J J. HUISVLIJT l 2 V- j' POSTZEGELRUBRIEK JA* a RAADSELS VOUWEN EN KNIPPEN ^r3 i is i ijl 1 ~j aki, Wfcy 1-1 '"-«i <',Lerj ff NMéRMMK •- t Een eenvoudig poppenmeublement kunnen we op zeer gemakkelijke wijze vervaardigen. We gebruiken hiervoor stevig papier of dun karton. Fig. 1 stelt een stoel voor. Volgens de aangegeven maten teekenen we de figuur over. Wie 't iets grooter wil maken, neemt de maten in dezelfde verhouding grooter. We knippen de teekening langs de dikke lijnen uit, terwijl de stippellijnen worden ge vouwen. Met gluton of dextrine plak ken we 't smalle strookje van den zijkant tegen de zitting. Op dezelfde manier worden de andere figuren behandeld. Fig. 2 stelt een bank voor, fig. 3 een tafel, en fig. 4 een dressoir. Met waterverf geven we al les een kleurig aanzien. S. Rustenburgerlaan 23. DE ONGELUKKIGE BOEK- DRUKKER. ST. NICOLAASRUBRIEK. BLOEMENVERZORGSTERTJE, Djambistraat 4, Haarlem-N. wil voor den St. Nicolaaswedstrijd ansichten omlijsten. Wie kan haar helpen aan 4 stukjes glas 14 bij 9 c.M. Ook zou ze dolgraag op een Handwerkclubje wil len, Maandag- of Woensdagavond. JONG GELEERD IS OUD GEDAAN. Koken en bakken is vrouwenwerk, Die dat kan die voelt zich sterk. Die 't niet kan die voelt zich zwak! Koken, zie je, is ook een vak! Daarom, meisjes, leert het snel, Wie het kan. begrijp dat wel, Zal van honger niet vergaan: Jong geleerd is oud gedaan! *n Vrouw die lekker koken kan, Is de vreugde van haar man! Maar niet dat zij 't- daarom rinet: Want 't is zeker iets, dat «róétl TSECHO-SLOWAKIJE VI /Are J Are JAI ie //A 'f't- J A A je A We vervolgen de opdrukken serie en krijgen dezelfden opdruk op vlieg- post Oostenrijk 1918 nl. 1 k. 50 op 2 kronen (violet) 2 k. 50 op 3 kronen (olijfgeel) en 4 kronen (grijs). Groot te van de vakjes 3.7 bij 3.2 c.M. Tijdschriften Oostenrijk type 1908 n.l. 10 heller (karmijn) Grootte van 't vakje 2.8 bij 2.8 cM. Tijdschriften Oostenrijk type 1916 nl. 2 heller (bruin), 4 heller (groen) 6 heller (blauw), 10 heller (oranje) en 30 heller (wijnrood). Grootte van de vakjes 2.8 bij 2.8 c.M. Expres Oostenrijk type 191617; in driehoekformaat 2 heller (kar mijn op geel) en 5 heller (groen op geel) Lengte bovenzijde driehoek 4 c.M. hoogte 3.7 c.M. In langwerpig formaat 2 heller (karmijn op geel) en 5 heller (groen op geel). Grootte van de vakjes 2.4 bij 3 8 c.M. Zie voor de indeeling 't schetsje. Nieuwe deelnemer: Piet de Lugt, Oranjestraat 27. Rustenburgeliaan 23. Als ik jullie thans iets ga vertel len van een geschiedenis die zich eens heeft afgespeeld binnen de mu ren eener drukkerij, dan moet je vooral niet denken aan de werk plaatsen waarin b.v. deze courant is vervaardigd. O neen, zulke groote en geweldig snorrende machines, zoo veel knappe letterzetters en druk kers waren er in den tijd waarvan ik spreken ga, nog niet. Heden ten dage moet de drukker een trapje op klimmen om boven bij zijn drukrol- len te kunnen komen, zoo hoog en groot is zijn machine en vaak kan hij met de handen over elkaar staan kijken hoe de bedrukte bladen in duizelingwekkende snelheid uit zijn pers komen glijden. Hij heeft dan slechte toe te zien, dat alles aan de machines goed loopt Iemand die het niet weet zou hem machinist noemen inplaats van drukker Neen, over zulk een drukker en zulk een drukkerij spreek ik niet. Mijn geschiedenis speelt zich af in den tijd dat de boekdrukkunst nog in haar kinderschoenen stond. De pers die in de drukkerij gebruikt werd was heelemaal uit hout vervaardigd en kon slechts één blaadje papier te gelijk bedrukken en voor elk blaadje waren verscheidene minuten noodig. Thans staat die pers in een museum en de drukkers van heden kijken het ding, als zij bij toeval eens in het museum komen kijken, met groot-e verbaasde oogen aan. Wat, is dat de eerste drukpers? denken zij dan en onwillekeur gaan hun gedachten uit naar het gebouw waarin hun eigen machines opgesteld staan. Groot en machtig! Het was in het laatst der mys tieke middeleeuwen in het toen nog zooveel kleinere Duitsche stadje Mainz, dat een oud en eenigs- zins gebogen gaande oude man, gaande ouden man, langzaam door langzaam door de smalle stra ten liep. Hij was ge huid in een langen bruinen mantel met een grooten bont-kraag. Zijn hoofd, dat reeds eenigszins kaal was, werd bedekt door een donkergroen kapje, waaraan opzij een klein pluimpje hing. Een groote, lange zilverwitte baard golfde breed over zijn mantel en onder den linkerarm klemde hij een portefeuille- die blijkbaar zeer gewichtige papieren bevatte. Men zijn rechterhand leun de hij op een stok en zoo schreed hij langzaam, Ja, welhaast voetje voor voetje over de hobbelige en ruwe straatsteenen. Het was herfst en reeds tamelijk koud, maar daarvan scheen de oude man niets te merken Zijn scherp gelijnd gezicht hield hij ietwat i:.:ar den grond gebogen en het scheen de voorbijgangers toe alsof hij met zijn groote, donkere maar helder schitterende oogen de straatsteenen afzocht. Maar dat deed hij niet integendeel, al keek hij naar de steenen hij zag ze in werkelijk heid niet. De man liep daarvoor te zeer in gedachten verzonken. In on zen tijd zou hij zoo niet over de stra ten hebben kunnen looper., zonder elk oogenblik te zijn opgeschrikt door het getoeter van automobielen en het gerinkel van fietsbellen. Maar in die dagen was ae wereld nog zoo stil en zoo rustig, aat een grijsaard zonder gevaar én zonder op Iets acht té slaan gerust in de hoofdstraten van een stad als Mainz kon loopen Wie was die man en dat deed hij, of, juister, wat ging hij doen? Het antwoord op die vraag is gemakke lijk. De oude man was een der groot ste geleerden van zijn tijd en hij vervulde het eervolle ambt van hoogleeraar aan de wijd en zijd be roemde hoogeschool te Heidelberg. Hij was thans naar Mainz gekomen om een bezoek te brengen aan zijn drukker en in de portefeuille, on der zijn arm, droeg hij vele papieren met zich mede, waarop hij in het Latijn de uitkomsten geschreven had van zijn moeilijke wetenschappelijke onderzoekingen. Zijn drukker moest daar een boek van maken. O, zeker, hij wist wel, dat zooiets geen klei nigheid was op zijn leeftijd, want de drukker zou zeker wel langer dan een jaar noodig hebben om het boek te drukken en het was de vraag of hij zoolang nog wel zou leven. Misschien kwam zijn boek pas in de wereld als hij de oude professor allang dood en begraven was. Maarals de Voorzienigheid het wilde, dan zou hij de uitgave van zijn boek nog mo gen beleven en hij zou dus nog zelf mogen zien hoe zijn werk door de wetenschap zou ontvangen worden, want wat er zou gebeuren het boek moest er komen! Dat stond vast. Den drukker zou hij vooruit betalen. Zoo denkend en met zich zelve overleggend was onze geleerde lang zaam aan het kleine smalle straatje genaderd waarin de beroemdste drukker van Duitschland zijn bedrijf uitoefende. Met welgevallen hoorde onze professor reeds op straat het krakende geluid van de boekdruk pers, die hier dag in, dag uit aan het werk was. Vlak voor het huis van den drukker gekomen bleef hij staan en keek met zijn scherpe oogen door het kleine raampje in den muur van de werkplaats. Zijn schaduw viel naar binnen en zette den drukker een oogenblik in het donker. Dade lijk keek hij op om te zien, wie hem daar van het daglicht beroofde De drukker was een jonge, gespier de kerel, met een beschaafd en fijn gezicht. Men kon het hem aanstonds aanzien, dat hij de geleerde stuk ken, welke hij te drukken kreeg, ook weieens zelve las! Op zijn hoofd droeg hij een jolig mutsje met voor op de hoofdletter A. ten teeken zijner waardigheid, want en dit dient vooral gezegd het vak van boekdrukker stond in die dagen al zeer hoog. Ja, men noemde het zelfs een kunst en in vele opzichten was het dat dan ook! Nu keek hij op van zijn houten pers en toen hij de gestalte van den hoogleeraar gewaar werd toog er even een vluclitigen blos over zijn gelaat. Wat. riep hij uit, krijg ik daar onverwacht zulk een hoogen bezoe ker? De geleerde glimlachte en kon niet nalaten geroerd te zeggen: Zoo is het! Op U, vriend druk ker, heb voor ditmaal mijn hoop ge steld. Doch reeds was onze drukker naar de deur gesneld en had den grendel weggeschoven. Met een fikschen zwaai van zijn mutsje noodigde hij den grijsaard uit binnen te treden en met een licht gevoel van trots zag hij, hoe eenige voorbijgangers bleven staan en er aldus getuigen van wa ren hoe Europa's grootste geleerde zijn werkplaats betrad.... (Wordt vervolgd.) 'T LEEK ER WEL OP Onderwijzer: „Luistert eens goed jongens. Pelsdieren zijn dieren, die een met wol behaarde huid of pels dragen. Kees, noem jij nu eens zoo'n dier op." Kees denkt en denkt, maar heeft niet dadelijk een antwoord klaar. De meester helpt hem wat op weg en zegt: „Toe jongen, hoe heet nu zoo'n dier, dat in een warme huid gewik keld is?" „Een chauffeur meneer," zegt Kees VIJF UIT ééN PEUL. Sprookje van HANS ANDERSEN naverteld door W. B.Z. 2) De erwt lag heel rustig nu Dicht bij een klein huisje Waar een heel ziek kind in lag, Dat maar geen genezing zag, Dagelijks was ze heel alleen, Moeder ging uit werken, Dan keek 't kind maar naar de zon, Of die haar genezen kon. Maar op zekeren mooien dag, Riep ze: „kijk, o kijk toch, Moeder, 'k zie een groene spruit, Kijk, hij komt de aarde uit!" Werkelijk moeder zag het ook, ■t Was nog maar een stengel, ,,'t Is een erwt, mijn lieve kind, Hoe die hier een groeiplaats vindt?" Moeder nam nu een langen stok Bond daaraan een touwtje. D'erwt kon nu heel stevig staan En rechtop naar boven gaan. Vlug dat het kleine erwtje klom, Hooger en steeds hooger, 't Klom tot aan het vensterglas, Waar 't dicht bij het meisje was. Mooie bloemen gaf nu de erwt, Van die heldre, roode, O, wat had het kind een pret, 't Zat nu daaglijks op in bed. Kleur kwam op de bleeke wangen, D'oogjes gingen stralen, D'erwt voor moeder's raamkozijn Was de beste medicijn. Ik zal je nu nog wat vertellen Van d' andre uit de peul, Die wilden gaan eigen weg, Al wisten ze heg noch steg. Een duif pikte de eerste op, Die smaakte haar heel goed, Ook twee en drie verdwenen, De duif vloog er mee henen. En nummer vier vloog naar de zon, Maar pats, daar viel ze neer, Pardoes in de goot van 't dak, Waar haar groen velletje brak. Dat was 't einde van hun bestaan, Ze waren tot niets nut, Eén had slechts vreugd gegeven En zou voort blijven leven. EINDE. UIT DE DIERENWERELD. Sommige vogels bouwen hun nest graag in de nabijheid van menschen. Zwaluwen nestelen dikwijls in een hoek van een stalzolder. Ik heb 't eens meegemaakt, dat een zwalu- wenpaar een nest had in een school lokaal. Ze vlogen door 't schoolraam in en uit en de drukke schooljeugd verjoeg hen niet. De kinderen brach ten vaak brood of zaad voor hen mee en dan naderden de diertjes op eenige passen afstand. Koolmeezen hebben wel eens een nestje gemaakt in de brievenbus. Ze vlogen af en aan door de bus om voeder te halen. De eigenaar had met den postbode af gesproken, dat de bus maar niet voor brieven enz. gebruikt moest worden. Toen de jongen zelfstandig waren werd deze brievenbus voor on bewoonbaar verklaard. Ik heb ook eens gehoord van een meezenpaar, dat een nestje gemaakt had in een stoof, die op een keukenplank stond. Zwaluwen en meezen schijnen niet bang te zijn voor menschen. 't Is wel heel eigenaardig dat zwaluwen nooit een nest maken in boomen. Zouden ze zich veiliger voelen bij menschen? 't Zou ook wel heel dom zijn als wij menschen zwaluwen verdreven. Veel schadelijk gedierte, waaronder b.v. muggen worden in grooten getale door zwaluwen verslonden. W. B.—Z, EEN TAALOPGAVE VOOR ALLEN. Maak telkens van twee naast elkaar staande woorden één woord, door de letters te verwisselen. Plaats de nu verkregen woorden, daarna in dezelfde volgorde onder elkaar, zoodat de beginletters van boven naar beneden gelezen een be kend spreekwoord vormen. oever lat dier net gal bijna mis koe nee dal Maan hek man adel gaar bel rif neer melk dos nu Dirk tin spel dol eng wol in vat uil dit reus wind keus waag zien es rat don hars bruid doen Wie het goede spreekwoord gevon den heeft, zend het mij- Onder de goede oplossers verloot ik een doos postpapier. Alle inzendingen moeten 15 October in mijn bezit zijn, voor zien van naam en leeftijd. UIT DEN MOPPEN TROMMEL. (Ingez. door Orchidee) Zwammen in de ruimte. Jan, die voor 't eerst op de nieu we school komt, tegen Piet: Je komt me zoo bekend voor. Heb ik je niet in Utrecht ontmoet? Piet: Neen, daar ben ik nooit ge weest. Jan: Ik ook niet. Dan waren het vast een paar andere jongens. Slim. Kees: Pa, ik weet wat voor uw verjaardag! Vader: Wat dan jongen? Kees: Een mooie kop en schotel. Vader: En 'k heb zoo'n mooie. Kees: Ja, maar die heb ik juist gebroken. Die wist het. Broertje, die voor 't eerst een sproeiwagen door de straten van de stad ziet gaan: „Hei daar baas, je hebt lekkazie. 't Water loopt uit je kar". DE HYENA. Tusschen alle plaatjes, die je mis schien eens van dieren gezien hebt, zul je toch maar zelden een portret van de hyena gezien hebben, is het niet zoo? De hyena bezorgt de men schen altijd een koude rilling, omdat zij het zulk een afschuwwekkend dier vinden. De hyena immers is geen echt roofdier maar evenals on- de vogels b.v. de gier, een beest, dat van kadavers en lijken leeft. Het is een z.g. aasverslinder. Maar, en daarom vertellen wij jullie nu eens iets van een hyena, men moet goed beseffen dat de hyena in de streken waar hij leeft evenzeer een nuttig dier is als alle andere, minder af keerwekkende beesten. De hyena, zie je, is eigenlijk de du velstoejager, die in de woestijnen en Jiet woud voor de noodige opruiming zorgt. Allé roofdieren Immers laten hun prooi, na zich verzadigd te heb ben, verder in den regel maar liggen en al die half verscheurde, kleine en groote, maar in ieder geval dus doode dieren blijven op het zand in de brandende zon of in het dampige moeras maar liggen. Denk alleen eens aan de lucht welke al deze ka davers zouden verspreiden en het verrottingsproces, dat jaar in jaar uit en op groote schaal zou voort schrijden! Hier nu ligt de taak van de hyena en zijn soortgenooten. Hij moet voor een tijdige opruiming zorgen en dat doet hij ook heel goed. Zoo zijn dus de hyena, de maraboe, de gier en verder alle andere soorten van aas- verslinders in de streken waar ook nog het roofdier leeft wel degelijk op hun plaats. Zoo zeer zelfs, dat de menschen in sommige deelen der wereld, waar men de hyenas eerst had uitgeroeid, er weer toe overgin gen, dit dier opnieuw in te voeren. Het was n.l. gebleken dat men het nuttige opruimingswerk der hyenas niet kon missen. Wel de moeite van het weten waard, vind je niet? HANDWERK-RUBRIEK. Een eenvoudig werkje voor kleine meisjes. Vraag aan moeder om kleine lap jes flanel, witte of gekleurde. Je knipt ze vierkant of langwerpig. Je neemt b.v. drie lapjes voor een boek je. Met een haakpen haak je de lap jes om met zijde. Je vouwt de blaad jes om, nadat je ze op elkaar hebt gelegd. Met dezelfde kleur zijde ver bind je ze dan tot een boekje. Als je deze lapjes rond knipt, kun je er ook een inktlap van maken. Heeft moeder nog leege mosterd potjes, dan is 't voor de jongens een mooi werkje om die b.v. rood te ver ven met een randje witte margriet jes. Dit potje kan prachtig dienst doen voor penhouders of potlooden. EEN RAFFIA IÏANDTASCHJE kun je heel gemakkelijk maken van een stukje gaas, is b.v. 32 c.M. in het vierkant. Op dit stukje werk je in twee kleuren blokken raffia, 5 dra den in de breedte, 5 draden in de lengte met een platten steek. Loopen bij het eerste blokje de steken in de lengte, dan moeten bij het tweede blokje de steken in de breedte loo pen. Het derde blokje is dan weer gelijk aan 't eerste. Het vierde aan 't tweede. Bij de volgende rijen zorgen we, dat een blokje met steken in de lengte onder een blokje met steken in de breedte komt. Tot op 1 c.M. van den kant wordt het lapje vol ge werkt. De onafgewerkte zijden vou wen we naar binnen en naaien er de voering tegen. Nu verdeelen we het werk in drieën, elk deel 10 c.M. lang, dan naaien we tegen de voering van het middengedeelte een lapje van de zelfde stof, dat aan de onderzijde 20, aan de bovenzijde 26 c M. breed moet zijn. De hoogte moet, na het inslagje aan den boven- en aan den onder kant 8 c.M. zijn. Door het zoompje aan de bovenzijde rijgen we een elastiekje van 20 c.M. Dan naaien we het taschje aan de zijkanten dicht. Een beddenspreitje of wagende kentje voor kleine zus of broer kun nen we maken van erwtentule, waarop in mooie figuren zijden band wordt gestikt. We kunnen ook mus kietengaas nemen waar dikke Smyrna-wol in allerlei kleuren door heen wordt gestopt. Van dit muskie tengaas of netstof kun je ook snoe zige gordijntjes maken voor je ka mer of als schoorsteenrand, of als piano-kleed. Je maakt er dan een doorstoprand aan. Aan de einden wordt een d-M. wol gelaten, bij wijze van franje. Deze netstof kan ook dienen voor tusschenzetsels. Dan neem je het heel fijn en vult het op met D. M. C. zijde. Afgewisseld met fluweelen reepen kan dit een heel fijn kleed worden. Van een oude witte voile-stof kun je heel fijne kleedjes maken of een theetafelkleed door er een aardige kruisrand op te werken. Het pa troontje werk je dan op congresgaas dat je op de voile geregen hebt. W, B.—Z, Raadselprijzen voor de maand September zijn bij loting ten deel gevallen aan: LEZERESJE, SNEEUWKLOKJE, INTERIEUR en VIOLETTA, die ze Woensdag 9 October bij mij mogen afhalen. (Deze raadsels zijn Ingezonden floor Jongens en Meisjes, die Onzo Jeugd lezen.) Iedere maand worden onder de beste oplossers vier boeken verloot. AFDEELING I. (Leeftijd 10 Jaar en ouder.) 1. (Ingez. door Bloemenverzorg- stertje.) Strikvragen. a. Wat is de beste saus? b. Wat heeft een begin gehad en zal nooit een einde hebben? c. Wat is 30 minder dan 't omge keerde? d. Waarop gelijkt de helft van een citroen? e. Met welk oog ziet ge geen kwaad? f. Welke vloed brengt geen over strooming? 2. (Ingez. door Zangvogeltje.) Ik ben een Rubriekertje van 12 letters. 5 6 7 8 9 vliegt in de lucht. 4 3 2 4 is in ieder huls. 6 6 7 is een'lichaamsdeel. 8 9 is een lengtemaat. 2 3 3 2 is een meisjesnaam. I 12 12 bevat veel water. 7 8 8 9 is'een kleur. II 2 3 is een jongensnaam. 10 12 9 9 12 3 moet iedere rekenaar 11 12 10 is een meisjesnaam. 3. (Ingez. door Hunkerhartje Arabië is mijn vaderland. In Neerland ben ik bruin gebrand. In molens word ik fijn gemalen, De huisvrouw geeft mij heete stralen Ten slotte warme melk erbij, Zeg kinderen, zeker kent ge mij? 4. (Ingez. door Hunkerhartje.) Een vader heeft een groot stuk land. Als hij sterft moeten zijn 5 zo nen het land verdeelen en wel zoo, dat de oudste het vierde deel krijgt en de overblijvende 4 evengroote stukken van de rest. Ziehier het land met het deel, dat voor de oudste is. Maak nu door een teekening duide lijk, wat de anderen krijgen. 5. (Ingez. door Draaitol.) Je slaat me met een knuppel, Denk niet, dat ik iets zeg. Ik spring en dans en huppel Verheugd en vroolijk weg. Je laat me toch niet loopen, Je loopt me altijd na. Je wilt en je blijft hopen, Dat ik steeds mooier ga. 6. (Ingez. door A. B. C.") Ik ben een spreekwoord van 20 let ters. 4 1 2 4 5 6 is niet mooi. 3 5 6 willen we allen zijn. Wat niet goedkoop is, is 7 8 9 10 11 12 13 13 is een drank. 14 16 16 15 is een schoolvak. 19 20 10 13 17 18 moet de meester dikwijls zijn. (Leeftijd 9 Jaar en Jonger.) AFDEELING II 1. (Ingez. door Klavertje van vier.) Mijn 1ste is hard en koud. Mijn 2de is hard, maar maakt warm en mijn geheel verwarmt ook. 2. (Ingez. door Robbedoes.) Kam- raadsel. 123456789 10

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1929 | | pagina 20