van innerlijken
strijd en loutering voorbij waren, tot dezelf
de conclusie komen als hij en vol vertrouwen
wachtte hij op haar bericht.
Het schemerde al en in de hoeken van zijn
werkkamer was het al donker toen het meisje
hem een brief bracht.
Hij liep naar het venster om beter te kun
nen zien. Van haar!
Hij scheurde de enveloppe open, ontvouw
de den brief en begon te lezen. Maar terwijl
or eerst een oplichten in zijn oogen was, een
blik van blijdschap, veranderde de uitdruk
king van zijn gezicht langzaam. De wenk
brauwen werden hoog opgetrokken, hij beet
zich op de onderlip en de handen die een
brief vasthielden begonnen te trillen.
Dat kandat kan niet zoo zijn! mom
pelde hij! En toch....
Voetstappen deden hem opschrikken en
toen hij terzijde keek, zag hij op den drem
pel de gestalte van een grooten forschen
man, dien hij niet kende, en een tweede fi
guur daar achter. Ze waren binnengekomen
zonder dat hij het gehoord had, terwijl
verdiept was geweest in den brief.
Bobbie liet den arm met den brief zinken;
zijn wenkbrauwen trokken zich samen:
Wat wenscht u? Wie heeft u binnen
gelaten?
Ik had het recht om hier binnen te
komen, meneer von Matrei.
Het recht? Wat beteekent dat?
Mijn naam is Kombasch, commissaris
van politie.
U schijnt mij te kennen, tenminste u
noemde mijn naam. maar waaraan heb ik
het genoegen te danken?
Ik heb opdracht gekregen om u in
hechtenis te nemen en ik verzoek u kalm
mee te gaan.
In hechtenis te nemen? Bobbie von Ma
trei richtte zich hoog op, het scheen of al
zijn energie zich spande. Mag ik misschien
nadere bijzonderheden weten voor ik op een
dergelijk verzoek inga?
Hier is mijn legimitatie.
Philip Kombasch liet den binnenkant van
zijn jas zien.
Goed! En wat wordt mij ten laste ge
legd? Ik neem voorloopig aan dat wat u daar
net zei, op een vergissing berust.
Maar hoe kalm en beheerscht Bobbie von
Matrei ook was, de commissaris liet zich niet
van zijn stuk brengen. Hij had zelf het on
derzoek geleid en was volkomen zeker van
zijn zaak.
Het betreft den moord op Consul-Gene
raal Langenbach.
De grijsbruine oogen van den commissaris
bleven op Bobbie gevestigd: deze schrok on
willekeurig toen hij den naam hoorde, maar
hij vroeg scherp:
Wat heb ik daarmee te maken?
U wordt er van verdacht dien moord ge
pleegd te hebben.
Ik? Dan moet ik een dergelijke verden
king met alle kracht afwijzen.
Bobbie's stem had een metaal-harden
klank, maar een vluchtige blik uit zijn hel
derblauwe oogen bleef op zijn hand rusten,
die nog steeds den pas-ontvangen brief vast
hield. Met een zenuwachtige beweging from
melde die hand den brief in elkaar totdat
deze als een prop verkreukeld was.
U zult u voor den officier van justitie
en den rechter van instructie kunnen ver
antwoorden, ik verlang alleen dat u mij volgt
en ik hoef u zeker niet te zeggen dat iedere
tegenstand nutteloos is.
En wat voor bewijzen hebt u? Ik heb
toch zeker het recht daar naar te vragen?
Ik hoef u die niet mee te deelen. ik kan
volstaan met u naar den rechter van in
structie te verwijzen, maar ik wil u wel ver
tellen dat wij weten dat u dien middag bij
den Consul-Generaal bent geweest.
Bobbie haalde de schouders op.
Anders niet?
Er is reden om aan te twijfelen dat een
bloedige vingerafdruk die gevonden werd in
de kamer waar de moord is gepleegd, van u
afkomstig is.
Goed! Ik ga met u mee.
En schijnbaar onverschillig ging Bobbie op
den commissaris toe.
Gedurende dit korte gesprek was het hem
gelukt den brief van Kitty geheel in zijn
hand te doen verdwijnen en toen Kombasch
op hem toekwam: zag hij kans de papierprop
onder zijn schrijftafel te gooien. Maar "hoe
handig hij dit ook deed; de commissaris had
het toch opgemerkt.
Die brief daar zal ik zoo vrij zijn in be
slag to nemen. Ik heb nog juist gezien met
hoeveel belangstelling u dien gelezen hebt.
Toen de commissaris zich bukken wilde om
den verfrommelden brief op te rapen, pro
beerde Bobbie dit te verhinderen.
Hij sprong voor hem heen om den brief te
'redden, maar de inspecteur die den com
missaris begeleidde, trok hem achteruit en
toen Bobbie zich oprichtte en zich met een
stomp van hem wilde bevrijden, kwam Kom
basch te hulp.
Deze doellooze strijd duurde maar een paar
seconden en het eenige resultaat was dat
Bobbie aan zijn gespierde polsen de klette
rende ijzeren boeien kreeg.
Nu was hij als een echte moordenaar
geboeid, dacht hij.
Ik maak er u opmerkzaam op dat u
heel verkeerd handelt. De brief schijnt van
bijzonder gewicht en ik zal hem met mijn
volle aandacht lezen zei Kombasch koud.
Met opeengeklemde lippen en volkomen
weerloos moest Bobbie toezien hoe de com
missaris den brief onder de schrijftafel van
daan haalde, hem gladstreek en las.
HOOFDSTUK XVII.
Bobbie!
Else von Matrei moest met den rug tegen
den muur leunen om niet te vallen toen zij
zag hoe Bobbie met geboeide handen tus
schen den commissaris en zijn begeleider
voorbijging. Ze hief haar handen op alsof zij
hem bevrijden wilde.
De gevangene bleef staan.
Geweld is nutteloos. Meneer von Ma
trei, zei de commissaris nog eens.
Ik weet het! Eén woord alleen even! En
toen keerde hij zich naar zijn zuster: Else
je moet in mij blijven gelooven! Dat klonk
als een bede om hulp; als een noodkreet. En
Else von Matrei begreep het. Ze richtte zich
op en kwam op haar broer toe.
Ik geloof in je.
(Wordt vervolgd.).