DE VEREERDER VAN JEANNETTE. NAAR HET ENGELSCH VAN ETHEL M. DELL. XVIII. (Korte inhoud van het voorafgaande) Jeannette is een weeldekind, de toe komst lacht haar dan ook tegen. Zij is immers mooi, heeft bovendien een rij ken vader en natuurlijk veel aanbid ders. Haar keuze valt op Lord Conister, een aristocraat die zeer geëerd is. De meerderjarigheidsverklaring van Jeannette zal tegelijk met haar verlo ving gevierd worden met schitterende feestelijkheden die dagen duren. Haar vader toont zich zenuwachtig, het is alsof hij naar het tijdstip verlangt dat Jeannette getrouwd zal zijn. Toch heeft hij zijn dochter zielslief. Het is dan ook alleen omdat hij, naar hij zegt, niet gezond is. Hij wil Jeannette's toekomst verzekerd zien. Buck, die Jeannette reeds jaren in stil te bemint, blijft haar bewaken en met zijn zorgen omringen. Als het verlovingsfeest in vollen gang is, treden eenige detectives bin nen om haar vader te te arresteeren wegens bednegelijke bankbreuk. Hij ontgaat die schande door een eind aan zijn leven te maken. Lord Conister gedraagt zich zoo, dat Jeannette hem zijn woord teruggeeft. Buck verzekert haar, dat zijn liefde tegen zoo'n stoot bestand is, maar Jeannette wil nu zelf haar brood gaan verdienen om, als dat mogelijk is, nog eens de schuldelschers van haar va der te kunnen betalen. Het is evenwel moeilijk eenig loonend werk te vinden. Buck blijft haar overal als een scha duw volgen en weet daardoor herhaal delijk gevaren die haar bedreigen, af te wenden. Nu zal Jeannette het op het tooneel probeeren. „Volstrekt niet volstrekt niet! Wij dat zijn mijnheer Paul en ik zijn bereid te uwen gunste een uitzondering te maken". De roode lippen trokken zich tot een glim lach dien Jeannette afschuwelijk vond. „Het is aan u, juffrouw Wyngold, te toonen dat ge onze edelmoedigheid waardig zijt. Wij hebben besloten u vijftien shillings per week te geven gedurende de eerste drie maanden, en na verloop van dien tijd zullen wij een verhooging overwegen. Stemt gij toe, dan zal ik voor u een contract ter onderteekenlng gereed maken". „Ik stem niet toe", antwoordde Jeannette bedaard. „Niet?" Hij keek haar met verbazing aan. „Het is niet genoeg om van te leven", her nam Jeannette. „Maar, m'n lieve jonge dame", hij lachte nog steeds op die afschuwelijke manier, „ge moet begrijpen dat uw werk voor den schouwburg volstrekt niet al uw tijd in be slag zal nemen. Ge kunt uw inkomen zeer gemakkelijk vermeerderen met andere mid delen". „Door welke middelen?" vroeg Jeannette. Hij haalde de schouders op. „Het staat niet aan mij dat te zeggen. Maar ik verzeker u dat het de mooiste voorwaarden zijn voor een beginneling". „Ik kan ze niet aannemen", zei Jeannette. Zij sprak kortaf, maar het hart zonk haar in de schoenen. Dit had zij niet verwacht. „Misschien wilt ge er nog eens over den ken?" stelde Morgenthal lief voor. „Neen, dank u", zei Jeannette. Hij boog zich tot haar over. Zijn oogen met hun onheilspellenden glans keken diep in de hare. „Mijn waarde Juffrouw Wyngold, mag ik u een raad in overweging geven?" Zij nam een stijvere houding aan, maar zei niets. „Het is deze", zei hij poeslief. „De goden zijn gewoonlijk zeer mild voor jonge dames met bekoorlijkheden als de uwe. Door het aannemen van deze voorwaarden schept gij voor u zelve als het ware onbegrensde moge lijkheden. Dat ziet ge nog niet in, maar ik verzeker u dat het zoo is. Probeer het, juf frouw Wyngold, en ik weet dat ge het de moeite waard zult vinden". „Ik begrijp u niet", zei Jeannette. „Het lijkt mij dat ik verstandiger deed veel verstandiger met dienstmeisje te worden. Ik weet niet zeker", en zij zag hem met ijs koude oogen aan, „of ik daaraan niet de voorkeur geef". Vol afgrijzen wendde Morgenthal zich af. „Mijn waarde juffrouw Wyngold, u!" riep hij verschrikt. Het volgende oogenblik streelde hij haar arm. „Kom, kom, zoo moogt ge niet praten. Wij moeten iets beters voor u ver zinnen. Zullen wij dan zeggen - twintig shil lings, uw vroegere omstandigheden in aan merking genomen? Ik wed dat ik mijnheer Paul niet eens zal kunnen overhalen het sa laris tot twintig shillings op te voeren". Toen kwam het Jeannette in haar wan hoop voor, dat zij haar niet uit de vingers wilden laten glippen; daardoor werd zij zich bewust dat zij uit haar diensten goede munt wilden slaan. Deze gedachten gingen haar bliksemsnel door het brein, terwijl zij haar arm van zijn weerzinwekkende aanraking bevrijdde. Zeer uit de hoogte zag zij hem aan en sprak met duidelijke stem. „Ik zal om te beginnen met twintig shillings genoegen ne men, maar ik zal mij daarmee niet voorgoed tevreden stellen, en ik wil mij door geen enkel contract verbinden tot ik weet wat er yan mij geëischt wordt". „Mijn lieve kind!" riep Morgenthal uit. Jeannette hield een hand in de hoogte. „Houd op, als 't u blieft! Ik ben geen kind, en ik wil mijn vrijheid niet blindelings ver- koopen. Voor twintig shillings wil ik werken zoo hard ik kan, maar ik teeken geen con tract, of ik moet precies weten wat er in staat". „Maar dat is bespottelijk!" riep Morgen thal. Hij lachte, maar er lag een booze klank in zijn lach. „Gij vraagt gunstiger voorwaar den dan ooit aan een meisje van dit too neel toegestaan werden. Ge hebt geen onder vinding van die dingen". „Geen enkele", stemde Jeannette kortaf toe. „Maar ik ben niet verplicht tegen mijn wil met eenige voorwaarde genoegen te ne men. Ik ben vrij, en ik wil vrij blijven". „Dat is onmogelijk", hernam Morgenthal. „En het is volkomen onredelijk ook. Laten wij ter wille van de redeneering nu eens aannemen, dat er iets heel onwaarschijnlijks gebeurde en dat gij bleekt een succes tc zijn. Alle directeuren in Londen zouden u ter stond aanbiedingen doen, en het aannemen van deze zou vermoedelijk zeer in uw voor deel zijn. Verbeeldt ge u nu dat mijnheer alle risico op zich zal nemen en zich de kos ten van uw opleiding getroosten opdat la ten v/ij eens zeggen, de directeur van Het Oase de vruchten zal plukken? Dat geloof ik niet, juffrouw Wyngold". Hij sprak met opzettelijk sarcasme. „Mijnheer Paul heeft zijn groot succes niet aan een dergelijke tak- tiek te danken". Het was onafwijsbare logika, maar Jean nette bleef onwrikbaar. „Daar kan natuurlijk iets op gevonden wor den" zei zij. „Ik ben bereid een overeenkomst te teekenen, mij niet aan een andere direc tie te verbinden gedurende drie jaren, te re kenen van den datum van mijn engagement af. Maar ik behoud mijzelve het recht voor het tooneel te verlaten zoodra ik wil, evenals de andere partij mij ten allen tijde zal mo gen ontslaan, hoewel in dat geval de eerst bedoelde overeenkomst vervalt". Morgenthal streek eenige oogenblikken zwijgend over zijn zwarten baard. „Ge hebt waarschijnlijk het zakeninstinct van uw va der geërfd", zei hij eindelijk met een kwaad aardig lachje. „Of het gewone instinct voor zelfbehoud", antwoordde Jeannette koeltjes. De dikke lippen van Morgenthal vormden iets wat hij niet uitte. „Welnu, het staat natuurlijk niet aan mij, om te zeggen of mijnheer Paul bereid zal zijn op dien grond slag met u te onderhandelen. Maar dat kun nen wij op het oogenblik laten rusten. Ik zal beproeven hem uw gezichtspunt te laten be grijpen". Zijn toon liet doorschemeren, dat dit Iets zoo buitengewoons was, dat hij daarbij veel tegenkanting verwachtte, maar wijselijk be gon Jeannette er niet weer over. Zij kon zich niet beroemen veel gewonnen te hebben, maar had er zeker niet bij verloren. Het ver baasde haar niefc toen haar metgezel eens klaps opstond en naar zonder een woord van afscheid alleen liet. HOOFDSTUK V Ritter. „Is ie weg?" vroeg Vrouw Ammer. „En ho nigzoet kan die vent praten ook, zeg ik. Luister naar mij, lief ie, en laat je door zulke kerels als hij geen stroop om den mond sme ren. Ik kan je een fatsoendelijke betrekking bezorge, as je wil". „U is zeer vriendelijk", antwoordde Jean nette. „Niks niemendal, lief ie. Asdat ik altija klaarsta voor iemand die 't verdient. Nou ga ik is effe kijke of ik die jonge timmer - mansmaat helpe kan. Hij is nog niet lang hier en kan d'r nog niet veel van". Zij verdween en Jèannette hoorde haar stem op het tooneel vriendelijken raad ge ven. Ondanks haar gevoel van verlatenheid glimlachte zij- Het was onmogelijk Vrouw Ammer lastig te vinden. Zij was benieuwd, hoe de tooneel-timmerman haar vriendelijke aanbiedingen om hem te helpen, ontvangen zou. Maar toen trad Ritter opeens door een zijdeur binnen en zij vergat beiden. „Ik ben wat laat", zei hij, „maar dat kon niet anders. Ik kon niet van Otto wegkomen. Wij zullen terstond beginnen. Kom op het tooneel, juffrouw Wyngold! Wat is hier ge beurd? Het brandscherm van de rol?" Hij keek ontevreden. „Dus daar niet dan. Wij zullen hier praten. Ge moet vanmiddag te rugkomen om kennis te maken met juffrouw Peach Warner. Een handig ding; zij zal een costuum voor u maken". Jeannette zag hem aan. „Er bestaat groo- te mogelijkheid", zei zij, „dat ik in het geheel niet naar den schouwburg kom. Zei mijnheer Morgenthal u niets?" „O. die!" hernam Ritter. „Niets dan bluf van hem. Ge komt natuurlijk! Otto en ik hebben alles afgesproken. Ge behoeft niets te doen, althans den eersten avond niet. Wij wenschen een soort van wetenschappelijk effect te bereiken. Er wordt een soort va;n troon voor u gemaakt, een soort van heili gen tempel, met deuren aan de voorzijde. Een groep pelgrims zal een koorzang aanhef fen Verney moet daarvoor zorgen. En op een gegeven oogenblik worden de deuren opengeworpen en vertoont gij u aan uw aan bidders. Dan moet ge oprijzen en langzaam van uw troon afdalen en een schijnwerper zal u met zijn licht bestralen. Ge zult een doorzichtigen sluier dragen en die afwerpen als ge de armen zegenend uitspreidt. Het pu bliek zal u niet langer zien als een onbe kende godin maar als vrouw of als het t.ype van de vrouw, zullen wij zeggen. Het moet een soort van allegorisch visioen voor stellen een soort van Koningin der Aarde Ik meen het denkbeeld van Otto goed be- grejyen te hebben. De aanbidding zal over gaan in verrukking, en de verrukking in liefde. De bloemen die in uw tempel gereed zullen liggen, zullen over u uitgestrooid wor den. Een plechtig lied wordt aangeheven. Verney zal het componeeren. Dan komt een geharnaste ridder op een wit ros aangereden en u zijn hulde bieden. Hij zal gemaskerd zijn, maar gij zult u van de anderen afwen den en zijn hulde in ontvangst nemen, en hij zal u wegleiden. Eindelijk valt het scherm. Ge hebt het denkbeeld begrepen, niet waar? Het moet zoo natuurlijk mogelijk voorgesteld worden, zuiver om te laten uitkomen dat de liefde van één man het eenige is waaraan de vrouw behoefte heeft. Het zal inslaan als koek, en voor een meisje als gij is het niets waard. Ge zijt zoo onbeschrijflijk aantrek kelijk, zoo overstelpend betooverend. Wij zullen een succes hebben van jewelste. Kunt ge den tweeden Kerstdag gereed zijn? Wij zullen zoo dikwijls repeteeren als noodig is. Natuurlijk krijgt ge liet voor mekaar! Ik zal u er bij helpen". Eindelijk was hij gereed, en het was Jean nette als was een race-machine plotseling tot stilstand gekomen. Zij haalde diep adem. De heele opvatting leek haar zoo afschuwelijk laag bij den grond en plat, maar 's mans vuur liet niet na eenigen invloed op haar uit te oefenen. Hij had haar zijn visioen duidelijk voor oogen gesteld. „Gij schijnt, het voor zeker aan te nemen dat ik het doen kan", zei zij. „Ge kunt het natuurlijk!" antwoordde Ritter. „Ge zijt een meisje uit de duizend. Daarom hebben wij de hand op u gelegd. Ge bezit dat hoe zal ik het noemen? pose, bekoring, geheimzinnigheid; dingen die bij het publiek pakken. Gij bezit romantiek, juffrouw Wyngold. Geen van de andere meis jes kan ln uw schaduw staan. Maar gij gij hebt iets over u van het tweede gezicht. Uw oogen zijn die van een toovenares. Neem uw kans waar, en iedereen zal u op de han den dragen! Ik weet wat ik zeg. Ik kan er over oordeelen. Ik sla nooit de plank mis". Hoe dan ook, zijn schetterende verwaand heid benam haar den lust tot lachen. Hij was zoo volkomen zeker van zichzelven, dat het bijna bespottelijk scheen aan hem te twijfelen. Toen zij later daaraan terugdacht, was zij er verbaasd over zich zoo gemakkelijk te hebben laten inpalmen, maar te dien tijde leek het haar zoo natuurlijk, zoo onvermij delijk. Zij ging met hem naar het tooneel, waar hij haar een verklaring van bijzonder heden zou geven, en voelde zich waarlijk eenigszins door zijn geestdrift aangestoken. Ritter bemerkte het en glimlachte van zelf voldoening. Het was een nieuw bewijs van zijn begaafdheden. Zij liepen achter het scherm langs, terwijl twee mannen bezig waren het te herstellen. Vrouw Ammer was van het tooneel verdwe nen, hoewel men van op een afstand het ge rammel van haar emmer kon hooren. En zonder zich door het geklop en gehamer van de timmerlui van de wijs te laten brengen, zotte Ritter zijn redevoering voort, tot hij de overtuiging had dat alles Jeannette duidelijk voor oogen stond. Zijn vuur was zóó aanste kelijk, dat Jeannette zelfs hier en daar denk beelden van zichzelve aangaf, die met uit bundige ingenomenheid door hem in ont vangst genomen werden. Hij had een notitie boek uit zijn zak gehaald en maakte aantee- keningen, toen de pogingen van de timmer lui eindelijk met welslagen bekroond werden en het brandscherm rammelend omhoog rees, zoodat tooneel en zaal één groote ledige ruimte vormden. „Uitmuntend!" reip Ritter. „Nu kunit ge u voorstellen wat voor gevoel het geeft. Na tuurlijk zal alles dan verlicht zijn, een lang zaam toenemend licht iöt alles er door over stroomd wordt. Stel u voor, die heele ruimte tot den nok toe gevuld met menschen zoo als gisteravond! Dat zal u niet hinde ren, waar?" uit-H"!" riep Jeannette verachtelijk- „Uitmuntend!" riep hij weer. „Ha! Hilton!" Hij riep iemand die zich op den achter grond van het tooneel ophield. „Ik heb een paar karweitjes voor je! Het moet gauw ge beuren, begrijp je? Waar is je maat? Laat hij ook hier komen om te luisteren." De aangesproken man kwam op zijn ge mak naderbij. Zijn maat bleef in een hoek, en bewerkte iets met een beitel. „Laat die vent hierkomen!" zei Ritter on geduldig. De tooneel-timmerman riep zijn maat over zijn schouder heen, maar de andere man scheen doof te zijn. De ander richtte zich tot Ritter. „Laat hem maar, hij is pas hier en begrijpt het toch niet." „Wat heb ik aan een kerel die niets be grijpt?" vroeg Ritter. „Och, zijn werk doet hij goed", zei de man. „Hij werkt als een sjouwer. Maar hij is nog vreemd." „Hij doet het werk en jij zegt hem wat hij doen moet, niet?" zei Ritter. Jeannette lachtte helder en onweer staanbaar, zoodat de jonge timmerman met beitelen op hield en luisterde. Hij begon weer dadelijk en zij dacht verder niet meer om hem. Een weinig later liep Ritter met haar door het doolhof van gangetjes naar den uitgang terwijl hij voortging met prijzen. „Ge zijt voortreffelijk! „Geen wonder dat Otto zegt een vondst te hebben gedaan. Ver geet niet vanmiddag terug te komen. En luister nog eens: „Ge levert u onvoorwaar delijk aan mijn handen over, en ik zal zor gen dat ge den top van de ladder bereikt!" „Kijk waA je doet, liefieliet vrouw Am mer zich hooren van de plek waar zij aan het dweilen was. „Je glijdt hier zoo gemak kelijk uit." „O, dat vervloekte wijf!" riep Ritter. „Zij duikt altijd op." „Dat doen meer menschen", merkte Jean nette op. Maar onder het naar huls gaan dacht zij niet aan vrouw Ammer en evenmin aan den verbazingwekkenden Ritter. Iemand anders, een ongenoode gast, was haar bij haar laat ste woorden te binnen geschoten. Eindelijk had'zij Buck weten kwijt te raken. Zij had hem weggestuurd. Maar toch kon zij hem niet geheel uit haar gedachten zetten. Zou hij ooit weer opduiken? Ja of neen? „Natuurlijk niet", bedacht Jeannette met overtuiging. Maar in haar hart betwijfel de zij het. HOOFDSTUK VI. KERSTAVOND. De dagen die op dien morgen in Het Ka ravaan Theater volgden, leverden voor Jean nette zulk een snelle opeenvolging van ge beurtenissen op, dat het haar moelijk viel zich ieder afzonderlijk te herinneren. Een paar staken daarbij als rotsen te midden van een kokende zee omhoog, maar zelfs deze gingen somtijds in den woedenden orkaan ten onder. Als zij sliep, wat niet dikwijls en niet lang gebeurde, mengden droomen van succes en mislukking 'zich zonderling dooreen. Zij ging in zekeren zin geheel tusschen de andere meisjes verloren, en de antipathie die zij voor de meesten van dezen koesterde, werd door haar met zakelijke oogmerken on derdrukt. Zij waren als het ware tusschen- treden naai- het doel, dat zij zoo vastbeslo ten was te bereiken. Slechts ééne stak bo ven de anderen uit en dit was de arme klei ne juffrouw Peach Wamer, die er overdag bleek en bijna te akelig moe om te zien uit zag, maar des avonds levendig fonkelend en kustmatig herschapen voor den dag kwam. kwam. Met dit meisje had Jeannette het over haar hart kunnen verkrijgen vriendschap pelijk om te gaan, als Peach haar niet ken nelijk te verstaan had gegeven dat zij zoo veel mogelijk met rust gelaten wenschte te worden. Zij vervaardigde de theatercostu- mes van Jeannette en besprak deze met haar, waarbij Ritter niet zelden heftig tus- schenbeide kwam, want deze bemoeide zich met alles en naar de meening van Jeannette. in den regel te veel. Juffrouw Peach had tegen zijn ellenlange betoogen nooit iets in te brengen. Zij bracht zonder een lip te alten hangen wijzi gingen in werk dat haai- uren lang gekost had, in weerwil van het feit dat zij zelve iederen avond meezong in het "koor. „Die kwieke kleine Peach' was de benaming die Ritter haar gewoonlijk gaf, maar het stem de haar noch tot erkenning noch tot wre vel. En gedurende al die dagen van voor bereiding bleef zij voor Jeannette een raad sel. Intusschen repeteerde zij iederen morgen onder het scherpe toezicht van Ritter, en zjj had zjjn geestdriftige complimentjes niet noodig om te begrijpen, dat het haar uitstekend afging. Zij werkte hard en met geduld, nam iederen wenk gewillig aan, en hield haar oogen strak op het doel geves tigd. Zij zou en wilde slagen, en in haar hart koesterde zij de vaste, hoewel door niets verklaarbare overtuiging dat zij slagen zou. Morgenthal zag zij in die dagen in het ge heel niet, en zij wist niet beter of de kwestie van het contract hing nog in de lucht. En de kwestie van haar salaris eveneens, maar, hoewel haar geldmiddelen slonken op een wijze die haar schrik aanjoeg, wanneer zij tijd had daaraan te denken, besloot zij tot na den tweeden Kerstdag geduld te hebben. Wanneer zij voor het eerst opgetreden was en dus recht op betaling kon laten gelden, kon men haar niet met rede langer laten wachten. Het eenige doel van haar rol waarvoor zij met geen mogelijkheid geestdrift koesteren kon, was het tafereel van den geharnastcn ridder. Het eerste overweldigende visioen van Ritter was, tot haar groote verademing, eenigszins gewijzigd, en de ridder zou niet te paard opkomen; maar aangezien het eenige wat van hem geëischt werd was. dat hij zich in zijn harnas ongedwongen bewoog, viel bij de repetities telkens een andere van de ondergeschikten voor deze rol in, en dit ontnam haar in de oogen van Jeannette alle artistieke waarde. „Natuurlijk kan iedereen die rol spelen," zei de nooit om woorden verlegen Ritter, toen zij het waagde zich daarover te bekla gen. „Het komt er geen steek op aan, want het publiek ziet immers niet eens zijn gezicht. Hij is bedoeld als zuiver mythisch persoon, en volkomen een ondergeschikte figuur. De eenige aantrekking zijt gij, en wij willen die niet met bij-effecten verknoeien." Zij was het niet met hem eéns, maar wist dat verder redeneeren haar niet zou baten. De koorzang, die opzettelijk voor het doel gecomponeerd was, leek haar bizonder goea geslaagd, en alles daarmee beloofde van een leien dakje te gaan. Op het tooneel waren verscheidene timmerlui werkzaam, maar Ritter joeg ze bij de repetities altijd weg, en zij kreeg vrouw £mmer slechts nu en dan bij het gaan of komen te zien. Op Kerstavond nam Otto Paul zelf plaats ln de stalles en woonde de generale repetitie bij. Het zou de eenige zijn, en Jeannette voel de een zenuwachtigheid waartegen zelfs zij zich moeilijk kon verzetten. Maar toen de tijd daar was en zij haar plaats achter de schitterend vergulde deuren van den tempel ingenomen had, was zij volkomen kalm. Zij wachtte tot haar beurt gekomen was en speelde haar rol tot in de volmaking. Ritter had haar deze degelijk laten instudeeren. Zij bezat het vermogen zich geheel naar hem te schikken en haar eigen denkbeelden en individualiteit aan de zijne ondergeschikt te maken. Zij had geen hoogen aunk van zijn artistieke opvattingen, maar moest erken nen, dat hij een man van gezag was in krin gen, die haar ten eenenmale vreemd waren. De atmosfeer waarin zij leefde, beviel haar niet. Deze was onnatuurlijk, exotisch en over dreven op een haar geheel onbekende manier; maar zij was haar tevens behulp zaam in het vergeten van haar verleden, wat haar in andere omstandigheden bijna ondoenlijk geweest zou zijn. Zij ging in haar rol op, en wilde slagen. Zij wilde niet aan mislukking denken. En na haar optreden voelde zij nog meer zekerheid dat mislukking uitgesloten was, want Paul Otto verscheen na afloop van de repetitie op het tooneel en wenschte haar geluk. „Ge zijt uitstekend", zei hij, en hoewel zij hem inwendig minachtte, deed zijn lof haar goed, en nam zij deze minzaam, maar eenigs zins uit de hoogte aan. Het was niets meer dan haar toekwam. Dat zij de kracht bezat iets goeds tot stand te brengen, had zij altijd geweten. Maar toen hij haar terzijde leidde, zijn arm liefkoozend door den nare gestoken, begon haar minzaamheid af te nemen. „Ge zijt uitmuntend, mijn beste, uitmun tend," zei Otto Paul, met zijn gewone lispe lende stem. Jeannette keerde zich tot Peach, maar het meisje stond er als een automaat, bleek en onverschillig in haar eigen opgedirkt tooneelcostuum bij. Zij. kon van haar geen hulp te verwachten. „Ik zou het costuum graag eerst zien, voor ik het weer aantrek', zeide zij. „Dat zult ge, als het kan", beloofde Rit ter sussend. „Maar laat het gerust geheel aan mij over! Er behoeft niet veel aan ver anderd te worden, Peach en ik hebben het in een oogwenk voor mekaar." „Maar wacht eens! riep Paul Otto, wat is uw tooneelnaam? Miss Jenney Wyn.Ja.ik durf haar gerust bij voorbaat geluk te wen schen." Hij lachte haar zoetsappig toe. Het verraste haar eenigszins, aan den uit gang van het theater opgewacht te worden door vrouw Ammer, die het voorkomen had alsof zij wat op het hart had. „Ik moet jou kant uit, en het is al donker. Ik dacht dat je nooit zou komen", zeide zij. Het was inderdaad zeer donker. Jeannette was door het vriendelijke van haar handel wijze getroffen. „Hoe aardig van u", zei zij. „Ik ben niet zenuwachtig, maar zal u gaarne tot gezelschap hebben." „Ik hou soms ook van gezelschap", merkte vrouw Ammer op. „Me man zeit altijd: „Een mins kan nooit te voorzichtig zijn, vooral as ie jong is". En hoe bevalt je de kemedie, liefie?" „Het is wat moeilijk dat nu al te zeggen," antwoordde Jeannette. „Kijk da's voorzichtig, en dat kan ik niet kwalijk neme. „En wat ga je nou met de Kersmis doen, Wat benne je planne?" Jeannette had met inspanning van alle krachten beproefd de gedachte aan Kerst- j mis uit haar hoofd te zetten, maar iets in de stem van vrouw Ammer bewoog haar het te laten voorkomen alsof zij plannen gemaakt had. „Ik ga naar een oude vriendin", zei zij en dacht daarbij aan Lady Varleigh, die er sterk op aangedrongen had dat zij haar voornemens zop opgeven en bij haar komen. „Ja", hernam vrouw Ammer, „ik zei al zoo veel als tegen me eige, dat een invitaasje om bij ons te kome niet veel zou helpe, al had ik het andersom gehoopt. Want ik ben van je gaan houwe,, nou weet je het. Maar het is beter voor je bij je eigen minse, en wij benne niet veel. Zooas m'n ouwe dooie moeder zei: „De mins wikt en God beschikt" En of dat waar is!" „O, wat aardig van u!" riep Jeannette en bleef stilstaan. Ik dank u wel!" „Spreek d'er niet van. Je bent alïjd wel kom in mijn huissie as je komme wil. We benne tegewoordig niet met veel nou Sjors bij de pelisle is, is hij d'er alleen maar met die nette jonge timmerman van de ke medie, die bij ons een kamertje het. Een nette jonge man. dat is ie, zeg ik, zoowat van je eigen stand, maar ik kan me vergisse. En ie is altijd zoo lief tegen me kleine Ar- riet. Dat is de jongste, en 'n engeltje ook". Vrouw Ammer hield op om adem te schep- gen, „Maar da's zeker, meheer Smitli dat; is die timmerman is dol op d'er. Je mot is ankomme. Of heb je 'm al in de kemedie gesproken?" „Neen", antwoordde Jeannette, die den man zelfs nooit aangekeken had. „Och, hij is verlege", vervolgde vrouw Am mer. „Maar ie werkt hard en is zoo bescheije om het zoo maar is te zegge. Kom maar is an 't is in Jigger Street 59, geen halleve mijl weg. Ik zal zorge dat j'm ziet. Een heele fatsoenlijke jonge!" „Ex-g vriendelijk van u", zei Jeannette. „Geen sikkepit, niks niemendal", hernam vrouw Ammer. „Je bent atlijd zoo'n beetje eenzaam en da's niet goed voor een meisie van je leef tijd." Zij hadden het huis van Jeannette be reikt en tot genoegen van deze, want de vriendelijkheden van vrouw Ammer begon nen haar wat te drukken. Zij reikte haar de hand. „Goeden dag" zei zij, „en nog eens be dankt „Zeg d'er toch niks van" zei vrouw Am mer, en schudde haar hand met warmte. „En een pleizierlge Kerstmis!" „Insgelijks!" wenschte Jeannette haar toe. Een pleizierige Kerstmis! Arme Jean nette! HOOFDSTUK VII. Meneer Smith. Ja het was Kerstmis een sombere, grauwe dag en zij was héél alleen. Zij had vroeg naar de kerk willen gaan, maar op het laatste oogenblik ontbrak haar den moed. Het was haar als wachtte haar bui ten een nog grootere eenzaamheid. Toen evendaarna, de kerkklokken opnieuw begon nen te luiden, voelde zij zich weer tot uit gaan gedrongen, maar onder het aanklee- den werd zij weer door haar moedelooze bui bezocht en wist zij dat zij de kracht miste. „Ik kan niet. Ik zou het niet kunnen ver dragen". Boven alles, wenschte zij te voorkomen, dat zij opnieuw overmand werd door haar verdriet. Gaf zij er weer aan toe, dan zou zij allen grond verliezen die zij tot dusver herwonnen had. Zij koesterde een onuitspre kelijk verlangen aan haar smart toe te ge ven, maar de gedachte aan de zwakheid die er op volgen moest hield haar terug. „Ik mag niet", zei zij, „ik mag niet". Want er was niemand om haar te troos ten. Zelfs Buck had haar eindelijk bij haar woord genomen en was weggegaan. En zij verheugde zich er over. Het was veel beter voor beiden. Maar ach, zij ver langde zoo naar iemand op dien vreeselij- ken Kerstdag. Maar wat zij ook deed,, haar gedachten dwaalden steeds naar het verleden af. Het vorige Kerstfeest had zij op Starfields door gebracht. Er was een groot feest gegeven. Majoor Sterne had haar bijna ten huwelijk gevraagd. Des middags was Valerie gekomen met haar vader, en Skittles en Bandy wa ren er ook. En Buck o ja, Buck was ook niet weggebleven, maar later gekomen. Zij herinnerde zich niet waarom, maar het moest iets onnoozels en echt iets voor Buck geweest zijn. Als een droom ging dit alles aan haar voorbij en zij kon het niet van zich af schudden. Haar vader was bij haar geko men terwijl zij nog in bed lag en zij hadden samen gepraat. En toen waren zij samen naar de kerk gegaan, en had zij met hem uit hetzelfde gezangboek gezongen. Als zij van daag weer een van die Kerstzangen te hoo- ren kreeg, zou zij in tranen uitbarsten. Toen de klokken met luiden opgehouden hadden, ging zij uit. De straten waren stil, maar iedereen dien zij tegenkwam scheen vroolijk of een prettige boodschap te doen, Iedereen had een doel, behalve zij. Zij keerde weldra om. „Hoe moet ik den dag doorkomen?" fluisterde zij tot haar overkropt gemoed. In haar triestig kamertje teruggekeerd, deed zij een wanhopige poging haar ellende van zich af te schudden. Eigenlijk was het maar om een paar uren te doen. Morgen zou zij wat te doen hebben en daarin af leiding zoeken. Zij probeerde haar gedach ten op morgen te bepalen en zich op te schroeven dat zij het heerlijk vond. Maar niets hielp. De dag van morgen beloofde niet veel méér. Haar werk in het theater leek haar vaag en veraf. Het verleden had haar in zijn klauwen. Zij gebruikte dien dag geen middageten^ letterlijk omdat zij het vergat. Wie kon het schelen of zij at of van honger stierf? Wie dacht er aan voor haar te zorgen? De lange, eindelooze middag kroop voorbij. Muzikan ten die Kerstliederen speelden trokken op straat voorbij en zij begroef haar gelaat in haar kussens om het geluid buiten te slui ten. Zij begon van koude te rillen en kroop onder de dekens om warmte te zoeken. Zij sliep niet. Zij was moederziel alleen in het armelijke huisje en deze verlatenheid knak te haar geest. Met samengeknepen handen lag zij tegen haar tranen te worstelen, maar voelde ieder; oogenblik dat zij zwakker werd. Eensklaps scheen zij tot eenig besef té komen en was het alsof een snaar in haar binnenste, sprong. Als zij nog één seconde in die vertwijfelende eenzaamheid bleef, was zij verloren. Doodsbleek en v/anhopig, stond zij op, kleedde zich weer in hoed en mantel en ging naar de zijdeur van den winkel dig op de straat uitkwam. Zij frommelde aan de deur en opende haar. Het was buiten bijna donker en de regen woei binnen. Maar zij voelde het niet. Zij deed alles werktuigelijk, als onder hypnoti- schen invloed. Zij trad blindelings naar buiten en sloot de deur achter zich. Later kon zij zich niet meer herinneren welke richting zij ingeslagen was. Niemand sprak haar aan en zij liep in de duisternis voort, tot zij bleef stilstaan op het punt van samenkomst van een paar straten, waar een lantaren een dof licht verspreidde. „Jigger Street" las zij opeens. Toen bedacht Jeannette, evenals zoovelen van ons, op een keerpunt van hun leven ge- komeiv, erkennen moeten, dat zooiets als het toeval niet bestaat. Onwetend, maar onver biddelijk, had een Macht haar schreden ge leid. Zij sloeg het straatje In en bemerkte dafi zij zich reeds aan de zijde der oneven num mers bevond. Het waren lange blokken ar moedige huizen en hier en daar dook een ge daante op. De nummers waren met groote cijfers boven de deuren aangebracht, zoodat het haar niet moeilijk viel No. 59 te vinden. Weer scheen het haar dat zij geleid werd. De deur van No. 59 stond aan, oogenschijn- lijk was dit haar normale stand. Zij stiet haar verder open en het afschuwelijk gekrijsch van een goedkoope gramofoon verscheurde haar trommelvlies. Maar zelfs dit bewoog haar niet tot omkeeren. Zij had de eenige haven binnen haar bereik opgezocht, en klopte vastberaden op de deur -van een kamer, alleen cr op uit aan de duisternis en de verlatenheid buiten te ontsnappen. jCWordt vervolgd),

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 18