H. D.-VERTELLINGEN
FLITSEN
STADSNIEUWS
FEUILLETON
De Roode Vingerafdruk
HAARLEM'S DAGBLAD
DINSDAG 17 SEPTEMBER 1929
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbehoudend
door GISELA SELDEN—GOTH.
Onze vloot.
Onze vloot bestaat uit eenheden van den
meest verschillenden aard. Haar instand
houding geschiedt op de coöperatieve basis
van een zomerconventie van eenige zonder
lingen, die zich voor zooveel mogelijk werk-
looze weken in het huisje aan de kleine baai
hier beneden hebben gevestigd.
Eenheid A, het admiraalschip „Josephine",
is het eenige, dat gedurende al deze weken in
den stillen hoek van de baal kan ankeren.
Want voor het genoegen van de vlootsport is
hier menige druppel gelaten; niemand heeft
er nog aan gedacht, voor de paar booten van
het vergeten visschersdorp ook maar de be-
scheidenste aanlegplaats, om te zwijgen van
een haven, te bouwen. Van ver weg, waar
menigmaal een van de groote oceaanschepen
tusschen Genua en Napels zijn weg gaat
is dit dezelfde zee, die wij ons door de ruiten
van den rooksalon op dek B, tusschen cock-
1 ail en bridgepartij als een grootsche, vreem
de, verre bezienswaardigheid beschouwden?
jaagt de wind fijne schuimwolkjes tot voor
onze voeten; je weet nooit, wat wind en gol
ven des nachts met je voor hebben en daar
om is het zaak, avond aan avond de vloot
hijgend aan land te trekken, haar morgen
aan morgen weer zuchtend in het water te
duwen. „Josephine" echter is solide genoeg,
om buiten te blijven. Zij is een zeven volle
meters lange, wat schamele, niet geheel
jonge en niet uiterst slanke kotter, met een
werkelijke mast, met een groot zeil, top en
fok en bevat totaal negen personen met bij-
behoorende kinderen, bad-uitrustingen en
proviandmanden. Treedt alleen bij groote
gelegenheden in actie, bijvoorbeeld, wanneer
alle leden van de conventie het eens zijn over
het doel van een trip, hetgeen zelden voor
komt.
In rang volgt de in een aanval van klas
sieke opleiding-demonstratiebehóefte „Unda
Maris" gedoopte, vriendelijke, witte motor
boot, wier eenige cylinder na zesjarigen ar
beid nu een beetje rammelig is geworden,
hetgeen echter het voordeel heeft, dat men
bij het krieken van den dag in bed nauw
keurig hoort, wanneer er een op eigen gele
genheid uitvaart om te vissohen. „Unda Ma-
ris" is als voornaamste taak toegewezen, de
roeiboot nr. 3 aan de strop achter zich mede
te trekken. De roeiboot is meestal met netten,
hengels, lokaas en emmers gevuld, zij stinkt
definitief naar visch en is deswege voor per
sonenvervoer weinig favoriet. Te minder,
•omdat een van de voornaamste wetten van
de conventie luidt: „Gij zult niet roeien
of althans zoo weinig mogelijk!" Ter nauw
gezette opvolging van dit voorschrift dient
de laatst toegestane eenheid, de parvenu van
de vloot, de Amerikaansche buitenboordmo
tor op de kleine, snelle boot, „Roodbaars" ge
naamd. De „Roodbaars" snelt met een uur
snelheid van veertig kilometer door de baai
rond, springt en zwoegt en zucht met hoog
opgeheven snuit over de golven, stoot je de
ziel uit je lichaam, de bestuurder wordt een
recordmaniak en de opvarenden druipnat,
het is heerlijk en hachelijk, op het strand
staan de inboorlingen en schudden hun
.hoofden. Tot de vloot behooren verder nog
een onschuldige cano en een uitgeholde
boomstam twee gevangenen hebben daar
op uit een naburige eiland-gevangenis een
uitbraak naar de Fransche kust beproefd
een prachtige driemaster, met volledige ta-
kelage en een met vele kleuren pronkende
slagkruiser van blik met alle machaniek,
beide afkomstig uit Duitsohe speelgoed
winkels, een echte Indianencanoe, geschenk
van den oom uit Amerika, en een sigarenkist
met een zeil vam een verscheurden zakdoek.
Deze laatste klasse is meer in dienst van de
jeugd, wier leuze kort en bondig: „Mag ik
ook?" luidt.
Het is niet gemakkelijk de discipline op
onze vloot te handhaven en de comman
dant is in zijn vacantieweken een gekweld
man. Hij heeft de beslissingen over de
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
n 60 Ct». per regel.
STOFZUIGERHUIS MAERTENS
BARTELJORISSTRA AT 16
TELEPOON 10756
VAMPYR STOFZUIGERS f98.—
vlootmanoeuvres te nemen en tegen rijn be
sluiten bestaat geen hooger beroep, ten
hoogste kan er achteraf wat over gemop
perd worden. Hij bepaalt de scheepsbewegin-
gen, zorgt voor den meteorologischen dienst,
verdeelt de plaatsen en beslist, wie mee mag
en wie niet. Hij heeft ook het recht, nalatige
leden van de bemanning, die op het oogen-
blik van het boottrekken of -duwen (zie
boven) dringende correspondentie hebben
af te doen, scheepsjongens, die er voor het
hoozen vandoor gaan en dames, die op het
beslissende oogenblik haar vulpen hebben
vergeten, con sordino af te snauwen. De
eerste officier beheert het motor-departe
ment, zout noch zoet water zijn voldoende,
om den geheelen zomer rijn handen schoon
te krijgen. Wanneer de „Unda Maris" mid
den op zee staakt of „Roodbaars" onwaar
schijnlijk veel brandstof verbruikt, wordt
het gemeenschappelijk gemopper aan zijn
adres gericht. Tot den staf behoort verder
de kassier, wiens taak het is, de rekeningen
over benzine, olie, broodjes met ham, het
lappen van zeilen, geleende touwen en bij
het picnicken vergeten Thermosflessehen te
voeren en na iedere trip de gecompliceerde
deeling ten uitvoer te brengen; tenslotte de
zeer beminde proviandjuffrouw, die, met
weinig zeemansaanleg, nooit met den goe
den voet in de boot stapt en zich bij het
reven van de zeilen altijd op de verkeerde
plaats bevindt, maar de onschatbare eigen
schap bezit, op hooge zee steeds op het
juiste oogenblik een onverwachte vermouth
te serveeren en op de meest verlaten klip
Zwitsersche chocolade uit de mand te voor
schijn te tooveren. Wanneer niemand in het
dorp meer een ei weet te vinden, scharrelt zij
nog een koude, kip op en zij ziet kans, aan
boord van de „Josephine", de parasol in de
eene hand, den lepel in de andere, van de
versche. vangst een vischsoep te brouwen,
waar de boullebaisse-koks van de voornaam
ste Parijsche restaurants haar om zouden
benijden. Wanneer iemand met de menage
niet voor 100 pet. tevreden is, geeft zij hem
een grooten mond of stopt die, indien reeds
aanwezig, moet voedsel dicht.
Een of tweemaal in het seizoen, wanneer
hooge gasten van elders de vlootbasis bezoe
ken, wordt er groote parade gehouden. Men
poetst en wascht, zet het sc-hip met vlag
gen in gala het geen belangrijk moei
lijker is zich zelf, groot en klein. Het is al
een heel werk, uit de bonte van zout ver
stijfde badtricot-dienstuniform over te
stappen in de witte broeken en jassen.
De groote prestatie wordt iederen keer met
fototoestellen vereeuwigd en op zulke op
nemingen verschijnen officierencorps en
manschappen in zoo gelijkmatige elegance,
dat je tien passen achter de groep als het
ware een Palace Hotel Lido zou vermoeden.
Wij begrijpen de menschen niet, die, het
Palace Hotel achter zich, het Strandcafé
voor zich, geperst in een rij strandtenten,
met duizenden van hun soortgenooten sa
men voorgeven de zee te zien. Onze vloot
schenkt ons de zee, met wind, golven, en
wolken, met licht en duisternis, met bewe
ging en rust, schenkt haar ons alleen;
daarom geldt haar de liefde en de zorg van
de blauwe zomerweken, wij spelen en wer
ken en stoeien met haar, zij is onze onop
houdelijke bezigheid, ons onuitputtelijk on
derwerp van gesprek, geen staatssecretaris in
een ministerie van marine, geen jongen van
zes jaar, die papieren scheepjes in zelf-ge-
graven baaien laat varen, kan de zijne ern
stiger nemen. Wij, bezwaarde menschen,
hebben ieder ons pakje voor korten tijd af
gelegd; onze vloot laat haar lachend spoor
achter op een vloed, die alleen een ge
slaagde vaart waarborgt. Wij spelen met
ernst, ijver en overgave en gedurende het
spel verliest onze blik de maat voor de
grootte en de zwaarte van de dingen, die
achter ons liggen en die voor ons opdoemen.
Verliest ze willens en wetens in optisch be
drog, gelijk de fotografische objectieven, die
tegen het einde van den zomer het leven van
onze vloot met al zijn blijde genoegens en
al zijn leed in de kroniek van de amateurs-
albums hebben bijgezet. Een camera heeft
op een meter afstand den driemaster uit
den speelgoedwinkel op de plaat vastgelegd;
groot, rijzig, majesteitelijk trekt hij met
volledige takelage over het broomzilverpa-
pier. imposanter dan alle andere vlooteen-
heden, wier afbeeldingen in een rij op de
zelfde bladzijde zijn geplakt. „Is dat uw
jacht?" vroeg onlangs -een belangstellend
bezoeker. „Waarom is u er eigenlijk dit jaar
niet mee in Cowes geweest?"
(Nadruk verboden).
WASCHINDUSTRIEELEN
VIEREN FEEST.
KOPEREN JUBILEUM VAN DEN
R.-K. BOND.
De R.-K. Bond van Waschindustrieelen
vierde Zaterdag rijn 12 l/'2-jarig bestaan in
café-restaurant Brinkmann.
's Middags half vier waren de boven-voor-
zalen geheel vol, het podium was versierd
met talrijke bloemstukken.
Onder de aanwezigen waren de heeren P.
J. M. van Tetering. voorzitter van de R.-K.
Middenstandsvereeniging te Haarlem, waar
nemend voorzitter en secretaris van de Mid
denstandscentrale voor Haarlem en omlig
gende gemeenten, prof. dr. A. van Iterson te
Delft, dr. ir. H. C. J. H. Gelissen, privaat-do
cent in de chemie en de technologie der bleek
middelen aan de Polytechnische Hoogeschool
te Delft, ir. A. ten Bruggencate, directeur van
den Rij ksvezeldienst, ir. A. Stoffel, lid van
de Nationale Normalisatiecommissie, mevr.
Toos Post, vertegenwoordigster van de fede
ratie van R.-K. Vrouwenbonden, mevrouw
Sormani, bestuurslid van den R.-K. Vrou
wenbond, afdeeling Haarlem.
De heer S. L.Hoes voorzitter der recipiee-
rende afdeeling sprak een welkomstwoord.
De Bondsvoorzitter, de heer A. G r o o s
hield een herdenkingsrede. Hij memoreerde
hoe uit reeds bestaande verspreide afdeelin-
gen te Utrecht de R.-K. Bond werd opgericht.
In de oorlogsjaren beleefde de Bond onder
voorzitterschap van den heer Kamerbeek
tijden van grooten bloei.
De wensch van het Hoofdbestuur gaat
thans uit naar een jeugdorganisatie.
De secretaris, de heer Jacques Kamerbeek
deelde mede, dat hij van eenige waschin
dustrieelen die onbekend wenschten te blij
ven 6 gouden insignes had ontvangen ter
overhandiging aan den geestelijk adviseur
en vijf bestuursleden als blijk van waardee
ring voor het in het verleden verrichte.
Voorgelezen werden telegrammen ingeko
men, o.a. van oud-minister mr. P. J. m. Aal-
berse en den minister van Arbeid, mr P J
Verschuur.
Te half vijf kwam de Bisschop van Haar
lem, mgr. J. D. J. A e n g e n e n t ter bij
eenkomst, verwelkomd met spontanen zang
van „Aan U, o Koning der Eeuwen" en
daarna door applaus.
De heer Jacques Kamerbeek,
secretaris van den Bond, hield de feestrede.
Deze herinnerde aan de vreugde, die ook in
dezen Bond heerschte bij de benoeming van
professor Aengenent tot Bisschop. Behalve
een apostolaat van het geloof zag mgr. Aen
genent een apostolaat der organisatie.
De heer dr. Ir. H. C. J. H. Gelissen te Delft
werd het eere-voorzitterschap aangeboden,
den heer H. f. Tol, technisch expert het
eere-lidmaatschap van den Bond.
Mgr. Aengenent verkreeg daarop
het. woord. Deze zeide dit jubilé van groo
te beteekenis te achten, omdat in tegen
stelling met de R. K. arbeiders de R. K. pa
troons zich helaas nog niet in organisatie
aaneengesloten hebben. Dat deze wasch
industrieelen dit wel gedaan hebben, heeft
mgr.'s volle sympathie. Want R.K. vakbon
den ook van patroons hebben hoofdzakelijk
ten doel den bedrijfsvrede te verzekeren. Zij
zijn geen instellingen voor strijd, maar voor
herstel van den maatschappelijken vrede.
In patroonskringen beschouwt men de vak
bonden maar al te vaak als uitsluitend tech
nische en economische vereenigingen. De
Katholieken moeten hun goede beginselen
in de verhouding tusschen patroon en arbei
ders kunnen verwerken. Daartoe dient de
organisatie en ook de Bedrijfsraad is daar
toe het groote middel. Wanneer een vakbond
er niet naar streeft dien op te richten, be
hoeft hij eigenlijk niet den naam van
Katholiek. En de Katholiek georganiseerde
patroons dienen de organisatie van het per
soneel in R. K. vakbonden wederkeerig te
bevorderen, opdat volgens beginselen van
rechtvaardigheid en naastenliefde de ver
houdingen kunnen geregeld worden. Dit is
niet alleen spreker's meening, maar ook die
van andere Katholieke sociologen.
Luid applaus beantwoordde deze rede.
Dr. ir. Gelissen hield een toespraak,
waarin hij mededeelingen deed uit het tech
nisch-wetenschappelijk gedeelte van het
Bondswerk, dat zijn bekroning vindt via den
Chemisch Technisehen Raad in het Proef
station.
Mgr. Aengenent verliet te kwart over vijf
de bijeenkomst, terwijl hem toegezongen
werd „Roomsche Blijdschap".
Daarna was er gelegenheid het bestuur te
complimenteeren.
De heer Kamerbeek en diens vrouw wer
den in de hulde betrokken. De heer Van
Straten, waschindustrieel sprak hun toe,
schonk hun ieder een gouden armbandhor
loge en mevrouw theerozen.
VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1487
HET KOELE PLEKJE
De anderen vragen I antwoordt dat hij
waarom vader niet op I zich best voélt waar
de veranda komt. I hij nu Is
daar is het lekker I
koel 1
anderen houden vol
en vader verhuist om
te ontdekken dat er
geen stoel meer voor
hem is
gaat terug, om zuch
tend en puffend zijn
stoel te halen
heeft zich in het
zweet gewerkt en in
formeert waar nou
die koele wind is
anderen concludeeren
dat de wind gedraaid
en en vader zoekt
weer een ander plekje
merkt in het voorbij
gaan op, dat de wind
heelemaal is gaan
liggen
vader gaat in huis
terug en ziet Mien tje
in zijn meest gelief
den stoel zitten.
(Nadruk verboden.)
De heer v. d. Linden, voorzitter van de
afdeeling Den Haag bood den heer Groos
een voorzittershamer aan.
Een vertegenwoordiger van den Duitschen
Bond van Waschindustrieelen voerde ten
slotte het woord.
De voorzitter sloot daarop de bijeenkomst,
die opgeluisterd was door muziek.
Na deze bijeenkomst was er van 710 uur
een diner en van 10—12 uur een gezellig
samenzijn, eveneens in de zalen van Brink
mann.
VOOR DEN POLITIE-
RECHTER.
GEEN BEWIJS.
De 40 jarige A. P. V.. een man die al 15
vonnissen achter den rug heeft, moest weer
voor den rechter komen. Hij werd nu be
schuldigd, dat hij op een Zaterdagavond in
de R.K. kerk aan de Nieuwe Groenmarkt
getracht heeft een doos met schoenen die op
een fiets van een kerkbezoeker gebonden
waren, te stelen. De dief werd op heeterdaad
betrapt. Eigenlijk was de ontdekker er te
gauw bij, w.ant nu moest de officier, na het
getuigenverhoor, constateeren, dat het wettig
bewijs voor de poging tot diefstal niet be
wezen was.
Politierechter tot den beklaagde: Je ont
springt nu de dans, maar laat het toch een
les voor je zijn.
EEN KNOEISTER
Een vrouw van middelbaren leeftijd was
lid van een spaarkas. In plaats van te sparen
en geld te geven vulde zij de kaarten zelf
in, om daarna op die vervalschte kaarten in
een winkel goederen te halen.
De verdachte bekende.
Het Openbaar Ministerie deelde mede, dat
de vrouw een jaar geleden bij een andere
spaarkas hetzelfde feit gepleegd heeft. Toen
is omdat een reclasseeringsvereeniging zich
voor haar interesseerde, van een vervolging
afgezien. Nu blijkt evenwel, dat de vrouw de
les niet ter harte heeft genomen. Zij heeft
met haar gezin een inkomen van bijna f 60
per week, maar zij doet allerlei onverstan
dige dingen. O.a. heeft zij een piaaiola van
f 2100 op afbetaling gekocht. Het feit, ver-
valsching is zeer ernstig. Daarom vroeg het
O.M. een gevangenisstraf van 3 maanden.
De politierechter vond één maand voldoen
de.
EEN VERMINDERDE STRAF.
Indertijd is een vrouw te Haarlem bij ver
stek veroordeeld tot 3 maanden gevangenis
straf wegens heling. Zij kocht van een buur
jongen, die loopknecht bij de Sierkan was,
verschillende pakjes boter voor 30, 40 of 50
cent per pond. De veroordeelde vond de straf
te zwaar en kwam in verzet.
De dief, een 16-jarige jongen, die nu in een
rijksopvoedingsgesticht zit, werd als getuige
gehoord. Hij verklaarde, dat hij gedurende
eenige maanden aan de vrouw enkele pakjes
in de week verkocht had.
Verdachte: Zooveel was het niet!
Het Openbaar Ministerie vond het feit'
ernstig, maar omdat de vrouw inmiddels
ernstig ziek is geworden en de gevolgen daar
van nog niet te boven is, stelde het voor de
straf te veranderen in 50 gulden boete.
De politierechter verlaagde het nog tot 40i
gulden.
Een fiets verduisterd.
H. K., die al meermalen in de gevangenis
heeft gezeten, zal daar nu weer 2 maanden
moeten verblijven. Hij had te Haarlem een
fiets op afbetaling gekocht, maar die al
weer verkocht voor hij er iets op betaald
had.
Het O. M. vroeg 5 maanden wegens ver
duistering. 2 maanden luidde het vonnis
van den politierechter.
EEN LOTERIJ.
De minister van justitie heeft aan het be
stuur van het mannenkoor „Caecilia" toe
stemming gegeven om een loterij van 10.000
loten te houden a 1 gulden per stuk.
Deze loterij is georganiseerd om het te
kort te dekken van het indertijd gehouden,
zangconcours.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cts. per regel.
AMSTERDAM
Nieuwendijk 225229
UTRECHT
Oude Gracht 151
25)
Op den weg naar huis trachtte ze vruchte
loos een antwoord op deze vragen te vinden.
Zou de secretaris er misschien meer van
weten? Zou die wel eens liets over dien
tweelingbroer hebben gehoord?
Zoodra ze thuis was liet ze den secretaris
die zijn betrekking nog vervulde om de
loopende zaken af te wikkelen, bij zich
komen.
Ik kom juist van den notaris, waar het
testament van meneer geopend is, begon
ze het onderhoud.
En meneer heeft u zeker alles nage
laten?
Neen, ik heb alleen mijn wettelijke portie
gekregen. De tweelingbroer van meneer erft
alles.
Met een ruk richtte de secretaris het hoofd
op en de uitdrukking op rijn gericht verried
hoe verbaasd hij was; hij vroeg echter niets.
Maar Kitty trachtte van hem bijzonder
heden gewaar te worden.
Heeft meneer ooit met u over zijn
tweelingbroer gesproken?
Nooit, mevrouw.
Dus u wist tot nu toe niets van diens
bestaan?
Niets!
Weet u ook of meneer wel eens brieven
naar Australië verzond of ze vandaar ont
ving?
Ik heb cr nooit lets van gemerkt.
Jiitty y on cl dat zc met haar verhoor ock
Uit het Dnitsch van
MATTHIAS BLANK.
al niet verder kwam. Ze wist niet veel van
het verleden van haar man, hij was daarom
trent nooit bijster mededeelzaam geweest en
zij had zijn aard kennende er nooit
naar gevraagd. En nu was ineens die twee
lingbroer op de proppen gekomen, terwijl ze
altijd had gemeend dat Richard geen enkel
familielid meer had.
Toen Kitty weer alleen was, kon rij aan
niets anders denken dan aan het vreemde
testament en telkens weer kwam zij tx>t de
slotsom dat het veel meer het ten tooneele
verschijnen van den onbekenden tweeling
broer was, dat haar een gevoel van beklem
ming en onbehagen gaf, dan het verlies van
de erfenis. Ze had eigenlijk een afkeer van
den rijkdom van haar man. wetend op welke
manier hij zaken had gedaan. Zij alleen wist
wat een wereld van gemeenheid achter rijn
schijnbare correctheid verborgen lag.
Haar gedachten dwaalden naar Else von
Matrel. Zou ze haar raad vragen? Zou het-
goen zij vanmiddag gehoord had niet een
vingerwijzing kunnen zijn bij Else's onder
zoekingen? Zij besloot haar nieuwe vriendin
op te zoeken en wilde juist uitgaan toen de
secretaris haar te spreken vroeg.
Er is zooeven een brief gekomen aan
het adres van meneer en omdat mevrouw
mij straks die inlichtingen gevraagd, heeft,
heb ik hem direct meegebracht.
Waarom? Is er iets bijzonders met dien
brief?
Op den achterkant staat de: naam van
den afzender.
Met een vlugge handbeweging draaide zij
den brief om en las een naam die in een
krabbelig, haar onbekend handschrift geschre
ven was: „Theobald Langenbach Ham
burg. Hotel Fremdenhof.
Met een schok keek zij op. De tweeling
broer van haar overleden echtgenoot! Dat
was wel heel toevallig, deze broer, nadat zij
vanmiddag voor het eerst van zijn bestaan
had gehoord.
Dus hij was naar Europa teruggekomen.
Wat zou hij schrijven? Waarschijnlijk had
hij geen flauw idee van de gebeurtenissen
die zich hier afgespeeld hadden. Kitty wil
de den brief ongestoord lezen en zei den
secretaris dat hij wel kon gaan.
Bürklein maakte een houterige buiging,
bleef nog even staan en hief de hand op als
of hij nog iets te zeggen had.
Had u nog iets? vroeg Kitty.
Mevrouw heeft mij straks naar den
tweelingbroer van meneer gevraagd. Ik zou
denken dat deze brief van hem is, maar ik
wilde u vertellen dat mij nog iets te binnen
geschoten is.
En dat is? vroeg Kitty met gespannen
belangstelling.
Ja, aarzelde Bürklein. Ik weet niet
of het van belang is, maar het zou kunnen
zijn.
Wat is het dan? drong Kitty ongeduldig
aan.
Dien avond, toen u met meneer naar het
avondfeest bij meneer Heinecks ging, ont
moette ik in de straat hier achter den tuin
een heer die vermoedelijk uit den achtertuin
gang van de villa was gekomen en die er
precies zoo uitzag als meneer. Ik dacht ook
vast en zeker dat het meneer was en dat hij
zoo'n haast had, dat hij mij niet herkende,
maar toen ik thuis kwam. ging meneer juist
met u de vestibule uit, dus hij kon het niet
geweest zijn. Ik heb er met den huisknecht
over gesproken, want ik was eerst vast over
tuigd dat het meneer was geweest dien ik ge
zien had, zoo leek hij op hem. maar die
vreemde droeg een gestreepte broek en een
reisjas, en een groenen vilten hoed en me
neer hier was in avondtoilet. Bovendien zei
de huisknecht dat meneer heelemaal geen
vilten hoed bezat. Ik was het heclc voorval
vergeten, maar het schoot me te binnen, nu
ik hoorde dat meneer een tweelingbroer had.
Kitty dacht na; haar lippen waren opeen
geklemd; en er lag een gespannen uitdruk
king op haar gezicht.
Dus u gelooft dat die vreemde uit den
tuin kwam?
Ja mevrouw.
En u kreeg den indruk dat hij niet ge
zien wilde worden? U zei tenminste dat hij
groote haast scheen te hebben.
Ja, die indruk maakte rijn manier van
doen op mij.
Nu herinnerde Kitty Langenbach zich op
eens weer alle bijzonderheden van dien avond
zij had gemerkt dat de werkkamer van haar
man op slot was en toen zij hem er naar
vroeg had hij een ontwijkend antwoord ge
geven maar het was haar niet ontgaan dat
hij min of meer van streek was. Zij had hem
gevraagd of hij bezoek had gehad, maar dat
had hij ontkend. Maar zou het toch niet zoo
geweest, zijn? Kon hij zijn bezoeker niet di
rect uit de werkkamer door de tuinkamer
en den tuin door naar buiten hebben ge
bracht.
Misschien was die geheimzinnige bezoeker
later nog eens teruggekomen. Misschien was
hij wel de moordenaar, of had in ieder geval
iets met den moord uitstaande.
Hebt u wel eens iets gemerkt van ge
heimzinnige bezoekers die door de tuinkamer
bij meneer binnen kwamen? vroeg Kitty den
secretaris.
Nooit. Het eenige vreemde dat mij is op
gevallen dat een paar dagen voor dien be-
wusten avond een hoteljongen een brief voor
meneer bracht, iets wat heel gewoon was.
Maar ik weet natuurlijk niet of dit iets te
beteekenen had.
Weet u verder niets van dien brief, heeft
meneer er niet met u over gesproken?
Neen, maar de gedachte is bij me opge
komen of de man dien ik dien avond heb ge
zien niet meneers tweelingbroer kan geweest
zijn, omdat hij zoo precies op meneer leek.
Wie zal het zeggen? zuchtte Kitty, of
schoon ze het vermoeden van den secretaris
nog zoo mal niet vond. Maar ze vond het
beter dit niet te laten blijken. Ik dank u
voor uw inlichtingen, zei ze, u kunt nu wel
gaan.
En Arnold Bürklin verdween.
Toen scheurde zij de enveloppe open en las
den inhoud van den brief:
Beste Richard.
Jarenlang hebben we niets van elkaar ge
hoord. Ik weet niet of je blij bent of dat het
je onverschillig laat als je eindelijk weer eens
bericht van me krijgt en nog wel van zoo
dichtbij, want op het oogenblik ben ik in
Hamburg. Na achttien jaar ben ik maar
eens teruggekomen om te zien hoe het hier in
Europa tegenwoordig gesteld is. Misschien
ga ik me ergens in Duitschland vestigen,
want ik heb genoeg van het leven daarginds.
Laat me eens weten hoe je daarover denkt en
of je me eens in Hamburg kunt komen op
zoeken, dan kunnen we eens over alles pra
ten, want brievenschrijven in nooit mijn
sterkste zijde geweest-; daarbij, men kan alles
beter bespreken dan op het papier zetten. Je
kunt naar het hotel hier schrijven, als je ten
minste nog wat van me weten wilt. want op
dringen wil ik me niet. Je broer Theobald.
Kitty las den brief een paar maal over.
Dus de tweelingbroer was uit Australië te
rug en zooals uit den brief bleek, wist hij
niets van Richard's dood. Het leek alles even
eenvoudig en onschuldig.
En toch! Steeds weer moest zij aan die
eigenaardige ontmoeting van den secretaris
denken en het vreemde gedrag van haar
man dien avond, aan het testament waarin
die tweelingbroer plotseling zoo mild bedacht
was.
(Wordt vervolgd.).