DE VEREERDER VAN
JEANNETTE.
NAAR HET ENGELSCH VAN ETHEL M. DELL.
XVIII.
(Korte inhoud van het voorafgaande)
Jeannette is een weeldekind, de toe
komst lacht haar dan ook tegen. Zij is
immers mooi, heeft bovendien een rij
ken vader en natuurlijk veel aanbid
ders.
Haar keuze valt op Lord Conister,
een aristocraat die zeer geëerd is.
De meerderjarigheidsverklaring van
Jeannette zal tegelijk met haar verlo
ving gevierd worden met schitterende
feestelijkheden die dagen duren. Haar
vader toont zich zenuwachtig, het is
alsof hij naar het tijdstip verlangt dat
Jeannette getrouwd zal zijn. Toch heeft
hij zijn dochter zielslief. Het is dan ook
alleen omdat hij, naar hij zegt, niet
gezond is. Hij wil Jeannette's toekomst
verzekerd zien.
Buck, die Jeannette reeds jaren in stil
te bemint, blijft haar bewaken en met
zijn zorgen omringen.
Als het verlovingsfeest in vollen
gang is, treden eenige detectives bin
nen om haar vader te te arresteeren
wegens bednegelijke bankbreuk. Hij
ontgaat die schande door een eind
aan zijn leven te maken.
Lord Conister gedraagt zich zoo, dat
Jeannette hem zijn woord teruggeeft.
Buck verzekert haar, dat zijn liefde
tegen zoo'n stoot bestand is, maar
Jeannette wil nu zelf haar brood gaan
verdienen om, als dat mogelijk is, nog
eens de schuldelschers van haar va
der te kunnen betalen.
Het is evenwel moeilijk eenig loonend
werk te vinden.
Buck blijft haar overal als een scha
duw volgen en weet daardoor herhaal
delijk gevaren die haar bedreigen, af
te wenden.
Nu zal Jeannette het op het tooneel
probeeren.
„Volstrekt niet volstrekt niet! Wij
dat zijn mijnheer Paul en ik zijn bereid
te uwen gunste een uitzondering te maken".
De roode lippen trokken zich tot een glim
lach dien Jeannette afschuwelijk vond. „Het
is aan u, juffrouw Wyngold, te toonen dat
ge onze edelmoedigheid waardig zijt. Wij
hebben besloten u vijftien shillings per week
te geven gedurende de eerste drie maanden,
en na verloop van dien tijd zullen wij een
verhooging overwegen. Stemt gij toe, dan zal
ik voor u een contract ter onderteekenlng
gereed maken".
„Ik stem niet toe", antwoordde Jeannette
bedaard.
„Niet?" Hij keek haar met verbazing aan.
„Het is niet genoeg om van te leven", her
nam Jeannette.
„Maar, m'n lieve jonge dame", hij lachte
nog steeds op die afschuwelijke manier, „ge
moet begrijpen dat uw werk voor den
schouwburg volstrekt niet al uw tijd in be
slag zal nemen. Ge kunt uw inkomen zeer
gemakkelijk vermeerderen met andere mid
delen".
„Door welke middelen?" vroeg Jeannette.
Hij haalde de schouders op. „Het staat niet
aan mij dat te zeggen. Maar ik verzeker u
dat het de mooiste voorwaarden zijn voor
een beginneling".
„Ik kan ze niet aannemen", zei Jeannette.
Zij sprak kortaf, maar het hart zonk haar
in de schoenen. Dit had zij niet verwacht.
„Misschien wilt ge er nog eens over den
ken?" stelde Morgenthal lief voor.
„Neen, dank u", zei Jeannette.
Hij boog zich tot haar over. Zijn oogen met
hun onheilspellenden glans keken diep in de
hare. „Mijn waarde Juffrouw Wyngold, mag
ik u een raad in overweging geven?"
Zij nam een stijvere houding aan, maar zei
niets.
„Het is deze", zei hij poeslief. „De goden
zijn gewoonlijk zeer mild voor jonge dames
met bekoorlijkheden als de uwe. Door het
aannemen van deze voorwaarden schept gij
voor u zelve als het ware onbegrensde moge
lijkheden. Dat ziet ge nog niet in, maar ik
verzeker u dat het zoo is. Probeer het, juf
frouw Wyngold, en ik weet dat ge het de
moeite waard zult vinden".
„Ik begrijp u niet", zei Jeannette. „Het
lijkt mij dat ik verstandiger deed veel
verstandiger met dienstmeisje te worden.
Ik weet niet zeker", en zij zag hem met ijs
koude oogen aan, „of ik daaraan niet de
voorkeur geef".
Vol afgrijzen wendde Morgenthal zich af.
„Mijn waarde juffrouw Wyngold, u!" riep hij
verschrikt. Het volgende oogenblik streelde
hij haar arm. „Kom, kom, zoo moogt ge niet
praten. Wij moeten iets beters voor u ver
zinnen. Zullen wij dan zeggen - twintig shil
lings, uw vroegere omstandigheden in aan
merking genomen? Ik wed dat ik mijnheer
Paul niet eens zal kunnen overhalen het sa
laris tot twintig shillings op te voeren".
Toen kwam het Jeannette in haar wan
hoop voor, dat zij haar niet uit de vingers
wilden laten glippen; daardoor werd zij zich
bewust dat zij uit haar diensten goede munt
wilden slaan. Deze gedachten gingen haar
bliksemsnel door het brein, terwijl zij haar
arm van zijn weerzinwekkende aanraking
bevrijdde.
Zeer uit de hoogte zag zij hem aan en
sprak met duidelijke stem. „Ik zal om te
beginnen met twintig shillings genoegen ne
men, maar ik zal mij daarmee niet voorgoed
tevreden stellen, en ik wil mij door geen
enkel contract verbinden tot ik weet wat er
yan mij geëischt wordt".
„Mijn lieve kind!" riep Morgenthal uit.
Jeannette hield een hand in de hoogte.
„Houd op, als 't u blieft! Ik ben geen kind,
en ik wil mijn vrijheid niet blindelings ver-
koopen. Voor twintig shillings wil ik werken
zoo hard ik kan, maar ik teeken geen con
tract, of ik moet precies weten wat er in
staat".
„Maar dat is bespottelijk!" riep Morgen
thal. Hij lachte, maar er lag een booze klank
in zijn lach. „Gij vraagt gunstiger voorwaar
den dan ooit aan een meisje van dit too
neel toegestaan werden. Ge hebt geen onder
vinding van die dingen".
„Geen enkele", stemde Jeannette kortaf
toe. „Maar ik ben niet verplicht tegen mijn
wil met eenige voorwaarde genoegen te ne
men. Ik ben vrij, en ik wil vrij blijven".
„Dat is onmogelijk", hernam Morgenthal.
„En het is volkomen onredelijk ook. Laten
wij ter wille van de redeneering nu eens
aannemen, dat er iets heel onwaarschijnlijks
gebeurde en dat gij bleekt een succes tc zijn.
Alle directeuren in Londen zouden u ter
stond aanbiedingen doen, en het aannemen
van deze zou vermoedelijk zeer in uw voor
deel zijn. Verbeeldt ge u nu dat mijnheer
alle risico op zich zal nemen en zich de kos
ten van uw opleiding getroosten opdat la
ten v/ij eens zeggen, de directeur van Het
Oase de vruchten zal plukken? Dat geloof
ik niet, juffrouw Wyngold". Hij sprak met
opzettelijk sarcasme. „Mijnheer Paul heeft
zijn groot succes niet aan een dergelijke tak-
tiek te danken".
Het was onafwijsbare logika, maar Jean
nette bleef onwrikbaar.
„Daar kan natuurlijk iets op gevonden wor
den" zei zij. „Ik ben bereid een overeenkomst
te teekenen, mij niet aan een andere direc
tie te verbinden gedurende drie jaren, te re
kenen van den datum van mijn engagement
af. Maar ik behoud mijzelve het recht voor
het tooneel te verlaten zoodra ik wil, evenals
de andere partij mij ten allen tijde zal mo
gen ontslaan, hoewel in dat geval de eerst
bedoelde overeenkomst vervalt".
Morgenthal streek eenige oogenblikken
zwijgend over zijn zwarten baard. „Ge hebt
waarschijnlijk het zakeninstinct van uw va
der geërfd", zei hij eindelijk met een kwaad
aardig lachje.
„Of het gewone instinct voor zelfbehoud",
antwoordde Jeannette koeltjes.
De dikke lippen van Morgenthal vormden
iets wat hij niet uitte. „Welnu, het staat
natuurlijk niet aan mij, om te zeggen of
mijnheer Paul bereid zal zijn op dien grond
slag met u te onderhandelen. Maar dat kun
nen wij op het oogenblik laten rusten. Ik zal
beproeven hem uw gezichtspunt te laten be
grijpen".
Zijn toon liet doorschemeren, dat dit Iets
zoo buitengewoons was, dat hij daarbij veel
tegenkanting verwachtte, maar wijselijk be
gon Jeannette er niet weer over. Zij kon zich
niet beroemen veel gewonnen te hebben,
maar had er zeker niet bij verloren. Het ver
baasde haar niefc toen haar metgezel eens
klaps opstond en naar zonder een woord van
afscheid alleen liet.
HOOFDSTUK V
Ritter.
„Is ie weg?" vroeg Vrouw Ammer. „En ho
nigzoet kan die vent praten ook, zeg ik.
Luister naar mij, lief ie, en laat je door zulke
kerels als hij geen stroop om den mond sme
ren. Ik kan je een fatsoendelijke betrekking
bezorge, as je wil".
„U is zeer vriendelijk", antwoordde Jean
nette.
„Niks niemendal, lief ie. Asdat ik altija
klaarsta voor iemand die 't verdient. Nou
ga ik is effe kijke of ik die jonge timmer -
mansmaat helpe kan. Hij is nog niet lang
hier en kan d'r nog niet veel van".
Zij verdween en Jèannette hoorde haar
stem op het tooneel vriendelijken raad ge
ven. Ondanks haar gevoel van verlatenheid
glimlachte zij- Het was onmogelijk Vrouw
Ammer lastig te vinden. Zij was benieuwd,
hoe de tooneel-timmerman haar vriendelijke
aanbiedingen om hem te helpen, ontvangen
zou. Maar toen trad Ritter opeens door een
zijdeur binnen en zij vergat beiden.
„Ik ben wat laat", zei hij, „maar dat kon
niet anders. Ik kon niet van Otto wegkomen.
Wij zullen terstond beginnen. Kom op het
tooneel, juffrouw Wyngold! Wat is hier ge
beurd? Het brandscherm van de rol?" Hij
keek ontevreden. „Dus daar niet dan. Wij
zullen hier praten. Ge moet vanmiddag te
rugkomen om kennis te maken met juffrouw
Peach Warner. Een handig ding; zij zal een
costuum voor u maken".
Jeannette zag hem aan. „Er bestaat groo-
te mogelijkheid", zei zij, „dat ik in het geheel
niet naar den schouwburg kom. Zei mijnheer
Morgenthal u niets?"
„O. die!" hernam Ritter. „Niets dan bluf
van hem. Ge komt natuurlijk! Otto en ik
hebben alles afgesproken. Ge behoeft niets
te doen, althans den eersten avond niet. Wij
wenschen een soort van wetenschappelijk
effect te bereiken. Er wordt een soort va;n
troon voor u gemaakt, een soort van heili
gen tempel, met deuren aan de voorzijde.
Een groep pelgrims zal een koorzang aanhef
fen Verney moet daarvoor zorgen. En op
een gegeven oogenblik worden de deuren
opengeworpen en vertoont gij u aan uw aan
bidders. Dan moet ge oprijzen en langzaam
van uw troon afdalen en een schijnwerper
zal u met zijn licht bestralen. Ge zult een
doorzichtigen sluier dragen en die afwerpen
als ge de armen zegenend uitspreidt. Het pu
bliek zal u niet langer zien als een onbe
kende godin maar als vrouw of als het
t.ype van de vrouw, zullen wij zeggen. Het
moet een soort van allegorisch visioen voor
stellen een soort van Koningin der Aarde
Ik meen het denkbeeld van Otto goed be-
grejyen te hebben. De aanbidding zal over
gaan in verrukking, en de verrukking in
liefde. De bloemen die in uw tempel gereed
zullen liggen, zullen over u uitgestrooid wor
den. Een plechtig lied wordt aangeheven.
Verney zal het componeeren. Dan komt een
geharnaste ridder op een wit ros aangereden
en u zijn hulde bieden. Hij zal gemaskerd
zijn, maar gij zult u van de anderen afwen
den en zijn hulde in ontvangst nemen, en
hij zal u wegleiden. Eindelijk valt het scherm.
Ge hebt het denkbeeld begrepen, niet waar?
Het moet zoo natuurlijk mogelijk voorgesteld
worden, zuiver om te laten uitkomen dat de
liefde van één man het eenige is waaraan
de vrouw behoefte heeft. Het zal inslaan als
koek, en voor een meisje als gij is het niets
waard. Ge zijt zoo onbeschrijflijk aantrek
kelijk, zoo overstelpend betooverend. Wij
zullen een succes hebben van jewelste. Kunt
ge den tweeden Kerstdag gereed zijn? Wij
zullen zoo dikwijls repeteeren als noodig is.
Natuurlijk krijgt ge liet voor mekaar! Ik zal
u er bij helpen".
Eindelijk was hij gereed, en het was Jean
nette als was een race-machine plotseling tot
stilstand gekomen. Zij haalde diep adem. De
heele opvatting leek haar zoo afschuwelijk
laag bij den grond en plat, maar 's mans vuur
liet niet na eenigen invloed op haar uit te
oefenen. Hij had haar zijn visioen duidelijk
voor oogen gesteld.
„Gij schijnt, het voor zeker aan te nemen
dat ik het doen kan", zei zij.
„Ge kunt het natuurlijk!" antwoordde
Ritter. „Ge zijt een meisje uit de duizend.
Daarom hebben wij de hand op u gelegd. Ge
bezit dat hoe zal ik het noemen? pose,
bekoring, geheimzinnigheid; dingen die bij
het publiek pakken. Gij bezit romantiek,
juffrouw Wyngold. Geen van de andere meis
jes kan ln uw schaduw staan. Maar gij
gij hebt iets over u van het tweede gezicht.
Uw oogen zijn die van een toovenares. Neem
uw kans waar, en iedereen zal u op de han
den dragen! Ik weet wat ik zeg. Ik kan er
over oordeelen. Ik sla nooit de plank mis".
Hoe dan ook, zijn schetterende verwaand
heid benam haar den lust tot lachen. Hij
was zoo volkomen zeker van zichzelven, dat
het bijna bespottelijk scheen aan hem te
twijfelen. Toen zij later daaraan terugdacht,
was zij er verbaasd over zich zoo gemakkelijk
te hebben laten inpalmen, maar te dien tijde
leek het haar zoo natuurlijk, zoo onvermij
delijk. Zij ging met hem naar het tooneel,
waar hij haar een verklaring van bijzonder
heden zou geven, en voelde zich waarlijk
eenigszins door zijn geestdrift aangestoken.
Ritter bemerkte het en glimlachte van zelf
voldoening. Het was een nieuw bewijs van
zijn begaafdheden.
Zij liepen achter het scherm langs, terwijl
twee mannen bezig waren het te herstellen.
Vrouw Ammer was van het tooneel verdwe
nen, hoewel men van op een afstand het ge
rammel van haar emmer kon hooren. En
zonder zich door het geklop en gehamer van
de timmerlui van de wijs te laten brengen,
zotte Ritter zijn redevoering voort, tot hij de
overtuiging had dat alles Jeannette duidelijk
voor oogen stond. Zijn vuur was zóó aanste
kelijk, dat Jeannette zelfs hier en daar denk
beelden van zichzelve aangaf, die met uit
bundige ingenomenheid door hem in ont
vangst genomen werden. Hij had een notitie
boek uit zijn zak gehaald en maakte aantee-
keningen, toen de pogingen van de timmer
lui eindelijk met welslagen bekroond werden
en het brandscherm rammelend omhoog rees,
zoodat tooneel en zaal één groote ledige
ruimte vormden.
„Uitmuntend!" reip Ritter. „Nu kunit ge
u voorstellen wat voor gevoel het geeft. Na
tuurlijk zal alles dan verlicht zijn, een lang
zaam toenemend licht iöt alles er door over
stroomd wordt. Stel u voor, die heele ruimte
tot den nok toe gevuld met menschen zoo
als gisteravond! Dat zal u niet hinde
ren, waar?"
uit-H"!" riep Jeannette verachtelijk-
„Uitmuntend!" riep hij weer. „Ha! Hilton!"
Hij riep iemand die zich op den achter
grond van het tooneel ophield. „Ik heb een
paar karweitjes voor je! Het moet gauw ge
beuren, begrijp je? Waar is je maat? Laat
hij ook hier komen om te luisteren."
De aangesproken man kwam op zijn ge
mak naderbij. Zijn maat bleef in een hoek,
en bewerkte iets met een beitel.
„Laat die vent hierkomen!" zei Ritter on
geduldig.
De tooneel-timmerman riep zijn maat
over zijn schouder heen, maar de andere
man scheen doof te zijn. De ander richtte
zich tot Ritter. „Laat hem maar, hij is pas
hier en begrijpt het toch niet."
„Wat heb ik aan een kerel die niets be
grijpt?" vroeg Ritter.
„Och, zijn werk doet hij goed", zei de man.
„Hij werkt als een sjouwer. Maar hij is nog
vreemd."
„Hij doet het werk en jij zegt hem wat hij
doen moet, niet?" zei Ritter.
Jeannette lachtte helder en onweer
staanbaar, zoodat de jonge timmerman met
beitelen op hield en luisterde. Hij begon
weer dadelijk en zij dacht verder niet meer
om hem.
Een weinig later liep Ritter met haar door
het doolhof van gangetjes naar den uitgang
terwijl hij voortging met prijzen. „Ge zijt
voortreffelijk! „Geen wonder dat Otto zegt
een vondst te hebben gedaan. Ver
geet niet vanmiddag terug te komen. En
luister nog eens: „Ge levert u onvoorwaar
delijk aan mijn handen over, en ik zal zor
gen dat ge den top van de ladder bereikt!"
„Kijk waA je doet, liefieliet vrouw Am
mer zich hooren van de plek waar zij aan
het dweilen was. „Je glijdt hier zoo gemak
kelijk uit."
„O, dat vervloekte wijf!" riep Ritter. „Zij
duikt altijd op."
„Dat doen meer menschen", merkte Jean
nette op.
Maar onder het naar huls gaan dacht zij
niet aan vrouw Ammer en evenmin aan den
verbazingwekkenden Ritter. Iemand anders,
een ongenoode gast, was haar bij haar laat
ste woorden te binnen geschoten. Eindelijk
had'zij Buck weten kwijt te raken. Zij had
hem weggestuurd. Maar toch kon zij hem
niet geheel uit haar gedachten zetten. Zou
hij ooit weer opduiken? Ja of neen?
„Natuurlijk niet", bedacht Jeannette met
overtuiging. Maar in haar hart betwijfel
de zij het.
HOOFDSTUK VI.
KERSTAVOND.
De dagen die op dien morgen in Het Ka
ravaan Theater volgden, leverden voor Jean
nette zulk een snelle opeenvolging van ge
beurtenissen op, dat het haar moelijk viel
zich ieder afzonderlijk te herinneren. Een
paar staken daarbij als rotsen te midden van
een kokende zee omhoog, maar zelfs deze
gingen somtijds in den woedenden orkaan
ten onder. Als zij sliep, wat niet dikwijls
en niet lang gebeurde, mengden droomen
van succes en mislukking 'zich zonderling
dooreen.
Zij ging in zekeren zin geheel tusschen de
andere meisjes verloren, en de antipathie
die zij voor de meesten van dezen koesterde,
werd door haar met zakelijke oogmerken on
derdrukt. Zij waren als het ware tusschen-
treden naai- het doel, dat zij zoo vastbeslo
ten was te bereiken. Slechts ééne stak bo
ven de anderen uit en dit was de arme klei
ne juffrouw Peach Wamer, die er overdag
bleek en bijna te akelig moe om te zien uit
zag, maar des avonds levendig fonkelend en
kustmatig herschapen voor den dag kwam.
kwam.
Met dit meisje had Jeannette het over
haar hart kunnen verkrijgen vriendschap
pelijk om te gaan, als Peach haar niet ken
nelijk te verstaan had gegeven dat zij zoo
veel mogelijk met rust gelaten wenschte te
worden. Zij vervaardigde de theatercostu-
mes van Jeannette en besprak deze met
haar, waarbij Ritter niet zelden heftig tus-
schenbeide kwam, want deze bemoeide zich
met alles en naar de meening van Jeannette.
in den regel te veel.
Juffrouw Peach had tegen zijn ellenlange
betoogen nooit iets in te brengen. Zij
bracht zonder een lip te alten hangen wijzi
gingen in werk dat haai- uren lang gekost
had, in weerwil van het feit dat zij zelve
iederen avond meezong in het "koor. „Die
kwieke kleine Peach' was de benaming die
Ritter haar gewoonlijk gaf, maar het stem
de haar noch tot erkenning noch tot wre
vel. En gedurende al die dagen van voor
bereiding bleef zij voor Jeannette een raad
sel.
Intusschen repeteerde zij iederen morgen
onder het scherpe toezicht van Ritter, en
zjj had zjjn geestdriftige complimentjes
niet noodig om te begrijpen, dat het haar
uitstekend afging. Zij werkte hard en met
geduld, nam iederen wenk gewillig aan, en
hield haar oogen strak op het doel geves
tigd. Zij zou en wilde slagen, en in haar hart
koesterde zij de vaste, hoewel door niets
verklaarbare overtuiging dat zij slagen zou.
Morgenthal zag zij in die dagen in het ge
heel niet, en zij wist niet beter of de kwestie
van het contract hing nog in de lucht. En
de kwestie van haar salaris eveneens, maar,
hoewel haar geldmiddelen slonken op een
wijze die haar schrik aanjoeg, wanneer zij
tijd had daaraan te denken, besloot zij tot
na den tweeden Kerstdag geduld te hebben.
Wanneer zij voor het eerst opgetreden was
en dus recht op betaling kon laten gelden,
kon men haar niet met rede langer laten
wachten.
Het eenige doel van haar rol waarvoor zij
met geen mogelijkheid geestdrift koesteren
kon, was het tafereel van den geharnastcn
ridder. Het eerste overweldigende visioen van
Ritter was, tot haar groote verademing,
eenigszins gewijzigd, en de ridder zou niet te
paard opkomen; maar aangezien het eenige
wat van hem geëischt werd was. dat hij zich
in zijn harnas ongedwongen bewoog, viel bij
de repetities telkens een andere van de
ondergeschikten voor deze rol in, en dit
ontnam haar in de oogen van Jeannette
alle artistieke waarde.
„Natuurlijk kan iedereen die rol spelen,"
zei de nooit om woorden verlegen Ritter,
toen zij het waagde zich daarover te bekla
gen. „Het komt er geen steek op aan, want
het publiek ziet immers niet eens zijn gezicht.
Hij is bedoeld als zuiver mythisch persoon,
en volkomen een ondergeschikte figuur. De
eenige aantrekking zijt gij, en wij willen die
niet met bij-effecten verknoeien."
Zij was het niet met hem eéns, maar wist
dat verder redeneeren haar niet zou baten.
De koorzang, die opzettelijk voor het doel
gecomponeerd was, leek haar bizonder goea
geslaagd, en alles daarmee beloofde van een
leien dakje te gaan. Op het tooneel waren
verscheidene timmerlui werkzaam, maar
Ritter joeg ze bij de repetities altijd weg, en
zij kreeg vrouw £mmer slechts nu en dan bij
het gaan of komen te zien.
Op Kerstavond nam Otto Paul zelf plaats
ln de stalles en woonde de generale repetitie
bij. Het zou de eenige zijn, en Jeannette voel
de een zenuwachtigheid waartegen zelfs zij
zich moeilijk kon verzetten. Maar toen de
tijd daar was en zij haar plaats achter de
schitterend vergulde deuren van den tempel
ingenomen had, was zij volkomen kalm. Zij
wachtte tot haar beurt gekomen was en
speelde haar rol tot in de volmaking. Ritter
had haar deze degelijk laten instudeeren.
Zij bezat het vermogen zich geheel naar hem
te schikken en haar eigen denkbeelden en
individualiteit aan de zijne ondergeschikt
te maken. Zij had geen hoogen aunk van zijn
artistieke opvattingen, maar moest erken
nen, dat hij een man van gezag was in krin
gen, die haar ten eenenmale vreemd waren.
De atmosfeer waarin zij leefde, beviel haar
niet. Deze was onnatuurlijk, exotisch en over
dreven op een haar geheel onbekende
manier; maar zij was haar tevens behulp
zaam in het vergeten van haar verleden,
wat haar in andere omstandigheden bijna
ondoenlijk geweest zou zijn. Zij ging in haar
rol op, en wilde slagen. Zij wilde niet aan
mislukking denken. En na haar optreden
voelde zij nog meer zekerheid dat mislukking
uitgesloten was, want Paul Otto verscheen
na afloop van de repetitie op het tooneel en
wenschte haar geluk.
„Ge zijt uitstekend", zei hij, en hoewel zij
hem inwendig minachtte, deed zijn lof haar
goed, en nam zij deze minzaam, maar eenigs
zins uit de hoogte aan. Het was niets meer
dan haar toekwam. Dat zij de kracht bezat
iets goeds tot stand te brengen, had zij altijd
geweten.
Maar toen hij haar terzijde leidde, zijn
arm liefkoozend door den nare gestoken,
begon haar minzaamheid af te nemen.
„Ge zijt uitmuntend, mijn beste, uitmun
tend," zei Otto Paul, met zijn gewone lispe
lende stem.
Jeannette keerde zich tot Peach, maar
het meisje stond er als een automaat, bleek
en onverschillig in haar eigen opgedirkt
tooneelcostuum bij. Zij. kon van haar geen
hulp te verwachten.
„Ik zou het costuum graag eerst zien,
voor ik het weer aantrek', zeide zij.
„Dat zult ge, als het kan", beloofde Rit
ter sussend. „Maar laat het gerust geheel
aan mij over! Er behoeft niet veel aan ver
anderd te worden, Peach en ik hebben het
in een oogwenk voor mekaar."
„Maar wacht eens! riep Paul Otto, wat
is uw tooneelnaam? Miss Jenney Wyn.Ja.ik
durf haar gerust bij voorbaat geluk te wen
schen."
Hij lachte haar zoetsappig toe.
Het verraste haar eenigszins, aan den uit
gang van het theater opgewacht te worden
door vrouw Ammer, die het voorkomen had
alsof zij wat op het hart had.
„Ik moet jou kant uit, en het is al donker.
Ik dacht dat je nooit zou komen", zeide zij.
Het was inderdaad zeer donker. Jeannette
was door het vriendelijke van haar handel
wijze getroffen. „Hoe aardig van u", zei zij.
„Ik ben niet zenuwachtig, maar zal u gaarne
tot gezelschap hebben."
„Ik hou soms ook van gezelschap", merkte
vrouw Ammer op. „Me man zeit altijd:
„Een mins kan nooit te voorzichtig zijn,
vooral as ie jong is". En hoe bevalt je de
kemedie, liefie?"
„Het is wat moeilijk dat nu al te zeggen,"
antwoordde Jeannette.
„Kijk da's voorzichtig, en dat kan ik
niet kwalijk neme.
„En wat ga je nou met de Kersmis doen,
Wat benne je planne?"
Jeannette had met inspanning van alle
krachten beproefd de gedachte aan Kerst- j
mis uit haar hoofd te zetten, maar iets in de
stem van vrouw Ammer bewoog haar het te
laten voorkomen alsof zij plannen gemaakt
had.
„Ik ga naar een oude vriendin", zei zij en
dacht daarbij aan Lady Varleigh, die er
sterk op aangedrongen had dat zij haar
voornemens zop opgeven en bij haar komen.
„Ja", hernam vrouw Ammer, „ik zei al zoo
veel als tegen me eige, dat een invitaasje
om bij ons te kome niet veel zou helpe, al
had ik het andersom gehoopt. Want ik ben
van je gaan houwe,, nou weet je het. Maar
het is beter voor je bij je eigen minse, en wij
benne niet veel. Zooas m'n ouwe dooie
moeder zei: „De mins wikt en God beschikt"
En of dat waar is!"
„O, wat aardig van u!" riep Jeannette en
bleef stilstaan. Ik dank u wel!"
„Spreek d'er niet van. Je bent alïjd wel
kom in mijn huissie as je komme wil. We
benne tegewoordig niet met veel nou
Sjors bij de pelisle is, is hij d'er alleen maar
met die nette jonge timmerman van de ke
medie, die bij ons een kamertje het. Een
nette jonge man. dat is ie, zeg ik, zoowat
van je eigen stand, maar ik kan me vergisse.
En ie is altijd zoo lief tegen me kleine Ar-
riet. Dat is de jongste, en 'n engeltje ook".
Vrouw Ammer hield op om adem te schep-
gen, „Maar da's zeker, meheer Smitli dat;
is die timmerman is dol op d'er. Je mot
is ankomme. Of heb je 'm al in de kemedie
gesproken?"
„Neen", antwoordde Jeannette, die den
man zelfs nooit aangekeken had.
„Och, hij is verlege", vervolgde vrouw Am
mer. „Maar ie werkt hard en is zoo bescheije
om het zoo maar is te zegge. Kom maar is
an 't is in Jigger Street 59, geen halleve
mijl weg. Ik zal zorge dat j'm ziet. Een heele
fatsoenlijke jonge!"
„Ex-g vriendelijk van u", zei Jeannette.
„Geen sikkepit, niks niemendal", hernam
vrouw Ammer.
„Je bent atlijd zoo'n beetje eenzaam en
da's niet goed voor een meisie van je leef
tijd."
Zij hadden het huis van Jeannette be
reikt en tot genoegen van deze, want de
vriendelijkheden van vrouw Ammer begon
nen haar wat te drukken. Zij reikte haar de
hand. „Goeden dag" zei zij, „en nog eens be
dankt
„Zeg d'er toch niks van" zei vrouw Am
mer, en schudde haar hand met warmte. „En
een pleizierlge Kerstmis!"
„Insgelijks!" wenschte Jeannette haar
toe.
Een pleizierige Kerstmis! Arme Jean
nette!
HOOFDSTUK VII.
Meneer Smith.
Ja het was Kerstmis een sombere,
grauwe dag en zij was héél alleen. Zij
had vroeg naar de kerk willen gaan, maar
op het laatste oogenblik ontbrak haar den
moed. Het was haar als wachtte haar bui
ten een nog grootere eenzaamheid. Toen
evendaarna, de kerkklokken opnieuw begon
nen te luiden, voelde zij zich weer tot uit
gaan gedrongen, maar onder het aanklee-
den werd zij weer door haar moedelooze bui
bezocht en wist zij dat zij de kracht miste.
„Ik kan niet. Ik zou het niet kunnen ver
dragen".
Boven alles, wenschte zij te voorkomen,
dat zij opnieuw overmand werd door haar
verdriet. Gaf zij er weer aan toe, dan zou
zij allen grond verliezen die zij tot dusver
herwonnen had. Zij koesterde een onuitspre
kelijk verlangen aan haar smart toe te ge
ven, maar de gedachte aan de zwakheid die
er op volgen moest hield haar terug.
„Ik mag niet", zei zij, „ik mag niet".
Want er was niemand om haar te troos
ten. Zelfs Buck had haar eindelijk bij haar
woord genomen en was weggegaan.
En zij verheugde zich er over. Het was
veel beter voor beiden. Maar ach, zij ver
langde zoo naar iemand op dien vreeselij-
ken Kerstdag.
Maar wat zij ook deed,, haar gedachten
dwaalden steeds naar het verleden af. Het
vorige Kerstfeest had zij op Starfields door
gebracht. Er was een groot feest gegeven.
Majoor Sterne had haar bijna ten huwelijk
gevraagd. Des middags was Valerie gekomen
met haar vader, en Skittles en Bandy wa
ren er ook. En Buck o ja, Buck was ook
niet weggebleven, maar later gekomen. Zij
herinnerde zich niet waarom, maar het
moest iets onnoozels en echt iets voor Buck
geweest zijn.
Als een droom ging dit alles aan haar
voorbij en zij kon het niet van zich af
schudden. Haar vader was bij haar geko
men terwijl zij nog in bed lag en zij hadden
samen gepraat. En toen waren zij samen
naar de kerk gegaan, en had zij met hem uit
hetzelfde gezangboek gezongen. Als zij van
daag weer een van die Kerstzangen te hoo-
ren kreeg, zou zij in tranen uitbarsten.
Toen de klokken met luiden opgehouden
hadden, ging zij uit. De straten waren stil,
maar iedereen dien zij tegenkwam scheen
vroolijk of een prettige boodschap te doen,
Iedereen had een doel, behalve zij.
Zij keerde weldra om. „Hoe moet ik den
dag doorkomen?" fluisterde zij tot haar
overkropt gemoed.
In haar triestig kamertje teruggekeerd,
deed zij een wanhopige poging haar ellende
van zich af te schudden. Eigenlijk was het
maar om een paar uren te doen. Morgen
zou zij wat te doen hebben en daarin af
leiding zoeken. Zij probeerde haar gedach
ten op morgen te bepalen en zich op te
schroeven dat zij het heerlijk vond. Maar
niets hielp. De dag van morgen beloofde niet
veel méér. Haar werk in het theater leek
haar vaag en veraf. Het verleden had haar
in zijn klauwen.
Zij gebruikte dien dag geen middageten^
letterlijk omdat zij het vergat. Wie kon het
schelen of zij at of van honger stierf? Wie
dacht er aan voor haar te zorgen? De lange,
eindelooze middag kroop voorbij. Muzikan
ten die Kerstliederen speelden trokken op
straat voorbij en zij begroef haar gelaat in
haar kussens om het geluid buiten te slui
ten. Zij begon van koude te rillen en kroop
onder de dekens om warmte te zoeken. Zij
sliep niet. Zij was moederziel alleen in het
armelijke huisje en deze verlatenheid knak
te haar geest.
Met samengeknepen handen lag zij tegen
haar tranen te worstelen, maar voelde ieder;
oogenblik dat zij zwakker werd.
Eensklaps scheen zij tot eenig besef té
komen en was het alsof een snaar in haar
binnenste, sprong. Als zij nog één seconde in
die vertwijfelende eenzaamheid bleef, was
zij verloren. Doodsbleek en v/anhopig, stond
zij op, kleedde zich weer in hoed en mantel
en ging naar de zijdeur van den winkel dig
op de straat uitkwam.
Zij frommelde aan de deur en opende haar.
Het was buiten bijna donker en de regen
woei binnen. Maar zij voelde het niet. Zij
deed alles werktuigelijk, als onder hypnoti-
schen invloed. Zij trad blindelings naar
buiten en sloot de deur achter zich.
Later kon zij zich niet meer herinneren
welke richting zij ingeslagen was. Niemand
sprak haar aan en zij liep in de duisternis
voort, tot zij bleef stilstaan op het punt van
samenkomst van een paar straten, waar een
lantaren een dof licht verspreidde. „Jigger
Street" las zij opeens.
Toen bedacht Jeannette, evenals zoovelen
van ons, op een keerpunt van hun leven ge-
komeiv, erkennen moeten, dat zooiets als het
toeval niet bestaat. Onwetend, maar onver
biddelijk, had een Macht haar schreden ge
leid.
Zij sloeg het straatje In en bemerkte dafi
zij zich reeds aan de zijde der oneven num
mers bevond. Het waren lange blokken ar
moedige huizen en hier en daar dook een ge
daante op. De nummers waren met groote
cijfers boven de deuren aangebracht, zoodat
het haar niet moeilijk viel No. 59 te vinden.
Weer scheen het haar dat zij geleid werd.
De deur van No. 59 stond aan, oogenschijn-
lijk was dit haar normale stand. Zij stiet haar
verder open en het afschuwelijk gekrijsch
van een goedkoope gramofoon verscheurde
haar trommelvlies. Maar zelfs dit bewoog
haar niet tot omkeeren. Zij had de eenige
haven binnen haar bereik opgezocht, en
klopte vastberaden op de deur -van een
kamer, alleen cr op uit aan de duisternis en
de verlatenheid buiten te ontsnappen.
jCWordt vervolgd),