DE VEREERDER VAN
JEANNETTE.
NAAR HET ENGELSCH VAN ETHEL M. DELL.
(Korte inhoud van het voorafgaande)
Jeannettc is een weeldekind, de toe
komst lacht haar dan ook tegen. Zij is
immers mooi, heeft bovendien een rij
ken vader en natuurlijk veel aanbid
ders.
Haar keuze valt op Lord Conister,
een aristocraat die zeer geëerd is.
De meerderjarigheidsverklaring van
Jeannette zal tegelijk met haar verlo
ving gevierd worden met schitterende
feestelijkheden die dagen duren. Haar
Yadcr toont zich zenuwachtig, het is
alsof hij naar het tijdstip verlangt dat
Jeannettc getrouwd zal zijn. Toch heeft
hij zijn dochter zielslief. Het is dan ook
alleen omdat hij. naar hij zegt, niet
gezond is. Hij wil Jeannette's toekomst
verzekerd zien.
Buck, die Jeannette reeds jaren in stil
te bemint, blijft haar bewaken en met
zijn zorgen omringen.
Als het verlovingsfeest in vollen
gang is, treden eenige detectives bin
nen om haar vader te te arresteeren
wegens bedriegelijke bankbreuk. Hij
ontgaat die schande door een eind
aan zijn leven te maken.
Lord Conister gedraagt zich zoo, dat
Jeannette hem zijn woord teruggeeft.
Buck verzekert haar, dat zijn liefde
tegen zoo'n stoot bestand is, maar
Jeannette wil nu zelf haar brood gaan
verdienen om, als dat mogelijk is, nog
eens de schuldelschers van haar va
der te kunnen betalen.
Het is evenwel moeilijk eenig loonend
werk te vinden.
Buck blijft haar overal als een scha
duw volgen en weet daardoor herhaal
delijk gevaren die haar bedreigen, af
te wenden.
Nu zal Jeannette het op het tooneel
probeeren.
Over het geheel zag zij niet tegen de toe-
llomst op. Het was een ontzettende verlich
ting bij de Klngswolds vandaan te zijn. Eerst
nu zij daar niet meer was, besefte zij, hoe zij
het land aan die omgeving gehad had. Zij
had er nooit aan kunnen wennen, zich altijd
als in een gevangenis opgesloten gevoeld; en
nu was zij vrijZij had die verlammende at
mosfeer verlaten en zou in hard werken af
leiding zoeken.
Wat Otto Paul betreft, hij was een onaan
genaam aanhangsel, dat zij op den koop toe
moest nemen. Zij was volstrekt niet bang
voor hem en het denkbeeld op de planken te
te moeten verschijnen, stond haar ook niet
tegen. Als zij het niet langer verkoos, kon
zij het altijd opgeven. Jeannette was in die
dagen vol moed en blakend van zelfvex-trou-
wen. Door kracht van omstandigheden had
zij eenmaal als souverclne geheerscht; nu
waren de omstandigheden tegen haar, maar
zij zou zich desondanks handhaven.
Zij doste zich dien avond uit in een zeer
eenvoudig toilet van zwart fluweel, een van
de twee die zij na het onbarmhartig ziften
van haar garderobe behouden had. Ook haar
haren maakte zij uiterst eenvoudig op. Zij
droeg geen enkel versiersel. En zonder er
naar te kijken wist zij dat zij er aanbid
delijk uitzag.
Zij nam een taxi naar het Savoy, want
zij behoefde immers haar diner niet te be
talen en trad de vestibule in zelfbewuste
houding binnen. En zooals zij gedacht had,
behoefde zij niet te wachten. Otto Paul
kwam haar onmiddellijk begroeten, en
achter hem gingen twee mannen, bij het
zien van wie zij de wenkbrauwen een weinig
omhoog trok.
Voor de derde maal dien dag sloot zijn
slappe hand zich om de hare en zij hui
verde bij die aanraking.
„O, gij hebt het koud", zei hij opmerk
zaam, en bracht haar verder.
Zij bevrijdde zich met een beleefdheids-
lachje. Zijn blikken bleven op haar geves
tigd, en hij scheen zich te verzadigen aan
de ivoorwitte blankheid van haar huid, die
tegen het sombere van haar Japon afstak,
toen zij haar avondmantel van de schou
ders had laten glijden. Zij voelde bijna lust
hem weer om te hangen, maar een ijverige
kellner nam hem reeds uit haar handen.
„Mag ik u aan mijn vrienden voorstellen?"
vroeg Otto Paul.
Zij keerde zich weer tot hem en werd door
een nieuwe huivering overvallen.
„Mijnheer Ritter!" stelde Otto Paul plech
tig voor. „Mijnheer Morgenthal! Juffrouw
Wyngold!"
Jeannette maakte een ijzige buiging. Zij
stonden haar bij het eerste gezicht tegen.
Maar wat gaf dat? Ook zij behoorden tot
„de eerste schrede".
Ritter was een ionge man met een groo-
ten neus en beweeglijke, donkere, schitte
rende oogen. Hij lachte haar tijdens het
voorstellen gemeenzaam toe. Morgenthal
was geheel anders. Zijn gezicht en zijn
oogen maren modderkleurig, maar onder
zijn ijzergrauwen knevel vertoonden zich
een paar buitengewoon volle, roode lippen,
en hij droeg een korten, zwarten baard. Zijn
haren waren zoodanig uitgevallen, dat zijn
voorhoofd buitengewoon hoog scheen.
„Het is mij zeer aangenaam", zei Mor
genthal met een schrapende stem die een
onmiskenbaar vreemd accent had. „Ik heb
uw vader zeer goed gekend, Juffrouw Wyn
gold".
Dit klonk haar volkomen onverwacht in
de ooren. Zij hield den adem in. bijna alsof
zij een kreet onderdrukte. Maar tot haar
verrassing en misnoegen kwam Ritter haar
te hulp. nog voor zij zich hersteld had.
„Juffrouw Wyngold, gij kunt u van mijn
diepste sympathie en warmste bewondering
overtuigd" houden", zei hij. „Het is mij een
groot genoegen kennis met u te maken, en
ik verheug mij er op. dat mijn werk in het
theater mij met u in nadere aanraking
brengen zal".
Hij vernachtte blijkbaar dat zij van haar
kant haar voldoening daarover zou te ken
nen geven, maar Jeannette stelde hem vol
komen te leur. Zij keek hem aan, naar zijn
lange, sluike haren, die met veel brillantine
glad achterover gestreken warene zijn lossen
beweeglijken mond en hoewel vormelijk, be
antwoordde haar blik zeker niet aan zijn
verwachting.
.Kom kom", liet Otto Paul zich hooren,
wij zullen geen tijd verliezen met plicht
plegingen. Een lekker dinertje wacht ons.
Laten Wij er van genieten!"
w Jeannettc werd weldra gewaar dat de op.-.
vatting van Otto, van een diner te genieten,
volstrekt niet met de hare overeenkwam. Zij
vond het afgrijselijk. Van het andere twee
tal vermeerd zij de blikken van Morgenthal,
omdat zij êr zich beleedigd door gevoelde, en
zij keek naar Ritter, alleen omdat zij vrees
de dat de ander zich te gemeenzaam tegen
over haar gedragen zou. Zij sprak met hen
over banaliteiten, maar sloeg de oogen zel
den op. Haar houding was nooit minach
tend, maar zoo koud als ijs.
„Ga ergens met mij zitten!" stelde Ritter
haar aan het einde van het diner eensklaps
voor. „Die twee blijven eeuwig eten!"
„Ik dacht dat wij naar het theater zou
den gaan", merkte Jeannette op.
„O ja, straks. Maar niet tijdens het heele
stuk. In het midden van het tweede bedrijf
is vroeg genoeg".
„Zooajs ge wilt", zei Jeannette met een
lachje dat haar meer moeite kostte dan hij
vermoedde.
„Kom dan!" zei Ritter. „Otto, wij gaan
een luchtje scheppen".
Otto Paul lachte hem genadig toe. Hij zat
gulzig te eten van een schotel gepofte kas
tanjes, die speciaal voor hem toebereid was.
Jeannette stond met welgevallen op. Van
het drietal was Ritter stellig de minst on
uitstaanbare. Zij liep langs de rijen tafeltjes
met een statigheid, die zeer ver was van
haar ware gevoelens. Het was zelfs een
grootere beproeving geweest dan zij zich
voorgesteld had. Maar nog wilde zij niet
wanhopen. Er stond te veel op het spel.
In de hal bevonden zich een menigte men-
schen, en zij verhaastte haar stap, rechts
noch links kijkende. Ritter stelde een afge
zonderd hoekje voor, en dit kwam ook met
haar wenschen overeen, maar om andere
redenen dan de zijne. Zij liep naar een hoek
je dat door een palmboom gedeeltelijk aan
het gezicht onttrokken werd. Ritter bleef
even achter om aan een voorbij gaanden
kellner koffie te bestellen, maar zij wachtte
niet op hem. Zij werd bezield door een
smachtend verlangen van hier weg te ko
men, vóór iemand uit het deftige publiek
haar herkennen zou.
Maar zij was reeds vlak bij den palm,
toen zij een stem hoorde een stem vol
verrukking, die uitriep: „Jeannette! Jean
nette!" Zij bleef staan als werd haar plot
seling het voortgaan belet.
Het was een stem uit het verleden, dat
wonderbaarlijke verleden van geluk, succes,
en van gouden verwachtingen die zich nooit
zouden verwezenlijken.
„Jeannette! O Jeannette!" Een kinderlij
ke gestalte drong zich uit de menigte naar
voren. Een aangezicht van volkomen on
schuld, met oogen als sterren, zag aanbid
dend naar haar op.
„Hoe zalig je terug-te zien!" hijgde de
kleine hofdame. „Maak je het goed, lieve
ling? En o, wat zie je er schoon uit!"
De woorden werden bijna met ontzag ge
zegd, want het verdriet had bij Jeannette
bewerkt, wat het geluk nooit bij haar be
werkt zou hebben. Het had haar dat uiter
lijk geschonken van geestelijke kracht en
lijdzaamheid, dat haar bekoorlijkheid ver
hoogd had. Wat Otto Paul beschreven had
als een onbeschrijfelijke aantrekkingsmacht,
van haar schoonheid afgezonderd, weerspie
gelde met den glans van een geslepen dia
mant in de oogen van de kleine Valerie. Zij
riep tranen daarin te voorschijn.
„Je bent bewonderenswaardiger dan ooit",
mompelde zij met teedere oprechtheid.
„Maar, o, Jeannette...."
Jeannette viel haar zonder meer in de
rede. „Lieve, dat is waarlijk een verrassing.
Wat doe je hier?"
Zij drukte de hand van Valerie warm in
de hare en hield haar vast. De tranen van
Valerie moesten in ieder geval gestuit wor
den. En toen zag zij achter Valerie een man
opdagen, en keek in de half onbeschaamde
oogen van Skittles.
„Hé! Daar zijn wij weer!" merkte hij met
zijn gewone luchtigheid op. „Het scherm
gaat op welbekend hotel in Londen de
zelfde personen als altijd! Heb je den laat-
sten tijd nog iets van Buck gezien?"
Zij haatte hem om zijn opzettelijk onver
schillige houding, des te meer, omdat zij
wistd at hij het vriendelijk bedoelde. Welk
recht had Skittles om vriendelijk te zijn?
Wilde hij het laten voorkomen alsof hij me
delijden met haar had? De oude gloeiende
verontwaardiging kwam weer bij haar op.
Zij richtte het woord tot Valerie. „Maar
hoe kom jij hier?" vroeg zij terug.
Valerie maakte een half verlegen, half
verzoekend gebaar. „Vertel jij het haar,
Skittles", zei zij.
„Vertel het zelf", antwoordde Skittles.
Jannette giste het dadelijk. „Jelui zijn ge
trouwd!" zei zij.
„Vandaag", fluisterde Valerie, nu volko
men verlegen.
„Lieve!" hernam Jeannet. En alle omstan
ders, mogelijke bekenden, Skittles de on
achtzame. Ritter de onmogelijke, werden uit
haar bewustzijn weggevaagd, toen zij het
bevende meisje in haar armen nam en tee-
der kuste. „God zegene je!" sprak zij zacht.
„God zegene je, lieveling".
„O. dank je", kon Valerie nauwelijks ant
woorden. „Ik wensch je van ganscher harte
geluk", zei zij, en de staalglans van haar
grijze oogen werd een oogenblik door een
floers verduisterd. „Zorg goed voor haar!"
„Nou, dat zal ik!" antwoordde Skittles,
toen hij haar hand vatte. „Verlaat je daar
gerust op!" Hij sprak met de grootste koel
bloedigheid. waaronder eenige verlegenheid
verborgen lag. en onder die verlegenheid nog
iets diepers. Op zijn trouwdag was Skittles
menschclijker dan Jeannette hem ooit gezien
had.
Zij liet Valerie met een lachje in de schu
we. kinderlijke oogen los. „Ik zal je nooit
vergeten", zei zij.
Valerie hield haar een oogenblik langer
vast. „Ik jou ook niet. O, Jeannette, hoe
jammer dat je niet wilt trouwen met Buck
dan zouden wij zusters zijn!"
Deze smartelijke, hoewel goedgemeende
verzuchting, bracht haar pijnlijk tot bezin
ning. Zij hield zich met geweld goed, maar
kon er geen antwoord op geven.
Ritter stond achter haar. Zij maakte zich
van Valerie los.
„Vaarwel!" zei zij. „Wanneer vertrekt de
boot?"
„Morgen", antwoordde Skittles. „Wij gaan
eerst een paar dagen naar Parijs en dan te
Marseille aan boord".
„Ik wensch jelui alle geluk en veel voor
spoed", zei Jeannette.
„Kan ik je morgen niet komen bezoeken?"
xroeg Valerie, „Logeer je hier?"
Jeannette schudde' het hoofd. „Neen. Ik
ben alleen vanavond maar hier voor za
ken". Zij sprak de laatste woorden met
groote duidelijkheid. „Vaarwel! Vaarwel,
Skittles!"
Zijn hand greep opnieuw de hare. Zij wist
uit de manier waarop hij het vermeed Ritter
aan te zien, dat hij dezen gezien had en
raadde wat hij was.
„Veel geluk, Jeannette!" antwoordde hij,
„en de beste kerel van de wereld om het met
je te deelen!"
Zij kon hem niet straffen voor zijn vrij
moedigheid. Hij was altijd moeilijk te straf
fen geweest. Zij kon alleen doen alsof zij niet
gehoord had.
Met een laatsten glimlach voor het jonge
bruidje keerde z zich om en voegde zich bij
den wachtenden Ritter.
Met een peinzenden blik over haar schou
der liep Valerie met haar echtgenoot in te
gengestelde richting.
HOOFDSTUK Hl.
Morgenthal
Jeannette en Ritter zaten onder den palm
en dronken koffie. Zij zou haar eigen ge
dachten gaarne den vrijen loop gelaten heb
ben, maar hij liet haar er geen tijd voor. Hij
praatte onophoudelijk, en zij was verplicht
hem aan te hooren.
Hij scheen in zijn eigen schatting een
soort van genie te zijn, en zij achtte het
mogelijk dat, van een financieel standpunt
beschouwd, er velen konden zijn die het met
hem eens waren. Het was zijn „vak" om voor
het tooneel van het „Karavaan" „talenten"
te ontdekken en af te richten. Hij volbracht
deze taak met allen ijzer en zelfvoldoening
van de jeugd, en zijn vertrouwen in zichzel-
ven kende geen grenzen.
„Ik kan maken dat gij groot succes hebt,
Juffrouw Wyngold", zei hij, „als gij mij laat
begaan en ik u mag vormen zooals ik wil".
Het was geen verlokkend vooruitzicht,
maar niet daarom stond het haar tegen. Bij
na ondanks zichzelve, voelde zij zich meege
sleept door zijn geestdrift.
„Ik kan u alles leeren wat gij moet we
ten", verklaarde hij haar in ernst. „Ik kan u
precies leeren hoe de menigte in te palmen.
Dat is een gave van mij. Ik kan van te vo
ren het effect berekenen dat iets hebben
zal. Het is een zeldzame eigenschap, en
Otto weet haar naar waarde te schatten".
Jeannette achtte Otto best in staat de
meeste dingen op hun juiste marktwaarde te
schatten, maar zei het niet. Zij luisterde
eenvoudig naar zijn ophakkerij, en putte
daaruit haar eigen denkbeelden omtrent de
nieuwe wereld, die zij op het punt stond
binnen te gaan.
Éénmaal liet hij haar opschrikken, en
maakte hij haar bijna woedend met de
opmerking dat zij alle belachelijke denk
beelden van kaste moest opgeven. Maar zij
drong haar gevoelens dadelijk terug, want,
goed beschouwd, wat had zij eigenlijk om
trotsch op te zijn?
Niettemin kon zij het niet nalaten een
kleinen steek toe te dienen. „Ik veronderstel
dat een goede reputatie eerder een nadeel
dan een voordeel bij het Karavaan is?"
vroeg zij.
„Neen, neen, zoo bedoel ik het niet",
haastte Ritter zich te zeggen. „Alleen moe
ten wij volkomen vrijheid van handelen be
zitten om tot succes te geraken. Ik bedoel
er mogen geen vooroordeelen van welken
aard ook bestaan. Gij ziet er niet uit als een
overdreven preutsch meisje, en ik zeg u
vooruit dat zooiets op Otto geen indruk
maakt, terwijl Morgenthal in het geheel
geen kuren van een vrouw afwacht. Ge weet
waar ik op doel".
Hij gaf haar een knipoogje en zij deed ijs
koud alsof zij het niet zag. De mannen over
wie zij het hadden, naderden; Morgenthal
in waggelenden gang, en zij hoorde Ritter
in zichzelf lachen. „Hij zal er straks over
heen zijn", momplde hij. „Over een uurtje
zal hij gezellig praten, terwijl de arme Otto
slaapt".
Otto scheen inderdaad reeds in zeer sla-
perigen toestand te verkeeren. Hij liet zich
zwaar in een stoel vallen en dronk koffie
met likeur, terwijl Morgenthal alleen likeur
gebruikte. Het gesprek kwijnde, want Jean
nette was er reeds lang overheen om banali
teiten aan te hooren, en Ritter was de eeni
ge van het gezelschap, die tot het voeren van
een gesprek in staat was. Morgenthal zocht
Jeannette met de oogen en toen hij haar
gevonden had zag hij haar met beleedigende
blikken aan.
Toen hij weer een glas gedronken had,
wendde hij zijn oogen van Jeannette af en
scheen zijn geestelijk evenwicht herkregen
te hebben.
„Als wij nu eens naar het theater gingen?"
stelde hij vragende voor.
Otto Paul ontwaakte uit zijn roes. „Uitste
kend, mijn waarde, uitstekend. We zullen
gaan, Ritter, wil je.een taxi bestellen, terwijl
ik afreken?"
Jeannette stond met Ritter op en ging
haar mantel halen. Een oogenblik alleen ge
bleven, stelde zij zich de vraag, of zij zich
sterk genoeg voelde het huiveringwekkend
avontuur voort te zetten, maar weldra had
zij de haar aangeboren flinkheid herwonnen
en gordde zij zich in een maliënkolder van
ijskoude ongenaakbaarheid.
Zij persten zich in -een taxi, waarbij de
omvangrijke gestalte van Otto lomp tegen
haar aanbotste, en Morgenthal met opzet
vlak tegenover haar ging zitten. Het lag niet
in de natuur van Jeannette zich spoedig uit
het veld te laten slaan, maar deze man had
iets over zich waarvan zij formeel walgde.
De lucht van spiritualiën, die hij uitademde,
vulde de taxi, en maakte haar bijna onpas
selijk. Het zakelijke egoïsme van Ritter
vormded aarbij een bijna welkome tegenstel
ling. Als Ritter niet aanwezig geweest was
had zij misschien het portier van de taxi
geopend om te kunnen wegloopen.
Zij kwamen aan het theater en zij ademde
de avondlucht met genot in. Zij gingen recht
naar hun loge. maar daar aangekomen, was
zij met Ritter alleen. De twee anderen wa
ren eerst nog een verfrissching gaan nemen.
De voorstelling was in vollen gang. Zij be
proefde er belang in te stellen, maar kon
haar aandacht er niet toe bepalen. Zij
luisterde met een zenuwachtige gejaagdheid
die zij nooit eerder ondervonden had, of
Morgenthal kwam.
Toen hij en Otto zich eindelijk bij hen ge
voegd hadden, had hij dat stadium van
nuchterheid bereikt, die een staat van zware
dronkenschap dikwijls kenmerkt. Hij zat
vlak achter haar. zijn arm rustte op de leu
ning van haar stoel, zijn gezicht was dicht
bij haar schouder; Otto zat naast haar, en
Ritter verder af. Zij was een gevangene, en
haar walging voor haar cipier nam ieder
oogenblik toe. Zij leunde met de armen op
de balustrade van de loge om zoo ver mo
gelijk van hem af te zijn en hield haar
oogen strak op het tooneel gevestigd. Zij
dacht, dat als hij haar aanraakte, zij in
staat zou zijn zich uit de logo# naar bene
den te storten. Maar het bedrijf nam een
einde, de lichten werden opgedraaid en zij
bemerkte, dat hij zich niet bewogen had*
Op suffen, half slaperigen toon vroeg Otto
haar meening over wat zij had zien opvoe
ren. Haar antwoord was eenigszins onsamen
hangend, maar tot haar vreugde merkte hij
het niet op. Toen werd achter haar een stoel
verschoven en in het eerst schrikkende, zag
zij daarna dat Morgenthal de loge verliet om
weer te gaan drinken. Toen hij de deur sloot
kruisten zijn oogen de hare, en hij lachte
haar toe op een manier die haar bloed deed
verstijven.
Tijdens de geheele pauze luisterde zij of
hij terug kwam. Het baatte niet of zij zich
voorpraatte dat zij zich noodeloos ongerust
maakte. Haar instinct waarschuwde haar
voor het gevaar. En deze stem liet zich on
eindig meer gelden dan de stem der rede.
De lichten werden gedoofd en het tweede
bedrijf begon, voor hij terug kwam. Hij trad
onhoorbaar binnen en zij voelde zijn heeten
adem op haar hals, toen hij weer was gaan
zitten. Een oogenblik later werd haar hals
aangeraakt door iets warms een afschu
welijke aanraking. Waren het zijn lippen ge
weest? Zij stiet een geluid uit dat bijna een
onderdrukte gil was.
„Ik heb wat sigaretten voor u meege
bracht", zei Morgenthal.
Zij was half opgestaan, maar bedacht zich
en ging weer zitten. Daarbij schoof zij haar
stoel een eindje verder van hem weg, zoodat
haar rug niet meer ten volle naar hem toe
gekeerd was.
„Dank u", zei zij. „Ik heb geen trek in
rooken".
Hij stopte het pakje in haar zak. „Neem
ze toch maar", zei hij, „misschien verandert
ge van voornemen".
De gemeenzaamheid van de handeling en
de woorden beleedigden haar diep. Zonder
één woord nam zij het pakje uit haar zak
en smeet het op den grond. Morgenthal
loosde een zucht, maar zei niets.
Jeannette wijdde haar aandacht aan het
tooneel. Het voorval had zijn goede zijde ge
had. Het was gemakkelijker den man open
lijk te weerstreven.
Hij ondernam geen verdere pogingen tot
gemeenzaamheid, en zij hoopte den man
voorloopig voldoende afgeschrikt te hebben.
Otto Paul zat te snurken. Ritter bukte zich
af en toe over hem heen alsof hij een meu
belstuk was en maakte Jeannette op het een
of ander opmerkzaam.
Langzamerhand raakten haar gedachten
aan Morgenthal op den achtergrond en werd
haar belangstelling in de revue wakker. Rit
ter bezat de gave zijn eigen meening aan
anderen over te brengen met een levendig
heid van schildering, die zeer onderhoudend
was. Aan het einde van het tweede bedrijf
waren Jeannette een menigte punten opge
helderd, die volkomen nieuw voor haar wa
ren en de oogen van Ritter rustten op haar
met een goedkeurenden blik. Hij wist het zoo
aan te leggen dat hij door terzijde schuiving
van Otto, gedurende het laatste bedrijf
naast haar zat.
Als Morgenthal er niet geweest was, had
Jeannette bijna van de voorstelling kunnen
genieten, maar nu scheen het oogenblik ge
komen dat Ritter voorspeld had, en zonder
plichtpleging of eenig nakomen van de wel
levendheid, nam hij aan het gesprek deel.
Het was onmogelijk hem te beleedigen, on
dervond Jeannette, want hij was voor geen
enkele hatelijkheid vatbaar, zoodat zij ten
slotte gedwongen was zijn inmenging te aan
vaarden. Tot haar groote verademing scheen
zijn verliefde bui echter voorbij. Zij deed
haar uiterste best haar gedachten geheel
tot de revue te bepalen en slaagde er ge
deeltelijk in, want 'het stuk was werkelijk bo
ven het gewone verheven en zij begreep snel,
waar en hoe Ritter verbetering wenschte aan
te brengen.
Toen het scherm eindelijk viel, kon zij van
geestdrift zelfs eenigszins lachen. Het was
zoo geheel verschillend van alles wat zij tot
dusver gekend had een volkomen nieuwe
ondervinding.
Otto Paul werd wakker en zag haar aan
moedigend aan. Hij lachte ook tegen Ritter,
wat goedkeuring beduiden moest, en Jean
nette wist dat men de hoogste verwachtin
gen omtrent haar koesterde.
„Kom morgen in het theater", zei Ritter
bij het afscheid nemen tot haar.
„Hoe laat?" vroeg Jeannette.
„Ik zal er te tien uur zijn", antwoordde
Ritter. „Otto komt gewoonlijk te elf, maar
kom vroeg, dan kan ik u alles toonen!" Zij
beloofde het, want het lot scheen op de een
of andere wijze de hand in het spel te heb-y.
ben. Zij had Morgenthal ten eenenmale uit
haar berekeningen geschakeld. Hij mocht
verwerpelijk zijn, maar onhandelbaar was
hij blijkbaar niet, en zij troostte zich met de
gedachte, dat zij hem waarschijnlijk zeer
weinig zien zou.
Met de belofte vroeg te zullen komen,
scheidde zij van Ritter, en gins naar haar
nederige woning terug.
Waarheen deze nieuwe weg ook mocht lei
den, hij beloofde haar iets nieuws van den
meest opwindenden aard. Zij werd niet aan
getrokken door den glans van het tooneel,
maar door het hoopvol vooruitzicht haar
zorgen in haar werk te kunnen vergeten. Dit
was wat zij van den beginnen verlangd had.
En bovendien, dit was werk, dat zij niet aan
de gunst van vrienden te danken had. Haar
gevallen trots verhief zich uit het stof. Kon
er misschien, geen dag aanbreken, waarop
zij de wereld weer vrij in de oogen mocht
zien?
HOOFDSTUK IV.
VROUW AMMER.
Den volgenden morgen stipt te tien uur,
stond Jeannette aan de deur voor het per
soneel van Het Karavaan Theater. Deze be
vond zich in een smal, morsig straatje, een
plaats, waarvan zij het bestaan in haar da
gen van voorspoed nooit vermoed had. Een
boodschapsjongen, dia oorverscheurend schel
een wijsje floot, was het eenige zichtbare
wezen. Maar de toegangsdeur stond open. en
een emmer vuil water waaruit een halfver
sleten dweil hing. stond midden in den door
tocht. Ze ontweek deze en trad binnen.
Bijna onmiddellijk werd zij uit het don
kere binnenste door een stem aangeroepen.
„Hallo, juffie! En wat moet ge?"
Jeannette bleef stilstaan, en een vrouw,
die een voorschoot van zakkengoed en een
manspet droeg, kwam haar in de gang te
gemoet. Zij had het leelijkste gezicht dat
Jeannette ooit gezien had, maar het werd
verlicht door een paar blauwe oogen, die
goedaardig glinsterden.
„Het is een wonder dat je niet over dien
emmer gestruikeld bent. Maar ik wachtte
geen bezoek. Als je soms iemand mot hebbe,
dan is d'r niemand hier. Misschien komme
ze later, maar je ben wat te vroeg.
„Misschien ben ik te vroeg", antwoordde
Jeannette. „Ik ben gekomen om mijnheer
Ritter te spreken".
„O! Hem! Charlie hè? Nou, lang wegblijve
zal die niet". De blauwe oogen bleven haar
nieuwsgierig opnemen. „Ga d'er zoolang bij
zitten in de zaaL Je weet zeker den wegl"
„Neen, ik ben dezen weg nog nooit eerde!
gekomen", zei Jeannette.
„Kijk ik docht al aas een nieuwe. Ik zal
je de weg wijze. Ik werk hier temet, twalt!
jaar, dus weet 'm zou ik zegge. Ik heb d'er al
heel wat zien komme en gaan. En in Londen
is geen komedie waar de plaatse schoonde
biime dan in de mijne. En ze make zoor.
.rommel. As ik moei thuis kom, zeit me man
altijd tegen me: „Wat doe je nog te werke,
dom wijfie? De kinderen gaan ook uit werk»
en ik verdien ook nog wel een stukkie brood"
zeit ie. Maar dan zeg ik altijd tegen 'm: „He;
jij je kakement", zeg ik, ,,'t is me lust en mi
leve. As ik niet meer na die oude kemedii
gong, dan wier ik meteen een oud bessie';
zeg ik altijd. En 't is me lust en me leve]
liefie, maar niks voor een die d'er uitziet as
jij. Je staat er nieuw voor, dat zien ik wel",
Onder het spreken was zij Jeannette voor
gegaan door ee gang, waar zich aan weert-
kanten kleedkamers bevonden. Ze kwamea
aan een tweede deur, die door een bezem
open gehouden werd en toegang verleend!
tot het tooneel. Er heerschte een halfduist«|
en alles was stil. Jeannette keek belangstel,
lend rond.
Het groote asbest brandvrije scherm waj
neergelaten. Zij staken het tooneel over es
kwamen aan een deur waartusschen een stol
blika gestoken was. Klaarblijkelijk acht;e
men het wenschelijk tijdens het schoonma-
ken alles goed te laten doortochten, wan:
overal in het gebouw tochtte het geweldig.
Het bracht Jeannette aan het rillen, maar
zij beklaagde zich niet. Haar praatzieke gift
steeds volgende, kwam zij in de zaal zelve,
die donker en ledig was.
„Gaan daar nou zoolang in de stalles zitte!'
raadde haar nieuwe kennis haar aan. „He:
is een best plaassie om in te ruste. Ik doen
het zelf wel is as ik klaar ben. Strek de bee-
ne maar wat uit, as je moe ben. Me man zei»
ook altijd: „Mins, as je moei bent, ga d'er
dan bij zitte, dan voorkom je dat je mo;
gaan ligge". Ik heb d'er natuurlijk niet U
veel mee op", en zij lachte om de geestig,
heid van het gezegde, „maar iedereen mag
d'er toch wel wat van in z'n zak steke. Alles
met mate, zeg ik, alles met spate, dat maak-,
dat een mins oud wordt. Maar in de kemedis
wille ze d'er niks van wete en da's de zuiver»
waarheid. M'en eige meissies hou ik d'er
vandaan. Nee, zeg ik, je gaat in een dienst en
verdien fatsoendelijk je brood. Niks van dat
poeiere en beschildere. En bedenk je nog is
twee male bij je eige zeivers, liefie, voor jij
d'er an begint, as je na me raad luistere wil
Ik heb niks niet tege Charlie Ritter, en hij 13
pienter genoeg. Maar hij het niet veel in te
brenge en hij gaat ook raar met ze om. Ver-
trouwe doe ik 'm niet. As dat ik ze geen van
alle vertrouw".
Zij schudde onheilspellend het hoofd en
begon met grooten ijver het gepolitoerde
hout van den achterkant van de stalles met
haar lap te wrijven.
„Jawel, maar ik geloof dat men bij ieder
beroep wat op den koop toe moet nemen",
merkte Jeannette op, die zich na een kort
zwijgen bewust werd, dat van haar verwacht
werd, dat rij iets terug zou zeggen.
„Ja, zeg uwes dat wel". Het opwrijven
werd plotseling gestaakt. „Maar d'r benne
gevare en gevare, en as je hier meer komt,
zul je zien wat ik bedoel. Zoek liever een
dienst. Kijk nou eens na mijn Alice; die is
tien jaar in een betrekking geweest en nou
gaat ze trouwe. Een mins kent z'n geluk niet,
zeg ik altijd. Maar af fijn, as je jong bint!"
Dit schonk Jeannette afleiding. Zij betrap
te zich er op, dat zij in het donker zat te
lachen. „Jawel, maar iemand kan niet altijd
jong blijven", zei zij. „En vindt ge het niet
prettig, dat zij nu hun heele leven met el
kaar zullen gaan?"
„Nou! Je bent ook nog jong, liefie. Wacht
maar is! En wat je doet, doe het niet in een
vloek en 'n zucht! En raak je hart niet kwijt
aan die Charlie! Hij is d'r zoo een, die toch
nooit met een meissie trouwt. Daar is ie veel
te pienter voor".
„Ik hoop, dat ik er ook te pienter voor ben"
merkte Jeannette op.
„Dat zelle we hope, liefie. En begin ook
maar geen kunsies met die meheer Morgen-
thaler, 'n Vuile hond, dat is ie wat ie is".
„Zoo zou ik hem zelf ook genoemd hebben"
zei Jeannette, met een bijna onwillekeurigen
blik op de directeursloge, die boven haar
hoofd vaag uitstak. „Maar wat fs u alzoo van
hem bekend, zou ik graag willen weten?"
„Ik weet meer dan ik tegen een. dame aü
u zou durvev ertelle".
En toen er voetstappen klonken zei ze:
„Maar daar zal je de jonge meheer hebbe,
Ik ben hier zoo klaar en ga dan den boel ver
der schoonmake. Doe of je thuis bent, liefie!
En vergeet niet waarvoor ik je gewaar-
schouwd heb. Doe nooit wat in 'n vloek en
'n zucht".
„Dank u. Ik zal het onthouden", antwoord
de Jeannette.
Hiermede was het gesprek afgeloopen,
want vrouw Ammer was weer stevig met
wrijven begonnen en scheen voor niets an
ders oogen te hebben.
Jeannette bleef stil op haar plaatsje ritten
en luisterde naar het geklop achter hel
scherm, nieuwsgierig wat de dag verder
brengij zou. Het was zeer koud en het tochtte
in de zaal van alle kanten.
Zij overwoog een wandeling door de gangen,
toen zij eensklaps van achteren iemand
hoorde naderen. Zij keerde zich in haar
stoel om, en was in een oogwenk opgespron
gen.
„Blijf zitten!" riep Morgenthaler haar toe,
„Ik kom expres eens rustig met u praten.
Ritter is met Otto bezig en zal weldra hier
zijn. Ik kom zoolang naast u ritten als ik
mag".
Onder het spreken was hij over de rugleu
ning van den naast haar staanden fauteuil
gestapt, legde een hand op haar arm, en
drukte haar op haar plaats terug.
Jeannette bevrijdde zich met een hoog
hartig gebaar, dat duidelijk genoeg was.
Zij ging evenwel weer zitten, daar zij nie:
verder kon gaan zonder een openlijke breuk
te veroorzaken.
„Dat is goed", zei Morgenthal, en kwam
naast haar zitten. „Nu zullen wij tot zaken
komen, juffrouw Wyngold. Ik heb begrepen
dat gij een engagement bij ons wenscht.
Heeft mijnheer Otto Paul u reeds een be
paald voorstel gedaan?"
„Neen", antwoordde Jeannette.
Zijn zakelijke toon stelde haar gerust. Hij
scheen zijn onhebbelijk gedrag van den vo-
rigen avond vergeten te*zijn, en Jeannette
deed daartoe dus ook haar best.
„Daar gij een beginneling zijt", ging Mor
genthal op zalvenden toon voort, „kunt gij
natuurlijk niet dadelijk een hoog salaris ver
wachten. Ge moet alles nog leeren, nietwaar?
Dat heeft u zeker bedacht?"
„Als het genoeg is om van te leven", ant
woordde Jeannette praktisch.
„O, zeker, zeker!" Hij maakte een breed
gebaar. Maar in het allereerste begin kunnen
wij u niet veel aanbieden. Eigenlijk gezegd,
strijdt het geheel met onze gewoonten een
meisje gedurende de weken van haar oefe-
ningstijd salaris uit te betalen".
„In dat geval", hernam Jeannettc, „moet
ik elders naar werk uitzien".
(Wordt vervolgd.)!