H. D.-VERTELUNGEN
De Mantel der Duisternis
FLITSEN
FEUILLETON
STADSNIEUWS
HAARLEM'S DAGBLAD
DINSDAG 24 SEPTEMBER 1929
(Nadruk verboden; auteursrecht voorbehouden.)
Goede Raad
door JOH. G. VAN DOORN.
Dorus wist eigenlijk niet precies, wat het
was, maar dit wist hij zeker: Benthoven had
hem dien winter niet gegeven, wat hij er zich
van had voorgesteld. Want Benthoven, klein
stipje op de wereldkaart, had hij zich gedacht
als de groote stad, die de vervulling van alle
aardsche genoegens met zich zou brengen. En
nu was het al bijna Lente, maar „het" was
nog niet gekomen. O, zeker, het leven was
hier heel anders geweest dan op het dorp.
waar de dagen wel wat al te genoegelijk
heengevloden waren- Maar misschien kwam
dat ook, doordat hij af en toe een snufje van
de groote stadslucht had mogen inademen,
als hij voor zijn lessen naar Benthoven moest.
Nu was het hem allemaal wel een beetje
tegengevallen, maar het voorbeeld van colle
ga Bakhuis, die reeds een jaar eerder in
Benthoven als onderwijzer was benoemd,
had bij Dorus den moed er in gehouden. Want
die was toch a in dezelfde omstandigheden
als hij, ook een jongen van het platteland,
en die ging altijd zoo rustig en tevreden zijn
gang.
Maar nog voor de lente ingetreden was,
kwam voor Dorus de openbaring van het
lang-verwachte. Ze waren samen naar den
schouwburg geweest, Bakhuis en hij, en nog
wel naar „Marguérite Gautier", de dame met
de camelia's. De schouwburg was voor Dorus
altijd een bron van groot genoegen. Den
eersten keer waren ze gaan kijken naar „De
Zwarte Hand", wat Dorus griezelig-mooi had
gevonden. Hij had zitten klappertanden van
ontzetting, maar mooi was het, dat moest
gezegd worden. Toen was „De Big" gekomen,
en Dorus had krom gelegen van 't lachen.
Bakhuis had hem af en toe wel aangestooten,
dat hij zich niet zoo moest laten gaan, en
als opvoeder der jeugd voor alles zelfbeheer-
sching moest toonen, maar dezen keer had
Dorus zich niet aan Bakhuis gestoord, hij
vond het een leuk stuk en had schik. „Mar
guérite Gautier" had pas terdege het ont
vankelijk gemoed van Dorus verstoord. Stil
had hij na afloop naast Bakhuis voortge-
loopen, zijn aanwezigheid nauwelijks besef
fend, zelfs nietantwoordend op de traditio-
neele uitnoodiging, om nog even een pot bier
te pakken. Bier en liefde! Bah! Want nu wist
Dorus, wat „het" geweest was, het verlangen
naar een groote romantische liefde. Zoo te
kunnen liefhebben als die Armand Duval
dat leek hem het hoogste hier op aarde,
daarbij zonken alle vroegere vluchtige bevlie
gingen in het niet.
En 's nacht droomde hij, dat hij alleen door
een groot, stil woud dwaalde, vol bloemen en
vogels, met boven zich het ruischen van de
blaren. Onder een boom vond hij Marguérite,
slapende Hij knielde bij haar neer, eerst in
eerbiedige bewondering, slechts even zacht
haar haren streelend. Maar toen hij haar
hand dorst te vatten, opende zij de oogen,
en plotseling leek het gezicht veranderd. De
trekken ontspanden' zich, hij begon dat ge
laat te herkennen, het lachte, wenkte hem,.
met een toeet werd hij wakker, hij had dat
'gèlaat herkend, dat lieve wezentje was Fien,
Fien van Gogh, de volontair op school,U
Den volgenden dag zaten Bakhuis en Dorus
op het terras van de soos zich in de eerste
warme zonnestralen te koesteren. Bakhuis
zat als altijd, rustig en beheerscht, achter
zijn kleintje koffie blijkbaar geheel verzoend
met het hem-toebedeelde lot. Maar in Dorus
woelde en broeide het nog van de emotie.
En zoo graag wilde hij Bakhuis deelgenoot
maken van wat er nu in zijn binnenste om
ging. Maar hoe zou deze er op reageeren?
Bakhuis, die dergelijke onderwerpen hoog
stens eens met een vluchtig grapje aanroerde,
die biljartte en pandoerde, en koud en onge
voelig leek voor het schoone geslacht! Ge
lukkig kwam het toeval hem te hulp. Want
juist toen Dorus besloten v/as, zijn biecht nog
maar een dagje uit te stellen, passeerde
Fientje in levende lijve. Een kort, correct
knikje. Verder niets. Maar het gaf Dorus den
moed:
„Zeg 's Bakhuis, hoe vind je haar eigenlijk".
„Och, wel aardigmaar niks voor ons".
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
n 60 Ct». per regel.
„Hoe bedoel je zij niks voor onsof wij
niks voor haar".
„Beide,maar vooral, wij niks voor
haar".
„Dacht je?"
En Dorus voelde, dat hij spierwit werd,
hetgeen Bakhuis niet ontging.
„Zeg 's vrind, wat heb je....?"
„Nietsmaar nu steeg het bloed hem
tot achter de ooren.
„Wel alledeksels, ik geloof waarempel dat
jijen plotseling bepaald ernstig wor
dend:
„Ben je werkeijk verliefd?"
Dorus' zwijgen was hem voldoende ant
woord.
„Arme kerel
„Zou je heusch denken, dat ik niets voor
haar zou kunnen zijn?"
Bakhuis schoof zijn stoel wat dichterbij,
schraapte zijn keel, trok een diepzinnig ge
zicht, en sprak, langzaam en doordringend:
„Waarde Bloem, zet die dwaze gedachte
uit je hoofd, dat is het eenige, wat ik je
raden kan. Tracht je er met alle macht tegen
te verzetten. O, ik kan me je gevoel best in
denken, het is zoo natuurlijkmaar neem
dit van mij aan, zoo'n stadsmeisje wil ons
niet. Wij vinden hier nooit wat voor ons iets
kan zijn. Later, als we misschien ergens op
*t dorp een benoeming krijgen, daar vinden
we, wat wij moeten hebben, en tot zoolang
moeten wij ons beheerschen. Het is moeilijk
maar het moet".
Eenzaam liep Dorus Bloem door de straten
te dwalen. Bakhuis had weer zijn pandoer
avondje, en nu was hij alleen. En na de ont
goocheling drukte de eenzaamheid hem nog
zwaarder. Het was zoo'n wreed-korte droom
geweest, maar toch moest hij Bakhuis dans
baar zijn. Beter ten halve gekeerd, dan ten
volle gefaald. Hij had zich voorgenomen, om
nu hard te gaan studeerer. en veel te gaan
lezen, maar deze zwoele voorjaarsavond had
hem naar buiten gelokt, weg van de bestem
ming van de doodsche pensionkamer. Daar
liep hij nu, zich voelend als een uitgestoo-
tene, met een langzaam aangroeiend heim
wee naar het goede, oude dorp.
Een tram reed aan. „Bosch- en Duinweg"
stond er op het bordje. Dorus wenkte, die
tram moest hij hebben, weg moest hij, uit
de benauwde, vijandige stad.
Maar toen hij naar binnen wilde gaan,
kwam hij tot een verrassende ontdekking.
Want, bevallig-leunend in het hoekje, oolijk
glurend onder het coquette hoedje, het
taschje parmantig op haar schoot, zat de
aangebedene -zijns harten, zat Fientje van
Gogh.
Teruggaan was onmogelijk en een ontmoe
ting onvermijdelijk. En dus onderwierp hij
zich aan het gedwongen gesprek:
„Dag, juffrouw van Gogh, ook toevallig,
vindt U niet?"
Ja, zeker toevallig".
Pauze.
„Warm geweest, vindt U niet?"
„Veel te warm voor den tijd van 't jaar".
Ze amuseerde zich met zijn verlegenheid.
Ze zou dien aardigen, bleuen jongen wel aan
't praten krijgen.
„Bevalt het U goed in Benthoven, meneer
Bloem?"
„O, ja, dat gaat best, dank U".
„Heel iets anders dan een dorp, nietwaar?"
Deksels, dat ze dit nu juist aanroerde. HIJ
kleurde.
„Ochalles heeft zijn voor en tegen".
Hè, wat een flauwe zin, kon hij nu niets
aardigs verzinnen? Ze zag zijn verwarring.
„t Is nu heerlijk buiten", hernam ze.
„Ja, daarom dacht ik, kom. ik ga er op uit,
in de stad is 't nu niets gedaan".
„Nee, zoo dacht ik er ook over".
Ze lachte. Ze lachte niet spottend, niet
hoonend, ze lachte bemoedigend, vriendelijk.
En weer bekroop Dorus het verlangen. Zou
Bakhuis toch ongelijk hebben? Zoo lachte
niet iemand, die onverschillig was.
„Duin-Dallaan", waarschuwde de conduc
teur. De laatste halte al!
„Gaat U ook mee tot het eindpunt?", waag
de hij te vragen.
„Ja," zei ze zacht en ze keek even naar be
neden.
„Nu of nooit", dacht Dorus, en hij stot
terde:
„H-h-h-eeft TJ er iets o-o-p t-t-egen,
d-d-at ik U n-n-aar de p-p-laats van b-b-be-
stemming brrreng?"
„Heel vriendelijk van U, meneer Bloem,
maarik word afgehaald".
„O, pardon, n-n-eemt U me niet kwalijk".
Uit het Engelsch van
SIR WILLIAM MAGNAY.
1.)
HOOFDSTUK I.
DE LEEGE AUTO.
De geruchtmakende bijzonderheden van
zekere tragische gebeurtenissen welke zich
eenige jaren geleden in een rustig Engelsch
dorp afspeelden en die van een zoo verre
strekking waren, dat het weinig had ge
scheeld, of de toenmalige regeering was er
in verwikkeld, zijn langzamerhand bij velen
in het vergeetboek geraakt. En toch zijn ze
zoo spannend en zoo mysterieus, dat het ze
ker de moeite waard is, om ze aan de verge
telheid te ontrukken.
In zijn „Soclety-rubrlek" bevatte de „Mor
ning Post" van 22 Maart 19het volgend
bericht:
„De heer George Conway, lid van het La
gerhuis, zal het Paaschrecès op zijn land
goed Temple Westford doorbrengen. Aldaar
zullen hij en zijn stiefmoeder, de Hon Mrs.
Conway tijdens de Paaschdagen o.m. als gas
ten ontvangen, burggraaf en burggravin
Loudwaterfcmet hun dochter, de Hon. Rosa
mund Stanburgh, sir Henry Deighton. gravin
Mouvnay en den heer Christopher Guise. Op
26 Maart zal de heer Conway spreken op een
groote politieke meeting in de korenbeurs in
Fuloorough, waar ook het. woord zal worden
gevoerd door den minister van Blnnenland-
fcho Zaken, die bij Lord Tavenham op
op Dry law Park logeert."
Voor we met het verhaal beginnen, moe
ten we even de bewoners van bovengenoemd
landgoed de revue laten passeeren. George
Conway, de gastheer, was een veelbelovend
jong politicus, van wien men algemeen groo
te verwachtingen koesterde, hoewel hij nog
maar zeven of acht en dertig jaar oud was.
Zijn loopbaan was tot dusverre buitengewoon
succesvol geweest. Op de universiteit van Ox
ford was hij als eerste geslaagd; hij was voor
zitter van het studentencorps en had deel
uitgemaakt van de ploeg, die in den traditio-
neeïen roeiwedstrijd tegen de universiteit
van Cambridge uitkwam. Na het verlaten der
universiteit was hij in diplomatieken dienst
gegaan en was attaché geweest bij de am
bassade in Rome en Weenen. Ofschoon
iedereen hem in de diplomatie een schitte
rende carrière voorspelde, had hij er de voor
keur aan gegeven naar Engeland terug tc
keeren, en zich candidaat te stellen voor het
Lagerhuis, waarheen hij door de kiezers van
Avcnford werd afgevaardigd. Een maal lid
van het parlement, trok hij spoedig de aan
dacht door zijn helder inzicht, zijn scherp
verstand, groote welsprekendheid en aange
name persoon en binnen enkele jaren be
hoorde hij al tot degenen die in aanmerking
kwamen om, als de gelegenheid zich zou
voordoen, in het ministerie te worden opge
nomen .En in den tijd dat hier de bedoelde ge
beurtenissen voorvielen, stond een reorgani
satie van het kabinet voor de deur en het
was een publiek geheim, dat de begaafde
George Conway met het onderstaatssecreta
risschap van Buitenlandsche Zaken zou
worden belast.
Zijn vader was tweemaal getrouwd ge
weest: George en zijn broer Dennan waren
de kinderen uit het eerste huwelijk. Maar de
beide broers verschilden hemelsbreed van
elkaar, George had een niet bepaald knap,
maar intellectueel, aristocratisch gezicht.
Daarentegen had zijn broer Derman een
„O, nee heclemaal niet,hij Is trouwens
een goede bekende van U".
„Goede bekende?"
„Ja, 't is misschien beter, dat ik het U zeg,
U ziet hem straks toch, en als ik het U vraag,
dan zult U ons geheim wel bewaren, niet.
En terwijl ze zich naar hem toeboog, hoorde
hij haar fluisteren, terwijl de tram knarsend
remde:
„Het is meneer Bakhuis".
ONS REDDINGSWEZEN
IN 1928.
'Reddingsploegen der
N. Z. H. R. M. deden 44 maal
dienst.
132 LEVENS GERED.
In het September-nummer van „De Red-
dingboot", het orgaan der Noord- en Zuid-
Hollandsche Reddingmaatschappij is opge
nomen het jaarverslag over 1928. Daarin le
zen wij:
In de plaatselijke commissie te Zandvoort
trad af de heer J. Beeckman na een lidmaat
schap van ruim 31 jaren.
Het jaar 1928 was een jaar van groote
krachtsinspanning, een jaar, waarin schitte
rende diensten werden verleend door de moei
dige bemanningen onzer reddingbooten met
het uitstekende materiaal, dat te hunner be
schikking was. In totaal werden de diensten
der reddingbooten 44 maal gevraagd en wer
den in 14 tochten 132 menschenlevens gered,
waardoor het totaal aantal menschenlevens
sedert de oprichting der Maatschappij gered,
stijgt tot 5397. Het aantal van 132 geredde
menschenlevens is in de 105 jaren van het
bestaan der Maatschappij niet zoo dikwijls
overtroffen. De jaren I860, 1863, 1877, 1889 en
1917 hebben grooter aantal geredden, res
pectievelijk 133, 151, 159, 192 en 140.
Herinnerd wordt o.a. aan de stranding van
het Noorsche stoomschip „Vang" 7 Januari
bij Petten, bemanning van 14 koppen gered
door de recidingvlet, de stranding van de
„Shonga" 17 Februari bij IJmuiden, 9 man
gered door de reddingboot van IJmuiden-
Noord, 32 man door de „Dorus Rijkers", de
redding van de bemanning van twee vletten
bemand met 5 personen bij Vlieland door
de postmotorboot onder schipper L. de Boer,
welk vaartuig door de heeren Doeksen daar
toe was afgestaan, de redding van 5 men-
schen van de tjalk „Wilhelmina" door de
reddingvlet te Hindeloopen, de redding van
2 man van het visschersvaartuig „Nooit Vol
maakt" Z.K. 77, 16November~door de motor
reddingboot „Insulinde" van Oostmahorn, de
redding van 9 personen van de „Geziena" te
Wijk aan Zee met het vuurpijl- en wipper
toestel, redding van 6 man van het Zweed-
sche s.s. „Malmö 17 November door de mo
torreddingboot Insulinde van Oostmahorn,
redding van 5 personen van de tjalk „Hende-
rika" van Amsterdam 17 November door de
motorreddingboot „Brandaris", de tocht van
de „Dorus Rijkers" naar de „Eügenia", de
redding van'5 man. van de „I-Iagfors" op het
Borkumerrif door de Insulinde, de redding:
van .23 man 24 November door de redding
boot van Zandvoort' van de „Heinrich Podeus"
de redding van 14 man bergingspersoneel
van de „Malmö" 25 November door de red
dingboot van Nes op Ameland, het omslaan
van de reddingboot van IJmuiden-Zuid bij
een reddingspoging van de „Salento" op 26
November, waardoor een der roeiers het le
ven verloor, den tocht van de „Dorus Rij
kers" naar de „Salento" en dien van de „Zee-
manshoop".
Voorts aan vele pogingen tot redding en
onderzoekingstochten.
Het nummer bevat voorts een beschrijving
van de moeilijkheden bij de reddingen, van
de hand van H. de B.(ooy), secretaris der
maatschappij. Opgenomen is verder de uit
spraak van den Raad voor de Scheepvaart
inzake de stranding van de „Salento" en
het omslaan van de IJmuider reddingboot.
Gememoreerd werd de gift van 60.000 van
de Vereeniging voor den Effectenhandel, voor
een nieuwe motorreddingboot te IJmuiden.
Dank wordt oveneens betuigd voor de uit
Indië ontvangen bijdragen en de medewer
king der' Regeering.
Uit de exploitatie-rekening der maat
schappij blijkt, dat de exploitatie-kosten voor
de stations 52.282.85 bedragen, waar afgaat
1.852,50 ontvangen van de Reederij van de
„Shonga". De jaarlijksche bijdragen bedroe
gen 41.651,15, de ontvangen schenkingen
voor materieel 54.222,34, giften 27.914.44.
De kapitaalrekening wordt belast voor het
nadeelig saldo a 1.088,74.
Bij de lijst van onderscheidingen zijn op
genomen foto's van de uitreiking der me-
VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 1490
DE SPROEIER
Er was groote opwinding in onze buurt de vorige
week over de pogingen van Kees Kommer om
zijn nieuwe tuinsproeier stop te zetten zonder
zichzelf tot den laatsten draad nat te maken.
(Nadruk verboden.)
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Ct». per regel.
STOFZUIGERHUIS MAERTENS
BARTELJORISSTR AAT 16
TELEFOON 10756
VAMPYR STOFZUIGERS f98.—
dailies van de Engelsche regeering san red
ders van de „Shonga" te IJmuiden (Noord),
van P. J. A. Kramer, den schipper van de
reddingboot aldaar, die benoemd zal worden
tot schipper van de motor-reddingboot in
aanbouw en van die motorreddingboot, type
Insulinde.
Ook de bemanning van de reddingboot van
IJmuiden (Zuid) is onder de gehuldigden.
Gememoreerd wordt het overlijden van de
redders R. H. King en P. Visser.
MANDOLINE-CLUB „AVANTI".
Door het bestuur van deze vereeniging is
besloten tot oprichting eener onder-afdeeling
waar zij, die het mandoline-spel niet kennen,
opgeleidkunnenworden.
GEVONDEN DIEREN EN
VOORWERPEN.
Terug te bekomen bij
Biemond Oranje'boomstraat 99, bril; De
Groot Gen. Joubertstraat 19, buis; Bureau
van Politie Smedestraat, badschoentje;
Scheffer Z. B. Spaarne 114 rood, bonbon
schaaltje; v. Beelen Oranjestraat 172, geld;
Wille, Godfried v. Bouillonstraat 27 zwart,
ceintuur; Kennel Fauna, grijze duif; Bakker
Klarenbeekstraat 57 rood, gonflometer; Hoek-
meijer, Alb. Thijmstraat 24, zwarte hond;
Verharen, Eijkenstraat 26, jonge herders
hond; Kennel Fauna, zwarte hond gebracht
door: de Rijke, Prinsenbolwerk 48; Ouwor-
kerk, Geweerstraat 16, hondenpenning;
Roosloot, Corn. Schoonstraat 4, zwart-bruin
hondje; Kennel Fauna, grijze kat, gebracht
door Dieters, Klevörparkweg 109; 2 jonge
grijze katten, Aelbertsbergstraat 101; Ruigrok
Brandtstraat 12, R.K. kerkboek; Eegelsheim
Amsterdamschevaart 84 rood, stukken lood;
André, v. Hoogendorpstraat 1, papegaai; Van
Roon, Leidschestraat 73, penning; Rc'inier
Teijelrplein 25, kinderportemonnaie; Poütie-
josthuis Gen. Cronjéstraatf rijwiel; v. d. Weij-
den, Dr. Leijdstraat 65, rijwielbelastingmerk;
Nachtegal, Spijke'rsmanslaan 65, idem; Eg-
mond Westerhoutslaan 15, ring; v. d. Putten
Vooruitgangstraat 99, rijwielbelastingmerk;
Munsterman, Pres. Steijnstraat 115, regen
jas; Berkenmeijer, v. 't Hoffstraat 128, schoen;
Dievendal, Antoniestraat 3, wittezak mt'l in
houd.
(Onderstaande berichten zi.'^ ir< een
deel van de vorige oplaag opgenomen)'.
HET WERK AAN DEN
KLOPPERSINGEL.
WORDEN DE ARBEIDERS VAN BUITEN
VOORGETROKKEN?
Men schrijft ons;
Op het werk van de Bitumenmaatschappij
voor wegenaanleg, welke Maatschappij thans
bezig is met het in orde brengen van den
Kloppersingel werden Zaterdag een aantal
Haarlemsche arbeiders ontslagen waarbij als
reden werd opgegeven dat men niet voort
kon. Over dit ontslag ontstond tusschen den.
uitvoerder en de ontslagenen ernstig mee-
ningverschil daar juist de vorige week Don
derdag een groot aantal arbeiders van buiten
de stad waren aangenomen. In tegenstel
ling met de gewoonte dat altijd het eerst de
genen wprden ontslagen die het laatst zijn
gekomen, werd er nu een andere regeling
gevolgd door alleen de Haarlemsche arbei
ders te ontslaan en zij die het laatst waren
aangenomen (wat in dit geval juist waren
de menschen van buiten) konden aan heb
werk blijven.
Daar het hier werkzaamheden betreft wel
ke namens de gemeente worden uitgevoerd,
zal men van arbeiderszijde trachten te be
reiken dat door bemiddeling van het ge
meentebestuur genoemde maatregel van de
betrokken maatschappij ongedaan wordt ge
maakt en dat een bepaling wordt gemaakt
volgens welke van het aantal arbeiders min
stens 80 pCt tot ingezetenen der gemeente
moet behooren.
HAARL. JEUGDKERK VOOR OUDEREN.
Woensdag 25 September des avonds 8 uur
precies, zal in het wijklokaal van Ds. L. D.
Poot, Leidsche straat 20, een aangenaam
samenzijn worden gehouden, waartoe uit
sluitend jongelui van 14 tot 20 jaar toegang
hebben, teneinde tot belangstelling in de
Haarl. Jeugdkerk v. Ouderen op te wekken.
Ds. H. E. Beker hoopt er een enkel woord
te spreken. Mevr. G. WaardenburgLindeyer
zal bet hebben over liturgie en ten slotte
zal Mr. Pliestdr voorzitter van de commissie
van uitvoering afscheid nemen van zijn vele
vrienden, die hij onder de bezoekers der
Jeugdkerk in zoo'n grooten getale heeft.
De muzikale medewerking wordt verleend
door een koortje der Jeugdkerkbezoefcers
(sters) en de dames Tr. v. Beek, R. Bergisch.
(piano) en G. v. Vliet (zang).
bijna boersch uiterlijk, met zijn dik hoofd,
zijn rond gezicht, zijn weinig sprekende trek
ken en zijn gezet figuur. Hij zag eruit en
hij was dat ook, wat smaak en geestelijk ver
mogen aangaat aLs een sportlievend, iet
wat bekrompen grondeigenaar.
Mevrouw Conway, hun stiefmoeder, was
een van die vrouwen, die een gevestigde po
sitie in de groote wereld innemen, zonder
eigenlijk bemind of populair te zijn. Zij was
een vrouw, die onvermoeid haar kansen be
rekende en waarnam en die nooit er aan
dacht, haar gevoel voor haar verstand te
laten gaan. Zij had maar één kind Violet,
die vele jaren jonger was dan haar beide
stiefbroers en die zij in overeenstemming met
haar levensdoel graag schitterend getrouwd
wilde zien bijvoorbeeld met den jongen
Felthoope, hun buurman, den erfgenaam van
lord Tavcrham, en aan haar zou het niet
liggen als haar stiefzoon George het niet-
minstens tot Eersten Minister bracht. Eer
zucht was haar meest op den voorgrond tre
dende eigenschap.
De familie Conway was niet bepaald rijk.
Mevrouw Conway had een aardige lijfrente,
George een eigen inkomen van een duizend
a twaalfhonderd pond per jaar en Derman
vier honderd pond. Alles bij elkaar genomen,
kon het gezin zich behoorlijk bewegen en
naar buiten zijn stand ophouden. En toch, ais
George het zoover wilde brengen, als zijn
eerzuchtige stiefmoeder zoo vurig begeerde,
zou hij voor alles over de middelen moeten
beschikken, om op zeer grooten voet te kun
nen leven en om fortuin te verwerven, stond
hem maar een weg open: een rijk huwelijk.
Mevrouw Conway had er dan ook voor ge
zorgd, dat tot haar gasten op de Paaschpartij
ook de Loudwaters zouden behooren. Lord
Loudv/ater was onnoemelijk rijk en had maar
één kind. Rosamund, die eens haars vaders
titel en geld zou erven. George's, stiefmoeder
had er haar zinnen op gezet, om dit huwelijk
tot stand te brengen. George scheen echter
onbegrijpelijkerwijs tamelijk onverschillig
ten aanzien van zijn kansen bij Rosamund.
Mevrouw Conway meende George's reserve
te moeten toeschrijven aan de connectie met
een zekere gravin Mornay. Deze gravin Mor-
nay, een in Londensche diplomatieke krin
gen algemeene bekende verschijning, was de
nog jonge weduwe van een Hongaarsch edel
man. George Conway had erop gestaan, dat
zij ook op de Paaschpartij zou worden ge
vraagd, iets waarin mevrouw Conway na
eenigen tegenstand tenslotte tegen haar zin
had toegestemd.
„Je begaat een groote fout, beste George",
verklaarde zij. „Dat zal niet tot 't welsla
gen van het feest bijdragen.-Je gravin is door
en door een intrigante. Een heeleboel men
schen beweren zelfs, dat zij een Hongaar-
sche spion is."
„Als ze dat inderdaad is, zal zij hier niet
veel gelegenheid hebben om haar beroep uit
te oefenen", antwoordde George droogjes.
„Zij valt overigens erg in den smaak en komt
overal."
„Ik geef toe, dat ze op het oogenblik erg in
trek is", zei mevrouw Conway. „Ze is knap,
heeft een aardig figuur en wordt om de een
of andere reden interessant- gevonden, en ze
weet drommels goed hoe ze zich op haar best
kan voordoen. Maar dat is nog geen reden,
waarom wij haar zouden, inviteeren."
„Ze Is vroolijk en dat zal een tegenwicht
vormen tegenover de stijfheid van de Loud
waters. Ik mag haar wel."
„Ik hoop, beste George, dat je geen dwaze
dingen ziut doen."
„Laat dat maar aan mij over, Marion".
„Je naam wordt meer dan eens tezamen
met den harè genoemd.
George haalde zijn schouders op. „Zeker,
we zijn goede vrienden."
„Meer toch niet, wil ik hopen?"
„Natuurlijk niet. Ik ken haar al jaren al
van het oogenblik af dat zij naar Engeland
kwam."
„Moet ze nu heusch komen?" drong me
vrouw Conway aan met een laatste poging.
„We zouden haar toch best eens naderhand
kunnen vragen, om een weekend bij ons te
komen doorbrengen. Zooals de zaken nu
staan, zal zij ongetwijfeld alles in het werk
stellen, om je kansen bij Rosamund te be
derven."
„Ik heb mijn zinnen niet op Rosamund ge
zet."
Mevrouw Conway sloeg haar handen in
een van verbazing. „Hoe kan het bestaan,
dat je nog noodig zoudt hebben, om je zinnen
op haar te zetten? De schitterendste partij
in heel Engeland."
„Best mogelijk. Maar geld alleen is nu
eenmaal niet voldoende."
„Voor jou wel! Ten minste als je den.
eindpaal wilt bereiken. Je weet toch best,
hoe we ervoor staan. We kunnen er heel
aardig komen, zoo van den eenen op den an
deren dag, maar speelruimte hebben we niet
veel. En Rosamund wacht er maar op dat
je haar zult vragen."
„Heusch?"
„Dat spreekt immers vanzelf!"
En kijk eens naar Sedbrook. Die is ge
trouwd met de dochter van een cornedbeef-
fabrikant uit Chicago, die millionair gewor
den is, zoodat hij niet eens zijn schoonva
der. schoonmoeder of zwager te logeeren
durft vragen. Als ze eens overkomen, most
hij met hen in het Savoy- of Ritzhotel gaan
dineeren. Maar hun geld gebruikt hij, om in
de politiek vooruit te komen en hij maakt
er geen geheim van. Als jij je kansen waar
neemt, wat zou je hem dan een spaak in het
wiel kunnen steken. Bedenk eens, wat de
Loudwaters en hun relaties beteekenen, ver
geleken bij die onmogelijke varkensslagers-
familie."
(Wordt vervolgd J