DE VEREERDER VAN JEANNETTE. NAAR HET ENGELSCH VAN ETHEL M. DELL. (Korte inhoud van het voorafgaande) Jeannettc is een weeldekind, de toe komst lacht haar dan ook tegen. Zij is immers mooi, heeft bovendien een rij ken vader en natuurlijk veel aanbid ders. Haar keuze valt op Lord Conister, een aristocraat die zeer geëerd is. De meerderjarigheidsverklaring van Jeannette zal tegelijk met haar verlo ving gevierd worden met schitterende feestelijkheden die dagen duren. Haar Yadcr toont zich zenuwachtig, het is alsof hij naar het tijdstip verlangt dat Jeannettc getrouwd zal zijn. Toch heeft hij zijn dochter zielslief. Het is dan ook alleen omdat hij. naar hij zegt, niet gezond is. Hij wil Jeannette's toekomst verzekerd zien. Buck, die Jeannette reeds jaren in stil te bemint, blijft haar bewaken en met zijn zorgen omringen. Als het verlovingsfeest in vollen gang is, treden eenige detectives bin nen om haar vader te te arresteeren wegens bedriegelijke bankbreuk. Hij ontgaat die schande door een eind aan zijn leven te maken. Lord Conister gedraagt zich zoo, dat Jeannette hem zijn woord teruggeeft. Buck verzekert haar, dat zijn liefde tegen zoo'n stoot bestand is, maar Jeannette wil nu zelf haar brood gaan verdienen om, als dat mogelijk is, nog eens de schuldelschers van haar va der te kunnen betalen. Het is evenwel moeilijk eenig loonend werk te vinden. Buck blijft haar overal als een scha duw volgen en weet daardoor herhaal delijk gevaren die haar bedreigen, af te wenden. Nu zal Jeannette het op het tooneel probeeren. Over het geheel zag zij niet tegen de toe- llomst op. Het was een ontzettende verlich ting bij de Klngswolds vandaan te zijn. Eerst nu zij daar niet meer was, besefte zij, hoe zij het land aan die omgeving gehad had. Zij had er nooit aan kunnen wennen, zich altijd als in een gevangenis opgesloten gevoeld; en nu was zij vrijZij had die verlammende at mosfeer verlaten en zou in hard werken af leiding zoeken. Wat Otto Paul betreft, hij was een onaan genaam aanhangsel, dat zij op den koop toe moest nemen. Zij was volstrekt niet bang voor hem en het denkbeeld op de planken te te moeten verschijnen, stond haar ook niet tegen. Als zij het niet langer verkoos, kon zij het altijd opgeven. Jeannette was in die dagen vol moed en blakend van zelfvex-trou- wen. Door kracht van omstandigheden had zij eenmaal als souverclne geheerscht; nu waren de omstandigheden tegen haar, maar zij zou zich desondanks handhaven. Zij doste zich dien avond uit in een zeer eenvoudig toilet van zwart fluweel, een van de twee die zij na het onbarmhartig ziften van haar garderobe behouden had. Ook haar haren maakte zij uiterst eenvoudig op. Zij droeg geen enkel versiersel. En zonder er naar te kijken wist zij dat zij er aanbid delijk uitzag. Zij nam een taxi naar het Savoy, want zij behoefde immers haar diner niet te be talen en trad de vestibule in zelfbewuste houding binnen. En zooals zij gedacht had, behoefde zij niet te wachten. Otto Paul kwam haar onmiddellijk begroeten, en achter hem gingen twee mannen, bij het zien van wie zij de wenkbrauwen een weinig omhoog trok. Voor de derde maal dien dag sloot zijn slappe hand zich om de hare en zij hui verde bij die aanraking. „O, gij hebt het koud", zei hij opmerk zaam, en bracht haar verder. Zij bevrijdde zich met een beleefdheids- lachje. Zijn blikken bleven op haar geves tigd, en hij scheen zich te verzadigen aan de ivoorwitte blankheid van haar huid, die tegen het sombere van haar Japon afstak, toen zij haar avondmantel van de schou ders had laten glijden. Zij voelde bijna lust hem weer om te hangen, maar een ijverige kellner nam hem reeds uit haar handen. „Mag ik u aan mijn vrienden voorstellen?" vroeg Otto Paul. Zij keerde zich weer tot hem en werd door een nieuwe huivering overvallen. „Mijnheer Ritter!" stelde Otto Paul plech tig voor. „Mijnheer Morgenthal! Juffrouw Wyngold!" Jeannette maakte een ijzige buiging. Zij stonden haar bij het eerste gezicht tegen. Maar wat gaf dat? Ook zij behoorden tot „de eerste schrede". Ritter was een ionge man met een groo- ten neus en beweeglijke, donkere, schitte rende oogen. Hij lachte haar tijdens het voorstellen gemeenzaam toe. Morgenthal was geheel anders. Zijn gezicht en zijn oogen maren modderkleurig, maar onder zijn ijzergrauwen knevel vertoonden zich een paar buitengewoon volle, roode lippen, en hij droeg een korten, zwarten baard. Zijn haren waren zoodanig uitgevallen, dat zijn voorhoofd buitengewoon hoog scheen. „Het is mij zeer aangenaam", zei Mor genthal met een schrapende stem die een onmiskenbaar vreemd accent had. „Ik heb uw vader zeer goed gekend, Juffrouw Wyn gold". Dit klonk haar volkomen onverwacht in de ooren. Zij hield den adem in. bijna alsof zij een kreet onderdrukte. Maar tot haar verrassing en misnoegen kwam Ritter haar te hulp. nog voor zij zich hersteld had. „Juffrouw Wyngold, gij kunt u van mijn diepste sympathie en warmste bewondering overtuigd" houden", zei hij. „Het is mij een groot genoegen kennis met u te maken, en ik verheug mij er op. dat mijn werk in het theater mij met u in nadere aanraking brengen zal". Hij vernachtte blijkbaar dat zij van haar kant haar voldoening daarover zou te ken nen geven, maar Jeannette stelde hem vol komen te leur. Zij keek hem aan, naar zijn lange, sluike haren, die met veel brillantine glad achterover gestreken warene zijn lossen beweeglijken mond en hoewel vormelijk, be antwoordde haar blik zeker niet aan zijn verwachting. .Kom kom", liet Otto Paul zich hooren, wij zullen geen tijd verliezen met plicht plegingen. Een lekker dinertje wacht ons. Laten Wij er van genieten!" w Jeannettc werd weldra gewaar dat de op.-. vatting van Otto, van een diner te genieten, volstrekt niet met de hare overeenkwam. Zij vond het afgrijselijk. Van het andere twee tal vermeerd zij de blikken van Morgenthal, omdat zij êr zich beleedigd door gevoelde, en zij keek naar Ritter, alleen omdat zij vrees de dat de ander zich te gemeenzaam tegen over haar gedragen zou. Zij sprak met hen over banaliteiten, maar sloeg de oogen zel den op. Haar houding was nooit minach tend, maar zoo koud als ijs. „Ga ergens met mij zitten!" stelde Ritter haar aan het einde van het diner eensklaps voor. „Die twee blijven eeuwig eten!" „Ik dacht dat wij naar het theater zou den gaan", merkte Jeannette op. „O ja, straks. Maar niet tijdens het heele stuk. In het midden van het tweede bedrijf is vroeg genoeg". „Zooajs ge wilt", zei Jeannette met een lachje dat haar meer moeite kostte dan hij vermoedde. „Kom dan!" zei Ritter. „Otto, wij gaan een luchtje scheppen". Otto Paul lachte hem genadig toe. Hij zat gulzig te eten van een schotel gepofte kas tanjes, die speciaal voor hem toebereid was. Jeannette stond met welgevallen op. Van het drietal was Ritter stellig de minst on uitstaanbare. Zij liep langs de rijen tafeltjes met een statigheid, die zeer ver was van haar ware gevoelens. Het was zelfs een grootere beproeving geweest dan zij zich voorgesteld had. Maar nog wilde zij niet wanhopen. Er stond te veel op het spel. In de hal bevonden zich een menigte men- schen, en zij verhaastte haar stap, rechts noch links kijkende. Ritter stelde een afge zonderd hoekje voor, en dit kwam ook met haar wenschen overeen, maar om andere redenen dan de zijne. Zij liep naar een hoek je dat door een palmboom gedeeltelijk aan het gezicht onttrokken werd. Ritter bleef even achter om aan een voorbij gaanden kellner koffie te bestellen, maar zij wachtte niet op hem. Zij werd bezield door een smachtend verlangen van hier weg te ko men, vóór iemand uit het deftige publiek haar herkennen zou. Maar zij was reeds vlak bij den palm, toen zij een stem hoorde een stem vol verrukking, die uitriep: „Jeannette! Jean nette!" Zij bleef staan als werd haar plot seling het voortgaan belet. Het was een stem uit het verleden, dat wonderbaarlijke verleden van geluk, succes, en van gouden verwachtingen die zich nooit zouden verwezenlijken. „Jeannette! O Jeannette!" Een kinderlij ke gestalte drong zich uit de menigte naar voren. Een aangezicht van volkomen on schuld, met oogen als sterren, zag aanbid dend naar haar op. „Hoe zalig je terug-te zien!" hijgde de kleine hofdame. „Maak je het goed, lieve ling? En o, wat zie je er schoon uit!" De woorden werden bijna met ontzag ge zegd, want het verdriet had bij Jeannette bewerkt, wat het geluk nooit bij haar be werkt zou hebben. Het had haar dat uiter lijk geschonken van geestelijke kracht en lijdzaamheid, dat haar bekoorlijkheid ver hoogd had. Wat Otto Paul beschreven had als een onbeschrijfelijke aantrekkingsmacht, van haar schoonheid afgezonderd, weerspie gelde met den glans van een geslepen dia mant in de oogen van de kleine Valerie. Zij riep tranen daarin te voorschijn. „Je bent bewonderenswaardiger dan ooit", mompelde zij met teedere oprechtheid. „Maar, o, Jeannette...." Jeannette viel haar zonder meer in de rede. „Lieve, dat is waarlijk een verrassing. Wat doe je hier?" Zij drukte de hand van Valerie warm in de hare en hield haar vast. De tranen van Valerie moesten in ieder geval gestuit wor den. En toen zag zij achter Valerie een man opdagen, en keek in de half onbeschaamde oogen van Skittles. „Hé! Daar zijn wij weer!" merkte hij met zijn gewone luchtigheid op. „Het scherm gaat op welbekend hotel in Londen de zelfde personen als altijd! Heb je den laat- sten tijd nog iets van Buck gezien?" Zij haatte hem om zijn opzettelijk onver schillige houding, des te meer, omdat zij wistd at hij het vriendelijk bedoelde. Welk recht had Skittles om vriendelijk te zijn? Wilde hij het laten voorkomen alsof hij me delijden met haar had? De oude gloeiende verontwaardiging kwam weer bij haar op. Zij richtte het woord tot Valerie. „Maar hoe kom jij hier?" vroeg zij terug. Valerie maakte een half verlegen, half verzoekend gebaar. „Vertel jij het haar, Skittles", zei zij. „Vertel het zelf", antwoordde Skittles. Jannette giste het dadelijk. „Jelui zijn ge trouwd!" zei zij. „Vandaag", fluisterde Valerie, nu volko men verlegen. „Lieve!" hernam Jeannet. En alle omstan ders, mogelijke bekenden, Skittles de on achtzame. Ritter de onmogelijke, werden uit haar bewustzijn weggevaagd, toen zij het bevende meisje in haar armen nam en tee- der kuste. „God zegene je!" sprak zij zacht. „God zegene je, lieveling". „O. dank je", kon Valerie nauwelijks ant woorden. „Ik wensch je van ganscher harte geluk", zei zij, en de staalglans van haar grijze oogen werd een oogenblik door een floers verduisterd. „Zorg goed voor haar!" „Nou, dat zal ik!" antwoordde Skittles, toen hij haar hand vatte. „Verlaat je daar gerust op!" Hij sprak met de grootste koel bloedigheid. waaronder eenige verlegenheid verborgen lag. en onder die verlegenheid nog iets diepers. Op zijn trouwdag was Skittles menschclijker dan Jeannette hem ooit gezien had. Zij liet Valerie met een lachje in de schu we. kinderlijke oogen los. „Ik zal je nooit vergeten", zei zij. Valerie hield haar een oogenblik langer vast. „Ik jou ook niet. O, Jeannette, hoe jammer dat je niet wilt trouwen met Buck dan zouden wij zusters zijn!" Deze smartelijke, hoewel goedgemeende verzuchting, bracht haar pijnlijk tot bezin ning. Zij hield zich met geweld goed, maar kon er geen antwoord op geven. Ritter stond achter haar. Zij maakte zich van Valerie los. „Vaarwel!" zei zij. „Wanneer vertrekt de boot?" „Morgen", antwoordde Skittles. „Wij gaan eerst een paar dagen naar Parijs en dan te Marseille aan boord". „Ik wensch jelui alle geluk en veel voor spoed", zei Jeannette. „Kan ik je morgen niet komen bezoeken?" xroeg Valerie, „Logeer je hier?" Jeannette schudde' het hoofd. „Neen. Ik ben alleen vanavond maar hier voor za ken". Zij sprak de laatste woorden met groote duidelijkheid. „Vaarwel! Vaarwel, Skittles!" Zijn hand greep opnieuw de hare. Zij wist uit de manier waarop hij het vermeed Ritter aan te zien, dat hij dezen gezien had en raadde wat hij was. „Veel geluk, Jeannette!" antwoordde hij, „en de beste kerel van de wereld om het met je te deelen!" Zij kon hem niet straffen voor zijn vrij moedigheid. Hij was altijd moeilijk te straf fen geweest. Zij kon alleen doen alsof zij niet gehoord had. Met een laatsten glimlach voor het jonge bruidje keerde z zich om en voegde zich bij den wachtenden Ritter. Met een peinzenden blik over haar schou der liep Valerie met haar echtgenoot in te gengestelde richting. HOOFDSTUK Hl. Morgenthal Jeannette en Ritter zaten onder den palm en dronken koffie. Zij zou haar eigen ge dachten gaarne den vrijen loop gelaten heb ben, maar hij liet haar er geen tijd voor. Hij praatte onophoudelijk, en zij was verplicht hem aan te hooren. Hij scheen in zijn eigen schatting een soort van genie te zijn, en zij achtte het mogelijk dat, van een financieel standpunt beschouwd, er velen konden zijn die het met hem eens waren. Het was zijn „vak" om voor het tooneel van het „Karavaan" „talenten" te ontdekken en af te richten. Hij volbracht deze taak met allen ijzer en zelfvoldoening van de jeugd, en zijn vertrouwen in zichzel- ven kende geen grenzen. „Ik kan maken dat gij groot succes hebt, Juffrouw Wyngold", zei hij, „als gij mij laat begaan en ik u mag vormen zooals ik wil". Het was geen verlokkend vooruitzicht, maar niet daarom stond het haar tegen. Bij na ondanks zichzelve, voelde zij zich meege sleept door zijn geestdrift. „Ik kan u alles leeren wat gij moet we ten", verklaarde hij haar in ernst. „Ik kan u precies leeren hoe de menigte in te palmen. Dat is een gave van mij. Ik kan van te vo ren het effect berekenen dat iets hebben zal. Het is een zeldzame eigenschap, en Otto weet haar naar waarde te schatten". Jeannette achtte Otto best in staat de meeste dingen op hun juiste marktwaarde te schatten, maar zei het niet. Zij luisterde eenvoudig naar zijn ophakkerij, en putte daaruit haar eigen denkbeelden omtrent de nieuwe wereld, die zij op het punt stond binnen te gaan. Éénmaal liet hij haar opschrikken, en maakte hij haar bijna woedend met de opmerking dat zij alle belachelijke denk beelden van kaste moest opgeven. Maar zij drong haar gevoelens dadelijk terug, want, goed beschouwd, wat had zij eigenlijk om trotsch op te zijn? Niettemin kon zij het niet nalaten een kleinen steek toe te dienen. „Ik veronderstel dat een goede reputatie eerder een nadeel dan een voordeel bij het Karavaan is?" vroeg zij. „Neen, neen, zoo bedoel ik het niet", haastte Ritter zich te zeggen. „Alleen moe ten wij volkomen vrijheid van handelen be zitten om tot succes te geraken. Ik bedoel er mogen geen vooroordeelen van welken aard ook bestaan. Gij ziet er niet uit als een overdreven preutsch meisje, en ik zeg u vooruit dat zooiets op Otto geen indruk maakt, terwijl Morgenthal in het geheel geen kuren van een vrouw afwacht. Ge weet waar ik op doel". Hij gaf haar een knipoogje en zij deed ijs koud alsof zij het niet zag. De mannen over wie zij het hadden, naderden; Morgenthal in waggelenden gang, en zij hoorde Ritter in zichzelf lachen. „Hij zal er straks over heen zijn", momplde hij. „Over een uurtje zal hij gezellig praten, terwijl de arme Otto slaapt". Otto scheen inderdaad reeds in zeer sla- perigen toestand te verkeeren. Hij liet zich zwaar in een stoel vallen en dronk koffie met likeur, terwijl Morgenthal alleen likeur gebruikte. Het gesprek kwijnde, want Jean nette was er reeds lang overheen om banali teiten aan te hooren, en Ritter was de eeni ge van het gezelschap, die tot het voeren van een gesprek in staat was. Morgenthal zocht Jeannette met de oogen en toen hij haar gevonden had zag hij haar met beleedigende blikken aan. Toen hij weer een glas gedronken had, wendde hij zijn oogen van Jeannette af en scheen zijn geestelijk evenwicht herkregen te hebben. „Als wij nu eens naar het theater gingen?" stelde hij vragende voor. Otto Paul ontwaakte uit zijn roes. „Uitste kend, mijn waarde, uitstekend. We zullen gaan, Ritter, wil je.een taxi bestellen, terwijl ik afreken?" Jeannette stond met Ritter op en ging haar mantel halen. Een oogenblik alleen ge bleven, stelde zij zich de vraag, of zij zich sterk genoeg voelde het huiveringwekkend avontuur voort te zetten, maar weldra had zij de haar aangeboren flinkheid herwonnen en gordde zij zich in een maliënkolder van ijskoude ongenaakbaarheid. Zij persten zich in -een taxi, waarbij de omvangrijke gestalte van Otto lomp tegen haar aanbotste, en Morgenthal met opzet vlak tegenover haar ging zitten. Het lag niet in de natuur van Jeannette zich spoedig uit het veld te laten slaan, maar deze man had iets over zich waarvan zij formeel walgde. De lucht van spiritualiën, die hij uitademde, vulde de taxi, en maakte haar bijna onpas selijk. Het zakelijke egoïsme van Ritter vormded aarbij een bijna welkome tegenstel ling. Als Ritter niet aanwezig geweest was had zij misschien het portier van de taxi geopend om te kunnen wegloopen. Zij kwamen aan het theater en zij ademde de avondlucht met genot in. Zij gingen recht naar hun loge. maar daar aangekomen, was zij met Ritter alleen. De twee anderen wa ren eerst nog een verfrissching gaan nemen. De voorstelling was in vollen gang. Zij be proefde er belang in te stellen, maar kon haar aandacht er niet toe bepalen. Zij luisterde met een zenuwachtige gejaagdheid die zij nooit eerder ondervonden had, of Morgenthal kwam. Toen hij en Otto zich eindelijk bij hen ge voegd hadden, had hij dat stadium van nuchterheid bereikt, die een staat van zware dronkenschap dikwijls kenmerkt. Hij zat vlak achter haar. zijn arm rustte op de leu ning van haar stoel, zijn gezicht was dicht bij haar schouder; Otto zat naast haar, en Ritter verder af. Zij was een gevangene, en haar walging voor haar cipier nam ieder oogenblik toe. Zij leunde met de armen op de balustrade van de loge om zoo ver mo gelijk van hem af te zijn en hield haar oogen strak op het tooneel gevestigd. Zij dacht, dat als hij haar aanraakte, zij in staat zou zijn zich uit de logo# naar bene den te storten. Maar het bedrijf nam een einde, de lichten werden opgedraaid en zij bemerkte, dat hij zich niet bewogen had* Op suffen, half slaperigen toon vroeg Otto haar meening over wat zij had zien opvoe ren. Haar antwoord was eenigszins onsamen hangend, maar tot haar vreugde merkte hij het niet op. Toen werd achter haar een stoel verschoven en in het eerst schrikkende, zag zij daarna dat Morgenthal de loge verliet om weer te gaan drinken. Toen hij de deur sloot kruisten zijn oogen de hare, en hij lachte haar toe op een manier die haar bloed deed verstijven. Tijdens de geheele pauze luisterde zij of hij terug kwam. Het baatte niet of zij zich voorpraatte dat zij zich noodeloos ongerust maakte. Haar instinct waarschuwde haar voor het gevaar. En deze stem liet zich on eindig meer gelden dan de stem der rede. De lichten werden gedoofd en het tweede bedrijf begon, voor hij terug kwam. Hij trad onhoorbaar binnen en zij voelde zijn heeten adem op haar hals, toen hij weer was gaan zitten. Een oogenblik later werd haar hals aangeraakt door iets warms een afschu welijke aanraking. Waren het zijn lippen ge weest? Zij stiet een geluid uit dat bijna een onderdrukte gil was. „Ik heb wat sigaretten voor u meege bracht", zei Morgenthal. Zij was half opgestaan, maar bedacht zich en ging weer zitten. Daarbij schoof zij haar stoel een eindje verder van hem weg, zoodat haar rug niet meer ten volle naar hem toe gekeerd was. „Dank u", zei zij. „Ik heb geen trek in rooken". Hij stopte het pakje in haar zak. „Neem ze toch maar", zei hij, „misschien verandert ge van voornemen". De gemeenzaamheid van de handeling en de woorden beleedigden haar diep. Zonder één woord nam zij het pakje uit haar zak en smeet het op den grond. Morgenthal loosde een zucht, maar zei niets. Jeannette wijdde haar aandacht aan het tooneel. Het voorval had zijn goede zijde ge had. Het was gemakkelijker den man open lijk te weerstreven. Hij ondernam geen verdere pogingen tot gemeenzaamheid, en zij hoopte den man voorloopig voldoende afgeschrikt te hebben. Otto Paul zat te snurken. Ritter bukte zich af en toe over hem heen alsof hij een meu belstuk was en maakte Jeannette op het een of ander opmerkzaam. Langzamerhand raakten haar gedachten aan Morgenthal op den achtergrond en werd haar belangstelling in de revue wakker. Rit ter bezat de gave zijn eigen meening aan anderen over te brengen met een levendig heid van schildering, die zeer onderhoudend was. Aan het einde van het tweede bedrijf waren Jeannette een menigte punten opge helderd, die volkomen nieuw voor haar wa ren en de oogen van Ritter rustten op haar met een goedkeurenden blik. Hij wist het zoo aan te leggen dat hij door terzijde schuiving van Otto, gedurende het laatste bedrijf naast haar zat. Als Morgenthal er niet geweest was, had Jeannette bijna van de voorstelling kunnen genieten, maar nu scheen het oogenblik ge komen dat Ritter voorspeld had, en zonder plichtpleging of eenig nakomen van de wel levendheid, nam hij aan het gesprek deel. Het was onmogelijk hem te beleedigen, on dervond Jeannette, want hij was voor geen enkele hatelijkheid vatbaar, zoodat zij ten slotte gedwongen was zijn inmenging te aan vaarden. Tot haar groote verademing scheen zijn verliefde bui echter voorbij. Zij deed haar uiterste best haar gedachten geheel tot de revue te bepalen en slaagde er ge deeltelijk in, want 'het stuk was werkelijk bo ven het gewone verheven en zij begreep snel, waar en hoe Ritter verbetering wenschte aan te brengen. Toen het scherm eindelijk viel, kon zij van geestdrift zelfs eenigszins lachen. Het was zoo geheel verschillend van alles wat zij tot dusver gekend had een volkomen nieuwe ondervinding. Otto Paul werd wakker en zag haar aan moedigend aan. Hij lachte ook tegen Ritter, wat goedkeuring beduiden moest, en Jean nette wist dat men de hoogste verwachtin gen omtrent haar koesterde. „Kom morgen in het theater", zei Ritter bij het afscheid nemen tot haar. „Hoe laat?" vroeg Jeannette. „Ik zal er te tien uur zijn", antwoordde Ritter. „Otto komt gewoonlijk te elf, maar kom vroeg, dan kan ik u alles toonen!" Zij beloofde het, want het lot scheen op de een of andere wijze de hand in het spel te heb-y. ben. Zij had Morgenthal ten eenenmale uit haar berekeningen geschakeld. Hij mocht verwerpelijk zijn, maar onhandelbaar was hij blijkbaar niet, en zij troostte zich met de gedachte, dat zij hem waarschijnlijk zeer weinig zien zou. Met de belofte vroeg te zullen komen, scheidde zij van Ritter, en gins naar haar nederige woning terug. Waarheen deze nieuwe weg ook mocht lei den, hij beloofde haar iets nieuws van den meest opwindenden aard. Zij werd niet aan getrokken door den glans van het tooneel, maar door het hoopvol vooruitzicht haar zorgen in haar werk te kunnen vergeten. Dit was wat zij van den beginnen verlangd had. En bovendien, dit was werk, dat zij niet aan de gunst van vrienden te danken had. Haar gevallen trots verhief zich uit het stof. Kon er misschien, geen dag aanbreken, waarop zij de wereld weer vrij in de oogen mocht zien? HOOFDSTUK IV. VROUW AMMER. Den volgenden morgen stipt te tien uur, stond Jeannette aan de deur voor het per soneel van Het Karavaan Theater. Deze be vond zich in een smal, morsig straatje, een plaats, waarvan zij het bestaan in haar da gen van voorspoed nooit vermoed had. Een boodschapsjongen, dia oorverscheurend schel een wijsje floot, was het eenige zichtbare wezen. Maar de toegangsdeur stond open. en een emmer vuil water waaruit een halfver sleten dweil hing. stond midden in den door tocht. Ze ontweek deze en trad binnen. Bijna onmiddellijk werd zij uit het don kere binnenste door een stem aangeroepen. „Hallo, juffie! En wat moet ge?" Jeannette bleef stilstaan, en een vrouw, die een voorschoot van zakkengoed en een manspet droeg, kwam haar in de gang te gemoet. Zij had het leelijkste gezicht dat Jeannette ooit gezien had, maar het werd verlicht door een paar blauwe oogen, die goedaardig glinsterden. „Het is een wonder dat je niet over dien emmer gestruikeld bent. Maar ik wachtte geen bezoek. Als je soms iemand mot hebbe, dan is d'r niemand hier. Misschien komme ze later, maar je ben wat te vroeg. „Misschien ben ik te vroeg", antwoordde Jeannette. „Ik ben gekomen om mijnheer Ritter te spreken". „O! Hem! Charlie hè? Nou, lang wegblijve zal die niet". De blauwe oogen bleven haar nieuwsgierig opnemen. „Ga d'er zoolang bij zitten in de zaaL Je weet zeker den wegl" „Neen, ik ben dezen weg nog nooit eerde! gekomen", zei Jeannette. „Kijk ik docht al aas een nieuwe. Ik zal je de weg wijze. Ik werk hier temet, twalt! jaar, dus weet 'm zou ik zegge. Ik heb d'er al heel wat zien komme en gaan. En in Londen is geen komedie waar de plaatse schoonde biime dan in de mijne. En ze make zoor. .rommel. As ik moei thuis kom, zeit me man altijd tegen me: „Wat doe je nog te werke, dom wijfie? De kinderen gaan ook uit werk» en ik verdien ook nog wel een stukkie brood" zeit ie. Maar dan zeg ik altijd tegen 'm: „He; jij je kakement", zeg ik, ,,'t is me lust en mi leve. As ik niet meer na die oude kemedii gong, dan wier ik meteen een oud bessie'; zeg ik altijd. En 't is me lust en me leve] liefie, maar niks voor een die d'er uitziet as jij. Je staat er nieuw voor, dat zien ik wel", Onder het spreken was zij Jeannette voor gegaan door ee gang, waar zich aan weert- kanten kleedkamers bevonden. Ze kwamea aan een tweede deur, die door een bezem open gehouden werd en toegang verleend! tot het tooneel. Er heerschte een halfduist«| en alles was stil. Jeannette keek belangstel, lend rond. Het groote asbest brandvrije scherm waj neergelaten. Zij staken het tooneel over es kwamen aan een deur waartusschen een stol blika gestoken was. Klaarblijkelijk acht;e men het wenschelijk tijdens het schoonma- ken alles goed te laten doortochten, wan: overal in het gebouw tochtte het geweldig. Het bracht Jeannette aan het rillen, maar zij beklaagde zich niet. Haar praatzieke gift steeds volgende, kwam zij in de zaal zelve, die donker en ledig was. „Gaan daar nou zoolang in de stalles zitte!' raadde haar nieuwe kennis haar aan. „He: is een best plaassie om in te ruste. Ik doen het zelf wel is as ik klaar ben. Strek de bee- ne maar wat uit, as je moe ben. Me man zei» ook altijd: „Mins, as je moei bent, ga d'er dan bij zitte, dan voorkom je dat je mo; gaan ligge". Ik heb d'er natuurlijk niet U veel mee op", en zij lachte om de geestig, heid van het gezegde, „maar iedereen mag d'er toch wel wat van in z'n zak steke. Alles met mate, zeg ik, alles met spate, dat maak-, dat een mins oud wordt. Maar in de kemedis wille ze d'er niks van wete en da's de zuiver» waarheid. M'en eige meissies hou ik d'er vandaan. Nee, zeg ik, je gaat in een dienst en verdien fatsoendelijk je brood. Niks van dat poeiere en beschildere. En bedenk je nog is twee male bij je eige zeivers, liefie, voor jij d'er an begint, as je na me raad luistere wil Ik heb niks niet tege Charlie Ritter, en hij 13 pienter genoeg. Maar hij het niet veel in te brenge en hij gaat ook raar met ze om. Ver- trouwe doe ik 'm niet. As dat ik ze geen van alle vertrouw". Zij schudde onheilspellend het hoofd en begon met grooten ijver het gepolitoerde hout van den achterkant van de stalles met haar lap te wrijven. „Jawel, maar ik geloof dat men bij ieder beroep wat op den koop toe moet nemen", merkte Jeannette op, die zich na een kort zwijgen bewust werd, dat van haar verwacht werd, dat rij iets terug zou zeggen. „Ja, zeg uwes dat wel". Het opwrijven werd plotseling gestaakt. „Maar d'r benne gevare en gevare, en as je hier meer komt, zul je zien wat ik bedoel. Zoek liever een dienst. Kijk nou eens na mijn Alice; die is tien jaar in een betrekking geweest en nou gaat ze trouwe. Een mins kent z'n geluk niet, zeg ik altijd. Maar af fijn, as je jong bint!" Dit schonk Jeannette afleiding. Zij betrap te zich er op, dat zij in het donker zat te lachen. „Jawel, maar iemand kan niet altijd jong blijven", zei zij. „En vindt ge het niet prettig, dat zij nu hun heele leven met el kaar zullen gaan?" „Nou! Je bent ook nog jong, liefie. Wacht maar is! En wat je doet, doe het niet in een vloek en 'n zucht! En raak je hart niet kwijt aan die Charlie! Hij is d'r zoo een, die toch nooit met een meissie trouwt. Daar is ie veel te pienter voor". „Ik hoop, dat ik er ook te pienter voor ben" merkte Jeannette op. „Dat zelle we hope, liefie. En begin ook maar geen kunsies met die meheer Morgen- thaler, 'n Vuile hond, dat is ie wat ie is". „Zoo zou ik hem zelf ook genoemd hebben" zei Jeannette, met een bijna onwillekeurigen blik op de directeursloge, die boven haar hoofd vaag uitstak. „Maar wat fs u alzoo van hem bekend, zou ik graag willen weten?" „Ik weet meer dan ik tegen een. dame aü u zou durvev ertelle". En toen er voetstappen klonken zei ze: „Maar daar zal je de jonge meheer hebbe, Ik ben hier zoo klaar en ga dan den boel ver der schoonmake. Doe of je thuis bent, liefie! En vergeet niet waarvoor ik je gewaar- schouwd heb. Doe nooit wat in 'n vloek en 'n zucht". „Dank u. Ik zal het onthouden", antwoord de Jeannette. Hiermede was het gesprek afgeloopen, want vrouw Ammer was weer stevig met wrijven begonnen en scheen voor niets an ders oogen te hebben. Jeannette bleef stil op haar plaatsje ritten en luisterde naar het geklop achter hel scherm, nieuwsgierig wat de dag verder brengij zou. Het was zeer koud en het tochtte in de zaal van alle kanten. Zij overwoog een wandeling door de gangen, toen zij eensklaps van achteren iemand hoorde naderen. Zij keerde zich in haar stoel om, en was in een oogwenk opgespron gen. „Blijf zitten!" riep Morgenthaler haar toe, „Ik kom expres eens rustig met u praten. Ritter is met Otto bezig en zal weldra hier zijn. Ik kom zoolang naast u ritten als ik mag". Onder het spreken was hij over de rugleu ning van den naast haar staanden fauteuil gestapt, legde een hand op haar arm, en drukte haar op haar plaats terug. Jeannette bevrijdde zich met een hoog hartig gebaar, dat duidelijk genoeg was. Zij ging evenwel weer zitten, daar zij nie: verder kon gaan zonder een openlijke breuk te veroorzaken. „Dat is goed", zei Morgenthal, en kwam naast haar zitten. „Nu zullen wij tot zaken komen, juffrouw Wyngold. Ik heb begrepen dat gij een engagement bij ons wenscht. Heeft mijnheer Otto Paul u reeds een be paald voorstel gedaan?" „Neen", antwoordde Jeannette. Zijn zakelijke toon stelde haar gerust. Hij scheen zijn onhebbelijk gedrag van den vo- rigen avond vergeten te*zijn, en Jeannette deed daartoe dus ook haar best. „Daar gij een beginneling zijt", ging Mor genthal op zalvenden toon voort, „kunt gij natuurlijk niet dadelijk een hoog salaris ver wachten. Ge moet alles nog leeren, nietwaar? Dat heeft u zeker bedacht?" „Als het genoeg is om van te leven", ant woordde Jeannette praktisch. „O, zeker, zeker!" Hij maakte een breed gebaar. Maar in het allereerste begin kunnen wij u niet veel aanbieden. Eigenlijk gezegd, strijdt het geheel met onze gewoonten een meisje gedurende de weken van haar oefe- ningstijd salaris uit te betalen". „In dat geval", hernam Jeannettc, „moet ik elders naar werk uitzien". (Wordt vervolgd.)!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 14